Overgangsregeling waarde eigen woningen 1997

17 december 1997

nr. WDB97/554M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken/Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 42a, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 9, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964;

Besluit:

Artikel 1

De ophogingspercentages, bedoeld in artikel 42a, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en in artikel 9, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, zijn voor de eigen woningen in de gemeenten of delen van die gemeenten die in de navolgende tabel zijn vermeld, de in die tabel vermelde percentages.

stcrt-1997-246-p24-SC11904-1.gifstcrt-1997-246-p24-SC11904-2.gifstcrt-1997-246-p24-SC11904-3.gifstcrt-1997-246-p24-SC11904-4.gifstcrt-1997-246-p24-SC11904-5.gifstcrt-1997-246-p24-SC11904-6.gif

Artikel 2

De Overgangsregeling waarde eigen woningen wordt ingetrokken.

Artikel 3

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vindt voor de heffing van de inkomstenbelasting voor het eerst toepassing met ingang van het kalenderjaar 1997 en voor de heffing van de vermogensbelasting met ingang van het kalenderjaar 1998.

2. Deze regeling wordt aangehaald als: Overgangsregeling waarde eigen woningen 1997.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,W.A. Vermeend.

Toelichting

Zoals is uiteengezet in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken (kamerstukken II 1996/97, 25 037, nr. 3, blz. 8) dat heeft geleid tot de wet van 20 december 1996, Stb. 653, is er voor de heffing van de inkomstenbelasting (IB) (huurwaardeforfait) en van de vermogensbelasting (VB) (waardering eigen woning) sprake van een overgangssituatie in het eerste WOZ-tijdvak. Die situatie is een gevolg van de in artikel 41 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) opgenomen overgangs-regeling ingevolge welke gemeenten die beschikken over taxaties voor de onroerende-zaakbelastingen met als peildatum 1 januari 1992, 1 januari 1993 of 1 januari 1994 of die als gevolg van herindeling van gemeenten per 1 januari 1997 voor een van deze peildata hebben gekozen, de mogelijkheid is geboden af te zien van een algemene herwaardering overeenkomstig de Wet WOZ per 1 januari 1995. In deze zogenoemde wetsfictiegemeenten worden de reeds bestaande taxaties die zijn bepaald naar de waarde bij het begin van een van de jaren 1992, 1993 of 1994 geacht de waarden per 1 januari 1995 op te leveren. Teneinde te bereiken dat in het kader van de heffing van genoemde belastingen wordt uitgegaan van een zo actueel mogelijke waarde en om te bereiken dat de behandeling van de eigen woning in wetsfictiegemeenten vergelijkbaar is met die in gemeenten die WOZ-conform hebben gewaardeerd naar de waardepeildatum 1 januari 1995, zijn ten behoeve van de heffing van de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting bij de Overgangsregeling waarde eigen woningen ophogings- percentages vastgesteld.

De onderhavige overgangsregeling komt in de plaats van de Overgangs-regeling waarde eigen woningen. Zij strekt ertoe uitvoering te geven aan de opdracht in artikel 42a, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 9, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 zoals deze artikelen luiden na de aanpassing ingevolge de wet van 18 december 1997 houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 1998), Stb. 730.

De bij deze regeling per gemeente of deel van die gemeente vastgestelde ophogingspercentages reflecteren de gemiddelde waarde-ontwikkeling van de eigen woningen in de periode tussen de waardepeildatum voor de onroerende-zaakbelastingen in de wetsfictiegemeente (1 januari 1992, 1 januari 1993 of 1 januari 1994) en de waardepeildatum voor de Wet WOZ (1 januari 1995). Door voor het vaststellen van de ophogingspercentages uit te gaan van de gemeentelijke constellatie per 1 januari 1997, wordt, zo is in de memorie van toelichting bij de genoemde wet van 18 december 1997 (kamerstukken II 1997/98, 25 691, nr. 3, blz. 14/15) aangegeven, aansluiting bereikt bij de WOZ-beschikkingen die bij het begin van het eerste WOZ-tijdvak zijn vastgesteld. Als gevolg van de herindeling van delen van Noord-Brabant en de keuzes die gemeenten in dat kader hebben gedaan, zijn voor enkele gemeenten per deel van deze gemeenten ophogingspercentages vastgesteld. Het betreft hier voor sommige delen van nieuw ingestelde gemeenten de continuering van reeds eerder vastgestelde ophogingspercentages en voor andere delen, waarvoor nog geen passend ophogingspercentage was vastgesteld, het vaststellen van een nieuw ophogingspercentage.

Het van toepassing zijnde percentage moet door de belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting en voor de vermogensbelasting voor het eerst worden gebruikt voor de aangifte IB 1997/VB 1998 om de door de (wetsfictie)gemeente bekend gemaakte WOZ-waarde te verhogen. Om de bij deze regeling vastgestelde ophogings-percentages te kunnen toepassen voor de heffing van de inkomstenbelasting over 1997, werkt de hiervoor genoemde delegatiebepaling in artikel 42a, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, en in het verlengde daarvan de onderhavige regeling, terug tot en met 1 januari 1997. Na verhoging resulteert een waarde naar het prijsniveau per 1 januari 1995, vergelijkbaar met waarden in gemeenten waarin de WOZ-waarde van de eigen woningen is gebaseerd op de peildatum 1 januari 1995.

De ophogingspercentages zijn de uitkomst van een waarde-onderzoek door de Belastingdienst. Deze percentages hebben een forfaitair karakter.

Daarom is in artikel 42a, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 9, zesde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 voorzien in een tegenbewijsmogelijkheid: als een belastingplichtige aannemelijk maakt dat de met het ophogingspercentage verhoogde waarde ten minste 20 percent, met een minimum van f 10 000, uitgaat boven de waarde in het economische verkeer per 1 januari 1995, dan geldt laatstbedoelde waarde. Omdat in de loop van 1997 duidelijk is geworden dat het toepassen van de ophogingspercentages in sommige delen van wetsfictiegemeenten onredelijk kan uitwerken, heb ik bij Besluit van 1 april 1997, nr. DB97/1252M, om doelmatigheidsredenen goedgekeurd dat, indien belastingplichtigen als gevolg van het ophogingspercentage een hogere waarde zouden moeten aangeven dan de waarde in het economische verkeer van de eigen woning per 1 januari 1995 zoals bedoeld in artikel 42a, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 9, vierde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, zij mogen uitgaan van die lagere waarde.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.A. Vermeend.

Naar boven