Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2025, 423 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2025, 423 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 oktober 2025, nr. 2025-0000212096;
Gelet op de artikelen 117a, eerste lid, 150a, 150c, derde lid, 150f, eerste lid, onderdeel b, 150h, vierde lid, 150n, negende lid, 150p, tweede en derde lid, 150q, eerste, tweede en derde lid, 220e, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, 220g, eerste lid, 220ha, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, en 220i, eerste lid, aanhef, van de Pensioenwet, de artikelen 13, derde lid, en 39a van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de artikelen 115a, eerste lid, 145b, derde lid, 145e, eerste lid, onderdeel b, 145g, vierde lid, 145m, negende lid, 145o, tweede en derde lid, 145p, eerste, tweede en derde lid, 214d, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, 214e, eerste lid, 214fa, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, en 214g, eerste lid, aanhef, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel XV van de Wet toekomst pensioenen en artikel VI van het Besluit toekomst pensioenen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 oktober 2025, nr. W12.25.00285/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 december 2025, nr. 2025-0000272813,
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 43a komt te vervallen.
B
In artikel 45, negende lid, wordt «het jaarverslag over 2026» vervangen door «het jaarverslag over 2027».
C
In artikel 45b, tweede lid, wordt «Het jaarverslag over 2026 dient uiterlijk voor 1 juli 2026 openbaar gemaakt te worden» vervangen door «Het jaarverslag over 2027 dient uiterlijk voor 1 juli 2027 openbaar gemaakt te worden».
D
Artikel 45e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «voor 1 januari 2025» vervangen door «voor 1 januari 2026».
2. In het tweede lid wordt «voor 1 januari 2026» vervangen door «voor 1 januari 2027».
E
In hoofdstuk 11 wordt voor artikel 52 een artikel ingevoegd, luidende:
1. De tijdstippen, bedoeld in de hierna genoemde artikelen uit de Pensioenwet, luiden als volgt:
|
Artikel van de Pensioenwet |
Onderwerp |
Transitiedatum |
|
|---|---|---|---|
|
a. |
150c |
Mijlpalen in transitieperiode |
Aan de mijlpalen, bedoeld in artikel 150c van de Pensioenwet, wordt uiterlijk voldaan op de volgende tijdstippen: a. voor de mijlpaal, bedoeld in artikel 150c, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet: 1 januari 2025; b. voor de mijlpaal, bedoeld in artikel 150c, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet: 1 juli 2025 voor pensioenfondsen die uiterlijk op 1 juli 2026 overgaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet en uiterlijk 12 maanden voor de beoogde overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet, indien deze beoogde overgang na 1 juli 2026 plaatsvindt; en c. voor de mijlpalen, bedoeld in artikel 150c, tweede lid, onderdelen a en b, van de Pensioenwet: 1 oktober 2027. |
|
b. |
150f, eerste lid, onderdeel b |
Compensatieperiode |
De compensatieperiode, bedoeld in artikel 150f, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet, eindigt uiterlijk op 31 december 2036. |
|
c. |
150n, negende lid |
Maximale omvang solidariteitsreserve of risicodelingsreserve na afwijking van de artikelen 10d of 10e van de Pensioenwet |
De eis van de maximale omvang van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve van 15%, bedoeld in artikel 150n, negende lid, van de Pensioenwet, geldt, na afwijking van de artikelen 10d of 10e, van de Pensioenwet, op 1 januari 2037 of zoveel eerder als de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. |
|
d. |
150p, tweede lid |
Indienen overbruggingsplan |
Een pensioenfonds als bedoeld in artikel 150p, tweede lid, van de Pensioenwet, dat uiterlijk op 1 juli 2026 overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet en dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder, kan voor dat jaar en de daaropvolgende jaren gedurende de transitieperiode geen overbruggingsplan indienen. Een pensioenfonds als bedoeld in artikel 150p, tweede lid, van de Pensioenwet, dat na 1 juli 2026 overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet en dat uiterlijk 12 maanden voor deze beoogde overgang geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder, kan voor dat jaar en de daaropvolgende jaren gedurende de transitieperiode geen overbruggingsplan indienen. |
|
e. |
150p, derde lid |
Beschrijving financiële situatie pensioenfonds |
