Besluit van 14 juli 2025 tot wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 ter implementatie van Richtlijn (EU) 2021/2167 inzake kredietservicers en kredietkopers (Implementatiebesluit richtlijn kredietservicers en kredietkopers)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 19 mei 2025, 2025-0000108038, directie Financiële Markten;

Gelet op Richtlijn (EU) 2021/2167 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 inzake kredietservicers en kredietkopers en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en de artikelen 1:81, 2:64c, tweede lid, 4:11, derde lid, 4:14, tweede lid, onderdelen b en c, 4:16, derde lid, onderdeel c, 4:17, derde lid, 4:81d, derde lid, 4:81f, zesde lid, 4:81h, derde lid, en 4:81k, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht en artikel 15, derde lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 juli 2025, nr. W06.25.00118/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 11 juli 2025, 2025-0000146343, directie Financiële Markten;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van artikel 29.0a tot artikel 29.0c wordt aan hoofdstuk 4 een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 4.4. Kredietservicers

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:11, derde lid, 4:14, tweede lid, aanhef en onderdelen b en c, van de wet
Artikel 29.0a

Een kredietservicer als bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, van de wet beschikt over een robuuste zeggenschapstructuur en adequate interne controlemechanismen die de naleving van de rechten van een kredietnemer en van het recht dat van toepassing is op de rechten van een kredietgever krachtens een kredietovereenkomst, of op de kredietovereenkomst zelf, en van het bepaalde in Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG waarborgen.

Artikel 29.0b

Een kredietservicer als bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, van de wet voert een passend beleid dat de naleving van de regels inzake de bescherming en de eerlijke en zorgvuldige behandeling van kredietnemers waarborgt.

B

Aan hoofdstuk 6 worden drie artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 38m

  • 1. Een kredietservicer neemt bij de uitbesteding van kredietservicingactiviteiten aan een kredietservicingaanbieder de ingevolge artikel 12, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers gestelde regels in acht.

  • 2. Een kredietservicer gaat niet over tot het uitbesteden van kredietservicingactiviteiten aan een kredietservicingaanbieder, indien dit de kwaliteit van de interne controles van de kredietservicer of de soliditeit of continuïteit van zijn kredietservicingactiviteiten schaadt.

Artikel 38n

Een kredietservicer met zetel in Nederland die voornemens is kredietservicingactiviteiten uit te besteden, stelt daarvan de Autoriteit Financiële Markten en, indien van toepassing, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van ontvangst, bedoeld in artikel 3, onderdeel 11, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers, in kennis.

Artikel 38o

  • 1. Een kredietservicer die een kredietservicingaanbieder gebruikt om kredietservicingactiviteiten te verrichten, bewaart bescheiden met betrekking tot relevante instructies aan de kredietservicingaanbieder en met betrekking tot de overeenkomst inzake het uitbesteden van werkzaamheden, bedoeld in artikel 4:16, derde lid, onderdeel c, van de wet gedurende ten minste vijf jaren na de dag waarop die overeenkomst wordt beëindigd.

  • 2. De kredietservicer of kredietservicingaanbieder verstrekt de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, op verzoek aan de Autoriteit Financiële Markten.

C

In paragraaf 7.1 worden na artikel 44 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 44.0a

Een kredietservicer brengt geen kosten in rekening voor de afhandeling van klachten van een kredietnemer.

Artikel 44.0b

De artikelen 40 tot en met 43 en 44 zijn van overeenkomstige toepassing op een kredietkoper en een kredietservicingaanbieder.

D

Na hoofdstuk 14A wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 14B. Aanvullende regels betreffende het optreden als kredietgever, kredietkoper, kredietservicer of kredietservicingaanbieder

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 4:81d, derde lid, 4:81f, zesde lid, 4:81h, derde lid, en 4:81k, eerste lid, van de wet
Artikel 168ca
  • 1. De mededeling van een kredietservicer of kredietservicingaanbieder aan een kredietnemer, bedoeld in artikel 4:81d, eerste lid, aanhef, van de wet, bevat ten minste de in artikel 10, tweede lid, onderdelen a tot en met i, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers bedoelde informatie.

  • 2. De kredietservicer of kredietservicingaanbieder verstrekt de informatie, bedoeld in het eerste lid, in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen op papier of via een andere duurzame drager.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een bank of een aanbieder van krediet als bedoeld in artikel 4:81d, tweede lid, van de wet.

Artikel 168cb
  • 1. Een kredietservicer stelt op verzoek de volgende bescheiden ter beschikking aan de Autoriteit Financiële Markten:

    • a. de relevante correspondentie met de kredietkoper en de kredietnemer;

    • b. de relevante van de kredietkoper ontvangen instructies ten aanzien van de rechten van de kredietgever krachtens een niet-renderende kredietovereenkomst, of de niet-renderende kredietovereenkomst zelf, die de kredietservicer beheert en waarvan hij de naleving, namens de kredietkoper, afdwingt;

    • c. de kredietservicingovereenkomst.

  • 2. De kredietservicer bewaart de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, gedurende ten minste vijf jaren na de dag waarop de kredietservicingovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt beëindigd.

Artikel 168cc
  • 1. Een kredietservicer die een rekening als bedoeld in artikel 4:81f, eerste lid, van de wet aanhoudt, behandelt een betaling van een kredietnemer aan de kredietservicer, die dient ter gehele of gedeeltelijke voldoening van de met betrekking tot de rechten van een kredietgever krachtens een niet-renderende kredietovereenkomst, of de niet-renderende kredietovereenkomst zelf, verschuldigde bedragen, als een aan de kredietkoper verrichte betaling.

  • 2. Indien de kredietservicer een betaling van een kredietnemer heeft ontvangen, verstrekt hij de kredietnemer op papier of via een andere duurzame drager een ontvangstbewijs of kwijtingsbrief waarin de ontvangst van de betaling wordt bevestigd.

Artikel 168cd
  • 1. De mededeling van een kredietkoper aan een kredietnemer, bedoeld in artikel 4:81h, eerste lid, aanhef, van de wet, bevat ten minste de in artikel 10, tweede lid, onderdelen a tot en met i, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers bedoelde gegevens en bescheiden.

  • 2. De kredietkoper verstrekt de gegevens en bescheiden, bedoeld in het eerste lid, in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen op papier of via een andere duurzame drager.

Artikel 168ce
  • 1. Een kredietkoper met zetel in Nederland die de rechten van een kredietgever op grond van een niet-renderende kredietovereenkomst of de niet-renderende kredietovereenkomst zelf overdraagt aan een nieuwe kredietkoper of, in voorkomend geval, zijn vertegenwoordiger stelt de Autoriteit Financiële Markten twee keer per jaar in kennis van de identificatiecode voor juridische entiteiten (Legal Entity Identifier) van de nieuwe kredietkoper of, in voorkomend geval, zijn vertegenwoordiger of, indien een dergelijke identificatiecode ontbreekt, van:

    • a. de identiteit en het adres van de nieuwe kredietkoper of, in voorkomend geval, de identiteit en het adres van zijn vertegenwoordiger; dan wel

    • b. de identiteit van de leden van het leidinggevende orgaan of bestuursorgaan van de nieuwe kredietkoper of zijn vertegenwoordiger en van de personen die een gekwalificeerde deelneming in de kredietkoper of vertegenwoordiger houden.

  • 2. De kredietkoper of zijn vertegenwoordiger stelt de Autoriteit Financiële Markten tevens in kennis van ten minste:

    • a. het totale uitstaande saldo van de rechten van de kredietgever krachtens de niet-renderende kredietovereenkomsten, of de niet-renderende kredietovereenkomsten zelf, die worden overgedragen;

    • b. het aantal en de omvang van de rechten van de kredietgever krachtens de niet-renderende kredietovereenkomsten, of de niet-renderende kredietovereenkomsten zelf, die zijn overgedragen;

    • c. informatie over de vraag of de rechten van de kredietgever krachtens een met een consument gesloten niet-renderende kredietovereenkomst of een met een consumenten gesloten niet-renderende kredietovereenkomsten zelf, onder de overdracht vallen, en de soorten activa die voor de niet-renderende kredietovereenkomst als zekerheid zijn gesteld.

  • 3. De Autoriteit Financiële Markten verstrekt de door haar overeenkomstig het eerste en tweede lid verkregen informatie zonder onnodige vertraging aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van ontvangst als bedoeld in artikel 3, punt 11, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers alsmede aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst, bedoeld in artikel 3, punt 10, van die richtlijn, van de nieuwe kredietkoper.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt onder een vertegenwoordiger verstaan: een door een kredietkoper overeenkomstig artikel 4:81l, eerste lid, van de wet aangewezen vertegenwoordiger.

ARTIKEL II

In het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt na paragraaf 2.6 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2.6A. Uitoefenen van het bedrijf van kredietservicer

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 2:64c, tweede lid, en 4:81f, zesde lid, van de wet
Artikel 33a
  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 2:64c, tweede lid, zijn:

    • a. een opgave van de naam, het adres, het telefoon- en faxnummer en het e-mailadres van de kredietservicer;

    • b. een opgave van de rechtsvorm van de kredietservicer;

    • c. een opgave van de statutaire zetel;

    • d. een gewaarmerkt afschrift van de oprichtingsakte en statuten van de kredietservicer;

    • e. een opgave van de identiteit van personen die het dagelijks beleid bepalen en van de personen die een gekwalificeerde deelneming in de kredietservicer hebben;

    • f. gegevens op basis waarvan de Autoriteit Financiële Markten kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 4:9 van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de in dat artikel bedoelde personen;

    • g. gegevens op basis waarvan de Autoriteit Financiële Markten kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge de artikelen 4:10 en 4:81b van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in die artikelen bedoelde personen;

    • h. gegevens op basis waarvan de Autoriteit Financiële Markten kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge de wet is bepaald met betrekking tot de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 4:14 van de wet;

    • i. een beschrijving van de zeggenschapstructuur en interne controlemechanismen als bedoeld in artikel 29.0a van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

    • j. een beschrijving van het passend beleid ter waarborging van de naleving van de regels inzake de bescherming en de eerlijke en zorgvuldige behandeling van kredietnemers, bedoeld in artikel 29.0b, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

    • k. een beschrijving van de procedures ter waarborging van de registratie en afhandeling van klachten van kredietnemers;

    • l. in voorkomend geval, een bewijs dat de kredietservicer een afzonderlijke rekening als bedoeld in artikel 4:81f van de wet aanhoudt bij een bank in Nederland;

    • m. indien van toepassing, een afschrift van een schriftelijke uitbestedingsovereenkomst als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers.

