Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2025, 13 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2025, 13 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken, van 18 oktober 2024, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 5847391, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op artikel 1, eerste lid, van de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 december 2024, nr. No. W16.24.00299/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken, van 13 januari 2025, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 5985426 uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging;
het experiment in de zin van artikel 1, eerste lid, van de wet, zoals vastgelegd in dit besluit;
de procedure zoals vastgelegd in dit besluit, die wordt toegepast in het experiment;
de dagvaardingsprocedure zoals geregeld in de tweede titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
de kantonrechter behorend tot een van de rechtbanken, genoemd in artikel 3, eerste lid, die overeenkomstig dit besluit zaken in behandeling neemt.
Het experiment heeft tot doel om te bezien of toepassing van de experimentele procedure door de regelrechter ertoe leidt dat in zaken als bedoeld in artikel 4:
a. de drempel om een zaak aanhangig te maken of verweer te voeren wordt verlaagd;
b. de procedure tot beëindiging van het geschil eenvoudiger, sneller en effectiever kan worden doorlopen; of
c. een geschil vaker op minnelijke wijze kan worden opgelost.
1. Als rechtbanken waarbij de zaken, bedoeld in artikel 4, kunnen worden behandeld en beslist door de regelrechter, worden aangewezen de rechtbanken Den Haag, Overijssel, Rotterdam en Zeeland-West Brabant.
2. Als rechtbank waarbij de behandeling van de zaken, bedoeld in artikel 4, via de reguliere procedure wordt gemonitord, wordt aangewezen de rechtbank Noord-Holland.
Door de regelrechter worden behandeld zaken betreffende:
a. vorderingen van een werknemer uit hoofde van een arbeidsovereenkomst, ongeacht de eventuele hoogte van de vordering; en
b. geldvorderingen met een beloop van ten hoogste € 5.000 in hoofdsom, de eventueel daarover verschuldigde rente niet inbegrepen, van een natuurlijk persoon, ook indien handelende in de uitoefening van een beroep of bedrijf, waaronder mede is begrepen indien handelende in de vorm van een maatschap, een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap.
1. Het experiment is facultatief als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Tijdelijk Experimentenbesluit rechtspleging.
2. De eiser bepaalt of gebruik wordt gemaakt van de experimentele procedure en maakt dit kenbaar door indiening van het aanvraagformulier, genoemd in artikel 7. Deze keuze is voor gedaagde dwingend.
1. In de experimentele procedure wordt overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 16 afgeweken van de artikelen 87, zesde lid, 125, 128, 130, eerste lid, eerste volzin en derde lid, 131, 132, 136, 137, 139, 143 tweede lid, eerste volzin, 146, 147 en 237, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 3, derde lid, eerste volzin, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken.
2. In de experimentele procedure zijn de artikelen 45 tot en met 66, 69 tot en met 76, 82, 111 tot en met 124, 126, 127, 133 eerste en tweede lid, 208 en 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet van toepassing.
1. De eiser kan een zaak starten door middel van het aanvraagformulier. Hij kan het aanvraagformulier indienen per gewone post, langs elektronische weg, door afgifte aan de balie van de rechtbank of, voor zover aanwezig, deponering in de brievenbus.
2. Het aanvraagformulier, dat door eiser wordt ondertekend, vermeldt ten minste de volgende gegevens:
a. de naam, adres en woonplaatsgegevens van eiser, gedaagde(n) en eventuele gemachtigde(n);
b. de telefoonnummers en e-mailadressen van eiser, gedaagde(n) en eventuele gemachtigde(n);
c. de eis en eventuele nevenvorderingen;
d. het door gedaagde aangevoerde standpunt, voor zover bekend; en
e. een beschrijving van de bijgevoegde bewijsstukken.
3. De regelrechter beoordeelt na ontvangst van het aanvraagformulier op basis van artikel 4 of de zaak in behandeling wordt genomen.
4. Als blijkt dat er in het ingediende aanvraagformulier informatie ontbreekt die essentieel is voor behandeling van de zaak door de regelrechter, verzoekt de griffier de eiser het formulier binnen tien dagen aan te vullen. Van deze termijn kan de eiser uitstel vragen, waarna de regelrechter beslist of dit uitstel wordt verleend. Uitstel kan telefonisch of langs elektronische weg en anders op papier worden verzocht en over de beslissing daarop worden partijen op dezelfde wijze geïnformeerd.
5. Als de eiser niet of onvoldoende gehoor geeft aan het verzoek, genoemd in het vierde lid, of indien blijkt dat de zaak niet in aanmerking komt voor behandeling door de regelrechter, bericht de griffie de eiser daarover en deelt de griffie daarbij mee:
a. op welke wijze de zaak in behandeling genomen kan worden in een reguliere procedure, en
b. dat aan de indiening van het aanvraagformulier geen rechtsgevolgen zijn verbonden.
6. In afwijking van het vijfde lid, onderdeel b, is de zaak aanhangig vanaf de datum waarop het aanvraagformulier is ingediend, voor zover dit nodig is om de verjaring van een rechtsvordering of het verval van een recht te voorkomen, en onder de voorwaarde dat de eiser binnen drie weken na de datum van verzending van het bericht, bedoeld in het vijfde lid, de zaak alsnog in een reguliere procedure aanbrengt of de verjaring op andere wijze stuit.
1. Vanaf vijf dagen na indiening van het formulier overeenkomstig artikel 7, eerste lid, is de zaak aanhangig, tenzij de regelrechter op grond van artikel 7, derde lid, voor ommekomst van die termijn heeft beoordeeld dat de zaak niet in behandeling wordt genomen.
2. De regelrechter bepaalt zo spoedig mogelijk een datum voor de mondelinge behandeling.
3. De griffie zendt onverwijld langs elektronische weg, indien dit mogelijk is, en per gewone post en aan gedaagde tevens per aangetekende brief, de volgende mededelingen en stukken:
a. aan de eiser de mededeling sinds welke dag de zaak aanhangig is;
b. aan gedaagde de mededeling sinds welke dag de zaak aanhangig is, een afschrift van het aanvraagformulier en, voor zover van toepassing, van de daaraan gehechte bewijsstukken, en een reactieformulier;
c. een oproep aan beide partijen om op de mondelinge behandeling te verschijnen op de ingevolge het tweede lid bepaalde datum. Partijen worden daarbij verzocht binnen vijf dagen na het verzenden van de oproeping verhinderdata op te geven indien zij verhinderd zijn op de mondelinge behandeling te verschijnen. Van deze termijn kunnen partijen uitstel vragen, waarna de regelrechter beslist of dit uitstel wordt verleend. Uitstel kan telefonisch of langs elektronische weg en anders op papier worden verzocht en over de beslissing daarop worden partijen op dezelfde wijze geïnformeerd; en
d. de rechtsgevolgen die intreden indien gedaagde niet op de voorgeschreven wijze in het geding verschijnt.
4. Indien de woonplaats, vestigingsplaats of het werkelijk verblijf van gedaagde onbekend is, geschiedt de oproeping op een door de regelrechter te bepalen wijze.
5. De eiser en de gedaagde worden kort na de oproeping telefonisch of langs elektronische weg door de griffie benaderd voor een toelichting op de experimentele procedure.
Indien een van de partijen door het indienen van de verhinderdata als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel c, kenbaar heeft gemaakt verhinderd te zijn op de mondelinge behandeling te verschijnen, tracht de griffie, indien mogelijk telefonisch of langs elektronische weg, contact te leggen met de partij die nog geen verhinderdata heeft ingediend. Deze partij wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld om binnen vijf dagen ook de verhinderdata op te geven. Van deze termijn kunnen partijen uitstel vragen, waarna de regelrechter beslist of dit uitstel wordt verleend. Uitstel kan telefonisch of langs elektronische weg en anders op papier worden verzocht en over de beslissing daarop worden partijen op dezelfde wijze geïnformeerd.
1. De gedaagde kan verweer voeren door middel van een reactieformulier. Hij kan het reactieformulier tot uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling indienen per post, langs elektronische weg, door afgifte aan de balie van de rechtbank of, voor zover aanwezig, door deponering in de brievenbus. Van deze termijn kan de gedaagde uitstel vragen, waarna de regelrechter beslist of dit uitstel wordt verleend. Uitstel kan telefonisch of langs elektronische weg en anders op papier worden verzocht en over de beslissing daarop worden partijen op dezelfde wijze geïnformeerd.
2. Het reactieformulier, dat door gedaagde wordt ondertekend, vermeldt ten minste de volgende gegevens:
a. de naam, adres en woonplaats- of vestigingsplaatsgegevens van gedaagde(n) en eventuele gemachtigde(n);
b. de telefoonnummers en e-mailadressen van gedaagde(n) en eventuele gemachtigde(n);
c. het verweer en eventuele eis in reconventie; en
d. een beschrijving van de bijgevoegde bewijsstukken.
3. De gedaagde kan in het reactieformulier een eis in reconventie instellen.
4. De eis in reconventie ziet op het onderwerp van de oorspronkelijke eis, waarbij een geldvordering als eis in reconventie een beloop heeft van ten hoogste € 5.000 in hoofdsom. Indien de eis in reconventie een beloop heeft van meer dan € 5.000 in hoofdsom wordt de zaak verwezen naar de reguliere procedure, tenzij de regelrechter anders bepaalt.
5. Na ontvangst van het reactieformulier zendt de griffie een afschrift daarvan en, voor zover van toepassing, van de daaraan gehechte bewijsstukken zo spoedig mogelijk langs elektronische weg en anders per gewone post aan de eiser.
6. Het voeren van verweer en het instellen van een eis in reconventie kunnen ook mondeling tijdens de mondelinge behandeling worden gedaan.
1. Partijen worden telefonisch of langs elektronische weg en, indien dit niet mogelijk is, per gewone post, kort voor de mondelinge behandeling door de griffie herinnerd aan de datum van de mondelinge behandeling.
2. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de eiser en de gedaagde in reconventie bevoegd hun eis mondeling te veranderen of te vermeerderen of incidentele vorderingen in te stellen, mits de wederpartij op de mondelinge behandeling is verschenen of voor de mondelinge behandeling op andere wijze bekend is geworden met de verandering of vermeerdering van eis of de incidentele vordering of daarvan op de hoogte had kunnen zijn. De regelrechter bepaalt zo nodig een nieuwe mondelinge behandeling. Indien de zaak door een verandering of vermeerdering van eis in conventie vervolgens buiten de reikwijdte van artikel 4 valt, wordt de zaak verwezen naar de reguliere procedure, tenzij de regelrechter anders bepaalt. Bij een verandering of vermeerdering van eis in reconventie is artikel 10, vierde lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.
Aan het aanvraagformulier en het reactieformulier, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en artikel 10, eerste lid, worden de bewijsstukken gehecht, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder e en artikel 10, tweede lid, onder d. Stukken die later dan tien dagen voor de mondelinge behandeling in het geding worden gebracht, worden door de regelrechter buiten beschouwing gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet.
De regelrechter doet op de mondelinge behandeling of zo spoedig mogelijk na de mondelinge behandeling uitspraak. In het geval van een uitspraak na de mondelinge behandeling, deelt de regelrechter op de mondelinge behandeling aan partijen de dag waarop hij uitspraak zal doen mede. De uitspraak wordt per post en, indien mogelijk, langs elektronische weg verzonden. De uitspraak vermeldt welke rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld.
1. Indien de gedaagde niet rechtsgeldig in het geding verschijnt en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten, genoemd in artikel 8, derde lid, artikel 9 en artikel 11, eerste lid, in acht zijn genomen, wordt verstek verleend.
2. In de experimentele procedure kan verzet worden gedaan bij schriftelijke mededeling aan de griffier, die wordt gedaan per gewone post of langs elektronische weg. In afwijking van artikel 6, eerste lid, zijn de termijnen, bedoeld in artikel 143, tweede en derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
3. Nadat de gedaagde de schriftelijke mededeling aan de griffier heeft gedaan, zendt de griffie aan de gedaagde een reactieformulier en stelt hem in de gelegenheid dit formulier binnen tien dagen ingevuld bij de griffie in te dienen.
4. De verzetprocedure verloopt zoals in dit besluit is bepaald voor de experimentele procedure.
De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan in de kosten worden veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd indien de rechter dit geraden acht met het oog op de omstandigheden van het geval.
De eiser is het griffierecht verschuldigd vanaf de dag dat de zaak aanhangig is en hij zorgt ervoor dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank waar de zaak dient dan wel ter griffie is gestort.
1. In de evaluatie wordt de doeltreffendheid van het experiment onderzocht, waarbij de experimentele procedure telkens wordt vergeleken met de reguliere procedure, en de effecten van het experiment in de praktijk. Daarbij wordt telkens onderscheid gemaakt tussen de twee categorieën zaken, bedoeld in artikel 4.
2. Het onderzoek omvat ten minste:
a. een getalsmatige weergave van:
1°. het aantal zaken waarop de experimentele procedure is toegepast en het aantal soortgelijke zaken waarop bij de rechtbank Noord-Holland de reguliere procedure is toegepast;
2°. het aantal zaken dat behoort tot de twee categorieën zaken, bedoeld in artikel 4, en dat bij de rechtbanken, genoemd in artikel 3, eerste lid, niet in het experiment maar in de reguliere procedure is behandeld;
3°. het aantal zaken behorende tot de twee categorieën zaken, bedoeld in artikel 4, dat in de drie jaren voorafgaand aan de start van het experiment door de rechtbanken genoemd in artikel 3, eerste lid, is behandeld;
4°. het belang van de vordering dat aan de orde was bij de zaken in de experimentele procedure en de reguliere procedure zoals toegepast bij de rechtbanken genoemd in artikel 3, eerste lid en de rechtbank Noord-Holland;
5°. de uitkomst, inhoudende een schikking of beslissing, van de zaken in de experimentele procedure en de uitkomst van de zaken in de reguliere procedure zoals toegepast bij de rechtbanken genoemd in artikel 3, eerste lid en de rechtbank Noord- Holland;
6°. het aantal zaken in de experimentele procedure waarin de gedaagde niet is verschenen en het aantal zaken in de reguliere procedure zoals toegepast bij de rechtbanken genoemd in artikel 3, eerste lid en de rechtbank Noord-Holland waarin de gedaagde niet is verschenen;
7°. het tijdsverloop tussen het moment dat een zaak aanhangig is en de rechtbank vonnis wijst of een schikking wordt getroffen in de zaken in de experimentele procedure en in de zaken in de reguliere procedure zoals toegepast bij de rechtbanken genoemd in artikel 3, eerste lid en de rechtbank Noord-Holland;
8°. het aantal zaken in de experimentele procedure waarin verstek wordt verleend en waarin verzet of hoger beroep wordt ingesteld en het aantal zaken waarin dit het geval is in de reguliere procedure zoals toegepast bij de rechtbanken genoemd in artikel 3, eerste lid en de rechtbank Noord-Holland.
b. een analyse van relevant literatuuronderzoek inzake de sociale, juridische en economische gevolgen van de processuele aanpak van civielrechtelijke geschillen;
c. een analyse van vragenlijsten die zijn ingevuld door en interviews die zijn afgenomen met:
1°. de eisers, gedaagden, gemachtigden, medewerkers van de griffie, juridische ondersteuning en rechters over hun ervaringen met de experimentele procedure;
2°. de eisers, gedaagden, gemachtigden, medewerkers van de griffie, juridische ondersteuning en rechters over hun ervaringen met de reguliere procedure, zoals toegepast bij de rechtbanken genoemd in artikel 3, eerste lid en de rechtbank in Noord- Holland in zaken die behoren tot een van de twee categorieën zaken, bedoeld in artikel 4, en
d. een analyse van observaties tijdens de mondelinge behandeling in de experimentele procedure en de reguliere procedure zoals toegepast bij de rechtbanken genoemd in artikel 3, eerste lid en de rechtbank Noord-Holland.
3. Het onderzoek maakt ten minste duidelijk of en in hoeverre in de zaken, bedoeld in artikel 4, de toepassing van de experimentele procedure heeft geleid tot positieve resultaten ten aanzien van de doelstellingen die zijn opgenomen in artikel 2 en tot eventuele knelpunten en negatieve effecten. Daarbij wordt telkens onderscheid gemaakt tussen de twee categorieën zaken, bedoeld in artikel 4. In het onderzoek wordt ten minste aandacht besteed aan:
a. de ervaringen van de procespartijen aangaande de eenvoud, snelheid en effectiviteit met zowel de experimentele procedure als de reguliere procedure zoals toegepast bij de rechtbanken genoemd in artikel 3, eerste lid en de rechtbank Noord-Holland;
b. de redenen van de keuze van de eiser voor toepassing van de experimentele procedure, daar waar ook toepassing van de reguliere procedure mogelijk was;
c. de redenen van de keuze van de eiser voor toepassing van de reguliere procedure, daar waar ook toepassing van de experimentele procedure mogelijk was;
d. de kenmerken van de eisers die voor toepassing van de experimentele procedure hebben gekozen en de kenmerken van de eisers die voor toepassing van de reguliere procedure hebben gekozen, daar waar ook toepassing van de experimentele procedure mogelijk was;
e. het in alle gevallen laten plaatsvinden van een mondelinge behandeling;
f. het inplannen van de mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 8, tweede lid;
g. de wijze waarop tijdens de procedure door de griffie en de regelrechter met partijen is gecommuniceerd;
h. het gebruik van het aanvraagformulier en het reactieformulier, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en 10, eerste lid;
i. het niet maximeren van het aantal bescheiden dat aan het aanvraagformulier en het reactieformulier kan worden gehecht;
j. het ontbreken van de mogelijkheid van een schriftelijke repliek en dupliek;
k. de bevoegdheid van de eiser en de gedaagde in reconventie hun eis mondeling te veranderen of te vermeerderen;
l. de wijze waarop met verstek en verzet wordt omgegaan als bedoeld in artikel 14;
m. het doen van de uitspraak door de regelrechter;
n. het gebruik dat de regelrechter heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de proceskosten geheel of gedeeltelijk te compenseren of om af te zien van beslissing over de compensatie;
o. de gevolgen voor de ervaren werklast bij de rechtspraak in verband met de uitvoering van het experiment; en
p. de aanwezigheid bij en bijdrage van rechtsbijstandsverleners aan de experimentele procedure.
Artikel 16, tweede lid, eerste volzin van het Tijdelijk besluit experimenten rechtspleging komt te luiden:
Toegelicht wordt welke onderzoeksinstantie of welke onderzoekers de evaluatie zullen uitvoeren.
1. Dit besluit is niet van toepassing op dagvaardingsprocedures waarin het exploot van dagvaarding rechtsgeldig is betekend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
2. Ten aanzien van een procedure die aanhangig is gemaakt overeenkomstig dit besluit en tijdens de werkingsduur van dit besluit, blijft dit besluit van toepassing nadat het vervallen is.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 20 januari 2025
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Y.J. van Hijum
Uitgegeven de vierentwintigste januari 2025
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Het Tijdelijk besluit experiment regelrechter (hierna: het besluit) is het eerste experiment dat is gestart onder de Tijdelijke experimentenwet rechtspleging (hierna: de wet). Die wet stelt zich ten doel om in de praktijk te onderzoeken hoe de procesvoering voor de burgerlijke rechter kan worden verbeterd, met het oog op de behoefte van rechtzoekende burgers en bedrijven aan meer eenvoud, snelheid, en effectiviteit in de gerechtelijke geschilbeslechting en aan de-escalatie van het conflict. Daartoe biedt de wet een grondslag om binnen bepaalde grenzen en onder een aantal strikte voorwaarden bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van een zestal wetten op het terrein van het burgerlijk procesrecht. De experimenten worden door middel van een onafhankelijk onderzoek geëvalueerd. Op basis van de uitkomst van die evaluatie wordt besloten of het experiment aanleiding geeft tot definitieve aanpassing van de wetgeving.