In het overbruggingsplan beschrijft het pensioenfonds, als bedoeld in artikel 150p, derde lid, van de Pensioenwet, de financiële situatie van het pensioenfonds in de periode tot het pensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2028. |
|
f. |
150q, eerste lid |
Indienen herstelplan |
Een pensioenfonds dient het herstelplan, bedoeld in artikel 150q, eerste lid, van de Pensioenwet, in binnen drie maanden na de in onderdeel g genoemde tijdstippen. |
|
g. |
150q, tweede lid |
Indienen overbruggingsplan |
Het pensioenfonds dient het overbruggingsplan, bedoeld in artikel 150q, tweede lid, van de Pensioenwet, in: 1°. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023; 2°. in het jaar 2024: uiterlijk 1 juli 2024; 3°. in het jaar 2025: uiterlijk 1 juli 2025; 4°. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026; 5°. in het jaar 2027: uiterlijk 1 april 2027. |
|
h. |
150q, derde lid |
Looptijd overbruggingsplan |
Het overbruggingsplan, als bedoeld in artikel 150q, derde lid, van de Pensioenwet, heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het pensioenfonds verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar eindigt niet later dan op 1 januari 2028. |
|
i. |
220e, eerste lid |
Start deelneming deelnemer (overgangsrecht progressieve premie) |
De deelneming van de deelnemer, als bedoeld in artikel 220e, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet, vangt uiterlijk aan op 31 december 2027. |
|
j. |
220e, derde lid |
Wijziging pensioenovereenkomst (overgangsrecht progressieve premie) |
Artikel 220e, derde lid, van de Pensioenwet, is van toepassing indien op of na 1 januari 2028 de pensioenovereenkomst zodanig wordt gewijzigd dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd oplopend premiepercentage bedraagt, maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage. |
|
k. |
220g, eerste lid |
Uiterste overgangstijdstip nabestaandenpensioen |
Het uiterste overgangstijdstip voor het nabestaandenpensioen, als bedoeld in artikel 220g, eerste lid, van de Pensioenwet, is 1 januari 2028. |
|
l. |
220ha, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid |
Het recht op premievrije voorzetting vanwege arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in artikel 220ha, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, van de Pensioenwet, is uiterlijk op 31 december 2029 ontstaan. |
|
m. |
220i, eerste lid, aanhef, eerste zin |
Overgangsrecht gewijzigde pensioenovereenkomst |
De uiterste datum waarop de Pensioenwet, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, nog van toepassing is op pensioenuitvoerders die nog niet zijn overgegaan op een gewijzigde pensioenovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 220i, eerste lid, aanhef, eerste zin, van de Pensioenwet, is 31 december 2027. |
2. De tijdstippen, bedoeld in de hierna genoemde artikelen uit de Wet verplichte beroepspensioenregeling, luiden als volgt:
|
Artikel van de Wet verplichte beroepspensioenregeling |
Onderwerp |
Transitiedatum |
|
|---|---|---|---|
|
a. |
145b |
Mijlpalen in transitieperiode |
Aan de mijlpalen, bedoeld in artikel 145b van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt uiterlijk voldaan op de volgende tijdstippen: a. voor de mijlpaal, bedoeld in artikel 145b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: 1 januari 2025; b. voor de mijlpaal, bedoeld in artikel 145b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: 1 juli 2025 voor beroepspensioenfondsen die uiterlijk op 1 juli 2026 overgaan op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en uiterlijk 12 maanden voor de beoogde overgang op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, indien deze beoogde overgang na 1 juli 2026 plaatsvindt; en c. voor de mijlpalen, bedoeld in artikel 145b, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: 1 oktober 2027. |
|
b. |
145e, eerste lid, onderdeel b |
Compensatieperiode |
De compensatieperiode, bedoeld in artikel 145e, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, eindigt uiterlijk op 31 december 2036. |
|
c. |
145m, negende lid |
Maximale omvang solidariteitsreserve of risicodelingsreserve na afwijking van de artikelen 28d of 28e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling |
De eis van de maximale omvang van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve van 15%, bedoeld in artikel 145m, negende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, geldt, na afwijking van de artikelen 28d of 28e, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, op 1 januari 2037 of zoveel eerder als de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. |
