Besluit arbeidsuren bereikbaarheidsdiensten

17 december 1998

nr. SV/WV/98/36309b

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst

Gelet op artikel 16, zevende lid, en artikel 20, zesde lid, van de Werkloosheidswet;

Besluit:

Goed te keuren het door het Landelijk instituut sociale verzekeringen op 12 november 1998 getroffen wijzigingsbesluit van het besluit van 18 december 1986, nr. 86/8052 inzake regels om bij de berekening van het aantal arbeidsuren, uren waarin geen arbeid is verricht, gelijk te stellen met arbeidsuren, en uren waarin arbeid is verricht, buiten beschouwing te laten en van het besluit van 20 oktober 1994, nr. 945145 inzake nadere regeling eindiging recht op uitkering Werkloosheidswet.

Dit besluit wordt, tezamen met het goedgekeurde besluit en de toelichting daarop, bekendgemaakt in de Staatscourant.


’s-Gravenhage, 17 december 1998. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst.

Bijlage

Wijzigingsbesluit van het besluit van 18 december 1986 en het besluit van 20 oktober 1994

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen,

Gelet op artikel 16, zevende lid, en artikel 20, zesde lid, Werkloosheidswet;

Besluit:

Artikel I

Aan het Besluit van 18 december 1986, nr. 86/8052 inzake regels om bij de berekening van het aantal arbeidsuren, uren waarin geen arbeid is verricht, gelijk te stellen met arbeidsuren, en uren waarin arbeid is verricht, buiten beschouwing te laten, (Stcrt. 1986, 248) wordt een nieuw artikel 4c toegevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 4c

1. Voor de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Werkloosheidswet, worden buiten beschouwing gelaten de arbeidsuren waarin bereikbaarheidsdiensten zijn verricht.

2. Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien voor de arbeidsuren waarin bereikbaarheidsdiensten zijn verricht, een vergoeding is ontvangen die tenminste gelijk is aan de voor de betreffende werknemer geldende vergoeding voor het verrichten van zijn overige arbeid.

3. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder bereikbaarheidsdiensten verstaan: het buiten de gebruikelijke werktijden en/of plaats beschikbaar zijn om op aanwijzing door of namens de werkgever direct arbeid te verrichten.

Artikel II

Aan het Besluit van 20 oktober 1994, nr. 945145 inzake nadere regeling eindiging recht op uitkering Werkloosheidswet (Stcrt. 1994, 210) wordt een nieuw artikel 4a toegevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 4a

1. Voor de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 20, derde en vierde lid, terzake waarvan het recht op uitkering eindigt, worden buiten beschouwing gelaten de arbeidsuren waarin bereikbaarheidsdiensten zijn verricht.

2. Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien voor de arbeidsuren waarin bereikbaarheidsdiensten zijn verricht, een vergoeding is ontvangen die tenminste gelijk is aan de voor de betreffende werknemer geldende vergoeding voor het verrichten van zijn overige arbeid.

3. Voor de toepassing van dit besluit wordt onder bereikbaarheidsdiensten verstaan: het buiten de gebruikelijke werktijden en/of plaats beschikbaar zijn om op aanwijzing door of namens de werkgever direct arbeid te verrichten.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking op de eerstvolgende maandag na publicatie in de staatscourant.

Dit besluit zal met de toelichting worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Amsterdam, 12 november 1998.

J.E. Buurmeijer, voorzitter.

Behoort bij mijn besluit van 17 december 1998, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/WV/98/363098.

Mij bekend:

de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst.

Toelichting

Algemeen

Bereikbaarheidsdiensten zijn diensten waarin werknemers feitelijk geen arbeid verrichten, maar voor de werkgever bereikbaar zijn om indien noodzakelijk (bijna) direct arbeid te kunnen verrichten. De werknemer is in zekere mate vrij de bereikbaarheidsdienst naar eigen inzicht in te richten, maar wordt in die vrijheid begrensd door de noodzaak direct ingezet te kunnen worden. In een uitspraak van 4 februari 1992 (RSV 92/215) heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat ook de uren waarin de werknemer alleen bereikbaar diende te zijn, aangemerkt dienden te worden als arbeidsuren: er is ook bereikbaarheidsdiensten feitelijk sprake van een zekere mate van ondergeschiktheid, een bereikbaarheidsdienst is in belangrijke mate vrijheidsbeperkend, de prestatie is van waarde voor de betreffende instelling, en in de literatuur zijn geen aanwijzingen dat een zo beperkte betekenis aan het begrip arbeid gegeven moet worden. Dat een vergoeding lager dan het minimumloon wordt uitgekeerd, achtte de Centrale Raad niet van doorslaggevend belang om te kunnen spreken van arbeidsuren.