De keuze voor de regelrechter als eerste experiment vloeit voort uit diverse pilots die de Rechtspraak de afgelopen jaren heeft uitgevoerd in het kader van het traject Maatschappelijk effectieve rechtspraak (MER). De Rechtspraak stelt zich tot doel maatschappelijk effectief te zijn in de zin dat daadwerkelijk een bijdrage wordt geleverd aan de oplossing van problemen van rechtzoekenden. Met het oog daarop is de Rechtspraak in 2016 gestart met het MER-traject.
Onderdeel daarvan zijn de pilots die bij een aantal rechtbanken zijn gestart en die, binnen wettelijke kaders, streven naar een goedkope en laagdrempelige toegang tot de rechter.
De grotere pilots zijn onder te verdelen in vier kernthema’s: de eenvoudige civiele procedure, wijkrechtspraak, schulden en complexe scheidingen. Onder de noemer «eenvoudige civiele procedure» vallen de pilots: de Haagse wijkrechter, de Overijsselse overlegrechter, en de Rotterdamse en Zeeuwse regelrechter.1 Die pilots hebben als doel de civiele procedure te vereenvoudigen, te versnellen en meer oplossingsgericht te maken. De ervaringen met die pilots, die alle in een vrijwillig kader op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) plaatsvinden, zijn positief. Echter, de deelname eraan is beperkt. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat beide partijen moeten instemmen met deelname aan de pilotprocedure. Om te kunnen nagaan of de afwijkingen van de reguliere procedure ook positieve effecten hebben bij een mindere mate van vrijwilligheid bij partijen, is besloten elementen uit de werkwijze van deze pilots onder de wet voort te zetten met het experiment met de regelrechter.
Het besluit voorziet in de opzet en evaluatie van dat experiment. Het besluit is gebaseerd op de wet en het Tijdelijk besluit experimenten rechtspleging (Tber). Het experiment houdt kort gezegd in dat gedurende een periode van drie jaar partijen in twee categorieën zaken bij de kantonrechter van de rechtbanken Den Haag, Overijssel, Rotterdam en Zeeland-West Brabant een zaak via de experimentele procedure aanhangig kunnen maken. De experimentele procedure wijkt op een aantal punten af van de reguliere dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter in bodemgeschillen op basis van Rv. In het experiment wordt de aanbrengende partij de keuze gelaten of gebruik wordt gemaakt van de experimentele of de reguliere procedure. De gedaagde moet in beginsel volgen, waardoor die keuze voor de gedaagde, in beginsel, dwingend is. In de wet wordt dit aangeduid als facultatief (semi-dwingend). Het experiment wordt toegepast in zaken die gaan over vorderingen van een werknemer uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en bij geldvorderingen van maximaal € 5.000 in hoofdsom van een natuurlijk persoon, ook als hij handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
In de kern komen de afwijkingen ten opzichte van de reguliere procedure op het volgende neer. Ten eerste gebeurt zowel het aanhangig maken van de zaak als het voeren van verweer met een eenvoudig formulier, dat ook langs elektronische weg kan worden ingediend. Ten tweede wordt in alle gevallen een mondelinge behandeling gepland om de mogelijkheden te onderzoeken om tot een minnelijke regeling te komen. Ten derde worden partijen gedurende de procedure op verschillende momenten op papier, langs elektronische weg of telefonisch door de rechtbank benaderd om hen te informeren over de procedure en het belang van de mondelinge behandeling. De afwijkingen zijn relatief beperkt gehouden en zo ingericht dat rechtzoekenden de mogelijkheid hebben de experimentele procedure op relatief eenvoudige wijze te doorlopen, zonder dat zij daarvoor specifieke kennis en/of vaardigheden nodig hebben, zodat zij geen juridische bijstand nodig hebben.
Het experiment heeft als doel te onderzoeken of toepassing van de experimentele procedure ten opzichte van de reguliere procedure ertoe leidt dat de drempel om een zaak aanhangig te maken of verweer te voeren, wordt verlaagd, de procedure tot beëindiging van het geschil eenvoudiger, sneller en effectiever kan worden doorlopen dan de reguliere procedure en dat een geschil vaker op minnelijke wijze wordt opgelost. De beoogde uitwerking van deze doelstellingen wordt in par. 3.2 nader toegelicht. Op basis van de uitkomsten van dit experiment zal worden bezien of het wenselijk is (elementen van) de alternatieve procedure in definitieve wetgeving in Rv om te zetten.
De artikelen in deze toelichting verwijzen naar het besluit, tenzij anders is aangegeven.
Bij een toegankelijke rechtspraak horen duidelijke procesregels, maar soms werpen die voor rechtzoekenden een onnodige drempel op naar de rechter. Een dagvaarding kenmerkt zich door veel formaliteiten en vereist betrokkenheid van een deurwaarder. Daarnaast dient gedaagde op basis van de dagvaarding een inschatting te maken wat van hem gevraagd wordt. Met name in kantonzaken, waarin rechtzoekenden veelal zonder rechtsbijstand een procedure starten, kan een andere wijze van aanbrengen van zaken leiden tot een lagere drempel om een procedure te starten of verweer te voeren2, en daarmee ook tot minder verstekzaken.3 Met name in dagvaardingszaken bij de sector kanton wordt in een groot deel van de zaken een verstekvonnis gewezen.4 Het wettelijke doel van een mondelinge behandeling, te weten het verkrijgen van inlichtingen van partijen (artikel 88 Rv) en het beproeven van een schikking (artikel 87 Rv) kan daardoor in een groot deel van de zaken niet worden geeffectueerd. Verder blijkt uit verschillende onderzoeken dat rechtzoekenden en met name burgers en kleine ondernemers (zzp’ers) die met juridische problemen worden geconfronteerd drempels ervaren.5 Als het gaat om arbeidszaken blijkt dat met name kwetsbare werknemers problemen ervaren met het effectueren van hun rechten.6 Daarnaast zijn in diverse publicaties aanbevelingen gedaan om het procesrecht te verbeteren en te vereenvoudigen, zoals het bevorderen van meer vrijwillige minnelijke regelingen tussen partijen, een actievere rol van de rechter in het civiele geding7 en het vereenvoudigen en versnellen van de civiele procedure voor rechtzoekende burgers.8
Met de MER-pilots van de Haagse wijkrechter, de Overijsselse overlegrechter en de Rotterdamse en Zeeuwse regelrechter zijn in een vrijwillig kader positieve ervaringen opgedaan met afwijkingen van het reguliere procesrecht. Uit de evaluatie van de Rotterdamse regelrechter en Haagse wijkrechter9 blijkt dat een significant deel van de voor de pilots aangemelde zaken niet in een reguliere procedure aanhangig zou zijn gemaakt. Zaken zijn, zo vermeldt de evaluatie, onder meer aangemeld vanwege de oplossingsgerichtheid, snelheid en lage kosten van de procedure. Rechtzoekenden waren over het algemeen tevreden over het verloop van de procedure en ook elementen van procedurele rechtvaardigheid in de pilots werden positief beoordeeld.
Juridische professionals, stakeholders en een groot deel van de rechtzoekenden wijzen erop dat de laagdrempeligheid van de procedure en het oplossingsgerichte karakter ervan als een grote meerwaarde wordt ervaren ten opzichte van de bestaande routes voor geschilbeslechting binnen de Rechtspraak. Niettemin is een groot deel van de aangemelde zaken niet in de pilots behandeld omdat de gedaagden daaraan niet wilden meewerken.10 De aanpak van de pilots via artikel 96 Rv vergt instemming van de wederpartij. Het aantal zaken in de verschillende pilots was daarom beperkt. Dat leidt tot de vraag of de positieve effecten uit de pilots ook overeind blijven wanneer de wederpartij wel wordt gedwongen om de experimentele procedure te volgen.
Het voorgaande leidt, kort gezegd, tot de conclusie dat rechtzoekenden een te hoge drempel kunnen ervaren om een zaak in de reguliere procedure aanhangig te maken en dat in de dagvaardingsprocedure in veel gevallen geen mondelinge behandeling plaatsvindt, waardoor in een groot aantal zaken de mogelijkheid ontbreekt om op een mondelinge behandeling te onderzoeken wat aan een geschil ten grondslag ligt en een schikking te beproeven. Verder kan met de pilots niet worden onderzocht of de positieve ervaringen uit die pilots ook in een meer verplichtend kader gelden en blijft het aantal aangemelde zaken relatief beperkt.
Naar aanleiding van het bovenstaande onderzoekt de Staatssecretaris Rechtsbescherming in dit experiment, in samenwerking met de Rechtspraak, of toepassing van de experimentele procedure zoals opgenomen in dit besluit, ten opzichte van de reguliere procedure ertoe leidt dat de drempel voor rechtzoekenden om een zaak aanhangig te maken of verweer te voeren, wordt verlaagd, de procedure tot beëindiging van het geschil eenvoudiger, sneller en effectiever kan worden doorlopen en een geschil vaker op minnelijke wijze kan worden opgelost. Bij de doelstelling om de geschilbeslechting eenvoudiger, sneller, effectiever en oplossingsgerichter te laten verlopen kan ook worden gedacht aan een «maatschappelijk effectieve(re) rechtspleging», waarmee ook wordt gedoeld op de aanvaardbaarheid van de uitkomst, de wijze waarop betrokkenen de procedure hebben ervaren, de mate van de-escalatie en de duurzaamheid van de geboden oplossing van het geschil.
