Instellingsverordening Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf

21 oktober 1994

De Sociaal-Economische Raad;

Gelet op artikel 67 en 68 en de Wet op de bedrijfsorganisatie;

Gehoord de Nederlandse Banketbakkers Ondernemers Vereniging, de Voedingsbond FNV en de Industrie- en Voedingsbond CNV;

Besluit:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie (Stb. 1992, 409);

b. het bedrijfschap: het Bedrijfschap voor het Banketbakkersbedrijf.

Artikel 2

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. banketbakkersprodukten: gebak dat is toebereid met slagroom, banketbakkersroom of een dergelijke grondstof, of met vers of gesteriliseerd fruit;

b. vervaardigen: het samenstellen uit grondstoffen of halffabrikaten.

Artikel 3

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder banketbakkersbedrijf: het bedrijf van het ambachtelijk vervaardigen van banketbakkersprodukten en het verkopen daarvan, tenzij dit gepaard gaat met:

a. het bereiden van ander brood dan kleinbrood of vruchtenbrood;

b. het vervaardigen en verkopen van banketbakkersprodukten voor zover dit geschiedt voor verbruik ter plaatse, gepaard gaande met dienstverlening; of

c. het vervaardigen van banketbakkersprodukten indien dit gebeurt in combinatie met het bereiden of het door middel van wijkbezorging aan particulieren verkopen van ander brood dan kleinbrood of vruchtenbrood.

§ 2 Het bedrijfschap

Artikel 4

1. Er is een Bedrijfschap voor het Banketbakkersbedrijf.

2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin het banketbakkersbedrijf wordt uitgeoefend.

3. Het bedrijfschap is gevestigd te Voorburg.

Artikel 5

Het bestuur van het bedrijfschap heeft 16 leden. Daarvan worden 8 leden door organisaties van ondernemers en 8 leden door organisaties van werknemers benoemd.

§ 3 Bevoegdheden

Artikel 6

Aan het bedrijfschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen of onderdelen daarvan:

a. de registratie van de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld en van de in die ondernemingen werkzame personen;

b. het verstrekken van de voor de vervulling van de taak van het bedrijfschap nodige gegevens;

c. de voor de vervulling van de taak van het bedrijfschap nodige inzage van boeken en bescheiden;

d. de mededinging voor zover het betreft het aanbieden en verstrekken van geschenken in de vorm van diensten;

e. de administratie van ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld;

f. de lonen en de andere arbeidsvoorwaarden;

g. de vakopleiding en de vaststelling van de getalsverhoudingen in ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld.

Artikel 7

Overtredingen van een op grond van artikel 6 vastgestelde verordening kunnen bij die verordening worden aangewezen als strafbare feiten.

Artikel 8

1. De door het bedrijfschap op grond van artikel 126, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, aan de ondernemingen die onder het bedrijfschap ressorteren op te leggen heffingen die zijn bestemd voor algemene doeleinden, worden vastgesteld op grondslag van:

a. het aantal bij iedere onderneming waarvoor het bedrijfschap is ingesteld betrokken personen die uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam zijn in de uitoefening van het banketbakkersbedrijf;

b. de in iedere onderneming waarvoor het bedrijfschap is ingesteld bij de uitoefening van het banketbakkersbedrijf bereikte omzet; of

c. het aantal vestigingen van de onderneming waarin het banketbakkers-bedrijf wordt uitgeoefend.

2. Naast de in het eerste lid bedoelde heffingen kan het bedrijfschap als periodieke heffing aan de ondernemers die onder het bedrijfschap ressorteren een basisheffing opleggen, die voor iedere ondernemer gelijk is.

3. Indien een heffing wordt opgelegd waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, wordt deze opgelegd naar een grondslag die het bestuur in verband met de bestemming van die heffing passend acht.

§ 4 Slotbepalingen

Artikel 9

Deze verordening wordt in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie geplaatst.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze verordening wordt aangehaald als Instellingsverordening Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf.


Den Haag, 21 oktober 1994.
Th. Quené, voorzitter.
R. Gerritse, algemeen secretaris.

Goedgekeurd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de minister van Economische Zaken bij beschikking van 27 april 1995, nr. AV/A&M/95/0808.

Toelichting

Inleiding

Deze verordening vervangt het Instellingsbesluit Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf, overeenkomstig het bepaalde in artikel XV van de wet van 24 juni 1992 (Stb. 409), houdende wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie. De gewijzigde wet is op 1 oktober 1992 in werking getreden.

