Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994

30 maart 1995

nr. WV 95/189 M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken/Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 15, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel XI, eerste lid, van de Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

Besluit:

Artikel 1

Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 3, tweede lid, en 15, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel XI, eerste lid, van de Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.

Artikel 2

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;

b. belasting: motorrijtuigenbelasting.

Artikel 3

1. De laadruimte voldoet aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot de lengte en de hoogte indien deze in gesloten toestand een rechthoekig, rechtop geplaatst blok kan bevatten waarvan de lengte, de hoogte en de breedte ten minste gelijk zijn aan de in artikel 3 van de wet voor de desbetreffende laadruimte genoemde afmetingen, en waarvan de lengte-as evenwijdig is aan die van het desbetref-

fende motorrijtuig. Voor de toepassing van deze bepaling worden, indien de laadruimte niet van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand, de zitplaatsen voor de bestuurder en de bijrijder in de achterste stand geplaatst.

2. Het verschil in hoogte tussen de cabine en de laadruimte is de verticale afstand tussen het denkbeeldige horizontale vlak waarin de beide hoogste punten van de dagopening van de deuren bij de voorzitplaatsen zijn gelegen, en het hoogste gedeelte van het dak van de laadruimte, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm.

3. De hoogte van de cabine van een motorrijtuig met een dubbele cabine is de grootste afstand tussen vloer en dak van de cabine, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm.

4. De lengte van de cabine van een motorrijtuig met een dubbele cabine is de evenwijdig aan de lengte-as van het desbetreffende motorrijtuig gemeten afstand tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt.

5. De lengte van de laadruimte van een motorrijtuig met een dubbele cabine is gelijk aan de lengte van het langste rechthoekige, rechtop geplaatste blok met een hoogte van 130 cm en een breedte van 20 cm dat de laadruimte in gesloten toestand kan bevatten, waarvan de lengte-as evenwijdig is aan die van het desbetreffende motorrijtuig.

6. De lengte die de laadruimte van een motorrijtuig met een dubbele cabine zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken, is gelijk aan de lengte van het langste rechthoekige, rechtop geplaatste blok met een hoogte van 130 cm en een breedte van 20 cm dat de laadruimte in gesloten toestand kan bevatten, waarvan de lengte-as evenwijdig is aan die van het desbetreffende motorrijtuig, en waarbij er voor het nemen van de maat van wordt uitgegaan dat die laadruimte van de cabine is gescheiden door middel van een 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel geplaatste vaste wand.

7. De hoogte van de vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt, is de afstand tussen het laagste punt van de bovenzijde van de wand en het hoogste punt van de laadvloer.

8. De vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt, dient verticaal en in een hoek van 90° ten opzichte van de lengte-as te zijn geplaatst en wel:

a. indien het motorrijtuig niet is voorzien van een dubbele cabine: ten hoogste 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel;

b. indien het motorrijtuig is voorzien van een dubbele cabine: direct achter de achterste zitplaatsen.

9. De vaste wand die de cabine van de laadruimte scheidt dient:

a. te zijn vervaardigd uit ondoorzichtig en vormvast materiaal, waarbij een vast raam met een hoogte van 40 cm is toegestaan;

b. geheel vlak te zijn;

c. uit één geheel te bestaan, waarbij voorzieningen zijn toegestaan ten behoeve van het aan het desbetreffende motorrijtuig noodzakelijk te plegen onderhoud; en

d. zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie te zijn verbonden.

10. Een laadruimte is niet voorzien van zijruiten indien de zijruiten geheel zijn verwijderd en zijn vervangen door niet uit glas bestaande panelen uit één stuk van ondoorzichtig en vormvast materiaal. De panelen dienen zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie te zijn verbonden.

11. De laadruimte dient in haar geheel te zijn voorzien van een vaste, vlakke laadvloer. De laadvloer dient zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie te zijn verbonden.

Artikel 4

1. De belasting voor een personenauto, een bestelauto of een motorrijwiel behoeft niet bij de aanvang van een tijdvak te zijn betaald indien het een ander tijdvak betreft dan:

a. een tijdvak als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, met uitzondering van het tijdvak dat aanvangt met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling van het voor het motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs;

b. een tijdvak als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet.

2. Bij toepassing van het eerste lid dient de belasting te zijn betaald binnen veertien dagen na de aanvang van het tijdvak, doch uiterlijk vóór het door de inspecteur daarvoor bepaalde tijdstip.