Onderzocht zal worden of en zo ja, in welke mate de hiervoor genoemde doelen zijn behaald; wat de positieve of negatieve effecten van de experimentele procedure zijn en of zich knelpunten voordoen; wat de effecten zijn van de verschillende elementen van die procedure en hoe de verschillende procesdeelnemers die procedure ervaren.
Het onderzoek kan ook aanknopingspunten bieden voor de verkenning of tot een afschaffing van het onderscheid tussen dagvaardings- en verzoekschriftprocedures kan worden gekomen. Die verkenning maakt geen onderdeel uit van het onderhavige experiment, maar kan er mogelijk wel een bijdrage aan leveren. Een terugkerend vraagstuk in het burgerlijk procesrecht is het onderscheid tussen procedures die beginnen met een dagvaarding en procedures die met een verzoekschrift worden ingeleid. Voor rechtzoekenden is niet altijd duidelijk hoe een procedure moet worden ingeleid en binnen de procedures verschillen de procesregels. Verzoekschriftprocedures zijn ten opzichte van dagvaardingsprocedures informeler en hebben daardoor in de regel een sneller verloop. Van oorsprong is de dagvaardingsprocedure er voor de beslechting van geschillen, terwijl er in de verzoekschriftprocedure niet altijd sprake is van een wederpartij maar er wel een rechterlijke beslissing is vereist. In de loop der tijd is die scheidslijn vervaagd, in die zin dat voor bepaalde zaken op tegenspraak (zoals alimentatiezaken en bepaalde arbeidszaken) de verzoekschriftprocedure geldt. De experimentele procedure vertoont raakvlakken met zowel de dagvaardings- als de verzoekschriftprocedure.
Dit experiment biedt daarom een goede kans om te verkennen of bijvoorbeeld een eenvoudig formulier of de wijze van oproeping van partijen, die dichter bij het verzoekschrift dan bij de dagvaarding staan, in vorderingsprocedures afdoende rechtszekerheid biedt.
In het experiment zijn vorderingen van werknemers opgenomen vanwege het belang dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hecht aan het verbeteren van de toegang tot het recht voor (kwetsbare) werknemers in arbeidszaken. De Minister van SZW wil die toegang tot het recht voor (kwetsbare) werknemers in arbeidszaken langs drie wegen verbeteren: verbetering van de informatievoorziening, verbetering van de toegang tot professionele ondersteuning en laagdrempelige geschilbeslechting. Onderhavig besluit ziet op de laatste component: een laagdrempeligere en eenvoudigere wijze om arbeidsgeschillen op te lossen en rechten te effectueren. Uit onderzoek volgt dat met name kwetsbare werknemers, zoals laagbetaalde werknemers, werknemers met flexibele contracten én arbeidsmigranten, problemen ervaren met de effectuering van arbeidsrechten.11 Daarvoor zijn verschillende redenen: er kunnen taalproblemen zijn en onbekendheid met procedures, het kan voor deze groep werknemers lastig zijn om hun eigen juridische positie in te schatten en deze groep heeft vaak onvoldoende hulp in de sociale omgeving om de hiervoor genoemde drempels weg te nemen. Met de keuze voor twee van elkaar verschillende zaakstromen kan bij de evaluatie beter worden beoordeeld of de experimentele procedure ook breder kan worden toegepast.
Het experiment heeft een facultatief (semi-dwingend) karakter. Zoals hiervoor is geschetst, zijn de uitkomsten uit de pilots bij de Rechtspraak positief, maar is een groot deel van de aangemelde zaken niet in de pilots behandeld omdat de gedaagde daaraan niet wilde meewerken. De aanpak van de pilots via artikel 96 Rv vergt instemming van de wederpartij met de toepassing van de afwijkende procedureregels. Met dit experiment wordt dat knelpunt geadresseerd. Doordat de gedaagde in beginsel moet volgen, is een groter bereik voor de experimentele werkwijze mogelijk en kan beter worden onderzocht of deze werkwijze leidt tot de (onder par. 2) genoemde doelen.
Anders dan de pilots, is het experiment immers ook van toepassing op gedaagden die op vrijwillige basis niet zouden hebben deelgenomen. Dit biedt bovendien de mogelijkheid om te onderzoeken of burgers door dit experiment worden bewogen een geschil aan de rechter voor te leggen, waar zij dat onder de reguliere procedure of in een vrijwillig kader op basis van artikel 96 Rv niet zouden hebben gedaan. Het experiment heeft ten opzichte van een pilot meer weg van een reguliere procedure, waarbij de eisende partij de procedure start en de gedaagde is gehouden daaraan mee te doen. Er is niet gekozen voor een volledig dwingend karakter, waarbij ook de eiser wordt verplicht in bepaalde zaken voor bepaalde rechtbanken de experimentele procedure te volgen. Dit betekent dat ook onderzocht kan worden waarom een eiser wel of niet voor deelname aan de experimentele procedure kiest. Bovendien dienen experimenten niet verder te gaan dan noodzakelijk is voor het onderzoek.
De gedaagde kan een beroep doen op een hardheidsclausule (artikel 1, zevende lid, van de wet). Artikel 1 lid 7 van de wet brengt mee dat de regelrechter ambtshalve en op verzoek in elke stand van de procedure kan bepalen dat de toepassing van de regels van het besluit, achterwege blijft, indien de toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dat geval bepaalt de regelrechter of de procedure kan worden voortgezet volgens de reguliere procedure. Als dit het geval is, bepaalt hij wat de volgende proceshandeling zal zijn. Als dit niet het geval is, bepaalt hij wat hij geraden acht. Wanneer de regelrechter in een individuele zaak oordeelt dat de experimentele procedure niet gevolgd of voortgezet kan worden, kan hij bezien of en zo ja, hoe partijen de overstap kunnen maken naar de reguliere procedure. Hij kan daarover eerst partijen om hun standpunt vragen. Bedoeling is een zo naadloos mogelijke overgang van de ene procedure naar de andere procedure te bewerkstelligen, zodat er zo weinig mogelijk tijd verloren gaat en er zo min mogelijk proceshandelingen herhaald hoeven te worden.
Het experiment wordt uitgevoerd om proefondervindelijk vast te stellen welke aanpassingen nodig zijn om het gewenste doel te bereiken. Bij de keuze van die aanpassingen is gekeken naar de evaluatie van de pilots van de Haagse wijkrechter en Rotterdamse regelrechter. Daaruit komen als werkzame elementen onder meer naar voren de eenvoudige wijze waarop partijen een zaak kunnen aanbrengen, het snel plannen van een mondelinge behandeling, het dejuridiseren van het geschil en het streven om op de mondelinge behandeling tot een minnelijke regeling te komen. Die elementen zijn daarom in de experimentele procedure betrokken en worden hierna, naast een aantal andere aspecten, nader toelicht. De keuze van die elementen betekent dat er bepaalde verwachtingen aan zijn verbonden. Daarom wordt in deze paragraaf tevens uiteengezet wat de verwachtingen zijn ten aanzien van de verbeteringen die die elementen zouden kunnen opleveren.
In de experimentele procedure wordt gebruik gemaakt van een eenvoudig formulier voor het aanhangig maken van de zaak en het voeren van verweer, dat ook via elektronische weg, kan worden ingediend.12 Het uitbrengen van door een deurwaarder te betekenen exploot van dagvaarding met daarin een juridische inkadering van het geschil, blijft achterwege. Verder ontbreekt de mogelijkheid van repliek en dupliek en wordt voorkomen dat partijen allerlei processtukken en akten uitwisselen. Dat zal naar verwachting de drempel voor rechtzoekenden tot de rechter verlagen, waardoor een zaak mogelijk eerder aanhangig wordt gemaakt in de experimentele procedure dan in de reguliere procedure. Bovendien kan het vervangen van een zuiver juridisch document als de dagvaarding door een eenvoudige en bondige uiteenzetting van het geschil ertoe bijdragen dat wordt voorkomen dat zaken juridisch op de spits worden gedreven en escaleren.
Nadat een zaak in behandeling is genomen, wordt direct een mondelinge behandeling gepland en worden partijen opgeroepen. Zij worden verzocht hun eventuele verhinderdata op te geven. Normaliter wordt een mondelinge behandeling pas gepland nadat gedaagde heeft geantwoord, waarbij hij doorgaans ook nog uitstel hiervoor kan krijgen. Nu wordt direct een mondelinge behandeling gepland en gelegenheid gegeven tot het opgeven van verhinderdata, wat naar verwachting leidt tot een versnelling in de procedure. Die versnelling zal naar verwachting enkele weken tot enkele maanden bedragen ten opzichte van zaken in de reguliere procedure waarin niet geantwoord wordt op de dag waartegen gedagvaard is. In de overige zaken zal van een versnelling naar verwachting niet zonder meer sprake zijn, maar afhangen van de termijn waarbinnen een mondelinge behandeling kan plaatsvinden.
Het feit dat in alle gevallen een mondelinge behandeling wordt gepland, maakt de procedure naar verwachting eenvoudiger voor partijen. Partijen weten immers beter wat zij van de procedure kunnen verwachten, anders dan in de reguliere procedure, waar een mondelinge behandeling kan worden gepland, maar de procedure ook geheel schriftelijk kan worden afgedaan. Het is voor het de-escaleren van een geschil en het bereiken van een oplossing voor het geschil essentieel dat beide partijen op de mondelinge behandeling verschijnen, zodat de rechter met hen in gesprek kan gaan om bepaalde punten te laten verhelderen, mogelijke onderliggende problemen of conflicten te bespreken en een minnelijke oplossing te onderzoeken. Om dit belang te benadrukken, wordt kort na het versturen van de oproep contact opgenomen met partijen voor een toelichting op de experimentele procedure. Partijen worden zo vanaf de start van de procedure directer betrokken en gemotiveerd om op de mondelinge behandeling te verschijnen. Om partijen verder te motiveren, worden zij, kort voor de mondelinge behandeling, telefonisch of langs elektronische weg aan de mondelinge behandeling herinnerd en wordt het belang hiervan uitgelegd. Met elektronische weg wordt in deze toelichting en het besluit verstaan, via e-mailbericht, sms-bericht of bijvoorbeeld Whatsapp. Dit is geen limitatieve opsomming. In dit experiment wordt niet afgeweken van het beleid van de Rijksoverheid om in algemene zin terughoudend te zijn met het gebruik van berichtenapps. Door de rechtbank zelf worden geen berichten via Whatsapp naar partijen verstuurd, zij zal hiervoor gebruik maken van sms-berichten. Partijen zelf kunnen wel via Whatsapp berichten sturen naar de rechtbank.