Een wijziging is aangebracht in de grondslag van de door het bedrijfschap op te leggen heffingen. Behalve de omzet kan nu ook het aantal in een onderneming werkzame personen of het aantal vestigingen worden gehanteerd. De andere wijzigingen zijn van redactionele of formeel-technische aard en bleken nodig als gevolg van de herziening van de wet. De belangrijkste wijziging betreft de inrichting en formulering van de begripsbepalingen.

Ingevolge artikel XVI van de wet waarbij de Wet op de bedrijfsorganisatie is gewijzigd, heeft de omzetting geen gevolgen voor onder meer de rechtskracht van de onder het oude instellingsbesluit vastgestelde verordeningen en andere besluiten. Deze verordeningen en besluiten hoeven derhalve niet te worden omgezet.

Representativiteitsonderzoek

In verband met de wijziging van de heffingsgrondslag, waarvan de achtergronden nader uiteen worden gezet in de artikelsgewijze toelichting (zie artikel 8) heeft de raad vastgesteld dat de bij de Nederlandse Banketbakkers Ondernemersvereniging (NBOV) aangesloten leden-ondernemingen circa 70 procent van de totale omzet van de banketbakkersbranche, die wordt geschat op gemiddeld ƒ 371 miljoen, vertegenwoordigen. Aan ondernemerszijde kan op grond daarvan worden gesproken van een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van de betrokken ondernemers in de zin van artikel 68, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

De raad heeft het representativiteitsonderzoek in dit geval beperkt tot de ondernemers. De raad heeft daarbij overwogen dat het hier gaat om een enkele wijziging (van een bestaande bevoegdheid, uit efficiency-overwegingen) ten opzichte van het oude instellingsbesluit en alleen de ondernemers met de ’eventuele’ consequenties van een gewijzigde heffingsgrondslag te maken hebben.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 tot en met 3 Deze artikelen bevatten de gebruikelijke begripsbepalingen, waarbij met name aandacht wordt gevraagd voor de artikelen 2 en 3.

Artikel 2 Onderdeel a Onder de definitie van banketbakkersprodukten valt het zogenaamde nat gebak. Naast dit nat (kort houdbare) gebak worden in een banketbakkerij meestal ook andere gebaksoorten, koekjes, suikerwerk, bonbons e.d. vervaardigd. Voor de werkingssfeer van de instellingsverordening maakt het geen verschil of louter nat gebak of daarnaast ook ander gebak op ambachtelijke wijze wordt vervaardigd. Wordt echter alleen gebak vervaardigd dat niet onder de definitie van banketbakkersprodukt valt, dan ressorteert de desbetreffende ondernemer niet onder het bedrijfschap.

Onderdeel b Vervaardigen is het samenstellen van een banketbakkersprodukt uit grondstoffen of halffabrikaten. Het vullen van een vlaaibodem met een vruchtenmengsel is dus het vervaardigen van gebak: voordat het vervaardigen plaatsvindt is er nog geen sprake van gebak. Het op een taart spuiten van slagroom is geen vervaardigen van gebak. De taart valt voordat de handeling wordt verricht al onder de definitie van banketbakkersprodukt. Het maken van de taart zelf is wel de vervaardiging van een banketbakkersprodukt.

Artikel 3 De definitie van banketbakkersbedrijf verschilt wat de formulering betreft van die van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf. Inhoudelijk is er echter geen verschil in bereik. De definitie is gemoderniseerd en verduidelijkt.

Om onder de definitie te vallen, moet in de onderneming zowel het vervaardigen als het verkopen van het vervaardigde gebak plaatsvinden. Indien de banketbakkersprodukten niet worden verkocht maar alleen worden vervaardigd, valt de bedrijfsuitoefening niet onder het bedrijfschap.

Nieuw in de definitie is dat het vervaardigen van banketbakkersprodukten er pas onder valt als dit ambachtelijk plaatsvindt. Bij de opstelling van deze verordening is van de gelegenheid gebruik gemaakt om expliciet in de instellingsverordening vast te leggen dat het voor het bedrijfschap gaat om de ambachtelijke banketbakkerij. Van ambachtelijke vervaardiging van banket is sprake als nog handmatig in het produktieproces kan worden ingegrepen. Ter toelichting wordt nog het volgende opgemerkt.