  • 2. Indien een kredietservicer in het kader van zijn bedrijfsmodel niet voornemens is gelden van kredietnemers te ontvangen en aan te houden op een rekening als bedoeld in artikel 4:81f, eerste lid, van de wet, vermeldt hij dit in zijn vergunningaanvraag.

ARTIKEL III

Artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:

1. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder het Deel Markttoegang financiële ondernemingen Wft worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met de bijbehorende boetecategorie ingevoegd:

2:64a

3

2:121f, eerste en tweede lid

2

2. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met de bijbehorende boetecategorie ingevoegd:

4:27b, eerste lid

2

4:81a

2

4:81b

3

4:81c, eerste en tweede lid

2

4:81d, eerste en tweede lid

2

4:81e

1

4:81f, eerste en tweede lid

2

4:81g, eerste lid

2

4:81h, eerste lid

2

4:81i, eerste en tweede lid

2

4:81j, eerste en tweede lid

1

4:81k, eerste lid

1

4:81l, eerste lid

2

4:81l, tweede lid

3

4:81m, eerste en tweede lid

1

3. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt «4:17, eerste lid» vervangen door «4:17, eerste en vierde lid».

4. In de opsomming van artikelen uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met de bijbehorende boetecategorie ingevoegd:

29.0a

2

29.0b

2

38m

2

38n

1

38o

1

44.0a

2

168ca

2

168cb

2

168cc

2

168cd

2

168ce, eerste en tweede lid

1

ARTIKEL IV

Bijlage 1 van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A wordt in de kolom Toezichtcategorie «1. Aanbieders van krediet» vervangen door «1. Aanbieders van krediet en kredietservicers».

2. Onderdeel B wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van onderdeel 1 van de tabel komt te luiden:

1. Aanbieders van krediet en kredietservicers

2. Aan onderdeel 1, kolom Personen, wordt onder het plaatsen van de aanduiding «a.» voor de bestaande tekst een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • b. kredietservicers waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:64a Wft.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Implementatiewet richtlijn kredietservicers en kredietkopers in werking treedt.

ARTIKEL VI

Dit besluit wordt aangehaald als: Implementatiebesluit richtlijn kredietservicers en kredietkopers.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 juli 2025

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, E. Heinen

Uitgegeven de zeventiende juli 2025

De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

Dit besluit strekt samen met de Implementatiewet richtlijn kredietservicers en kredietkopers (hierna: de implementatiewet) tot implementatie van de Richtlijn (EU) 2021/2167 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 inzake kredietservicers en kredietkopers en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU (hierna: de richtlijn kredietservicers en kredietkopers). De richtlijn kredietservicers en kredietkopers biedt een regelgevend kader voor de overdracht en het beheer van niet-renderende kredietovereenkomsten in de lidstaten van de Europese Unie. Een niet-renderende kredietovereenkomsten in de zin van die richtlijn is een kredietovereenkomst waarbij een kredietnemer de op hem rustende betalingsverplichting al geruime tijd (90 dagen) niet meer nakomt of, ongeacht of er sprake is van betalingsachterstand, nakoming van die betalingsverplichting, zonder uitwinning van zekerheden, onwaarschijnlijk wordt geacht. De richtlijn kredietservicers en kredietkopers diende uiterlijk op 29 december 2023 te zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving van de lidstaten en vanaf 30 december 2023 door de lidstaten te worden toegepast. Een transponeringstabel met betrekking tot de bepalingen van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers is als bijlage bij dit besluit opgenomen.

§ 2. Verhouding tot bestaande wetgeving

De in de richtlijn kredietservicers en kredietkopers neergelegde voorschriften worden via de implementatiewet geïmplementeerd in de Nederlandse nationale wetgeving. De implementatiewet wijzigt daartoe de Wet op het financieel toezicht (Wft), Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet op de economische delicten (Wed). De implementatiewet creëert tevens de wettelijke grondslagen voor de nieuwe delen van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo).

§ 3. Inhoud van dit besluit

Dit besluit wijzigt het BGfo, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs), het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft (Bmfo Wft) en het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 (Bbft 2019). De via dit besluit geïmplementeerde bepalingen van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers met een gedragscomponent worden opgenomen in het BGfo. In het BGfo worden onder meer voorschriften ten behoeve van de integere uitoefening van het bedrijf van kredietservicer neergelegd. Zo dient een kredietservicer te beschikken over beleid dat de naleving van regels inzake de bescherming en de eerlijke en zorgvuldige behandeling van kredietnemers waarborgt. Voorts worden in het BGfo voorschriften opgenomen die een kredietservicer bij het uitbesteden van kredietservicingactiviteiten aan een kredietservicingaanbieder in Nederland of in een andere lidstaat in acht moet nemen. Het BGfo bepaalt onder meer dat een kredietservicer geen kredietservicingactiviteiten mag uitbesteden, indien hij daarmee de kwaliteit van zijn interne controles of de soliditeit of continuïteit van die kredietservicingactiviteiten schaadt. Zowel kredietservicers als kredietkopers en kredietservicingaanbieders dienen op grond van het BGfo over een interne klachtenprocedure te beschikken teneinde klachten van kredietnemers op een snelle en zorgvuldige wijze te kunnen afhandelen. Het is hen niet toegestaan om daarvoor kosten in rekening te brengen. De in dit besluit opgenomen wijzigingen van het BGfo zien tevens op de aard van de informatie die een kredietservicer en kredietservicingaanbieder of kredietkoper aan een kredietnemer dient te verstrekken en de wijze waarop die informatieverstrekking dient plaats te vinden. Dit betreft onder meer informatie met betrekking tot de overdracht van de rechten van een kredietgever krachtens een niet-renderende kredietovereenkomst, of van de niet-renderende kredietovereenkomst zelf, waaronder begrepen de identificatie- en contactgegevens van de bij die overdrachten betrokken partijen. Tevens worden enige informatieverplichtingen in het BGfo opgenomen op grond waarvan kredietservicers, kredietkopers (of de door hen aangewezen vertegenwoordigers) en kredietservicingaanbieders bepaalde informatie aan de AFM dienen te verstrekken. De in dit besluit ter implementatie van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers opgenomen wijziging van het Bmfo Wft ziet op de gegevens die in het kader van de aanvraag van een vergunning voor het in Nederland uitoefenen van het bedrijf van kredietservicer moeten worden verstrekt aan de AFM. In het Bbbfs wordt het niet naleven van enige ter implementatie van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers in de implementatiewet of dit besluit opgenomen bepalingen beboetbaar gesteld. De wijziging van het Bbft 2019 dient ter bekostiging van het toezicht door de AFM op het in Nederland servicen van niet-renderende kredietovereenkomsten. Daartoe brengt dit besluit kredietservicers, die beschikken over een ingevolge de Wft verleende vergunning voor het in Nederland uitoefenen van hun bedrijf, onder het toepassingsbereik van het in het Bbft 2019 opgenomen stelsel voor de bekostiging van het toezicht.

§ 4. Regeldruk

Voor de regeldrukeffecten die samenhangen met de implementatie van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers wordt in de eerste plaats verwezen naar paragraaf 8 van de memorie van toelichting bij de implementatiewet.1 Daarin zijn de regeldrukkosten voor kredietservicers, kredietkopers en banken en aanbieders van krediet in kaart gebracht, en wordt al deels rekening gehouden met de regeldrukkosten voortvloeiend uit verplichtingen die zijn opgenomen in dit besluit. In deze paragraaf wordt ingegaan op de onderdelen van dit besluit die effect hebben op de regeldrukkosten. Onder regeldrukkosten worden verstaan de investeringen en inspanningen (uitgedrukt in euro’s) die burgers, bedrijven of professional moeten doen of verrichten om te voldoen aan wet- en regelgeving van de Rijksoverheid. Het gaat hier om incidentele kosten die voortvloeien uit de in dit besluit opgenomen informatieverplichtingen of inhoudelijke verplichtingen.

Een kredietservicer die voornemens is kredietservicingactiviteiten uit te besteden aan een kredietservicingaanbieder stelt op grond van artikel 38n BGfo de AFM en de eventueel betrokken toezichthoudende instantie van de lidstaat van ontvangst van dat voornemen in kennis. Een hoogopgeleide medewerker van een kredietservicer zal hiermee naar schatting per uitbesteding een uur bezig zijn hetgeen € 54,– (1 x € 54) per uitbesteding aan regeldrukkosten veroorzaakt.

De regeldrukeffecten die verband houden met de in artikelen 168ca, eerste lid, en 168cd, eerste lid, BGfo bedoelde informatieverplichtingen waaraan kredietservicers of kredietservicingaanbieders respectievelijk kredietkopers moeten voldoen, zijn reeds toegelicht in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet en behoeven derhalve geen nadere toelichting in dit besluit.2

Voorts bepaalt artikel 168cc, tweede lid, BGfo dat kredietservicers, die gelden van kredietnemers aanhouden op een (gekwalificeerde) rekening als bedoeld in artikel 4:81f, eerste lid, Wft, via een ontvangstbewijs of kwijtingsbrief de ontvangst van een betaling van een kredietnemer aan deze moeten bevestigen. Het regeldrukeffect dat uit deze verplichting voortvloeit is derhalve afhankelijk van het aantal kredietservicers dat gelden van kredietnemers op een dergelijke rekening aanhoudt en van het aantal op die rekening gedane betalingen van kredietnemers. Er zijn thans geen gegevens beschikbaar op basis waarvan een valide inschatting kan worden gedaan van het te verwachten aantal betalingen van kredietnemers dat door de hiervoor bedoelde kredietservicers in een kalenderjaar zal worden ontvangen. Naar verwachting zal de ontvangst van betalingen op een (gekwalificeerde) rekening langs geautomatiseerde weg worden bevestigd en zullen de daarmee gemoeide kosten derhalve beperkt zijn.