Aan de keuze om partijen te herinneren aan de mondelinge behandeling liggen mede de ervaringen uit de pilot Zorgzaken ten grondslag. In deze pilot werd ook kort voor de mondelinge behandeling een herinnering (per WhatsApp) aan partijen gezonden. Uit de evaluatie van die pilot blijkt dat sprake is van een hoger opkomstpercentage dan in de reguliere procedure.13 De pilot heeft verschillende aspecten waardoor de resultaten niet één op één kunnen worden herleid tot het toezenden van het WhatsApp-bericht, maar er zijn aanwijzingen dat het sturen van een herinnering een positief effect heeft op het opkomstpercentage. Uit die pilot is bovendien naar voren gekomen dat de herinnering per WhatsApp ertoe heeft geleid dat een aantal partijen de rechtbank vervolgens zelf via WhatsApp heeft benaderd met een vraag. Dit biedt dus een mogelijkheid om op een snelle en laagdrempelige manier met de rechtbank te communiceren. Zo kunnen eenvoudige vragen over bijvoorbeeld de procedure worden beantwoord of kan een partij direct worden verwezen naar informatie op rechtspraak.nl. Ook dat kan het verloop van de procedure voor rechtzoekenden vereenvoudigen. De ervaringen uit de pilots strekken er louter toe om keuzes die ten grondslag liggen aan dit experiment toe te lichten. Het is uiteindelijk aan de onderzoekers die zijn belast met de uitvoering van de evaluatie van dit experiment om te beoordelen in hoeverre ervaringen in de genoemde pilot zich laten vergelijken met ervaringen in dit experiment.
Zowel het achterwege laten van een juridische inkadering van het geschil in een dagvaarding als het in alle gevallen plannen van een mondeling behandeling, leidt ertoe dat partijen die hun standpunt niet of niet goed op papier kunnen verwoorden, de gelegenheid hebben hun kant van het verhaal op de mondelinge behandeling rechtstreeks tegenover de rechter naar voren te brengen. Dat vergemakkelijkt naar verwachting de procedure voor deze groep mensen. De verwachting is bovendien dat het nadruk leggen op de mondelinge behandeling, het achterwege blijven van een juridische inkadering van het geschil en het beperken van de schriftelijke stukken, zal bijdragen aan de-escalatie van het conflict en het bereiken van een minnelijke regeling. Dit leidt tot een gelijkwaardigere positie van procespartijen in de procedure. Dit kan schuldenaren en kwetsbare werknemers helpen en kan bijdragen aan hun zelfredzaamheid in de procedure. Bovendien is de verwachting dat deze werkwijze tot gevolg heeft dat de uitkomst van de experimentele procedure, zij het een vonnis of minnelijke regeling, het geschil tussen partijen en eventuele onderliggende conflicten beter zal adresseren, waardoor de effectiviteit van de Rechtspraak voor de rechtzoekende ten opzichte van een reguliere procedure wordt vergroot. Het is de verwachting dat met de experimentele procedure een betere bijdrage wordt geleverd aan de oplossing van de problemen van rechtzoekenden doordat beter bij de behoeften en problemen van de rechtzoekenden kan worden aangesloten. De behoeften van rechtzoekenden komen in de experimentele procedure immers meer centraal te staan.
Op de mondelinge behandeling is een wijziging of vermeerdering van eis of van eis in reconventie toegestaan, mits de gedaagde en eiser zijn verschenen of kan worden vastgesteld dat zij voor de mondelinge behandeling op andere wijze bekend zijn geworden met de verandering of vermeerdering van eis of daarvan op de hoogte had kunnen zijn. De regelrechter kan in dat geval ook bepalen dat een nadere mondelinge behandeling gewenst is. Deze benadering past bij de eenvoudige aard van het experiment en biedt partijen voldoende waarborgen.
Verder krijgt de regelrechter de bevoegdheid de kosten geheel of gedeeltelijk te compenseren, ook indien de gehele vordering van eiser wordt toegewezen. Dit betekent niet dat de rechter de kosten geheel of gedeeltelijk kan kwijtschelden, er kan alleen sprake zijn van een andere verdeling van de kosten tussen eiser en gedaagde. Dit is een belangrijke wens van de Rechtspraak, die graag meer flexibiliteit zou hebben bij de proceskostenveroordeling dan op basis van Rv mogelijk is. Zo kan worden voorkomen dat een partij met voor hem onevenredig hoge proceskosten te maken krijgt, terwijl er redenen zijn om die op een andere manier te verdelen. De Rechtspraak verwacht daardoor meer recht te kunnen doen aan de specifieke omstandigheden van de zaak en de partijen.
Tijdens de vormgeving van de experimentele procedure is overwogen om in de procedure een verlaagd griffierecht te hanteren. Daarvan is afgezien om te voorkomen dat de eiser vanwege een financiële prikkel en niet om processuele redenen voor de experimentele procedure kiest.
Een verlaagd griffierecht zou de uitkomsten van de evaluatie kunnen vertroebelen. Dit experiment is bedoeld om te zien of een wijziging in de formele regels van procesrecht gevolgen heeft voor de toegang tot de rechter.
Verder is gekeken naar de mogelijkheid van online mondelinge behandelingen via videoconferentie. Gekozen is om hiervoor geen afwijkende regeling in het experiment op te nemen. Er wordt momenteel gewerkt aan de voorbereidingen voor een structurele wettelijke regeling voor de inzet van videoconferentie in het civiel- en bestuursrecht, die met de benodigde waarborgen wordt omkleed. Voorkomen dient te worden dat dit experiment dat wetgevingstraject doorkruist.
Gedurende de loop van het experiment kunnen zich allerlei ontwikkelingen voordoen die van invloed kunnen zijn op het verloop van zaken die onder het experiment vallen, zoals een onverwachte toename van het aanbod van zaken, opkomende beperkingen in de beschikbare capaciteit of het nemen van maatregelen in de logistiek van zaaksafhandeling. De pilots van de Rechtspraak hebben geleerd dat het daarom van belang kan zijn tussentijds de mogelijkheid te hebben details van de uitvoering bij te stellen. In het procesreglement voor de regelrechter, dat de deelnemende rechtbanken gezamenlijk hebben opgesteld, kunnen rechtbanken in de loop van het experiment tot op zekere hoogte wijzigingen aanbrengen om hieraan tegemoet te komen, mits ze daarbij niet in strijd komen met de wet, het Tber en dit besluit. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen alle belangen, zoals een goede uitvoering van het experiment, maar ook het behalen van de doelen van het experiment. Tijdens het experiment dient te worden gewaarborgd dat mogelijke wijzigingen niet ertoe leiden dat de vergelijkbaarheid van het experiment met de parallelle reguliere procedure in de evaluatie wordt verstoord. Voorkomende wijzigingen worden duidelijk bekend gemaakt, waaronder in ieder geval voorafgaand aan de evaluatoren, opdat zij die bij hun bevindingen en conclusies kunnen betrekken. Met het oog op de samenwerking tussen de ministeries van Justitie en Veiligheid (JenV) en van SZW en de Rechtspraak bij dit experiment, zal de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rvdr) de wijzigingen voorafgaand bekendmaken aan deze ministeries en daarbij de reden(en) voor de wijzigingen toelichten.
Het experiment zal volgens artikel 4 kunnen worden toegepast in zaken over vorderingen van een werknemer uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en in zaken over geldvorderingen tot maximaal € 5.000 in de hoofdsom van een natuurlijk persoon, ook indien die vordering is ontstaan in de uitoefening van een beroep of bedrijf door die persoon. Met het experiment wordt beoogd de toegang tot de rechter voor die rechtzoekenden te vergroten. Grotere bedrijven en werkgevers weten de weg naar de rechter doorgaans goed te vinden, maar dat geldt in mindere mate voor burgers. Daarom wordt hun een laagdrempeligere toegang geboden voor relatief beperkte geldvorderingen. De eenvoudigere procedure leent zich voor zaken met een relatief beperkt financieel belang van burgers, zzp’ers en andere kleine bedrijven die geen rechtspersoon zijn. Ook voor (kwetsbare) werknemers, zoals arbeidsmigranten of flexwerkers geldt dat de weg naar de rechter voor hen vaak moeilijk te vinden en te bewandelen is. Daarvoor zijn verschillende redenen, zoals taalproblemen, onbekendheid met procedures en moeite om de eigen juridische positie in te schatten.14 Zij bevinden zich in een afhankelijkheidspositie ten opzichte van een doorgaans machtiger werkgever. Juist in die gevallen is een procedure die het geschil tussen partijen en eventuele onderliggende conflicten beter adresseert en zo mogelijk gericht is op het bereiken van een schikking van belang, omdat werkgever en werknemer daarna weer met elkaar verder moeten.