Blijkens het advies van de SER tot instelling van een bedrijfschap voor het banketbakkersbedrijf van 12 november 1954, waarnaar in de toelichting bij het instellingsbesluit wordt verwezen, was het destijds de bedoeling dat banketfabrieken niet onder de werkingssfeer van het bedrijfschap zouden vallen. Daartoe zijn de gebruikte grondstoffen als onderscheidend criterium gekozen. De idee was dat banketfabrieken slechts in staat zouden zijn gebak te vervaardigen dat minder snel aan bederf onderhevig en dus langer houdbaar is. Thans echter worden grote hoeveelheden banketbakkersprodukten (nat gebak) vervaardigd in fabrieken, waarna deze produkten in gekoelde dan wel diepgevroren toestand worden geleverd aan bedrijven die deze produkten op hun beurt aan de consument verkopen. Deze banketfabrieken zouden door die ontwikkeling dus onder het bedrijfschap vallen, ware het niet dat met toepassing van de historische wetsinterpretatie is besloten dat deze fabrieken niet onder het bedrijfschap vallen.

Evenals onder de oude definitie is er geen sprake van de uitoefening van het banketbakkersbedrijf als tezamen met het vervaardigen van banketbakkersprodukten brood wordt bereid. De term ’gepaard gaat met’ houdt in dat bijvoorbeeld het banketbakkersbedrijf en het bereiden van brood gezamenlijk – in hetzelfde ondernemingsonderdeel – worden uitgeoefend.

De omschrijving van brood dat een banketbakker kan bereiden zonder het karakter van banketbakker in de zin van de instellingsverordening te verliezen, is in overeenstemming gebracht met de wijze waarop de oude definitie van brood wordt toegepast.

De oude definitie spreekt van ander brood dan kleinbrood, krentenbrood, kerstbrood of andere gelegenheidsprodukten. In de praktijk levert deze opsomming problemen op in verband met onder meer rozijnen- en vruchtenbrood. In de oude definitie worden deze broodsoorten niet genoemd. Wanneer de tekst van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf letterlijk wordt genomen, mag een banketbakkersbedrijf geen rozijnen- of vruchtenbrood bereiden. Bij de interpretatie van deze bepaling is er echter van uitgegaan dat het niet de bedoeling is geweest dat als een banketbakker zowel krenten- als rozijnen- als vruch-tenbrood bereidt, de bedrijfsuitoefening het karakter van banketbakkersbedrijf verliest. Krentenbrood is immers een species van het genus vruchtenbrood, en rozijnenbrood – dat zeer verwant is aan krentenbrood – ook. Bovendien kan uit het feit dat het bereiden van kerstbrood is toegestaan, worden afgeleid dat daarmee ook het bereiden van vruchtenbrood is toegestaan. Kerstbrood is immers in wezen vruchtenbrood.

De formulering van artikel 3 expliciteert dat een banketbakker die kleinbrood of vruchtenbrood bereidt, niet daardoor het karakter van banketbakker verliest. Deze banketbakker ressorteert dus onder het Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf.

De reden waarom de bedrijfsuitoefening er niet onder valt als ander brood dan kleinbrood of vruchtenbrood wordt bereid, is dat in deze gemengde bedrijven de bedrijfsvoering in het algemeen in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging van brood. Het vervaardigen van gebak komt in de gemengde bedrijven in het algemeen op de tweede plaats. Er is voor gekozen om deze ondernemingen niet onder zowel het Bedrijfschap Bakkersbedrijf als het Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf te laten ressorteren, maar onder het bedrijfschap dat zich het meest bezig houdt met de vraagstukken die voor de gemengde bedrijven van belang zijn.

Banketbakkers die stokbrood (of ander groot brood) volgens het bake-off procédé afbakken, ressorteren onder het Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf.

In onderdeel b is expliciet bepaald dat horeca, i.c. het vervaardigen en verkopen van banketbakkersprodukten voor verbruik ter plaatse gepaard gaande met dienstverlening, niet onder het begrip banketbakkersbedrijf valt. Dit betekent niet dat een horecaonderneming niet tevens het banketbakkersbedrijf kan uitoefenen. De horecaonderneming die de banketbakkers-

produkten tevens verkoopt aan particulieren anders dan voor verbruik ter plaatse, oefent het banketbakkersbedrijf wel degelijk uit.

In de oude definitie was banketbakkersbedrijf als volgt gedefinieerd: het bedrijf van het vervaardigen van banketbakkersprodukten al dan niet tezamen met:

a. het vervaardigen van ander gebak, koekjes, ragoutwerk, consumptie-ijs of chocolade- of suikerwerkartikelen;

b. het kopen van produkten als onder a genoemd en het verkopen daarvan aan particulieren.

Zowel onderdeel a als onderdeel b van deze oude definitie zijn naar huidige inzichten overbodig. Ook indien deze onderdelen niet zouden zijn opgenomen, zou het vervaardigen van banketbakkersprodukten en het verkopen daarvan, ongeacht of in samenhang daarmee de in onderdeel a of b genoemde werkzaamheden zouden worden verricht, onder de definitie vallen.