Op grond van artikel 168ce BGfo dient de in dat lid bedoelde kredietkoper (of diens vertegenwoordiger) na de overdracht van de rechten van een kredietgever op grond van een niet-renderende kredietovereenkomst of van de niet-renderende kredietovereenkomst aan een nieuwe kredietkoper bepaalde informatie met betrekking tot die nieuwe kredietkoper halfjaarlijks aan de AFM te verstrekken. Een hoogopgeleide medewerker van een kredietkoper zal hiermee naar schatting per half jaar twee uur mee bezig zijn hetgeen op jaarbasis € 216,– (2x2x€54) aan regeldrukkosten veroorzaakt.

Het ontwerp Implementatiebesluit richtlijn kredietservicers en kredietkopers is ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR heeft het dossier met betrekking tot het ontwerpbesluit niet geselecteerd voor een formeel advies omdat het geen significante gevolgen voor de regeldruk heeft.

§ 5. Uitvoeringstoets en handhaving

De AFM is verzocht een uitvoeringstoets uit te voeren met betrekking tot een voorontwerp van het voorstel van wet van de implementatiewet. De AFM kwam daarbij tot het oordeel dat de in het voorontwerp verwerkte (nieuwe) bevoegdheden en verplichtingen, die voortvloeien uit de richtlijn kredietservicers en kredietkopers, uitvoerbaar zijn, mits daarvoor aanvullende capaciteit beschikbaar is. Eén van de kanttekeningen van de AFM bij dat oordeel zag op het toezicht van de AFM op het servicen van zakelijke niet-renderende kredietovereenkomsten en meer in het bijzonder op het voorkomen van eventuele problemen bij de verlening en het beheer van dergelijke overeenkomsten. In verband hiermee is in de memorie van toelichting verduidelijkt dat het toezicht van de AFM op het servicen van zakelijke niet-renderende kredietovereenkomsten is beperkt tot de naleving van de terzake in de richtlijn kredietkopers en kredietservicers opgenomen voorschriften.3

§ 6. Financiële gevolgen

Op grond van de Wet bekostiging financiële sector 2019 is de (financiële) sector als geheel verantwoordelijk voor alle kosten die de toezichthouders maken voor hun ZBO-taken, tenzij er sprake is van een wettelijke uitzondering op deze hoofdregel. Dit geldt ook voor de taken van de toezichthouders die uit de richtlijn kredietservicers en kredietkopers voortvloeien. De kosten die in dat kader worden gemaakt, zullen derhalve ingevolge de Wet bekostiging financiële sector 2019 door de AFM worden doorberekend aan de betrokken kredietservicers.

§ 7. Consultatie

Inleiding

Het ontwerpbesluit is van 11 maart 2025 tot en met 8 april 2025 openbaar geconsulteerd op www.internetconsultatie.nl. Er zijn vier reacties met betrekking tot het geconsulteerde document ontvangen. Deze reacties zijn afkomstig van Intrum Nederland B.V. (Intrum), de Nederlandse Vereniging van gecertificeerde incasso-ondernemingen (NVI) en van twee particulieren. Hierna wordt per thema op de reacties ingegaan.

Kwalificatie van een kredietservicer

De reactie van Intrum op het (geconsulteerde) ontwerpbesluit ziet met name op de in artikel IV van het ontwerpbesluit opgenomen wijziging van onderdeel A van de bijlage 1 van het Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 (Bbft 2019). Die wijziging bewerkstelligt dat een kredietservicer – voor de toepassing van het in dat onderdeel opgenomen tarief – in dezelfde toezichtcategorie wordt geplaatst als een aanbieder van krediet. Naar de mening van Intrum is dit ten onrechte geschied aangezien de taken van een kredietservicer, aldus Intrum, meer lijken op die van een kredietbemiddelaar dan op die van een aanbieder van krediet.

De keuze om voor de toepassing van het Bbft 2019 kredietservicers te laten aansluiten bij kredietaanbieders – en niet bij kredietbemiddelaars zoals Intrum bepleit – is gebaseerd op (i) het in de Wft gemaakte onderscheid tussen aanbieden van krediet en bemiddelen in krediet, (ii) de in artikel 3, punt 8, van de richtlijn opgenomen definitie van het begrip «kredietservicer».

Op grond van de Wft moet onder het «aanbieden van krediet» worden verstaan het (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) aangaan, beheren of uitvoeren van een kredietovereenkomst.4 Het aanbieden van een kredietovereenkomst ziet op de gehele looptijd van de overeenkomst.5 Het «bemiddelen in krediet» in de zin van de Wft ziet weliswaar ook op het beheren of uitvoeren van een kredietovereenkomst, maar dan in de vorm van het assisteren bij het beheer of de uitvoering van een kredietovereenkomst.6 Uit het voorafgaande kan worden afgeleid dat het belangrijkste verschil tussen aanbieden van krediet en het bemiddelen in krediet daarin is gelegen dat de kredietaanbieder zelf de (door hem aangegane) kredietovereenkomst beheert of uitvoert terwijl een bemiddelaar in krediet «slechts» assisteert bij het beheer of de uitvoering van de (door de aanbieder van krediet aangegane) kredietovereenkomst.

Het onderscheid tussen het aanbieden van krediet en het bemiddelen in krediet ziet met name op de vraag of betrokkene bevoegd is om zelfstandig keuzes te maken wat betreft het beleid en de activiteiten met betrekking tot beheer van kredietovereenkomsten. Indien betrokkene daartoe bevoegd is, is er sprake van aanbieden van krediet. Bij het bemiddelen in krediet ontbreekt die bevoegdheid en dient betrokkene het beleid van de kredietaanbieder met betrekking tot het beheer van de (door de kredietaanbieder aangegane) kredietovereenkomsten te volgen.

Op grond van de in artikel 3, punt 8, van de richtlijn opgenomen definitie van kredietservicer, zijn diens kernactiviteiten het (in het kader van zijn bedrijfsactiviteit) (i) beheren en (ii) afdwingen van de nakoming van de rechten van een kredietgever krachtens een niet-renderende kredietovereenkomst, of van de kredietovereenkomst zelf en (iii) het verrichten van een of meerdere kredietservicingactiviteiten in de zin van de richtlijn. Deze kernactiviteiten van de kredietservicer gaan verder dan het assisteren bij het beheer of de uitvoering van een kredietovereenkomst. Zij sluiten zeer nauw aan bij de in artikel 1:1 Wft opgenomen definitie van «aanbieden». Vanwege de hiervoor geschetste overeenkomsten tussen de aanbieder van krediet en de kredietservicer vallen beide entiteiten voor de toepassing van de Bbft 2019 onder dezelfde toezichtcategorie. Daarbij is van belang dat de kredietservicer het verrichten van bepaalde kredietservicingactiviteiten, zoals het innen en invorderen van de door een kredietnemer verschuldigde betalingen, kan uitbesteden aan een derde voor wie de kredietservicer verantwoordelijk blijft. Deze derde, een kredietservicingaanbieder, is niet vergunningplichtig. Een kredietservicer is verantwoordelijk voor het geheel van activiteiten met betrekking tot het servicen van niet-renderende kredietovereenkomsten brengt in het kader van het toezicht op die activiteiten een zwaardere belasting met zich mee.7 Die zwaardere belasting vertaalt zich in heffingsmaatstaf voor kredietservicers die aansluit bij de heffingsmaatstaf voor aanbieders van krediet.

Opeenstapeling

Naar het oordeel van Intrum en van de NVI leidt het ontwerpbesluit tot een onnodige stapeling of cumulatie van toezicht en de daarmee verband houdende lasten. Zij wijzen daarbij op de situatie dat incassobureaus reeds onder het toepassingsbereik van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (Wki) vallen en dat voor deze incassobureaus onder omstandigheden ook over een ingevolge de Wft verleende vergunning dienen te beschikken.

Voorts vraagt de NVI om een geïntegreerde vergunningstructuur of uitzonderingen voor incassobureaus die onder het toepassingsbereik van de Wki vallen. Ook verzoekt de NVI te verduidelijken dat incassobureaus die slechts incasseren namens kredietkopers, maar niet het volledige beheer van kredietovereenkomsten voeren, niet onder de vergunningplicht als kredietservicer vallen. De NVI vraagt voorts om bij de vereisten aan kredietservicers te differentiëren naar aanleiding van de schaalgrootte, portefeuille of aard van de dienstverlening.

Nederland is gehouden om de richtlijn om te zetten in nationaal recht. Nederland dient bij die omzetting rekening te houden met de in de richtlijn opgenomen reikwijdtebepalingen, de vergunningplicht voor het uitoefenen van het bedrijf van kredietservicer en de gedragsregels die (onder meer) kredietservicers en kredietservicingaanbieders dienen na te leven.

De richtlijn zondert bepaalde entiteiten die in het kader van hun normale bedrijfsvoering kredietservicingactiviteiten verrichten, waaronder Europese banken, uit van het toepassingsbereik van de richtlijn teneinde de (onnodige) opeenstapeling van toezichts- en handhavingsregime – en de daarmee verband houdende kosten – te voorkomen.8 Verder bevat de richtlijn de lidstaatoptie om gerechtsdeurwaarders, notarissen en advocaten, uit te zonderen van het toepassingsbereik van de richtlijn. De richtlijn bevat echter geen lidstaatoptie op basis waarvan incassobureaus die een of meerdere kredietservicingactiviteiten verrichten (en die niet onder een van die bijzondere beroepsgroepen vallen), kunnen worden uitgezonderd van het toepassingsbereik van de richtlijn. Ook voorziet de richtlijn niet in de mogelijkheid om een verlicht vergunningregime voor kredietservicers in te voeren waarbij wordt gedifferentieerd naar de schaalgrootte, portefeuille of aard van de dienstverlening.

Een incassobureau dat tevens kredietservicingactiviteiten verricht, zoals het innen en invorderen van de door een kredietnemer verschuldigde betalingen, valt onder het toepassingsbereik van de richtlijn. De richtlijn is derhalve onverkort op hem van toepassing.

