Bruteringsbesluit 2001

«Wet brutering overhevelingstoeslag lonen»

21 december 1999

Nr. ASEA/LIV/99/77545

Directie Algemeen- en Sociaal-Economische Aangelegenheden

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen,

Besluit:

Enig artikel

1. De loonsverhoging per 1 januari 2001, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen, bedraagt 1,9% van het loon van de werknemer, met een maximum van f 1745,-.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de daar bedoelde loonsverhoging 5,6% van de uitkering, met een maximum van f 4555,-, indien het betreft:

a. een uitkering ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding, als bedoeld in artikel 11, vierde lid onder a, van de Wet op de loonbelasting, gedaan door een lichaam of persoon als bedoeld in artikel 11b van die wet, door het Rijk of door een lager publiekrechtelijk lichaam, indien deze reeds voor 1 januari 1999 werd verstrekt, of

b. een uitkering ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet op de loonbelasting, welke ten laste komt van het Rijk of de Stichting Pensioenfonds ABP, behoudens voor zover krachtens artikel 30 van de Wet Financiële voorzieningen Privatisering ABP over die uitkering een inhouding inzake arbeidsongeschiktheid plaats heeft gevonden, indien deze reeds voor 1 januari 1999 werd verstrekt, of

c. een door een werkgever verstrekte aanvulling op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, indien die aanvulling reeds voor 1 januari 1999 werd verstrekt, en daarover geen premie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is geheven.


Den Haag, 21 december 1999. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
K.G. de Vries.

Toelichting

Per 1 januari 2001 eindigt de verplichting om overhevelingstoeslag (OT) te betalen. Door deze regeling wordt bepaald in welke mate het brutoloon van een werknemer moet worden verhoogd ter compensatie van het vervallen van het recht op OT.

Het wettelijk kader voor deze loonsverhoging wordt gevormd door de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen (WBOL), en houdt het volgende in:

- één algemeen wettelijk bruteringspercentage, dat wordt afgeleid van het laatst geldende OT-percentage;

- werkgevers en werknemers kunnen hiervan afwijken bij schriftelijke (collectieve of individuele) overeenkomst;

- om inkomensneutraliteit te waarborgen is op het wettelijk minimumloon (WML) en de daarvan afgeleide uitkeringen een apart bruteringspercentage van toepassing;

- via een paraplubepaling worden de gevolgen van de brutering voor pensioenaanspraken gedurende een periode van 4 jaar geneutraliseerd (debrutering), tenzij werkgevers en werknemers schriftelijk anders overeenkomen.

Er is één algemeen wettelijk bruteringspercentage, dat op macroniveau inkomens- en loonkostenneutraal uitwerkt. Dit algemene bruteringspercentage zal 1,90 bedragen. Het pensioengevend loon wordt hiermee gedurende 4 jaar gedebruteerd, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen. Voor specifieke categorieën kunnen als gevolg van de wettelijke brutering geringe positieve of negatieve inkomens- en loonkosteneffecten ontstaan. De inkomens- en loonkosteneffecten zullen, zoals aangekondigd in de memorie van toelichting bij de WBOL, nader worden bezien in het licht van het verwachte inkomensbeeld bij de begrotingsvoorbereiding voor het jaar 2001.

Het bruteringspercentage is berekend als het quotiënt van de totale som van OT-bedragen en de totale loonsom waarop betaling van de OT aan de werknemers betrekking heeft. Inkomens boven de maximum grondslag zullen worden gebruteerd met het maximum bedrag per 1 januari 2001, zijnde f 1745,-.

Voor degenen op wie het verhoogde OT-percentage van toepassing is, zal het wettelijk bruteringspercentage 5,6 met een maximum bedrag van f 4555,- bedragen. Het bruterings-percentage dat nodig is om voor deze groepen inkomens- en loonkostenneutraliteit te bewerkstelligen, is, in tegenstelling tot het algemene bruteringspercentage, hoger dan het voor deze categorie geldende OT-percentage. Als gevolg van het niet verschuldigd zijn van premies werknemersverzekeringen geldt als bijzondere omstandigheid voor deze groep dat de grondslag voor de OT hoger is dan het brutoloon, waar in het algemeen juist van het omgekeerde sprake is. Hierdoor is voor het compenseren van eenzelfde OT-percentage een hoger bruteringspercentage nodig. Dit hogere percentage doet geen afbreuk aan het uitgangspunt van loonkostenneutraliteit.

Het specifieke bruteringspercentage voor het WML wordt eind 2000 vastgesteld, tegelijkertijd met de bepaling van het WML per 1 januari 2001.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

K.G. de Vries.

Naar boven