Het experiment ziet op dagvaardingszaken. Dat brengt mee dat arbeidszaken die met een verzoekschrift aanhangig worden gemaakt, buiten het bereik van dit experiment vallen. Dergelijke zaken, die met name betrekking hebben op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zijn doorgaans vrij complex en worden aanhangig gemaakt door de werkgever. Het experiment is juist gericht op de kwetsbare werknemer. Bovendien is de verzoekschriftprocedure op zichzelf al minder formeel en laagdrempeliger dan de dagvaardingsprocedure. Om deze redenen passen zaken die worden ingeleid met een verzoekschrift minder goed in dit experiment dat gericht is op vereenvoudiging van de dagvaardingsprocedure. De twee categorieën zaken zijn overzichtelijke, goed af te bakenen zaakstromen.
Een heldere afbakening is zowel juridisch als praktisch van belang. Zij biedt rechtzoekenden en hun eventuele rechtshulpverleners voldoende duidelijkheid over de vraag of hun zaak in aanmerking komt voor het experiment en of zij dus de keuze hebben tussen de reguliere en de experimentele procedure. De regelrechter kan bij deze zaakstromen goed beoordelen of een aangebrachte zaak in behandeling kan worden genomen of naar de reguliere procedure dient te worden verwezen.
Met deze zaakstromen worden naar verwachting ongeveer 400 zaken per jaar bij de regelrechter aangebracht (zie ook par. 3.5). Met die zaakstroom kan naar verwachting voldoende informatie worden verzameld om de doeltreffendheid en de effecten van de experimentele procedure in de evaluatie te kunnen vaststellen. Overwogen is om ook andere zaakstromen bij het experiment te betrekken, waaronder vorderingen die zien op huur, zorg en energie. Daarvan is afgezien. Enerzijds omdat dergelijke zaken niet goed aansluiten bij het hiervoor genoemde doel om de drempel voor burgers als rechtzoekenden te verlagen. Het zijn immers vorderingen van doorgaans grote ondernemingen en instellingen. Anderzijds zijn die zaakstromen zo omvangrijk, dat die naar verwachting een te groot beslag op de voor het experiment beschikbare capaciteit bij de rechterlijke macht zouden leggen. Bij andere zaakstromen die zijn overwogen, zoals burenzaken, bleek dat zij tot problemen leiden bij de definiëring en afbakening ervan. Evenwel is het goed denkbaar dat de resultaten uit de evaluatie van dit experiment ook bruikbaar zullen zijn voor andere zaakstromen, zoals de Hoge Raad (hierna: de HR) in zijn reactie op de consultatie in overweging heeft gegeven.
Als rechtbanken waarvan de zaken kunnen worden behandeld en beslist door de regelrechter, zijn aangewezen de rechtbanken Den Haag, Overijssel, Rotterdam en Zeeland-West Brabant (artikel 3). Het tweede lid van artikel 8 Tber biedt de mogelijkheid om een rechtbank als controlerechtbank aan te wijzen. Van deze mogelijkheid wordt bij dit experiment gebruik gemaakt: ten behoeve van de vergelijking van de experimentele procedure met de reguliere procedure is de rechtbank Noord-Holland aangewezen. De arbeidszaken en geldvorderingen die bij deze laatste rechtbank volgens de reguliere procedure worden gevoerd, worden gebruikt om in de evaluatie een vergelijking te kunnen maken tussen de uitkomsten van het experiment en die van de reguliere procedure. Ook de zaken die volgens de reguliere procedure bij de drie deelnemende rechtbanken worden gevoerd, worden gebruikt voor die vergelijking. Het aantal controlezaken bij de rechtbank Noord-Holland is naar verwachting dusdanig groot in verhouding tot het aantal zaken in het experiment, dat deze een goede basis biedt voor een vergelijking met de experimenterende rechtbanken. Bovendien is de regio rondom de rechtbank Noord-Holland een regio met relatief veel kwetsbare werknemers, omdat in die omgeving veel arbeidsmigranten werkzaam zijn en zij hun arbeidsgeschil bij deze rechtbank kunnen aanbrengen. Ook voor het onderdeel van het experiment dat ziet op kwetsbare werknemers biedt de rechtbank Noord-Holland dus een goede basis voor vergelijking. De rechtbank Noord-Holland monitort o.a. de aantallen en soorten zaken, alsmede de waarde van zaken die aanhangig worden gemaakt gedurende de looptijd van het experiment en die, als zij aanhangig waren gemaakt bij de deelnemende rechtbanken, in aanmerking zouden zijn gekomen voor de experimentele procedure. Daarnaast verzamelt zij evenals de deelnemende rechtbanken de overige informatie over de desbetreffende zaken die nodig is in de evaluatie om de twee manieren van aanpak van de procedure te vergelijken. De meerwaarde van de referentierechtbank is dat daar uitsluitend reguliere procedures worden gevoerd waardoor mogelijke neveneffecten van de experimentele procedure buiten beschouwing blijven. Wat betreft de experimentele procedure is het de verwachting dat de groep rechtzoekenden die voor die procedure kiest, door de procedure eerder geneigd zal zijn om de mogelijkheden van een minnelijke regeling te onderzoeken. Als dat rechtzoekenden zijn die anders een zaak in de reguliere procedure bij de deelnemende rechtbanken aanhangig zouden hebben gemaakt, kan dat het aantal schikkingen in de reguliere procedure negatief beïnvloeden. Dat mogelijke effect dat in het evaluatieonderzoek dient te worden betrokken, ontbreekt bij de referentierechtbank.
Het aantal deelnemende rechtbanken en de referentierechtbank vormen voor de Rechtspraak naar verwachting een haalbare belasting. Een groter aantal zou een te groot beslag op de Rechtspraak leggen.
Een belangrijke aanleiding voor het experiment is te onderzoeken of de positieve ervaringen die zijn opgedaan met de pilots met de Haagse wijkrechter, de Overijsselse overlegrechter en de Rotterdamse en Zeeuwse regelrechter ook gelden bij een experiment waarbij de eiser bepaalt welke procedure moet worden gevolgd. De rechtbanken waarbij die pilots liepen, zijn aangewezen om het experiment uit te voeren. Bij die keuze is doorslaggevend geweest dat de kennis en ervaring die binnen die rechtbanken met die pilots is opgedaan, kan worden benut tijdens het experiment en naar verwachting tot extra inzichten zal leiden tijdens het experiment en de evaluatie. Ook wordt door deze regionale spreiding met het experiment ervaring opgedaan zowel binnen als buiten de Randstad. Verder wonen in de arrondissementen Den Haag en Rotterdam en in het Brabantse deel van het arrondissement Zeeland-West Brabant relatief veel arbeidsmigranten die een belangrijke doelgroep vormen voor de arbeidszaken.15 Ook in het arrondissement Noord-Holland wonen relatief veel arbeidsmigranten, zodat die rechtbank in dat opzicht vergelijkbaar is. De geldvorderingen zijn geen zaken die bij bepaalde rechtbanken meer voorkomen dan bij andere, zodat daar geen bijzondere voorkeur uit voortvloeide.
De pilots bij de rechtbanken Den Haag, Overijssel, Rotterdam en Zeeland-West Brabant zijn overigens beëindigd sinds het moment waarop het experiment is gestart, voor zover het de zaakstromen zoals genoemd in artikel 4 van het besluit betreft. Het gaat immers om relatief beperkte zaakstromen en voorkomen moet worden dat er door concurrentie tussen de pilots en het experiment onvoldoende zaken voor het experiment worden aangemeld en de evaluatie wordt bemoeilijkt. Daarbij komt dat het voor rechtzoekenden verwarrend en onoverzichtelijk zou zijn als in deze zaakstromen – naast de reguliere procedure – een experiment gelijktijdig met een pilot zou lopen.
Gelet op de impact van de experimentele procedure op de organisatie van de deelnemende rechtbanken zullen zij tijdig op de hoogte worden gesteld van de (beoogde) datum van inwerkingtreding van het besluit, waardoor zij de nodige voorbereidingen kunnen treffen en de betrokken beroepsgroepen (zoals deurwaarders, advocaten, sociaal raadslieden en andere rechtsbijstandverleners) en rechtzoekenden kunnen informeren. Het afstemmen van de datum van inwerkingtreding is mede van belang met het oog op het moment waarop het digitale systeem voor gegevensverwerking, het systeem DT, voor de Rechtspraak beschikbaar zal zijn voor zaken vallend onder het experiment.
De verwachting is dat in totaal ongeveer 400 zaken per jaar bij de regelrechter worden aangebracht: 350 geldvorderingszaken van natuurlijke personen (al dan niet handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf) en 50 zaken betreffende een vordering van een werknemer uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. Dat is circa 15% van de instroom in de aangewezen zaken bij de deelnemende rechtbanken in 2022. Dit percentage is hoger dan binnen de pilots bij de deelnemende rechtbanken op grond van artikel 96 Rv. Die hogere verwachting is gebaseerd op de verwachting dat een nieuwe groep rechtzoekenden wordt bereikt, op de uitgebreide communicatie die rondom dit experiment is opgezet en op het semi-dwingende karakter van het experiment. Vanuit het ministerie van SZW is ingezet op het bereiken van (kwetsbare) werknemers die tot nu toe slecht in staat lijken hun recht te halen (zie par. 3.8). Onder de zaakstroom van geldvorderingen tot en met € 5.000,– valt een grotere variëteit aan soorten zaken. De verwachting is dat dit aantal zaken via de regelrechter groter zal zijn. Ook hier is ingezet op een actieve communicatie over het experiment (zie par. 3.8).
Bij de evaluatie is aandacht voor de omstandigheid dat in de arbeidsrechtelijke categorie minder zaken worden verwacht, hetgeen van invloed is op de voorwaarden waaronder kan worden gezegd dat het experiment is geslaagd.