Op grond van de richtlijn moet een kredietkoper in bepaalde gevallen een kredietservicer in de arm nemen om – de aan de kredietkoper overgedragen – niet-renderende kredietovereenkomsten te beheren.9 Een kredietservicer beheert namens een kredietkoper de rechten en verplichtingen met betrekking tot de rechten van een kredietgever op grond van een niet-renderende kredietovereenkomst, of de niet-renderende kredietovereenkomst zelf. Daarnaast dwingt hij de nakoming daarvan af en verricht een of meer kredietservicingactiviteiten. Indien een derde namens een kredietservicer enkel assisteert bij dat beheer of slechts bepaalde door de kredietservicer uitbestede kredietservicingactiviteiten verricht, kwalificeert deze derde niet als een kredietservicer maar als een kredietservicingaanbieder. Kredietservicingaanbieders zijn niet vergunningplichtig op grond van de Wft, maar moeten ingevolge die wet wel aan bepaalde voorschriften, zoals informatieverplichtingen jegens de kredietnemer, voldoen.

De NVI vraagt verder om in de analyse van de regeldrukeffecten de cumulatieve regeldrukeffecten mee te nemen waarmee een incassobureau wordt geconfronteerd dat tevens een of meerdere kredietservicingactiviteiten verricht.

Bij de invoering van de Wki en de op die wet gebaseerde regelgeving zijn de daarmee samenhangende regeldrukeffecten voor incassodienstverleners in kaart gebracht.10 Alleen indien een incassodienstverlener tevens als kredietservicer of kredietservicingaanbieder in de zin van de Wft kwalificeert, zal de incassodienstverlener onder het toepassingsbereik van de richtlijn vallen waardoor additionele regeldrukeffecten zullen ontstaan. De door het wetsvoorstel Implementatiewet richtlijn kredietservicers en kredietkopers veroorzaakte regeldrukeffecten zijn beschreven in paragraaf 8 van de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel en in paragraaf 4 van de nota van toelichting op dit besluit. Het is daarom niet nodig om voor de situatie dat een incassodienstverlener die tevens het bedrijf van kredietservicer of kredietservicingaanbieder uitoefent de hiervoor genoemde analyses van de regeldrukeffecten aan te passen.

De NVI verzoekt te bevestigen dat gerechtsdeurwaarders voor hun minnelijke werkzaamheden eveneens onder de vergunningplicht vallen, indien dit voor incassobureaus ook het geval blijft.

Zoals hiervoor reeds toegelicht heeft Nederland op basis van een in de richtlijn opgenomen lidstaatoptie gerechtsdeurwaarders uitgezonderd van het toepassingsbereik van de richtlijn. Incassobureaus die tevens kredietservicingactiviteiten verrichten kunnen niet op basis van die lidstaatoptie, noch op een andere wijze, van dat toepassingsbereik worden uitgezonderd.

Overig

Een aanbeveling om onder meer de term «krediet» te wijzigen in «lening», omdat de terminologie van de richtlijn en overige Europese regelgeving volgens de respondent niet klopt, is niet overgenomen. Er is aangesloten bij de termen die worden gebruikt in de richtlijn en in de wetgeving waarin de richtlijn wordt geïmplementeerd (Wft en het BW). Omdat de overige naar voren gebrachte onderwerpen in twee consultatiereacties buiten het bereik van de implementatieopdracht vallen, wordt daar in deze toelichting niet verder op ingegaan.

Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft)

A

Kredietservicers moeten op grond van artikel 4:11, eerste lid, Wft de integere uitoefening van hun bedrijf waarborgen. In verband daarmee bevat de nieuwe paragraaf 4.4 BGfo (Kredietservicers) nadere regels met betrekking tot de uitoefening van het beroep van kredietservicer. Vanwege de invoeging van deze nieuwe paragraaf in het BGfo wordt het eerste artikel van het daaropvolgende hoofdstuk 5 BGfo vernummerd van artikel 29.0a tot artikel 29.0c.

Artikel 29.0a BGfo

Het nieuwe artikel 29.0a BGfo, dat is gebaseerd op artikel 4:11, derde lid, Wft, implementeert artikel 5, eerste lid, onderdeel e, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Artikel 29.0a bepaalt dat een kredietservicer als bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, Wft over robuuste governanceregelingen en adequate interne controlemechanismen moet beschikken. Deze regelingen en controlemechanismen, waaronder risicobeheer en accountingprocedures, dienen de naleving van (i) het recht dat van toepassing is op de rechten van de kredietnemer, (ii) het recht dat van toepassing is op de rechten van de kredietgever krachtens een kredietovereenkomst, of dat van toepassing is op de kredietovereenkomst zelf, en (iii) van de (Europese) Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) te waarborgen.11

Artikel 29.0b

Op grond van artikel 29.0b BGfo, dat ziet op de integere uitoefening van het bedrijf van kredietservicer, dient een kredietservicer als bedoeld in artikel 4:11, eerste lid, Wft een passend beleid te voeren dat de naleving van de regels over de bescherming en de eerlijke en zorgvuldige behandeling van kredietnemers waarborgt. In dat kader houdt de kredietservicer onder meer rekening met de financiële situatie van kredietnemers en verwijst hij, in voorkomend geval, kredietnemers door naar schuldadviesdiensten of sociale diensten. Artikel 29.0b dat artikel 5, eerste lid, onderdeel f, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers implementeert, is gebaseerd op artikel 4:14, tweede lid, aanhef en de onderdelen b en c, Wft.

B
Artikel 38m

Artikel 38m BGfo strekt tot implementatie van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Artikel 38m is gebaseerd op artikel 4:16, derde lid, onderdelen a en c, Wft. Artikel 38m, eerste lid, behelst de verplichting voor kredietservicers, die het servicen van niet-renderende kredietovereenkomsten uitbesteden aan een kredietservicingaanbieder, om bij het uitbesteden van kredietservicingactiviteiten de in artikel 12, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers bedoelde voorwaarden in acht te nemen. Zo bepaalt artikel 12, eerste lid, onderdeel a, dat de uitbestedende kredietservicer steeds een schriftelijke uitbestedingsovereenkomst sluit met de kredietservicingaanbieder waaraan hij kredietservicingactiviteiten uitbesteedt. In die overeenkomst dient in ieder geval de bepaling te worden opgenomen dat de kredietservicingaanbieder verplicht is de toepasselijke wetgeving, met inbegrip van de in het nationale recht van een lidstaat opgenomen bepalingen die strekken tot implementatie van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers, het relevante recht van de Europese Unie en het nationale recht van een lidstaat dat van toepassing is op de rechten van een kredietgever krachtens een kredietovereenkomst of op de kredietovereenkomst zelf, na te leven. Verder is het een kredietservicer op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel b, verboden om alle kredietservicingactiviteiten tegelijkertijd aan een kredietservicingaanbieder uit te besteden. Ook mag de uitbesteding van kredietservicingactiviteiten geen afbreuk doen op de naleving door de (uitbestedende) kredietservicer van de aan zijn vergunning verbonden vergunningvereisten en mag de uitbesteding het adequaat toezicht op de hiervoor bedoelde activiteiten door de bevoegde toezichthoudende instantie niet verhinderen (artikel 12, eerste lid, onderdelen d en e, richtlijn kredietservicers en kredietkopers).

Het tweede lid van artikel 38m BGfo bepaalt dat de kredietservicer niet tot uitbesteding van zijn kredietservicingactiviteiten mag overgaan, indien dit schadelijk is voor de kwaliteit van zijn interne controles of voor de soliditeit of continuïteit van die kredietservicingactiviteiten. Artikel 38m, tweede lid, implementeert de laatste alinea van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers.

Artikel 38n

Het nieuwe artikel 38n BGfo, dat strekt tot implementatie van artikel 12, tweede lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers, is gebaseerd op artikel 4:16, derde lid, onderdeel c, Wft. Op grond van artikel 38n dient een kredietservicer met zetel in Nederland de AFM en, in voorkomend geval, de toezichthoudende instantie van de lidstaat van ontvangst ervan in kennis te stellen dat hij voornemens is om kredietservicingactiviteiten uit te besteden aan een kredietservicingaanbieder in Nederland respectievelijk in die lidstaat van ontvangst.12

Artikel 38o

Artikel 38o BGfo, dat is gebaseerd op artikel 4:16, derde lid, onderdeel c, Wft, verwerkt artikel 12, derde en vierde lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Op grond van artikel 38o, eerste lid, dient een kredietservicer die kredietservicingactiviteiten uitbesteedt aan een kredietservicingaanbieder bescheiden inzake relevante instructies aan de kredietservicingaanbieder en bescheiden met betrekking tot de in artikel 4:16, derde lid, onderdeel c, bedoelde overeenkomst inzake het uitbesteden van werkzaamheden voor een periode van ten minste vijf jaren te bewaren. Deze periode vangt aan op de dag nadat de hiervoor bedoelde uitbestedingsovereenkomst wordt beëindigd.

Het tweede lid van artikel 38o verplicht de kredietservicer of kredietservicingaanbieder de in het eerste lid bedoelde bescheiden op verzoek aan de AFM te verstrekken.

C
Artikel 44.0a

Het nieuwe artikel 44.0a BGfo, dat is gebaseerd op artikel 4:17, derde lid, Wft, verwerkt artikel 24, tweede lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Artikel 44.0a BGfo bepaalt dat het een kredietservicer niet is toegestaan om kosten in rekening te brengen voor het afhandelen van klachten van kredietnemers. Verder bepaalt artikel 24, tweede lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers dat een kredietservicer een registratie aanhoudt van klachten van kredietnemers en van de naar aanleiding van die klachten getroffen maatregelen. Op grond van artikel 41, eerste lid, BGfo dient een kredietservicer – een financiële onderneming in de zin van dat artikel – over een zodanige registratie («een behoorlijke administratie van klachten») te beschikken.