|
d. |
145o, tweede lid |
Indienen overbruggingsplan |
Een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 145o, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, dat uiterlijk op 1 juli 2026 overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder, kan voor dat jaar en de daaropvolgende jaren gedurende de transitieperiode geen overbruggingsplan indienen. Een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 145o, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, dat na 1 juli 2026 overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en dat uiterlijk 12 maanden voor deze beoogde overgang geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder, kan voor dat jaar en de daaropvolgende jaren gedurende de transitieperiode geen overbruggingsplan indienen. |
|
e. |
145o, derde lid |
Beschrijving financiële situatie beroepspensioenfonds |
In het overbruggingsplan beschrijft het beroepspensioenfonds, als bedoeld in artikel 145o, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de financiële situatie van het beroepspensioenfonds in de periode tot het beroepspensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2028. |
|
f. |
145p, eerste lid |
Indienen herstelplan |
Een beroepspensioenfonds dient het herstelplan, bedoeld in artikel 145p, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in binnen drie maanden na de in onderdeel g genoemde tijdstippen. |
|
g. |
145p, tweede lid |
Indienen overbruggingsplan |
Het beroepspensioenfonds dient het overbruggingsplan, als bedoeld in artikel 145p, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in: 1°. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023; 2°. in het jaar 2024: uiterlijk 1 juli 2024; 3°. in het jaar 2025: uiterlijk 1 juli 2025; 4°. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026; 5°. in het jaar 2027: uiterlijk 1 april 2027. |
|
h. |
145p, derde lid |
Looptijd overbruggingsplan |
Het overbruggingsplan, als bedoeld in artikel 145p, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het beroepspensioenfonds verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar eindigt niet later dan op 1 januari 2028. |
|
i. |
214d, eerste lid |
Start deelneming deelnemer (overgangsrecht progressieve premie) |
De deelneming van de deelnemer, als bedoeld in artikel 214d, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, vangt uiterlijk aan op 31 december 2027. |
|
j. |
214d, derde lid |
Wijziging beroepspensioenregeling (overgangsrecht progressieve premie) |
Artikel 214d, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, is van toepassing indien op of na 1 januari 2028 de beroepspensioenregeling zodanig wordt gewijzigd dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd oplopend premiepercentage bedraagt, maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage. |
|
k. |
214e, eerste lid |
Uiterste overgangstijdstip nabestaandenpensioen |
Het uiterste overgangstijdstip voor het nabestaandenpensioen, als bedoeld in artikel 214e, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, is 1 januari 2028. |
|
l. |
214fa, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2° |
Recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid |
Het recht op premievrije voorzetting vanwege arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in artikel 214fa, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, is uiterlijk op 31 december 2029 ontstaan. |
|
m. |
214g, eerste lid, aanhef, eerste zin |
Overgangsrecht gewijzigde beroepspensioenregeling |
De uiterste datum waarop de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, nog van toepassing is op pensioenuitvoerders die nog niet zijn overgegaan op een gewijzigde beroepspensioenregeling, zoals bedoeld in artikel 214g, eerste lid, aanhef, eerste zin, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, is 31 december 2027. |
F
In artikel 55 wordt «uiterlijk tot 1 januari 2027» vervangen door «uiterlijk tot en met 31 december 2027».
G
In artikel 57, aanhef, wordt «uiterlijk tot 1 januari 2027» vervangen door «uiterlijk tot en met 31 december 2027».
In artikel 9b van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 wordt onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid een lid ingevoegd, luidende:
7. Het in artikel 39a van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 genoemde artikel 8 blijft uiterlijk van toepassing tot en met 31 december 2027.