De ervaring van de Rechtspraak met pilots leert dat het over het algemeen één tot anderhalf jaar kost voordat de beoogde doelgroep bekend raakt met de pilot en er regelmatig gebruik van maakt. Hoewel een uitgebreide communicatie rond het experiment is opgezet, moet er rekening mee worden gehouden dat ook dit experiment enige aanlooptijd nodig heeft. Bovendien moet het experiment een bepaalde mate van bestendigheid hebben om in de evaluatie een effect te kunnen vaststellen en ook daarvoor is tijd nodig. Gelet daarop, op de relatief beperkte zaakstroom en op het gegeven dat een conceptrapport zes maanden voor het einde van het experiment gereed dient te zijn (artikel 18 Tber), is de verwachting dat een duur van drie jaar nodig is om voldoende informatie te kunnen vergaren om in de evaluatie de doeltreffendheid en de effecten van de afwijkingen van de wettelijke procedure te kunnen vaststellen.
Bij de rechtbanken die het experiment uitvoeren zal de regelrechter op basis van de criteria van artikel 4 van het besluit, beoordelen of de aangebrachte zaak in behandeling wordt genomen door de regelrechter. De weigering om de zaak in behandeling te nemen is geen eindvonnis en hiertegen staat dan ook geen hoger beroep open.
Een goede informatievoorziening is van belang voor het kunnen uitvoeren van een goede evaluatie en daarmee het verhogen van de kans om het experiment te laten slagen. In lijn met de motie van het lid Van Nispen c.s.16, plaatsen de rechtbanken die bij het experiment betrokken zijn en de Rvdr gedurende de periode waarin het experiment wordt uitgevoerd, informatie op de website rechtspraak.nl over het experiment, over de aard van de zaken die in het experiment in behandeling worden genomen en over het aanhangig maken ervan bij het gerecht. Daarbij wordt het onderscheid tussen de eiser die voor het experiment kiest en de gedaagde voor wie die keuze in beginsel dwingend is, duidelijk uiteengezet. Het aanvraag- en reactieformulier wordt reeds vooraf bij rechtzoekenden getoetst op begrijpelijkheid. Hetzelfde geldt voor de communicatiemiddelen. Het aanvraag- en reactieformulier is bij iedere deelnemende rechtbank hetzelfde.
Bij de pilotprocedures heeft de Rechtspraak een flyer gemaakt met overzichtelijke informatie over de procedure, die wordt meegezonden met de oproeping aan partijen. Ook voor de experimentele procedure is een informatie flyer ontworpen die wordt meegezonden. In deze informatie flyer wordt ook een toelichting gegeven op de zaken die in de experimentele procedure worden behandeld, waarbij ook gedacht kan worden aan informatie over arbeidszaken die buiten het bereik van het experiment vallen en waarvoor vervaltermijnen gelden. Daarnaast worden partijen per brief door het desbetreffende gerecht geïnformeerd over de gang van zaken tijdens de procedure. In deze brief worden partijen ook geïnformeerd over het bestaan van het procesreglement dat de deelnemende rechtbanken gezamenlijk hebben opgesteld. Ook worden betrokken beroepsgroepen (zoals deurwaarders, advocaten, sociaal raadslieden en rechtsbijstandsverzekeraars) door de Rvdr en de betrokken rechtbanken geïnformeerd. De Rechtspraak werkt dit uit in een communicatieplan.
Het ministerie van SZW informeert de sociale partners over het experiment. Daarnaast heeft het ministerie van SZW toegang tot diverse organisaties en communicatiekanalen (WorkinNL, etc.) die zijn gericht op de potentiële doelgroep voor het experiment op het gebied van het arbeidsrecht. De hiervoor genoemde informatie flyer zal ook bij die instanties beschikbaar worden gesteld. Voorafgaand aan en gedurende het experiment draagt het ministerie van SZW, in overleg met het ministerie van JenV en de Rechtspraak bij aan de bekendheid van het experiment door informatie over de regelrechter op rijksoverheid.nl te plaatsen.
Het ministerie van SZW implementeert in samenwerking met o.a. het Juridisch Loket naast dit experiment maatregelen ter uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer). Deze maatregelen zijn gericht op een eerdere fase in het proces en zien op verbetering van de informatievoorziening aan kwetsbare werknemers (waaronder arbeidsmigranten) over hun rechten en plichten ingevolge het arbeidsrecht en op professionele juridische ondersteuning. Het is de verwachting dat daardoor ook relatief meer arbeidsmigranten de weg naar de regelrechter kiezen dan zonder deze maatregelen het geval zou zijn. Voor digitale indiening van de formulieren dient DigID als authenticatie. De Commissie Roemer heeft de aanbeveling gedaan om de toegang tot de DigiD voor arbeidsmigranten te verbeteren, waarvoor concrete maatregelen zijn genomen. Sinds 2020 kunnen alle niet-ingezetenen met een EER-nationaliteit een DigiD aanvragen. Voor het activeren van een DigiD wordt na de aanvraag een activeringscode uitgegeven. Mensen die als niet-ingezetene geregistreerd staan, moesten aanvankelijk hun activeringscode ophalen bij één van de DigiD-balies. Om het voor hen gemakkelijker en laagdrempeliger te maken om een DigiD aan te vragen, is het in de loop van 2024 mogelijk geworden om bij alle 19 RNI-loketten17 zowel de inschrijving als de aanvraag van een DigiD te regelen, waarbij direct de activeringscode voor een DigiD wordt verstrekt.
Daarnaast kan het Juridisch Loket bekendheid geven aan dit experiment onder rechtzoekenden en kan het Juridisch Loket hen wijzen op de experimentele procedure en verwijzen naar deelnemende rechtbanken. Verder wordt met de verschillende sociale (samenwerkings)partners verkend hoe op te trekken in de informatievoorziening over het experiment, onder andere met het Juridisch Loket en de informatiepunten voor arbeidsmigranten. Bij de Informatiepunten Digitale Overheid zal de informatie-flyer en het aanvraagformulier beschikbaar worden gesteld.
De algemene informatie over de inrichting van de procedure bij de regelrechter zal zowel in de Nederlandse als de Engelse taal worden verstrekt. Met het oog op de maatregelen van het ministerie van SZW die zijn gericht op de kwetsbare werknemers heeft dat ministerie voor de duur van dit experiment budget beschikbaar gesteld voor rechtzoekenden die de Nederlandse taal niet (voldoende) machtig zijn. Voor hen is het mogelijk kosteloos een tolk in te schakelen voor de mondelinge behandeling. Dit budget is gerelateerd aan het in par. 3.5 genoemde verwachte aantal zaken en ziet op beide zaakstromen.
De aard van de persoonsgegevens en de wijze waarop die worden verwerkt door de rechtbanken die aan het experiment deelnemen, wijken niet af van die in de reguliere procedure. De Rechtspraak behandelt persoonsgegevens vertrouwelijk en beveiligt die gegevens conform de bepalingen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Richtlijn gegevensbescherming politie en justitie.
Het doel waarvoor de gegevens worden verzameld is gelegen in het gegeven dat het experiment wordt geëvalueerd. Volgens de wet en het besluit dient het experiment te worden geëvalueerd. Zonder een goede evaluatie is het niet mogelijk te bezien of (elementen uit) de experimentele procedure in definitieve wetgeving in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) beslag kunnen krijgen. Daarmee zou aan het doel van het experiment voorbij worden gegaan. Voor een goede evaluatie is het noodzakelijk te kunnen beschikken over (persoons)gegevens, bijvoorbeeld gegevens over de woonsituatie, leeftijd of het beroep van een eiser. Van belang is dat uit het evaluatieonderzoek duidelijk wordt hoe de verschillende procesdeelnemers de experimentele en reguliere procedure hebben ervaren en welke beweegredenen zij hadden om al dan niet deel te nemen aan het experiment. Voor bijvoorbeeld een kwetsbare arbeidsmigrant, kunnen andere aspecten van belang zijn dan voor andere (kwetsbare) werknemers. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan taalbarrières en de drempel voor het aanhangig maken van een zaak. Persoonsgegevens zijn nodig om die verschillende procesdeelnemers te kunnen onderscheiden.
De wettelijke basis voor de verwerking van persoonsgegevens door de rechtspraak is gelegen in de rechtsprekende taak, die is in dit experiment niet anders dan in de reguliere rechtspraak. De grondslag voor gegevensverwerking is hiermee gelegen in artikel 6, eerste lid, onder c. Wat betreft de persoonsgegevens die de rechtspraak deelt met het onderzoeksbureau ten behoeve van de evaluatie, geldt de verenigbare verwerking van artikel 6, vierde lid AVG. Dat houdt in dat verdere verwerking van persoonsgegevens is toegestaan als die verwerking verenigbaar is met het oorspronkelijke doel waarvoor de gegevens zijn verzameld. In dit geval is de verwerking van de gegevens voor de evaluatie verenigbaar met het doel waarvoor de gegevens aanvankelijk zijn verzameld, omdat de gegevens worden gedeeld ten behoeve van de evaluatie op grond van de wet. De gegevens die gedeeld worden zijn gepseudonimiseerd. En tot slot blijft de verwerking beperkt tot «normale» persoonsgegevens, want er worden geen bijzondere categorieën van persoonsgegevens, overeenkomstig artikel 9, of persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten, overeenkomstig artikel 10, verwerkt.
Waar het onderzoeksbureau zelfstandig persoonsgegevens verwerkt, bijvoorbeeld door middel van vragenlijsten en interviews, hebben betrokkenen (eisers, gedaagden, gemachtigden, medewerkers van de rechtspraak, etc.) toestemming gegeven voor het verwerken daarvan (artikel 6, eerste lid, onder a, AVG). De verwerking is beperkt tot «normale» persoonsgegevens want er worden geen bijzondere categorieën van persoonsgegevens, overeenkomstig artikel 9 AVG, of persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten, overeenkomstig artikel 10, verwerkt. Zie nader par. 7.