Artikel 44.0b

De introductie van het nieuwe artikel 44.0b BGfo, dat strekt tot implementatie van artikel 24, derde lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers, hangt samen met de in de implementatiewet opgenomen wijzigingen van artikel 4:17 Wft. Als gevolg van die wijzigingen dient een kredietservicer alsmede een kredietkoper en kredietservicingaanbieder over een interne klachtenprocedure te beschikken teneinde klachten van kredietnemers op spoedige en zorgvuldige wijze te behandelen. Op basis van artikel 4:17, derde lid, eerste zin, Wft zijn in de artikelen 40 tot en met 43 en 44 BGfo regels opgenomen waaraan de interne klachtenprocedure van een financiële onderneming, zoals een kredietservicer, dient te voldoen. Echter, anders dan een kredietservicer kwalificeert een kredietkoper en een kredietservicingaanbieder niet als financiële onderneming in de zin van de Wft. In verband hiermee bepaalt artikel 44.0b BGfo dat de artikelen 40 tot en met 43 en 44 BGfo van overeenkomstige toepassing zijn op een kredietkoper en een kredietservicingaanbieder. Als gevolg hiervan zijn een kredietkoper en een kredietservicingaanbieder gehouden om bij de afhandeling van klachten van kredietnemers de in die artikelen van het BGfo opgenomen regels in acht te nemen.

D

In het BGfo wordt een nieuw hoofdstuk 14B opgenomen. Dat hoofdstuk bevat aanvullende regels met betrekking tot het optreden als kredietgever, kredietkoper, kredietservicer of kredietservicingaanbieder in het kader van het servicen van niet-renderende kredietovereenkomsten. De in hoofdstuk 14B BGfo opgenomen bepalingen zijn gebaseerd op de artikelen 4:81d, derde lid, 4:81f, zesde lid, 4:81h, derde lid, en 4:81k, eerste lid, Wft.

Artikel 168ca

Artikel 168ca BGfo implementeert artikel 10, tweede lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Artikel 168ca, dat is gebaseerd op artikel 4:81d, derde lid, Wft ziet op de in artikel 4:81d, eerste lid, aanhef, Wft bedoelde mededeling van een kredietservicer of kredietservicingaanbieder aan een kredietnemer. Artikel 168ca, eerste lid, bepaalt dat een dergelijke mededeling in ieder geval de in de onderdelen a tot met i van artikel 10, tweede lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers bedoelde informatie dient te bevatten. Zo bepaalt artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers dat de hiervoor bedoelde mededeling informatie dient te bevatten met betrekking de overdracht – aan een kredietkoper van de rechten van een kredietgever krachtens een niet-renderende kredietovereenkomst, of van de niet-renderende kredietovereenkomst zelf – die heeft plaatsgevonden, met inbegrip van de datum van de overdracht. Voorts bepaalt artikel 10, tweede lid, onderdeel g, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers dat de mededeling informatie dient te bevatten over de op het moment van de mededeling door de kredietnemer verschuldigde bedragen onder vermelding van wat verschuldigd is als kapitaal, rente, vergoedingen en andere toegestane kosten. Op grond van de onderdelen b, c, e, f en i, van artikel 10, tweede lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers dienen identificatie- of contactgegevens met betrekking tot de in die onderdelen genoemde personen of entiteiten in de mededeling, bedoeld in artikel 4:81d, eerste lid, aanhef, Wft, te worden opgenomen.

Het tweede lid van artikel 168ca bepaalt dat de kredietservicer of de kredietservicingaanbieder de in het eerste lid van dat artikel bedoelde informatie in gemakkelijk te begrijpen bewoordingen op papier of via een andere duurzame drager te verstrekken. Op grond van jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie is een duurzame drager elk hulpmiddel dat het de consument – in onderhavige situatie de kredietnemer – mogelijk maakt de aan hem persoonlijke gerichte informatie op zodanige wijze op te slaan dat deze gedurende een voor het doel toereikende periode kan worden geraadpleegd en waarmee de opgeslagen informatie ongewijzigd kan worden gereproduceerd. De duurzame drager moet waarborgen dat de consument, op dezelfde manier als bij een papieren drager, de te verstrekken informatie in bezit heeft, zodat hij in voorkomend geval zijn rechten kan doen gelden.13 Ter implementatie van de in artikel 10, tweede lid, van de richtlijn, opgenomen zinsnede dat de in dat artikel neergelegde mededelingsplicht ook geldt voor «de in artikel 2, lid 5, punt a), i) of iii) bedoelde entiteit» die is aangewezen om kredietservicingactiviteiten te verrichten, bepaalt artikel 168ca, derde lid, BGfo dat een Europese bank of aanbieder van krediet als bedoeld in artikel 4:81d, tweede lid, Wft, die overeenkomstig artikel 4:81i van die wet is aangewezen om een niet-renderende kredietovereenkomst te servicen, aan het bepaalde in artikel168ca, eerste en tweede lid, dient te voldoen.

Artikel 168cb

Artikel 168cb BGfo implementeert artikel 11, vierde en vijfde lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Artikel 168cb is gebaseerd op artikel 4:81d, derde lid, Wft. Op grond van het eerste lid van artikel 168cb, dat artikel 11, vijfde lid, van de richtlijn verwerkt, dient een kredietservicer de in artikel 168cb, eerste lid, onderdelen a, b en c, bedoelde correspondentie, instructies respectievelijk kredietservicingovereenkomst op verzoek ter beschikking te stellen aan de AFM. Artikel 168cb, tweede lid, dat artikel 11, vierde lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers implementeert, bepaalt dat de kredietservicer de hiervoor bedoelde bescheiden voor een termijn van ten minste vijf jaren dient te bewaren. Deze termijn vangt aan op de dag nadat de in onderdeel c van artikel 168cb, eerste lid, bedoelde kredietservicingovereenkomst wordt beëindigd.

Artikel 168cc

Artikel 168cc Bgfo, dat is gebaseerd op artikel 4:81f, zesde lid, Wft, strekt tot implementatie van artikel 6, tweede lid, onderdelen c en d, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Artikel 168cc ziet op de situatie dat een kredietservicer de door hem van kredietnemers ontvangen geldmiddelen aanhoudt op een uitsluitend daartoe bestemde (bank)rekening als bedoeld in artikel 4:81f, eerste lid, van de wet. Het eerste lid van artikel 168cc, dat artikel 6, tweede lid, onderdeel c, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers implementeert, regelt dat een dergelijke kredietservicer een van een kredietnemer ontvangen betaling, die strekt tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de (door de kredietnemer) verschuldigde bedragen met betrekking tot de rechten van een kredietgever krachtens een niet-renderende kredietovereenkomst, of tot de niet-renderende kredietovereenkomst zelf, behandelt als een aan de kredietkoper verrichte betaling. Artikel 168cc, tweede lid, dat artikel 6, tweede lid, onderdeel d, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers verwerkt, bepaalt dat wanneer de hiervoor bedoelde kredietservicer een betaling van een kredietnemer ontvangt, hij de kredietnemer een ontvangstbewijs of kwijtingbrief, op papier of via een andere duurzame drager, dient te verstrekken.14

Artikel 168cd

Artikel 168cd BGfo verwerkt artikel 10, tweede en derde lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Artikel 168cd, dat is gebaseerd op artikel 4:81h, derde lid, Wft ziet op de in artikel 4:81h, eerste lid, aanhef, Wft bedoelde mededeling van een kredietkoper aan een kredietnemer. De eisen waaraan deze mededeling op grond van artikel 168cd, eerste lid, moet voldoen, zijn vergelijkbaar met de eisen waaraan de in artikel 168ca, eerste lid, BGfo bedoelde mededeling moet voldoen. Derhalve wordt verwezen naar de hiervoor opgenomen toelichting op laatstgenoemd artikel.

Voor de toelichting op artikel 168cd, tweede lid, BGfo wordt verwezen naar de hiervoor opgenomen toelichting op artikel 168ca, tweede lid, BGfo

Artikel 168ce

Het nieuwe artikel 168ce BGfo, dat artikel 20, eerste lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers implementeert, is gebaseerd op artikel 4:81k, eerste lid, Wft. Artikel 168ce, eerste lid, bepaalt dat een kredietkoper met zetel in Nederland, die de rechten van een kredietgever op grond van een niet-renderende kredietovereenkomst, of de niet-renderende kredietovereenkomst zelf, overdraagt op een andere «nieuwe» kredietkoper, of, in voorkomend geval, de door de kredietkoper aangewezen vertegenwoordiger, de AFM ieder half jaar in kennis stelt van de identificatiecode voor juridische entiteiten (de zogenoemde Legal Identity Identifier: LEI) van die nieuwe kredietkoper of, in voorkomend geval, de LEI code van de door die nieuwe kredietkoper aangewezen vertegenwoordiger.15 Indien er geen LEI code voorhanden is, dient de overdragende kredietkoper of, in voorkomend geval, de door hem aangewezen vertegenwoordiger de volgende informatie halfjaarlijks in kennis te stellen: de identiteit en het adres van de nieuwe kredietkoper of, in voorkomend geval, de identiteit en het adres van de door de nieuwe kredietkoper aangewezen vertegenwoordiger dan wel de identiteit van het leidinggevende orgaan of bestuursorgaan van de nieuwe kredietkoper of zijn vertegenwoordiger en van de personen die een gekwalificeerde deelneming in de zin van artikel 1:1 Wft houden in de nieuwe kredietkoper of zijn vertegenwoordiger.

Het tweede lid van artikel 168ce strekt tot implementatie van artikel 20, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Artikel 168cd, tweede lid, bepaalt welke informatie de in het eerste lid van dat artikel bedoelde kredietkoper of zijn vertegenwoordiger ten minste aan de AFM moet verstrekken. Tot die informatie behoort onder meer het totaal uitstaande saldo van de overgedragen rechten van de kredietgever krachtens de niet-renderende kredietovereenkomst, of de niet-renderende kredietovereenkomst zelf, en het aantal en de omvang van die rechten van de kredietgever.

Op grond van artikel 168ce, derde lid, dat artikel 20, derde lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers implementeert, verstrekt de AFM de door haar overeenkomstig het tweede en derde lid van artikel 168ce verkregen informatie zonder onnodige vertraging aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van ontvangst, bedoeld in artikel 3, onderdeel 11, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers alsmede aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van herkomst, bedoeld in artikel 3, onderdeel 10, van de richtlijn van de nieuwe kredietkoper.16 17

Artikel 168ce, vierde lid, verduidelijkt dat de vertegenwoordiger, bedoeld in het eerste en tweede lid van dat artikel, een door een kredietkoper overeenkomstig artikel 4:81l, eerste lid, Wft schriftelijk aangewezen vertegenwoordiger met zetel in Nederland is.

