Wijziging Regeling metingsvoorschriften en Regeling vaststelling modellen meetbrieven

24 november 1995

Nr. DGSM/J-14.275/95

Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken

De Minister van Verkeer en Watertstaat,

Gelet op de artikelen 6, eerste lid, en 10, eerste lid, van het Meetbrievenbe-sluit 1981;

Besluit:

Artikel I

De Regeling metingsvoorschriften wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel k wordt ’als zodanig’ vervangen door: voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma, worden na dit onderdeel vier nieuwe onderdelen ingevoegd, luidende:

n. vissersvaartuig: een zeevissersschip in de zin van artikel 2, derde lid, van boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

o. romplengte: de totale lengte van de romp, gemeten in het langsscheepse middenvlak evenwijdig aan de ontwerp geladen waterlijn tussen het voorste deel van het bovenste uiteinde van de voorsteven en het achterste deel van de achtersteven of spiegel, met inbegrip van alle structurele en integrale delen van de romp waaronder mede begrepen houten en metalen voor- en achterstevens, verschansingen, permanente berghouten en romp/dek-verbindingen en met uitzondering van rondhouten, boegsprieten, preekstoelen aan beide einden van het vaartuig, voorstevenbeslag, roeren, buitenboord- motoren of buitenboordaandrijvingen inclusief bevestigingspunten, zwem- of aanlandingsbordessen en wegneembare stootranden;

p. rompbreedte: de grootste breedte van de romp, met inbegrip van alle structurele en integrale delen van de romp waaronder mede begrepen verschansingen, permanente berghouten en romp/dek-verbindingen en met uitzondering van zwaarden en buitenboordaandrijvingen inclusief bevestigingspunten, relingwerk, beslag en wegneembare stootranden;

q. lengte over alles: de lengte zoals omschreven in artikel 2, eerste lid, van de verordening nr. 86/2930/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEG L 274), naar de tekst zoals deze bij die verordening is vastgesteld.

B

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op alle schepen, met uitzondering van:

a. pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter;

b. vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 meter.

C

De artikelen 10, 11 en 12 komen te luiden:

Artikel 10

De romplengte en de rompbreedte worden uitgedrukt in meters tot twee cijfers achter de komma nauwkeurig.

Artikel 11

1. De bruto-tonnage (GT) van een pleziervaartuig wordt vastgesteld volgens de volgende tabel:

Oppervlakte (m2) GT zeiljacht GT motorjacht

romplengte x

rompbreedte

t/m 10 1 1

20 3 3

30 6 8

40 10 14

50 14 20

60 18 27

70 23 34

80 28 42

90 34 50

100 40 59

110 47 69

120 54 79

130 61 90

140 69 101

150 77 113

160 85 126

170 93 139

180 102 152

190 111 166

200 120 180

2. Voor tussengelegen oppervlakten wordt de GT door rechtlijnige interpolatie bepaald.

3. Voor een pleziervaartuig met twee of meer drijflichamen wordt de oppervlakte voor de tabel verkregen door de som van de oppervlakten van de afzonderlijke drijflichamen.

Artikel 12

1. De netto-tonnage bedraagt 0,30 x de GT.

2. De bruto- en netto-tonnage worden naar beneden afgerond op een getal zonder decimalen.

D

Na Hoofdstuk III wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IIIA

Artikel 12a

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 meter.

Artikel 12b

De bruto-tonnage van een vissersvaartuig wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van verordening nr. 86/2930/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEG L 274), zoals deze is gewijzigd bij verordening nr. 94/3259/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 (PbEG L 339).

Artikel 12c

1. De netto-tonnage bedraagt 0,30 x de GT.

2. De bruto- en netto-tonnage worden naar beneden afgerond op een getal zonder decimalen.

Artikel II

De Regeling vaststelling modellen meetbrieven wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 vervalt.

B

Bijlage III, bedoeld in artikel 2, derde lid, wordt vervangen door Bijlage III, die als bijlage bij deze regeling is gevoegd.

C

Artikel 4 vervalt.

D

De artikelen 2, 3 onderscheidenlijk 5 worden vernummerd tot 1, 2 onderscheidenlijk 3.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage bij deze regeling, die ter inzage wordt gelegd bij het Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, Bordewijkstraat 4 te Rijswijk en bij de Scheepvaartinspectie, ’s-Gravenweg 665 te Rotterdam.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink.