Gevolgen uitspraak Centrale Raad

Toepassing van de wettelijke bepalingen zoals de Centrale Raad die voorstaat, leidt tot onbillijke uitkomsten. Wanneer bereikbaarheidsdiensten (en de vergoeding die men daarvoor ontvangt) volledig worden meegerekend bij de vaststelling van het dagloon, leidt dit tot een zeer laag gemiddeld loon per uur, dat bij volledige werkloosheid weliswaar een weerspiegeling is van het werkelijke loon van de betrokken werknemer, maar bij (gedeeltelijke) werkhervatting tot ongewenste resultaten leidt. De systematiek van de wet brengt mee dat werkhervatting de uren en niet de inkomsten op de uitkering in mindering worden gebracht. Hervatting in een bereikbaarheidsdienst is financieel onaantrekkelijk en hervatting in een normaal betaalde functie wordt extra beloond.

Het volledig in aanmerking nemen van bereikbaarheidsdiensten, leidt doorgaans tot een excessief hoog gemiddeld aantal arbeidsuren. Van de werknemer wordt verlangd beschikbaar te zijn voor een zelfde aantal uren. Waar de werknemer dat weigert, wordt de uitkering naar evenredigheid vermindert; waar de werknemer in een naar gangbare begrippen volledige dienstbetrekking het werk hervat, wordt hij geacht voor het resterende arbeidsurenverlies beschikbaar te blijven.

Gelet hierop is er voor gekozen een besluit te nemen waarin deze ongewenste effecten worden weggenomen. Daartoe wordt een nieuwe bepaling opgenomen in het besluit van 18 december 1986 die daarop neerkomt, dat de uren waarop de werknemer wel bereikbaar was om arbeid te verrichten, maar geen arbeid heeft verricht, buiten beschouwing worden gelaten voor de berekening van het aantal arbeidsuren als bedoeld in artikel 16, tweede lid.

Met de hier voorgestelde beleidslijnen en de toe te voegen bepaling in het besluit van 18 december 1986 wordt het principe van de uitspraak van de Centrale Raad niet aangetast (namelijk dat bereikbaarheidsdiensten feitelijk arbeidsuren zijn en dus bij de toepassing van de wettelijke bepalingen, zoals de wekeneis, de jareneis, volledig in aanmerking genomen dienen te worden) niet aangetast, maar worden alleen de niet-bedoelde neveneffecten geneutraliseerd. Voor de volledigheid wordt hier opgemerkt, dat ook in de Arbeidstijdenwet bereikbaarheidsdiensten niet als arbeidstijd worden beschouwd (artikel 5.11).

Beëindiging recht op uitkering

Artikel 20 is het spiegelbeeld van artikel 16. Artikel 16 ziet op het ontstaan van het recht op uitkering en artikel 20 op de beëindiging daarvan. Wanneer de uren in bereikbaarheidsdiensten, waarop men wel bereikbaar was maar geen arbeid heeft verricht, buiten beschouwing worden gelaten bij de vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren als bedoeld in artikel 16, dan dienen deze ook buiten beschouwing te blijven bij de uren die kunnen leiden tot (gedeeltelijke) beëindiging van het recht op uitkering. In artikel 2 van dit besluit wordt daarom aan het besluit van 20 oktober 1994 een bepaling toegevoegd van die strekking dat uren waarop men wel bereikbaar was om arbeid te verrichten, maar geen arbeid heeft verricht, buiten beschouwing worden gelaten bij de vaststelling van arbeidsuren als bedoeld in artikel 20, derde en vierde lid.

Financiële vergoeding bereikbaarheidsdiensten

Doorslaggevend voor de onbevredigende uitkomsten is de geringe vergoeding die voor de bereikbaarheidsdiensten wordt uitgekeerd. Wanneer de vergoeding tenminste gelijk is aan de voor de betreffende werknemer geldende vergoeding bij arbeid, kan daarvan geen sprake mee zijn. In dat geval is er ook geen reden een regeling toe te passen die afwijkt van wat voor andere arbeidsuren geldt. Om die reden is in het besluit worden vastgelegd dat voor de uren waarover een beloning wordt ontvangen die tenminste gelijk is aan de voor de betreffende werknemer geldende vergoeding bij arbeid, niet buiten beschouwing worden gelaten.

Amsterdam, 12 november 1998.

J.F. Buurmeijer, voorzitter.

Naar boven