Artikel II (Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft)

In het Bmfo Wft wordt een nieuwe paragraaf 2.6A (Uitoefenen van het bedrijf van kredietservicer) opgenomen. Het daarin neergelegde artikel 33a Bmfo Wft strekt tot implementatie van artikel 7, tweede lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Artikel 33a bevat de gegevens die bij de aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 2:64a Wft voor het in Nederland uitoefenen van het bedrijf van kredietservicer moeten worden overgelegd. Artikel 33a is gebaseerd op artikel 2:64c, tweede lid, Wft.

De onderdelen a en b van artikel 33a, eerste lid, zien op het in artikel 4:81a Wft opgenomen vereiste dat een kredietservicer rechtspersoonlijkheid dient te bezitten.

Artikel 33a, eerste lid, onderdeel c, bepaalt dat bij de aanvraag het adres van het hoofdkantoor van de kredietservicer of van de statutaire zetel van de kredietservicer moet worden overgelegd.

Onderdeel d van artikel 33a, eerste lid, behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 33a, eerste lid, onderdeel e, bevat de eis dat een opgave van de identiteit van personen die het dagelijks beleid van de kredietservicer bepalen en van de personen die een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in artikel 1:1 Wft in de kredietservicer houden moet worden overgelegd.

Op grond van artikel 33a, eerste lid, onderdelen f en g, moeten gegevens worden overgelegd waaruit blijkt dat de kredietservicer voldoet aan de in artikel 4:9, eerste lid, Wft neergelegde geschiktheidseis respectievelijk aan de in artikel 4:10, eerste lid, van die wet neergelegde betrouwbaarheidseis die geldt voor personen die het dagelijks beleid respectievelijk het beleid bepalen of mede bepalen van de in die artikelen bedoelde personen. De kredietservicer behoort tot deze categorie van personen.18 De AFM neemt bij de betrouwbaarheidstoets hoofdstuk 3 BGfo in aanmerking. Tevens moet op grond van artikel 33a, eerste lid, onderdeel g, het bewijs worden geleverd dat wordt voldaan de in artikel 4:81b Wft neergelegde betrouwbaarheidseis die geldt voor houders van een gekwalificeerde deelneming in een kredietservicer.

Artikel 33a, eerste lid, onderdeel i, dat ziet op de integere bedrijfsuitoefening van een kredietservicer als bedoeld in artikel 4:11 Wft, bepaalt dat bij de vergunningaanvraag een beschrijving van de zeggenschapstructuur en interne controlemechanisme van de kredietservicer als bedoeld in artikel 29.0a BGfo moet worden overgelegd.

Op grond van artikel 33a, eerste lid, onderdeel j, dient bij de vergunningaanvraag een beschrijving van het passend beleid ter waarborging van de naleving van de regels inzake de bescherming en de eerlijke en zorgvuldige behandeling van kredietnemers als bedoeld in artikel 29.0b BGfo te worden overgelegd.

Onderdeel k van artikel 33a, eerste lid, bepaalt dat een beschrijving van de interne klachtenprocedure van kredietservicer als bedoeld in artikel 4:17 Wft moet worden overgelegd. Het betreft een beschrijving van de procedures ter waarborging van registratie en de afhandeling van klachten van kredietnemers.

Artikel 33a, eerste lid, onderdeel l, bepaalt dat een kredietservicer die gelden van een kredietnemer aanhoudt het bewijs levert dat hij daartoe een afzonderlijke rekening als bedoeld in artikel 4:81f Wft aanhoudt. Uit de tenaamstelling van de rekening dient te blijken dat deze door de kredietservicer wordt aangehouden in eigen naam ten behoeve van een of meer derden, met vermelding van de hoedanigheid van kredietservicer.

Artikel 33a, eerste lid, onderdeel m, ziet op de situatie dat een kredietservicer kredietservicingactiviteiten uitbesteedt aan een kredietservicingaanbieder. De kredietservicer en kredietservicingaanbieder dienen daartoe een schriftelijke uitbestedingsovereenkomst als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers overeen te komen. Bij de vergunningaanvraag dient een afschrift van die overeenkomst te worden overgelegd.

Het tweede lid van artikel 33a Bmfo Wft strekt tot implementatie van artikel 6, derde lid, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers. Artikel 33a, tweede lid, bepaalt dat een kredietservicer die gelet op zijn bedrijfsmodel niet het voornemen heeft om de door hem van kredietnemers ontvangen gelden aan te houden op een (afgescheiden) rekening als bedoeld in artikel 4:81f, eerste lid, Wft van het ontbreken van dat voornemen melding dient te maken bij de aanvraag van een vergunning voor het in Nederland servicen van niet-renderende kredietovereenkomsten als bedoeld in artikel 2:64c Wft.

Artikel III (Besluit bestuurlijke boetes financiële sector)

In artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt het niet naleven van enige artikelen uit de Wft en het BGfo, die strekken tot implementatie van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers, beboetbaat gesteld. De artikelen die beboetbaar worden gesteld zien onder meer op de vergunningplicht voor het in Nederland uitoefenen van het beroep van kredietservicer, de voorschriften met betrekking tot het uitbesteden van kredietservicingactiviteiten door een kredietservicer, de verschillende verplichtingen om kredietnemers steeds adequaat te informeren, de verplichtingen om kredietnemers te goeder trouw, eerlijk en professioneel te behandelen en de integere uitoefening van het bedrijf van kredietservicer. De boetecategorie wordt per artikel vastgesteld. De desbetreffende boetecategorieën zijn bepaald naar de ernst van de overtreding en deze sluiten aan bij de boetecategorieën die thans gelden voor soortgelijke overtredingen.

Artikel IV (Besluit bekostiging financieel toezicht 2019)

Dit artikel voegt kredietservicers, die beschikken over een door de AFM verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:64a Wft, toe aan bijlage I, onderdeel A, Bbft 2019. Hiermee worden deze kredietservicers onder het nationale stelsel voor de bekostiging van het doorlopend toezicht gebracht en kan de AFM een heffing in rekening brengen voor het doorlopend toezicht op deze financiële ondernemingen. Er is voor gekozen om kredietservicers toe te voegen aan de categorie «Aanbieders van krediet» omdat de bedrijfsactiviteiten van kredietservicers in belangrijke mate overeenkomen met die van aanbieders van krediet. In verband hiermee wordt de huidige categorie «Aanbieders van krediet» vervangen door de categorie «Aanbieders van krediet en kredietservicers».

Artikel V (Inwerkingtreding)

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Dit besluit treedt op hetzelfde tijdstip in werking als het tijdstip waarop de Implementatiewet richtlijn kredietservicers en kredietkopers in werking treedt.

De Minister van Financiën, E. Heinen

Bijlage. Transponeringstabel

Afkortingen:

Awb = Algemene wet bestuursrecht

Bbbfs = Besluit bestuurlijke boetes financiële sector

BGfo = Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft

BMfo = Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft

EBA = European Banking Authority

Rtgs = Regeling taakuitoefening en grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders Wft

Sr = Wetboek van Strafrecht

Wft = Wet op het financieel toezicht

Transponeringstabel behorende bij Richtlijn (EU) 2021/2167 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 inzake kredietservicers en kredietkopers en tot wijziging van richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU in aanvulling op de transponeringstabel zoals opgenomen in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet Implementatiewet richtlijn kredietservicers en kredietkopers.

Bepaling EU-regeling

Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling

(Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft)

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte

Artikel 1

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling bevat onderwerp richtlijn.

Geen

Geen

Artikel 2, eerste lid

Artikel 1:14a, tweede lid, Wft

Geen

Geen

Artikel 2, tweede lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel bepaalt dat de richtlijn geen afbreuk doet aan bestaand recht.

Geen

Geen

Artikel 2, derde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel bepaalt dat de richtlijn geen afbreuk doet aan bestaand recht.

Geen

Geen

Artikel 2, vierde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Artikel bepaalt dat de richtlijn geen afbreuk doet aan bestaand recht.

Geen

Geen

Artikel 2, vijfde lid, onderdeel a

Artikel 1:14a, eerste lid, Wft

Geen

Geen

Artikel 2, vijfde lid, onderdeel b

Artikel 1:14a, tweede lid, Wft

Geen

Geen

Artikel 2, vijfde lid, onderdeel c

Artikel 1:14a, tweede lid, Wft

Geen

Geen

Artikel 2, vijfde lid, onderdeel d

De artikelen 1:14a, tweede lid, Wft en 4:1, onderdelen h tot en met j, Wft

Geen

Geen

Artikel 2, zesde lid

Artikel 1:14a, eerste lid, Wft

Lidstaatoptie

Van deze lidstaatoptie wordt gebruik gemaakt omdat voor advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders reeds een eigen regelgevend kader bestaat.

Artikel 3

Artikel 1:1 Wft

Geen

Geen

Artikel 4, eerste lid

Artikel 2:64a Wft

Geen

Geen

Artikel 4, tweede lid

Artikel 2:64a Wft

Geen

Geen

Artikel 5, eerste lid, onderdeel a

De artikelen 2:64c en 4:81a Wft

Geen

Geen

Artikel 5, eerste lid, onderdeel b

De artikelen 2:64c en 4:10 Wft

Geen

Geen

Artikel 5, eerste lid, onderdeel c

De artikelen 2:64c en 4:9, eerste lid, Wft

Geen

Geen

Artikel 5, eerste lid, onderdeel d

De artikelen 2:64c en 4:81b Wft

Geen

Geen

Artikel 5, eerste lid, onderdeel e

De artikelen 2:64c, 4:11 en 4:14 Wft en artikel 29.0a BGfo

Geen

Geen

Artikel 5, eerste lid, onderdeel f

De artikelen 2:64c, 4:11, eerste lid, en 4:14, tweede lid, Wft en artikel 29.0b BGfo

Geen

Geen

Artikel 5, eerste lid, onderdeel g

De artikelen 2:64c en 4:17 Wft

Geen

Geen

Artikel 5, eerste lid, onderdeel h

Behoeft geen implementatie. Kredietservicers worden niet aangewezen als meldingsplichtige entiteiten in de zin van dit artikel.