Toelichting

De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Regeling metingsvoorschriften en de Regeling vaststelling modellen meetbrieven. Deze wijziging is wenselijk in verband met enerzijds de groeiende behoefte pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter te kunnen voorzien van een in financieel opzicht aantrekkelijke zeebrief, waarvoor een meetbrief noodzakelijk is, en anderzijds de door de Raad van de Europese Unie in verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1986, houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEG L 274) vastgestelde nieuwe metingsvoorschriften voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 meter.

1. Nieuwe metingsvoorschriften voor pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter

Ten behoeve van een pleziervaartuig kan als nationaliteitsbewijs zowel een zeebrief ingevolge de Zeebrievenwet als een vlaggebrief op grond van de Regeling afgifte vlaggebrieven door aangewezen organisaties worden afgegeven.

De vlaggebrief is, blijkens recente ontwikkelingen, fraudegevoelig gebleken en wordt in de praktijk soms ten onrechte als eigendomsbewijs aangemerkt. Als gevolg daarvan wordt momenteel bezien of het mogelijk is de vlaggebrief af te schaffen. Vooruitlopend daarop is het wenselijk de afgifte van zeebrieven voor pleziervaartuigen te bevorderen. De kosten van een zeebrief vormden echter, als gevolg van het feit dat het pleziervaartuig feitelijk gemeten moet worden, voor veel eigenaren van pleziervaartuigen een te hoge financiële drempel om een zeebrief aan te vragen. Teneinde de zeebrief in financieel opzicht aantrekkelijker te maken is onderzocht of de metingsvoorschriften vereenvoudigd zouden kunnen worden. Dit is mogelijk gebleken door een wijze van meting in te voeren die bestaat uit het werken met standaardmaten, waardoor een feitelijke inhoudsmeting achterwege kan blijven. Verificatie van de door de eigenaar van een pleziervaartuig opgegeven standaardmaten door de Scheepvaartinspectie geschiedt gelijktijdig met het aanbrengen van het brandmerk op het schip. Als gevolg van deze nieuwe metingsmethodiek dalen de kosten van een dergelijke meting met omstreeks 35%. Bij de vaststelling van het tarief voor deze meting is met deze daling rekening gehouden. De Tariefregeling meting zeeschepen op grond van de Meetbrievenwet 1981 wordt in die zin gewijzigd.

2. Nieuwe metingsvoorschriften voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 meter

Ten aanzien van vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 meter was, evenals in Hoofdstuk II van de Regeling metingsvoorschriften, in verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van de Europese Gemeen-schappen van 22 september 1986, houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEG L 274), bepaald dat de bruto- en netto-tonnage worden vastgesteld overeenkomstig bijlage I van het op 23 juni 1969 tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen, met bijlagen (Trb. 1970, 122). In de praktijk bleek echter dat de EU-lidstaten enige moeilijkheden ondervonden om dit voorschrift uit te voeren omdat de in bijlage I van voornoemd verdrag opgenomen metingsmethodiek niet geschikt is voor vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 15 meter. Dit heeft de Raad van de Europese Unie ertoe geleid de verordening aan te passen. In bijlage I bij de verordening (EG) nr. 3259/94 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1994 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1986, houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (PbEG L 339) zijn voor vissersvaartuigen kleiner dan 15 meter nieuwe metingsvoorschriften vastgesteld. Naar aanleiding van deze gewijzigde Europese voorschriften wordt de Regeling metingsvoorschriften aangepast.

Artikelen

Artikel 1, onderdeel B

De in artikel 1, onderdeel o, opgenomen omschrijving van romplengte is ontleend aan de ontwerp-norm ISO/DIS 8666 van de Internationale Organisatie voor Normalisatie, naar de ontwerp-tekst zoals deze luidde op het moment van inwerkingtreding van deze regeling. De omschrijving van rompbreedte (onderdeel p) is daarop op analoge wijze gebaseerd.

Artikel 2, onderdelen A en B

In verband met de vereenvoudigde meting van pleziervaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter, is artikel 1 van de Regeling vaststelling modellen meetbrieven komen te vervallen. Aan de in dit artikel opgenomen definities van lengte en breedte over alles bestaat geen behoefte meer, nu deze hoofdafmetingen niet meer op de meetbrief worden vermeld. Voorts behoefde Bijlage III als bedoeld in artikel 2, derde lid, van deze regeling als gevolg van de nieuwe metingsmethodiek zodanige aanpassingen dat een geheel nieuwe bijlage is vastgesteld.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink.

Naar boven