Artikel 4 De vestiging van het bedrijfschap is verplaatst van Den Haag naar Voorburg.

Artikel 5 Dit artikel regelt de bestuurssamenstelling conform artikel 74, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

Artikel 6 In dit artikel is bepaald ten aanzien van welke onderwerpen het bedrijfschap bevoegd is regels of nadere regels te geven.

De volgorde van de opsomming van de bevoegdheden is gelijkgetrokken met de volgorde van artikel 93, tweede lid, van de wet. Tevens is de formulering – voor zover dit niet al het geval was – aangepast aan de formulering van de wet.

Geschrapt is het woord ’goederen’ uit onderdeel d, gelet op de Wet beperking cadeaustelsel 1997, waarin een algeheel verbod is neergelegd om in verband met de uitoefening van een bedrijf goederen als geschenk aan te bieden of te verstrekken.

In artikel 3, tweede lid, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Banketbakkersbedrijf, is bepaald dat de bevoegdheid om regels te geven over de lonen en andere arbeidsvoorwaarden en de vakopleiding en de vaststelling van de getalsverhouding in ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, pas in werking treedt op een door de SER te bepalen en in het Mededelin-genblad Bedrijfsorganisatie bekend te maken tijdstip, doch uiterlijk vier jaren na het inwerkingtreden van het onderhavige besluit. Aangezien de vier jaren ruim zijn verstreken, heeft het bedrijfschap deze verordenende bevoegdheden verkregen en is onderhavige bepaling overbodig geworden. Deze bepaling is derhalve niet terug te vinden in de instellingsverordening. Hoewel momenteel geen plannen bestaan voor het daadwerkelijk benutten van deze bevoegdheden, wensen de betrokken organisaties de mogelijkheid daartoe voor de toekomst te behouden.

Artikel 7 Dit artikel voorziet in een sanctie op de overtreding van autonome verordeningen.

Artikel 8 Ingevolge artikel 126, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie kan het bedrijfschap bij verordening heffingen opleggen aan degenen die de ondernemingen drijven waarvoor het bedrijfschap is ingesteld. In het eerste en tweede lid van artikel 8 van de instellingsverordening worden nadere regels gegeven over heffingen waarvan de opbrengst is bestemd voor algemene doeleinden, in het derde lid worden regels gegeven over heffingen waarvan de opbrengsten bijzondere bestemmingen hebben.

In het eerste lid is bepaald dat het bedrijfschap als grondslag voor de heffingen die dienen voor de bekostiging van de algemene werkzaamheden van het bedrijfschap, kan kiezen het aantal bij iedere onderneming waarvoor het bedrijfschap is ingesteld betrokken personen, die uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam zijn in de uitoefening van het banketbakkersbedrijf, de in iedere onderneming waarvoor het bedrijfschap is ingesteld bereikte omzet, of het aantal vestigingen waarin het banketbakkersbedrijf wordt uitgeoefend.

Op dit punt wijkt deze bepaling af van artikel 5, eerste lid, van het instellingsbesluit. Daar is bepaald dat de heffingen worden vastgesteld op grondslag van de in iedere onderneming waarvoor het bedrijfschap is ingesteld, bereikte omzet. Op verzoek van de representatieve organisaties is nu mogelijk gemaakt dat als grondslag ook het aantal werkzame personen of het aantal vestigingen kan worden gekozen. Als deze grondslag wordt gekozen kan worden uitgegaan van de klasse-indeling werkzame personen, zoals die wordt gehanteerd in het handelsregister. Voor de bepaling van de heffing naar omzet is het noodzakelijk om iedere onderneming te enquêteren.

In het tweede lid is bepaald dat het bedrijfschap naast de in het eerste lid bedoelde heffingen aan iedere ondernemer periodiek (bijvoorbeeld ieder jaar) een heffing kan opleggen die voor iedere ondernemer gelijk is.

In het derde lid is bepaald dat als een heffing wordt opgelegd waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, het bestuur de grondslag bepaalt welke het in verband met die bestemming passend acht. In de keuze van de grondslag is het bestuur in beginsel vrij. Indien bijvoorbeeld ter financiering van een werkclassificatie-onderzoek een bijzondere heffing zou worden opgelegd, kan het aanbeveling verdienen het aantal werkzame personen als grondslag te kiezen, omdat hierin het belang van de verschillende ondernemingen bij deze werkzaamheid beter tot uitdrukking komt.

Artikel 9 tot en met 11 Deze artikelen bevatten de slotbepalingen, waaronder de regeling van het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening.

Den Haag, 21 oktober 1994.

Th. Quené, voorzitter.

R. Gerritse, algemeen secretaris.

Naar boven