Wijziging Reglement flexibel pensioen en uittreden (fpu) ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering

27 september 1999

Nr. AB1999/86160

DGMP/AO

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 2, derde lid, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel;

Gezien het verzoek, gedaan namens de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel van 21 september 1999, kenmerk JFZ/LJ tot plaatsing in de Staatscourant;

Maakt het volgende bekend:

Artikel I

Het Reglement flexibel pensioen en uittreden (fpu) ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkeringen, wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, onderdeel n, wordt ’gemiddelde deeltijdfactor’ vervangen door: de in de tijd gewogen gemiddelde deeltijdfactor gedurende een bepaalde periode.’

B

Aan artikel 2 wordt lid 4.3. toegevoegd, luidende:

4.3. De gemiddelde deeltijdfactor, bedoeld in de vorige leden, wordt op 1 gesteld voor de periode gedurende welke de omvang van de betrekking onderscheidenlijk de omvang van de betrekkingen die de werknemer bekleedde overeenkomt met tenminste een volledige betrekking.

C

Aan artikel 4 worden de leden 4.5.1. tot en met 4.5.2., toegevoegd, luidende:

4.5.1. Indien de werknemer meer dan één dienstbetrekking bekleedt wordt de met toepassing van de voorgaande leden berekende aanvullende uitkering verhoogd onderscheidenlijk verlaagd om deze gelijk te laten zijn aan het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 1,75 procent van de berekeningsgrondslag afgeleid van het inkomen behorend bij elk van de dienstbetrekkingen waaruit de werknemer vervroegd uittreedt met de in aanmerking komende pensioengeldige tijd behorend bij die onderscheiden dienstbetrekkingen, welk bedrag wordt verminderd met 1,75 procent van de franchise vermenigvuldigd met diezelfde pensioengeldige tijd.

4.5.2. De in aanmerking komende pensioengeldige tijd wordt bepaald overeenkomstig voorgaande leden en met inachtneming van de deeltijdfactor onderscheidenlijk de gemiddelde deeltijdfactor behorend bij elk van de dienstbetrekkingen waaruit de werknemer vervroegd uittreedt.’

D

Aan artikel 4 wordt lid 4.6. toegevoegd, luidende:

4.6. Indien bij de bepaling van de hoogte van het flexibel pensioen toepassing wordt gegeven aan artikel 5.6 van het Pensioenreglement, vindt dit artikel overeenkomstige toepassing bij de berekening van de aanvulling uitkering.

E

Aan artikel 4 wordt lid 10 toegevoegd, luidende:

10. Indien de werknemer meer dan één dienstbetrekking bekleedt, wordt de omvang van de dienstbetrekking en de mate waarin de omvang van de dienstbetrekking wordt verminderd, bepaald voor elk van de dienstbetrekkingen afzonderlijk.

F

Aan artikel 5, lid 1 worden onder vernummering van lid 1 in 1.1. de leden 1.2. tot en met 1.3. toegevoegd, luidende:

1.2. Indien de werknemer meer dan één dienstbetrekking bekleedt, is de uitkering gelijk aan 75% van de berekeningsgrondslag behorende bij elk van de dienstbetrekkingen waaruit de werknemer vervroegd uittreedt, vermenigvuldigd met de bij die onderscheiden dienstbetrekkingen behorende gemiddelde deeltijdfactor, bedoeld in artikel 2, lid 4.1. en 4.2..

1.3. Indien de laatstelijk voor het tijdstip van vervroegde uittreding in een van de dienstbetrekkingen doorgebrachte diensttijd een periode van minder dan 10 jaren omvat, is de gemiddelde deeltijdfactor, in afwijking van het bepaalde in het vorige lid, gelijk aan een breuk waarvan de teller wordt gevormd door de som van de op jaarbasis te bepalen deeltijdfactoren gedurende de betreffende periode en de noemer door het getal 10.

G

Aan artikel 5, lid 4 wordt onder vernummering van lid 4. in 4.1. lid 4.2. toegevoegd, luidende:

4.2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, zijn de leden 1.2. en 1.3. van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ’75’ wordt vervangen door 70%.

H

Aan artikel 5 wordt een lid 6.4. toegevoegd, luidende:

6.4. Indien de werknemer meer dan één dienstbetrekking bekleedt, wordt de omvang van de dienstbetrekking en de mate waarin de omvang van de dienstbetrekking wordt verminderd, bepaald voor elk van de dienstbetrekkingen afzonderlijk.

I

Aan Artikel 15 worden de leden 15.4. en 15.5. toegevoegd, luidende:

15.4 Het bestuur kan beslissen, dat een besluit van een werkgever voor de toepassing van dit Reglement geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing blijft, indien dat besluit leidt tot een recht op basis-uitkering of aanvullende uitkering dat in strijd is met de kennelijke strekking van dit Reglement.

15.5 Van de bevoegdheid, bedoeld in het vorige lid, kan het bestuur slechts gebruik maken binnen vijf jaar nadat het bestuur van dat besluit kennis heeft kunnen nemen en redelijkerwijs heeft kunnen onderkennen dat dit besluit de in het vorige lid bedoelde gevolgen heeft.

J

Artikel 26 komt als volgt te luiden:

Dit Reglement, in werking getreden op 1 april 1997, is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 oktober 1999.’

Artikel II

De wijzigingen in artikel I, onder A tot en met H en J, treden in werking met ingang van 1 oktober 1999. De wijziging in artikel I, onder I, werkt terug tot en met 1 mei 1999.


Den Haag, 27 september 1999.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
voor deze,
de wnd. Directeur-Generaal Management en Personeelsbeleid,
T.W. Langejan.

Naar boven