Besluit van 22 juni 2023 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 19 juni 2023, nr. 2023-0000330515, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst;

Gelet op artikel XV van de Wet toekomst pensioenen en artikel VI van het Besluit toekomst pensioenen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De Wet toekomst pensioenen treedt in werking met ingang van 1 juli 2023, met uitzondering van:

  • a. artikel I, onderdelen Ca, H, eerste en derde onderdeel, en UUU, voor zover het betreft artikel 220ca;

  • b. artikel II, onderdelen B en G, en artikel III, onderdeel U, die in werking treden met ingang van 1 januari 2037;

  • c. artikel II, onderdelen E en I, die in werking treden met ingang van 1 juli 2023 en terugwerken tot en met 1 januari 2023;

  • d. artikel II, onderdelen Ea en F, die in werking treden met ingang van 1 januari 2024;

  • e. artikel II, onderdeel S;

  • f. artikel II, onderdeel U, artikel III, onderdeel T, en artikel VI die in werking treden met ingang van 1 januari 2027;

  • g. artikel II, onderdeel V, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2028;

  • h. artikel VII, onderdeel Fa en onderdeel QQQ, voor zover het betreft artikel 214ca; en

  • i. artikel XIIB.

Artikel 2

Het Besluit toekomst pensioenen treedt in werking met ingang van 1 juli 2023, met uitzondering van:

  • a. artikel I, onderdeel AA, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2027;

  • b. artikel II, onderdeel E, en artikel IV, onderdeel G, die in werking treden met ingang van 1 januari 2024;

  • c. artikel IV, onderdelen B, L en M;

  • d. artikel IV, onderdeel H, dat in werking treedt op 1 januari 2028; en

  • e. artikel IV, onderdeel I, dat in werking treedt op 1 januari 2038.

Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 juni 2023

Willem-Alexander

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Uitgegeven de dertigste juni 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Met dit besluit wordt de inwerkingtreding geregeld van de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen is 1 juli 2023.

Een aantal bepalingen treedt op een ander tijdstip in werking. Voor artikel I, onderdelen CA, H, eerste en derde onderdeel en UUU, voor zover het betreft artikel 220ca (artikel 1, onderdeel a) en artikel VII, onderdeel Fa en onderdeel QQQ, voor zover het betreft artikel 214ca (artikel 1, onderdeel g) van de Wet toekomst pensioenen is geen tijdstip opgenomen omdat de wet zelf al voorziet in de inwerkingtreding van deze bepalingen (artikel XV van de Wet toekomst pensioenen).

Er is ook geen tijdstip opgenomen voor een aantal artikelen en onderdelen in de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen die betrekking hebben op de experimenteerregeling voor zelfstandigen (artikel II, onderdeel S, van de Wet toekomst pensioenen in artikel 1, onderdeel d, en artikel IV, onderdelen B, L en M van het Besluit toekomst pensioenen in artikel 2, onderdeel a) waarvan het tijdstip van inwerkingtreding zal afhangen van de einddatum van het experimenteerregeling.

Er is nog geen tijdstip opgenomen voor de inwerkingtreding van de bepaling over de vermelding van pensioenopbouw op het loonstrookje (artikel XIIB van de Wet toekomst pensioenen) omdat nog overleg gaande is over de termijn waarop dit uitgevoerd kan worden.

De afwijkende inwerkingtreding van een aantal fiscale bepalingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b (artikel II, onderdelen B en G, en artikel III, onderdeel U), onderdeel c (artikel II, onderdelen E en I), onderdeel d (artikel II, onderdelen Ea en F), onderdeel f (artikel II, onderdeel U, artikel III, onderdeel T) en onderdeel g (artikel II, onderdeel V) zijn toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Wet toekomst pensioenen (Kamerstukken II 2021/22, 36 067, nr. 3).

De afwijkende inwerkingtreding van een aantal fiscale bepalingen uit het Besluit toekomst pensioenen, in dit besluit genoemd in artikel 2, onderdeel a (artikel IV, onderdeel G), onderdeel c (artikel IV, onderdeel H) en onderdeel d (artikel IV, onderdeel I) zijn toegelicht in het Besluit toekomst pensioenen.

De afwijkende inwerkingtreding van artikel VI van de Wet toekomst pensioenen (genoemd in artikel 1, onderdeel f) en artikel I, onderdeel AA, van het Besluit toekomst pensioenen (genoemd in artikel 2, onderdeel a) is toegelicht in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Wet toekomst pensioenen.

Tot slot heeft het verval van de bepaling met betrekking tot toeslag vanwege voorgenomen transitie (artikel II, onderdeel E, genoemd in artikel 2, onderdeel b) een afwijkend tijdstip van inwerkingwerking. Dit leidt ertoe dat pensioenfondsen, indien zij dat nodig hebben, meer tijd wordt gegeven om de overbruggingsplannen vorm te geven en gebruik te kunnen maken van de regels voor toeslagverlening zoals vastgelegd in artikel 15c van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Naar boven