Geen

Geen

Artikel 5, eerste lid, onderdeel i

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling regelt dat aanvrager vergunning voor het servicen van een niet-renderende kredietovereenkomst is onderworpen aan het toepasselijke nationale recht inzake rapportage en openbaarneming.

Geen

Geen

Artikel 5, tweede lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot EBA.

Geen

Geen

Artikel 5, derde lid

Artikel 2:64c Wft

Geen

Geen

Artikel 6, eerste lid

Artikel 4:81f Wft

Lidstaatoptie

Van deze lidstaatoptie wordt gebruik gemaakt om te zorgen voor behoud van de huidige praktijk dat bijvoorbeeld banken, nadat zij een vordering aan een kredietkoper hebben overgedragen zelf nog de servicing met betrekking tot die vordering verrichten en dat zij namens de kredietkoper nog door de betrokken kredietnemers verschuldigde bedragen ontvangen. Er is geen noodzaak om deze praktijk te verbieden, nu de kredietservicer deze geldmiddelen steeds op een afgescheiden rekening moet aanhouden en hij een adequate administratie met betrekking tot die geldmiddelen moet voeren. Bij een eventuele insolventie van de kredietservicer zijn de op de afgescheiden rekening aangehouden geld- middelen veiliggesteld, omdat zij buiten de failliete boedel van de kredietservicer vallen.

Artikel 6, tweede lid

Artikel 4:81f, zesde lid, Wft en artikel 168cc BGfo

Geen

Geen

Artikel 6, derde lid

Artikel 4:81f Wft en artikel 33a, tweede lid, BMfo

Geen

Geen

Artikel 7, eerste lid

De artikelen 2:64a en 2:64c Wft en artikel 33a BMfo

Geen

Geen

Artikel 7, tweede lid

Artikel 2:64c Wft en artikel 33a BMfo

Geen

Geen

Artikel 7, derde lid

Artikel 2:64c, derde lid, Wft

Geen

Geen

Artikel 7, vierde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:102, derde lid, Wft.

Geen

Geen

Artikel 7, vijfde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in Awb.

Geen

Geen

Artikel 8, eerste lid, sub a

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:104, eerste lid, onderdeel e, Wft.

Geen

Geen

Artikel 8, eerste lid, sub b

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:104, eerste lid, onderdeel l, Wft.

Geen

Geen

Artikel 8, eerste lid, sub c

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:104, eerste lid, onderdeel f, Wft.

Geen

Geen

Artikel 8, eerste lid, sub d

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:104, eerste lid, onderdeel b en c Wft.

Geen

Geen

Artikel 8, eerste lid, sub e

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:104, eerste lid, onderdeel d, Wft.

Geen

Geen

Artikel 8, eerste lid, sub f

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:104, eerste lid, onderdeel o, Wft.

Geen

Geen

Artikel 8, tweede lid

Artikel 1b, tabel 1b, Rtgs

Geen

Geen

Artikel 9, eerste lid, eerste alinea

Artikel 1:107, eerste lid, Wft

Geen

Geen

Artikel 9, eerste lid, tweede alinea

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot EBA.

Geen

Geen

Artikel 9, tweede lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:107, eerste lid Wft.

Geen

Geen

Artikel 9, derde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:107, eerste lid Wft.

Geen

Geen

Artikel 10, eerste lid, Wft

Artikelen 4:81c en 4:81i Wft

Geen

Geen

Artikel 10, tweede lid

De artikelen 4:81d, derde lid, en 4:81h, derde lid, Wft en de artikelen 168ca en 168cd BGfo

Geen

Geen

Artikel 10, derde lid

Artikel 4:81h, derde lid, Wft en artikel 168cd BGfo

Geen

Geen

Artikel 10, vierde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling regelt dat de leden 2 en 3 geen afbreuk doen aan eventuele aanvullende vereisten met betrekking tot communicatie in nationaal of Europees recht.

Geen

Geen

Artikel 11, eerste, tweede en derde lid

Artikel 4:81e Wft

Geen

Geen

Artikel 11, vierde en vijfde lid

Artikel 4:81d, derde lid, Wft en artikel 168cb BGfo

Geen

Geen

Artikel 12, eerste lid

Artikel 4:16, derde lid, Wft en artikel 38m BGfo

Geen

Geen

Artikel 12, tweede lid

Artikel 4:16, derde lid, Wft en artikel 38n BGfo

Geen

Geen

Artikel 12, derde en vierde lid

Artikel 4:16, derde lid, Wft en artikel 38o BGfo

Geen

Geen

Artikel 12, vijfde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 3:5 Wft.

Geen

Geen

Artikel 13, eerste lid

De artikelen 2:64d en 2:121f Wft

Geen

Geen

Artikel 13, tweede lid

Artikel 2:121f Wft

Geen

Geen

Artikel 13, derde lid

Artikel 2:121f Wft

Geen

Geen

Artikel 13, vierde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in Awb.

Geen

Geen

Artikel 13, vijfde lid

Artikel 2:64d Wft

Geen

Geen

Artikel 13, zesde lid

Artikel 4:26 Wft

Geen

Geen

Artikel 13, zevende lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, 3° Wft.

Geen

Geen

Artikel 14, eerste lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:25, tweede lid, Wft.

Geen

Geen

Artikel 14, tweede lid

Artikel 1:55 Wft

Geen

Geen

Artikel 14, derde lid

Artikel 1b, tabel 1b, Rtgs

Geen

Geen

Artikel 14, vierde lid

De artikelen 1:55, eerste lid, en 1:55, zesde lid, Wft en artikel 1b, tabel 1b Rtgs

Geen

Geen

Artikel 14, vijfde lid

Artikel 1:55, zesde lid, Wft

Geen

Geen

Artikel 14, zesde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:51 Wft.

Geen

Geen

Artikel 14, zevende lid

Artikel 1b, tabel 1b, Rtgs

Geen

Geen

Artikel 14, achtste lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:56 en 1:51, derde lid, Wft.

Geen

Geen

Artikel 14, negende lid

Artikel 1:58f Wft

Geen

Geen

Artikel 14, tiende lid

Artikel 1:58g Wft

Geen

Geen

Artikel 14, elfde lid

Artikel 1b, tabel 1b, Rtgs

Geen

Geen

Artikel 14, twaalfde lid

Artikel 1:58f Wft

Geen

Geen

Artikel 15, eerste lid

Artikel 4:81m Wft

Geen

Geen

Artikel 15, tweede lid

Artikel 4:27b Wft

Geen

Geen

Artikel 15, derde lid

Artikel 4:27b Wft

Geen

Geen

Artikel 15, vierde lid

Artikel 1:51b.0 Wft en artikel 1b, tabel 1b, Rtgs

Geen

Geen

Artikel 15, vijfde lid

Behoeft geen implementatie. Bepaling regelt dat artikel 15, eerste tot en met vierde lid, in overeenstemming met de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 moeten worden toegepast.

Geen

Geen

Artikel 16, eerste lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot EBA.

Geen

Geen

Artikel 16, tweede lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot EBA.

Geen

Geen

Artikel 16, derde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot EBA.

Geen

Geen

Artikel 16, vierde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot EBA.

Geen

Geen

Artikel 16, vijfde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot EBA.

Geen

Geen

Artikel 16, zesde lid

Artikel 4:81m Wft en behoeft verder geen implementatie. Bepaling is gericht tot de Europese Commissie.

Geen

Geen

Artikel 16, zevende lid

Artikel 4:81m Wft

Geen

Geen

Artikel 16, achtste lid

Artikel 4:81m Wft

Geen

Geen

Artikel 17, eerste lid, onderdelen a en b

Artikel 4:81i Wft

Geen

Geen

       

Artikel 17, eerste lid, tweede alinea

Behoeft geen implementatie. Van de lidstaatoptie is geen gebruik gemaakt.

Lidstaatoptie

Er is niet gekozen om de reikwijdte van artikel 17 uit te breiden naar andere kredietovereenkomsten, bijvoorbeeld renderende kredietovereenkomsten. Dit zou resulteren in een forse uitbreiding van de reikwijdte, zonder dat kan worden overzien wat de gevolgen hiervan zijn. Dit gaat het beleid van zuivere implementatie te buiten.

Artikel 17, tweede lid

Behoeft geen implementatie. Geen nadere vereisten vastgesteld met betrekking tot kredietkopers en de rechten van consument bij de overdracht van rechten van een kredietgever aan een kredietkoper.

Geen

Geen

Artikel 17, derde lid

Behoeft geen implementatie. Bepaling regelt dat de richtlijn geen afbreuk doet een nationale bevoegdheden inzake kredietregisters of over de kredietovereenkomst of de uitvoering daarvan.

Geen

Geen

Artikel 17, vierde lid

Behoeft geen implementatie. Van lidstaatoptie is geen gebruik gemaakt.

Lidstaatoptie

Op grond van dit artikel kan een lidstaat

toestaan dat een kredietkoper de door hem verworven niet-renderende

kredietoverkomsten door een natuurlijke persoon laat servicen. Deze natuurlijke persoon mag echter op grond van de richtlijn niet in een

andere lidstaat grensoverschrijdende kredietservicingactiviteiten

verrichten. Omdat deze beperking van de mogelijkheid om (op basis van een Europees paspoort) grensoverschrijdende kredietservicingactiviteiten

te verrichten niet bevorderlijk is voor de totstandkoming van een interne secundaire markt voor niet-renderende kredietovereenkomsten, het belangrijkste doel van de richtlijn, is ervoor gekozen om geen gebruik te maken van deze lidstaatoptie.

Artikel 17, vijfde lid, eerste alinea

Artikel 4:81i Wft

Geen

Geen

Artikel 17, vijfde lid, tweede alinea

Behoeft geen implementatie. Van lidstaatoptie is geen gebruik gemaakt.

Lidstaatoptie

Dergelijke afspraken kan de kredietkoper overeenkomen in de kredietservicing-overeenkomst, waardoor implementatie van deze lidstaatoptie niet nodig wordt geacht.