Artikel 5

1. De nummerplaat, bedoeld in artikel XI, eerste lid, van de Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, bestaat uit een op zijn punt geplaatste vierkante plaat met zijden van 21 centimeter, waarop in witte onuitwisbare tekens op een rode achtergrond, volgens RAL standaardkleur nr. 3000, de kentekens van het registratiebewijs dat krachtens artikel 5 van het Reglement kentekenregistratie voor het voertuig is afgegeven, en een gewichtscode zijn aangebracht. Het type en de afmetingen van letters, cijfers en horizontale streep alsmede van de onderlinge afstand daarvan, zijn die welke in de Bijlage bij de Regeling kentekens en kentekenplaten als model A.2. voor het kenteken van motorrijwielen zijn voorgeschreven. De plaatsing van de tekens op de plaat geschiedt overeenkomstig het model van de bijlage bij deze regeling.

2. De in het eerste lid bedoelde gewichtscode geeft het tot het naaste honderdtal kilogrammen afgeronde gewicht aan, waarbij 50 kilogram naar beneden wordt afgerond. De gewichtscode bestaat uit twee cijfers of uit één letter en één cijfer. Het eerste cijfer geeft de duizendtallen aan van het gewicht in kilogrammen. Het tweede cijfer geeft de honderdtallen aan van het afgeronde gewicht in kilogrammen. Indien het gewicht tienduizend kilogram of meer bedraagt, begint de code met een letter die de duizendtallen aangeeft van het gewicht overeenkomstig de volgende tabel:

A is 10;G is 16;N is 22;V is 28;

B is 11;H is 17;P is 23;W is 29;

C is 12;J is 18;R is 24;X is 30

D is 13;K is 19;S is 25;Z is 31;

E is 14;L is 20;T is 26;

F is 15;M is 21;U is 27;

XX is meer dan 31950 kilogram.

3. De plaat moet duidelijk als zodanig kenbaar worden aangebracht aan de achterzijde van het voertuig. Indien het motorrijtuig is verbonden met meer dan één voertuig, dienen de platen van die voertuigen op het achterste voertuig te zijn aangebracht. De plaat mag niet hoger zijn aangebracht dan 2 meter boven het wegdek en niet in de onmiddellijke nabijheid van de op het rij- of voertuig aangebrachte kentekenplaat met het kenteken van het motorrijtuig.

Artikel 6

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 1995.

2. Deze regeling kan worden aangehaald als Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd. Van deze terinzagelegging zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.1

De Staatssecretaris van Financiën,W.A.F.G. Vermeend.

1 Deze bijlage ligt ter inzage bij de directie Wetgeving Verbruiksbelastingen.

Toelichting

Deze regeling geeft uitvoering aan die bepalingen van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de wet) en van de Invoeringswet Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de invoeringswet), waarbij het vaststellen van uitvoeringsregels is gedelegeerd aan de minister. Het betreft de volgende onderwerpen:

In de eerste plaats zijn in artikel 3 op grond van artikel 3, tweede lid, van de wet vastgelegd de meetmethode met betrekking tot de laadruimte en met betrekking tot de cabine, alsmede de constructietechnische eisen die aan laadruimte en tussenschot worden gesteld in het kader van de definitie van het begrip bestelauto. Het gaat hier om dezelfde regels als die voor het begrip bestelauto die op grond van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 zijn neergelegd in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.

Op grond van artikel 15, tweede lid, van de wet kunnen regels worden gesteld ingevolge welke, in afwijking van artikel 15, eerste lid, de belasting niet bij de aanvang van het tijdvak behoeft te zijn betaald. Het gaat hierbij om de gevallen waarin ten gevolge van de administratieve verwerking bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer en bij het Centraal bureau motorrijtuigenbelasting van de tenaamstelling van een personenauto, een bestelauto of een motorrijwiel of wijziging daarvan, van de aangifte van veranderingen aan het motorrijtuig of van beëindiging van een schorsing of van een vrijstelling, de belastingplichtige de acceptgiro voor de te betalen belasting niet op een zodanig tijdstip ontvangt dat de belasting bij de aanvang van het tijdvak voldaan kan zijn. Artikel 4 regelt deze uitzondering en het tijdstip waarop de belasting wel betaald moet zijn.

Artikel XI van de invoeringswet bevat een overgangsregeling voor aanhangwagens zolang daarvoor geen eigen kentekenplicht geldt en de aanhangwagens voorzien dienen te zijn van eenzelfde kentekenplaat als het trekkende motorrijtuig voert. Ingeval voor aanhangwagens belasting wordt voldaan op een afzonderlijke aangifte, dient de aanhangwagen ingevolge het eerste lid van dit artikel te zijn voorzien van een speciale extra nummerplaat met een fiscaal nummer (de zogenoemde Fino-plaat).

Ingevolge dit artikel worden de inrichting en de wijze van aanbrenging van deze nummerplaat vastgesteld bij ministeriële regeling. Artikel 5 van de onderhavige regeling strekt daartoe.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.A.F.G. Vermeend.

Naar boven