Artikel 36a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen wordt als volgt gewijzigd:
1. «uiterlijk tot 1 januari 2027» wordt vervangen door «uiterlijk tot en met 31 december 2027».
2. In de laatste zin vervalt «Stb. 2023, 219».
Het Besluit van 22 juni 2023 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen (Stb. 2023, 218) wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel f wordt «met ingang van 1 januari 2027» vervangen door «met ingang van 1 januari 2028».
2. In onderdeel g wordt «met ingang van 1 januari 2028» vervangen door «met ingang van 1 januari 2029».
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «met ingang van 1 januari 2027» vervangen door «met ingang van 1 januari 2028».
2. Onderdeel d vervalt.
In artikel 11, derde lid, van het Besluit experiment pensioenregeling zelfstandigen wordt na «artikel 150a, tweede lid, tweede zin,» ingevoegd «van de wet,».
De wet van 4 december 2025 tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel treedt in werking met ingang van 1 januari 2026. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2025, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Dit besluit treedt op hetzelfde tijdstip in werking en werkt ten aanzien van artikel I, onderdeel D, terug tot en met 1 januari 2025.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 4 december 2025
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L.J. Paul
Uitgegeven de tiende december 2025
De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten
Het voorliggende besluit ziet op de wijziging van de transitietermijnen van de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan de toezegging (T036321) aan de Eerste Kamer. Met het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie is invulling gegeven aan het eerste deel van deze toezegging; het overhevelen van de transitiedata naar een AMvB. Met dit besluit wordt voldaan aan het tweede deel van de toezegging: de uiterste transitiedatum wordt verlengd van 1 januari 2027 naar 1 januari 2028.
Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst vanwege diens verantwoordelijkheid voor de fiscale component van dit besluit.
De Wet toekomst pensioenen (Wtp) zorgt voor een persoonlijker en transparanter pensioenstelsel, dat beter aansluit bij de arbeidsmarkt, en waarbij er eerder perspectief is op een koopkrachtig pensioen. Voor de overgang naar dit nieuwe pensioenstelsel is een zorgvuldige transitie vereist. De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel raakt niet alleen pensioenfondsen en andere pensioenuitvoerders, maar ook pensioenuitvoeringsorganisaties, sociale partners, financieel adviseurs, de toezichthouders en ICT-providers. Alle ketenpartners spelen een belangrijke rol bij het doorlopen van de transitie en om deze zorgvuldig vorm te geven. De inspanningen van alle ketenpartners hebben als doel om te zorgen voor een beter pensioenstelsel voor alle deelnemers.
Met het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie worden de transitiedata, waaronder de uiterste transitiedatum, uit de Wtp gehaald en overgeheveld naar deze AMvB. Met dit besluit worden de transitiedata vastgelegd en wordt geregeld dat de uiterste transitiedatum met één jaar wordt verlengd. Door deze wijziging ontstaat er meer ruimte voor uitvoerende partijen om de werkzaamheden te spreiden, waardoor de druk afneemt en een zorgvuldige transitie voor iedereen beter mogelijk is, en wordt het lerend vermogen in de sector maximaal benut.
In een ander besluit2 is reeds geregeld dat de deadline voor de indiening van de implementatieplannen (inclusief communicatieplan) dynamisch wordt gemaakt. Pensioenfondsen moeten deze plannen uiterlijk 12 maanden voor de invaardatum inleveren bij de toezichthouder. Dit is in een apart besluit geregeld vanwege de vertraagde wetsbehandeling van het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie. Met dit besluit wordt weer rechtgetrokken dat het te laat indienen van het implementatieplan ook betekent dat het pensioenfonds geen mogelijkheid meer heeft om een overbruggingsplan in te dienen.
Dat betekent dat als een fonds 11 maanden voor de invaardatum pas een implementatieplan indient, het geen overbruggingsplan meer mag indienen voor dat jaar en de daaropvolgende jaren gedurende de transitieperiode.