Artikel 18, eerste lid

Artikel 4:81j Wft

Geen

Geen

Artikel 18, tweede lid

Artikel 4:81j Wft

Geen

Geen

Artikel 18, derde lid

Artikel 1b, tabel 1b, Rtgs

Geen

Geen

Artikel 19, eerste lid

Artikel 4:81l Wft

Geen

Geen

Artikel 19, tweede lid

Artikel 4:81l Wft

Geen

Geen

Artikel 20, eerste lid

Artikel 4:81k, eerste lid, Wft en artikel 168ce BGfo

Geen

Geen

Artikel 20, tweede lid

Artikel 4:81k Wft

Geen

Geen

Artikel 20, derde lid

Artikel 4:81k, eerste lid, Wft en artikel 168ce BGfo

Geen

Geen

Artikel 21, eerste lid

De artikelen 1:77p en 4:17 Wft

Geen

Geen

Artikel 21, tweede lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:25, tweede lid, Wft.

Geen

Geen

Artikel 21, derde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:25, tweede lid, Wft

Geen

Geen

Artikel 21, vierde lid

Behoeft geen implementatie. Op grond van artikel 24, derde lid, is slechts een bevoegde toezichthouder aangewezen.

Geen

Geen

Artikel 21, vijfde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:74 Wft en de artikelen 5:16 en 5:17 Awb.

Geen

Geen

Artikel 21, zesde lid

Bijlage 1 Besluit bekostiging financieel toezicht 2019 en artikel 4, eerste lid, Regeling bekostiging financieel toezicht eenmalige handelingen

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, aanhef

Zie hierna per onderdeel van artikel 22, eerste lid

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, onderdeel a

De artikelen 2:64a, 2:64c en 2:64d

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, onderdeel b

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:104 Wft.

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, onderdeel c

Artikel 1:77p Wft

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, onderdeel d

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 5:15 Awb.

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, onderdeel e

Zie hierna bij artikel 23 van de richtlijn.

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, onderdeel f

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:74 Wft en 5:16 en 5:17 Awb.

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, onderdeel g

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:75 en 1:79 Wft.

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, onderdeel h

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in de artikelen 1:75 en 1:79 Wft.

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, onderdeel i

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in de artikelen 1:75 en 1:79 Wft.

Geen

Geen

Artikel 22, eerste lid, onderdeel j

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:74 Wft en de artikelen 5:16 en 5:17 Awb.

Geen

Geen

Artikel 22, tweede lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:25 en afdeling 1.4.2. Wft.

Geen

Geen

Artikel 22, derde en vierde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:25 Wft

Geen

Geen

Artikel 22, vijfde lid

Artikel 1b, tabel 1b, Rtgs

Geen

Geen

Artikel 22, zesde lid

Bestaand recht in artikel 1:51, eerste en derde lid, Wft

Geen

Geen

Artikel 22, zevende lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in de artikelen 1:75 en 1:79 Wft.

Geen

Geen

Artikel 23, eerste lid, aanhef

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht afdeling 1.4.2 Wft.

Geen

Geen

Artikel 23, tweede lid, onderdeel a

Artikel 1:104, eerste lid, onderdeel n Wft

Geen

Geen

Artikel 23, tweede lid, onderdeel b

Artikelen 1:75 en 1:79 Wft en de bijlage bij artikel 1:79 Wft

Geen

Geen

Artikel 23, tweede lid, onderdeel c

De artikelen 1:80 tot en met 1:83 Wft, de bijlage bij artikel 1:80 Wft en het Bbbfs

Geen

Geen

Artikel 23, derde lid

Behoeft geen implementatie. Tenuitvoerlegging door toezichthouder.

Geen

Geen

Artikel 23, vierde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in paragraaf 1 Bbbfs.

Geen

Geen

Artikel 23, vijfde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 5, eerste lid, Awb en artikel 51, tweede en derde lid, Sr

Geen

Geen

Artikel 23, zesde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 3:15 Awb.

Geen

Geen

Artikel 23, zevende lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in afdeling 3.7 Awb.

Geen

Geen

Artikel 23, achtste lid

Behoeft geen implementatie. Van de lidstaatoptie is geen gebruik gemaakt.

Lidstaatoptie

Dit artikel biedt lidstaten de optie om geen bestuursrechtelijk handhavingsregime in te stellen, indien overtreding van hetgeen de richtlijn regelt reeds strafrechtelijk vervolgd kan worden. Aangezien financieel toezicht in Nederland bestuursrechtelijk van aard is, wordt geen gebruik gemaakt van deze optie.

Artikel 24, eerste lid

Artikel 4:17 Wft

Geen

Geen

Artikel 24, tweede lid

Artikel 4:17, derde lid, Wft en artikel 44.0a BGfo

Geen

Geen

Artikel 24, derde lid

Artikel 4:17 Wft en artikel 44.0b BGfo

Geen

Geen

Artikel 25

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Verplichting verwerken persoonsgegevens overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725.

Geen

Geen

Artikel 26, eerste lid, eerste volzin

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:51 Wft.

Geen

Geen

Artikel 26, eerste lid, tweede volzin

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:51 Wft.

Geen

Geen.

Artikel 26, tweede lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:51, derde lid, Wft.

Geen

Geen

Artikel 26, derde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:89 Wft.

Geen

Geen

Artikel 26, vierde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in artikel 1:89 Wft.

Geen

Geen

Artikel 26, vijfde lid

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in de artikelen 1:75 en 1:79 Wft.

Geen

Geen

Artikel 26, zesde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot EBA.

Geen

Geen

Artikel 27, eerste lid

Artikel 7:61a BW

Geen

Geen

Artikel 27, tweede lid

De artikelen 4:35a Wft en 7:70a BW

Geen

Geen

Artikel 27, derde lid

Behoeft geen implementatie. Uitzondering op maximumharmonisatie ter bescherming van de consument.

Geen

Geen

Artikel 28, eerste lid

Artikel 7:125a BW

Geen

Geen

Artikel 28, tweede lid, onderdeel a

De artikelen 4:35a Wft en 7:128aa BW

Geen

Geen

Artikel 28, tweede lid, onderdeel b

Behoeft geen implementatie. Bestaand recht in de artikelen 3:94, 6:130 en 6:145 BW.

Geen

Geen

Artikel 28, derde lid

Artikel 7:128ba BW

Geen

Geen

Artikel 29

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling met betrekking tot comité dat de Europese Commissie bijstaat.

Geen

Geen

Artikel 30

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot de Europese Commissie.

Geen

Geen

Artikel 31

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Bepaling is gericht tot de Europese Commissie.

Geen

Geen

Artikel 32

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Omzettingsbepaling.

Geen

Geen

Artikel 33

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Inwerkingtredingsbepaling.

Geen

Geen

Artikel 34

Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Adresseringbepaling.

Geen

Geen


X Noot
1

Kamerstukken II 2024/25, 36 664, nr. 3, p. 15–18.

X Noot
2

Kamerstukken II 2024/25, 36 664, nr. 3, p. 16 en 17.

X Noot
3

Zie Kamerstukken II 2024/25, 36 664, nr. 3, p. 13 en 14.

X Noot
4

Zie onderdeel a van de in artikel 1:1 Wft opgenomen definitie van «aanbieden».

X Noot
5

Zie Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, p. 356.

X Noot
6

Zie onderdeel b van de in artikel 1:1 opgenomen definitie van «bemiddelen» en Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, p. 363.

X Noot
7

Met het hier bedoelde «geheel van activiteiten met betrekking tot het servicen van niet-renderende kredietovereenkomsten» wordt gedoeld op het beheer en afdwingen van de nakoming van de rechten van een kredietgever krachtens een niet-renderende kredietovereenkomst, of van de kredietovereenkomst zelf, alsmede op het verrichten van een of meer kredietservicingactiviteiten door de kredietservicer zelf of door de door hem gebruikte kredietservicingaanbieder.

X Noot
8

Zie onder meer overweging 23 van de preambule van de richtlijn.

X Noot
9

Vergelijk artikel 4:81i Wft.

X Noot
10

Zie hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wet kwaliteit incassodienstverlening (Kamerstukken II 2020/21, 35 733, nr. 3, p. 32,) en paragraaf 4 van de nota van toelichting van het Besluit kwaliteit incassodienstverlening (Stb. 2024, 44).

X Noot
11

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG.

X Noot
12

Zie artikel 3, punten 10 en 11, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers voor de definities van de begrippen «lidstaat van herkomst» respectievelijk «lidstaat van ontvangst».

X Noot
13

HvJEU 25 januari 2017, C-375/15 ECLI:EU:C:2017:38 (BAWAG), zie in het bijzonder de overwegingen 40 tot en met 44 en 53.

X Noot
14

Zie voor de betekenis van het begrip «duurzame drager» de hiervoor opgenomen toelichting op artikel 168ca BGfo.

X Noot
15

Zie met betrekking het systeem van de wereldwijde identificatiecode voor juridische entiteiten (LEI) www.gleif.org/en en www.kvk.nl/nl/lei/.

X Noot
16

Artikel 3, punt 11, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers definieert het begrip «lidstaat van ontvangst» als de lidstaat, niet zijnde de lidstaat van herkomst, waar de kredietservicer een bijkantoor heeft of kredietservicingactiviteiten verricht, en in ieder geval waar de kredietnemer woont, of zijn statutaire zetel gevestigd is of, indien hij op grond van zijn nationale recht geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waarin zijn hoofdkantoor is gevestigd.

X Noot
17

Artikel 3, punt 10, van de richtlijn kredietservicers en kredietkopers definieert het begrip «lidstaat van herkomst» met betrekking tot een kredietkoper als de lidstaat waar de kredietkoper of zijn vertegenwoordiger woont of zijn statutaire zetel gevestigd is of, indien hij op grond van zijn nationale recht geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waarin zijn hoofdkantoor is gevestigd.

X Noot
18

Zie de in Artikel I, onderdelen L en M, van het voorstel van wet Implementatiewet richtlijn kredietservicers en kredietkopers opgenomen wijzigingen van de artikelen 4:9, eerste lid, en 4:10, eerste lid, Wft (Kamerstukken II 2024/25 36 664, nr. 2, p. 8).

Naar boven