Het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie geeft ook de mogelijkheid om in de toekomst sneller in te kunnen spelen op de actuele stand van de transitie in de sector, door wanneer dit nodig is, de sector meer tijd te geven. Het uitgangspunt daarbij is dat het kabinet terughoudendheid betracht. Vele wijzigingen in de transitiedata creëren onzekerheid en onduidelijkheid voor miljoenen pensioendeelnemers. De noodzaak hiertoe kan blijken uit de weegmomenten3 waarbij de stand van de transitie met betrekking tot de uitvoering wordt opgemaakt. Het eerste weegmoment was bij de eerste voortgangsrapportage van 19 juni 2024. Het tweede weegmoment zal medio 2025 plaatsvinden. De monitoring van zowel het ministerie zelf, als de gesprekken met de sector en het advies van de regeringscommissaris, worden meegenomen in het bepalen van de noodzaak tot verdere verlenging van de transitieperiode. De Kamer wordt hierover halfjaarlijks geïnformeerd via de voortgangsrapportage.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid volgt de voortgang van de transitieperiode op verschillende manieren. Het gaat zowel om de wettelijke monitoring (opgenomen in artikel XIV van de Wet toekomst pensioenen), als om het voeren van gesprekken met de betrokken uitvoeringspartijen, waaronder bestuurders en professionals, in en rondom de transitie. Ook is er een regeringscommissaris aangesteld die op onafhankelijke wijze advies uitbrengt aan de betreffende bewindspersoon. Daarnaast heeft de regeringscommissaris een aanjaagfunctie: zij roept sectorpartijen op tot kennisdeling door middel van het onderling delen van goede voorbeelden en ervaringen. Gedurende de monitoring zullen er weegmomenten plaatsvinden, op basis van de dan verzamelde informatie kan een besluit genomen worden over het al dan niet verder verlengen van de transitieperiode.
Er worden geen additionele verplichtingen of handelingen voorgesteld voor burgers, bedrijven en de overheid. Zodoende worden er geen regeldrukkosten verwacht, ook geen zogenoemde kennisname kosten. Gedurende de internetconsultatie heeft het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe is omgegaan met de reacties die volgen uit de internetconsultatie en formele toetsen.
Er zijn in totaal 6 openbare reacties ontvangen op de internetconsultatie. Vijf van de zes ingezonden reacties hadden geen betrekking op het voorliggend besluit. De vijf reacties riepen op tot het geheel ongedaan maken van de Wtp, en het terugtrekken van dit besluit. Eén reactie uitte zich positief over het voornemen van het besluit. De reacties hebben niet geleid tot wijziging van het besluit en op geen van de reacties uit de internetconsultatie wordt verder ingegaan.
DNB en AFM hebben over een conceptversie van dit besluit een toezichttoets uitgebracht. Zowel DNB als AFM erkennen het belang en de bijdrage van het besluit aan een soepele transitie. Daarnaast onderschrijven zij de aanpassing om de deadline voor het implementatieplan en communicatieplan dynamisch te maken en de verduidelijking omtrent de tijdigheid van de wettelijk verplichte deelnemerscommunicatie. Deze aanpassingen zijn op een later moment echter overgeheveld naar een apart besluit. In dit besluit wordt echter alleen nog een wetstechnische aanpassing doorgevoerd met betrekking tot in welk artikel de dynamisering zich bevindt (van Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling artikel 43a naar artikel 51b).
De Belastingdienst heeft over een conceptversie van het besluit een uitvoeringstoets uitgebracht. Het concept Besluit transitietermijnen is door de Belastingdienst beoordeeld als uitvoerbaar zonder verdere opmerkingen.
Het ontwerpbesluit heeft een voorhangprocedure bij de Tweede en Eerste Kamer doorlopen. Er zijn geen aanpassingen op het besluit doorgevoerd naar aanleiding van de voorhang.
In deze artikelen worden de data en periodes vastgesteld of gewijzigd die betrekking hebben op de transitieperiode en die genoemd worden in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. De transitieperiode wordt met een jaar verlengd. De uiterste datum waarop de transitie moet hebben plaatsgevonden is verschoven van 1 januari 2027 naar 1 januari 2028. Zie voor een verdere toelichting hierop het algemeen deel van de toelichting.
Er wordt een nieuw artikel 51b opgenomen in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. In dit artikel worden alle data genoemd waarvan in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling is aangegeven dat zij bij algemene maatregel van bestuur zullen worden bepaald. Het deel van deze data dat betrekking heeft op het einde van de transitieperiode, is met een jaar opgeschoven. De datum waarop het implementatieplan uiterlijk moet worden ingediend is dynamisch gemaakt. Fondsen die na 1 juli 2026 overgaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst/beroepspensioenregeling, dienen dit uiterlijk 12 maanden voor het moment van overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst/beroepspensioenregeling te doen.
Overigens is in artikel 150p, tweede lid, van de Pensioenwet, en artikel 145o, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, opgenomen dat een (beroeps)pensioenfonds dat op 1 juli van het bij algemene maatregel van bestuur te bepalen jaar geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder, voor dat jaar en de daaropvolgende jaren gedurende de transitieperiode geen overbruggingsplan kan indienen.
Door het dynamiseren van de uiterste indiendatum van het implementatieplan, hoeft dit niet altijd 1 juli van een bepaald jaar te zijn, maar kan dit ook een ander moment in het jaar zijn. Dit zal met een eerstvolgende wetswijziging worden aangepast.
Artikel 51b, eerste en tweede lid, onderdeel e, gaat over de financiële situatie van een (beroeps)pensioenfonds, die een fonds in het overbruggingsplan beschrijft. Ter verduidelijking: de periode waarover een fonds de financiële situatie moet omschrijven, is de periode tot aan het moment dat het fonds overgaat op collectieve waardeoverdracht. Aangezien een fonds uiterlijk op 1 januari 2028 moet zijn overgegaan op collectieve waardeoverdracht, duurt de periode waarover de financiële situatie moet worden beschreven uiterlijk tot aan 1 januari 2028. Dat is wat wordt bedoeld met de zinsnede «maar uiterlijk op 1 januari 2028».
Artikel 43a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling komt te vervallen, omdat de data uit dat artikel ook in het nieuwe artikel 51b zijn opgenomen. Zo staan de data rondom de transitie zoveel mogelijk bij elkaar in één artikel.
In het nieuwe zevende lid van artikel 9b van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 wordt de datum vastgesteld waarvan in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 is aangegeven dat deze bij algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald. Het gaat hier om een datum die betrekking heeft op het einde van de transitieperiode en deze datum is dan ook met een jaar opgeschoven.
In het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen is een datum die het einde van de transitieperiode markeert met een jaar opgeschoven en is een schrijffout aangepast.
In het Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen (Stb. 2023, 218) wordt een aantal data dat betrekking heeft op het einde van de transitieperiode met een jaar opgeschoven.
Daarnaast komt het onderdeel te vervallen dat betrekking heeft op een ingevolge het Eindejaarsbesluit 2023 inmiddels vervallen wijzigingsopdracht.
In artikel 11, derde lid, van het Besluit experiment pensioenregeling zelfstandigen is een redactionele fout hersteld. Dit besluit noemt geen termijnen, maar van de gelegenheid is gebruikgemaakt deze fout te herstellen.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van zowel de Wet tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel als van het onderhavige besluit. De datum van inwerkingtreding van dit besluit zal gelijktijdig zijn met de inwerkingtreding van de wet. Artikel I, onderdeel D, dat artikel 45e van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wijzigt, treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2025, zodat er steeds een grondslag is voor de behandeling van zaken door de transitiecommissie.
Met dit moment van inwerkingtreding wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn en mogelijk ook van de vaste verandermomenten. Dit is gewenst om pensioenfondsen zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de gewijzigde termijnen binnen de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L.J. Paul
Zie ook de Kamerbrief over het plan van aanpak van de monitoring, waarbij onder andere informatie is te vinden over weegmomenten. (Kamerstukken II 2022/23, 36 067 nr. 191).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2025-423.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.