Overeenkomstig artikel 1, vijfde lid, van de wet waarborgt het experiment de grondrechten en fundamentele beginselen van het procesrecht en respecteert het de in artikel 1, zesde lid, van de wet genoemde verdragen, verordeningen, bijbehorende goedkeurings- en uitvoeringsregelingen en bepalingen. De in artikel 6 EVRM genoemde uitgangspunten voor een eerlijk proces – het recht op een eerlijke en openbare behandeling van een zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld, waarbij de uitspraak in het openbaar wordt gewezen – worden gewaarborgd. Aan de openbaarheid van de mondelinge behandeling en van de uitspraak wijzigt het experiment niets. Ook het gerecht is hetzelfde. De regelrechter is immers dezelfde onafhankelijke en onpartijdige rechter die deze zaken als kantonrechter in de reguliere procedure zou hebben behandeld. Hij behoort tot de kamer voor kantonzaken bij de rechtbank, die bij wet is ingesteld. De redelijke termijn waarbinnen de zaak wordt behandeld wordt door het experiment naar verwachting zelfs bekort, aangezien versnelling van de procedure een van de doelstellingen van het experiment is.
Artikel 1, vijfde lid, van de wet specificeert enkele fundamentele beginselen van procesrecht die door een experiment moeten worden gewaarborgd. Het recht op toegang tot de rechter (onderdeel a) staat in het experiment centraal. Het experiment beoogt immers de drempel om een zaak aanhangig te maken te verlagen. Ook het beginsel van hoor en wederhoor (onderdeel b) wordt in het experiment gerespecteerd. De uitwisseling van standpunten door partijen vindt plaats tijdens de mondelinge behandeling en is daardoor informeler. Het bewijsrecht blijft ook van toepassing. De rechter heeft voldoende vrijheid om zo nodig een nieuwe mondelinge behandeling te plannen om partijen de tijd te geven stukken te leveren of daarop te reageren. Mocht bovendien blijken dat de zaak te complex is voor de regelrechter en dat leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een van partijen of voor beiden, dan bestaat altijd de mogelijkheid dat de regelrechter de zaak verwijst naar de reguliere procedure (artikel 1, zevende lid, van de wet). Ook het recht op het instellen van hoger beroep en cassatie blijft onaangetast (onderdeel g), van een uitspraak van de regelrechter kunnen partijen, als beroep open staat, volgens het reguliere procesrecht in hoger beroep en cassatie.
Verder is weliswaar afgezien van betekening van een dagvaarding door een deurwaarder, maar de wijze van bekendmaking van gedaagde met de zaak in het experiment is vrijwel dezelfde als bij verzoekschriftprocedures. Bovendien wordt vanuit de rechtbanken actief contact gezocht met partijen, wat de bekendheid bij gedaagde met de zaak bevordert. In het experiment zijn ook regels opgenomen voor verstek en voor de mogelijkheid om in verzet te komen nadat vonnis is gewezen. Dus ook in dat opzicht zijn de rechten van de gedaagde gewaarborgd.
Het Haags Betekeningsverdrag regelt de wijze waarop een gerechtelijk of buitengerechtelijk stuk van de ene Verdragsluitende Staat naar de andere moet worden gezonden ter betekening of kennisgeving in die laatstgenoemde staat. Daarnaast bevat de betekeningsverordening (EU) 2020/1784 eveneens procedures voor een grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken binnen de EU. Niet uit te sluiten is dat deze grensoverschrijdende elementen in geschillen voor de regelrechter een rol spelen. In die gevallen zal de regelrechter beslissen of en zo ja, op welke wijze de procedure bij de regelrechter kan worden voorgezet met toepassing van de geldende verdragen en verordeningen. Is dit niet mogelijk, dan zal de regelrechter de zaak verwijzen naar de reguliere procedure. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) heeft in de consulatie opgemerkt dat het onpraktisch is indien niet op voorhand duidelijk is of een procedure met een buitenlandse gedaagde bij de regelrechter gevoerd kan worden. Zij heeft voorgesteld te bepalen dat de regeling niet openstaat indien een gedaagde in het buitenland is gevestigd. Dit voorstel is niet overgenomen. Deze kwestie speelt met name bij vorderingen uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. De beperking voor deze groep gedaagden zou de toegang tot de regelrechter voor werknemers, onder wie kwetsbare arbeidsmigranten, onnodig beperken.
De Europese procedure voor geringe vorderingen Externe link: is bedoeld om de procesvoering over geringe vorderingen in grensoverschrijdende zaken te vereenvoudigen en bespoedigen. Het betreft net als het experiment vorderingen tot € 5.000, maar is een separate procedure die optioneel is.18 De procedure voor de regelrechter laat deze EU-procedure onverlet. Dat laatste geldt ook voor de Verordening Europees Betalingsbevel.19 Ook dat is een optionele separate procedure, evenals de Verordening inzake een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen.20
Verordening Brussel 1bis21 heeft in zoverre gevolgen voor experimenten, dat artikel 1 van die verordening aangeeft dat zij van toepassing is in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Dat betekent dat de regels over de (weigering van de) erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in andere lidstaten ook van toepassing zijn op door de regelrechter gewezen vonnissen.
De rechtsmachtregels in de verordening zijn rechtstreeks toepasselijk. Het experiment wijkt niet af van de bevoegdheidsregels in Rv.
Wat betreft de verhouding van het besluit tot het nationale recht zij hier vooral verwezen naar artikel 6 van het besluit en de toelichting daarbij. In het besluit wordt enkel afgeweken van Rv en de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). Die afwijking gaat niet verder dan noodzakelijk is voor het experiment. In de toelichting bij artikel 6 wordt nader ingegaan op de afwijkingen.
Het gebruik van een eenvoudig aanvraag- of reactieformulier, waarop partijen hun kant van het verhaal naar voren kunnen brengen en dat zij ook langs elektronische weg kunnen indienen, biedt partijen waarborgen om een zaak aanhangig te maken of verweer te voeren op een wijze die relatief geringe kennis en vaardigheden vraagt. Daarnaast is informatie over het experiment beschikbaar op de website rechtspraak.nl en worden partijen bij de aanvang en in de loop van de procedure nader geïnformeerd. Bij de aanvang ontvangen partijen een informatieve flyer en ontvangen zij per brief, telefonisch of langs elektronische weg informatie over de gang van zaken. Daarnaast worden zij kort voor de mondelinge behandeling telefonisch, per sms-bericht of langs elektronische weg herinnerd aan de mondelinge behandeling, waarbij de ervaringen uit de pilot Zorgzaken hebben geleerd dat dit partijen mogelijk uitnodigt de rechtbank zelf via elektronische weg met vragen te benaderen. Ook voor advocaten of andere rechtshulpverleners zal de experimentele procedure tot een aanzienlijke vereenvoudiging leiden.
De hiervoor genoemde formulieren dienen in de Nederlandse taal te worden ingevuld.
Partijen worden daarbij gewezen op de mogelijkheid een (lokale) instantie in te schakelen, voor het geval dat zij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen en niet de (digitale) middelen of de mogelijkheden hebben een tekst te vertalen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het Informatiepunt Digitale Overheid, sociaal raadslieden, rechtswinkels, formulierenbrigades en vergelijkbare lokale (vrijwilligers) initiatieven. De rechtbanken die bij het experiment betrokken zijn en de Rvdr wijzen op de mogelijkheid voor partijen om kosteloos een tolk voor de mondelinge behandeling in te schakelen. Met name voor arbeidsmigranten die de Nederlandse taal niet machtig zijn, kan de inzet van een tolk op de mondelinge behandeling de drempel om een zaak aanhangig te maken, verlagen. Uit de ervaringen die SZW momenteel opdoet met de verbetering van de informatievoorziening in Noord-Brabant blijkt dat het adresseren van de taalbarrière een van de belangrijkste ondersteunende maatregelen is. Daarnaast is goede begeleiding in logistieke zin (afspraakplanning voor de mondelinge behandeling met een herinnering) van groot belang, waarbij de communicatiekanalen zoveel mogelijk aansluiten bij de doelgroep.
Met de centrale rol van de mondelinge behandeling in het experiment ligt de nadruk op het gesprek van de rechter met partijen op die mondelinge behandeling en op het onderzoeken van de mogelijkheden van een minnelijke regeling. Ook kantonrechters in de reguliere procedure gaan op de mondelinge behandeling met partijen in gesprek en proberen partijen te bewegen tot een schikking. Niettemin kan bij betrokken rechters en gerechtsjuristen behoefte bestaan aan het volgen van een opleiding met het oog op specifieke vaardigheden die kunnen bijdragen aan het bereiken van een minnelijke regeling. Zo hebben de overlegrechters in Overijssel een interne mediationtraining gevolgd. De Rvdr vervult hierin desgewenst een faciliterende rol voor de deelnemende rechtbanken.
Vooropgesteld wordt dat, conform de motie van het lid Van Nispen22, dient te worden voorkomen dat de achterstanden en de werkdruk in de Rechtspraak toenemen ten gevolge van de uitvoering van het experiment. Daarom wordt in deze toelichting aangegeven wat de geraamde kosten zijn van een experiment, waar de dekking vandaan komt, welke aanvullende inzet is vereist van rechters, ondersteunend personeel en hoe die extra werkbelasting opgevangen en bekostigd zal gaan worden. Daarvoor heeft de Rechtspraak de benodigde informatie aangedragen.
De behandeling van de zaken door de regelrechter levert voor de rechtbanken naar verwachting op diverse onderdelen een werklastverzwaring op. De regelrechter beoordeelt in alle zaken of een aangebrachte zaak valt binnen de reikwijdte van het experiment. Deze beoordeling vindt in de reguliere procedure slechts in beperkte mate plaats. Dit vergt daarom in de experimentele procedure extra tijd. Er zit een verzwaring in de contacten tussen rechtbank en partijen. De partijen worden door de rechtbank benaderd voor een nadere toelichting op de procedure, waarbij zij ook worden gewezen op het belang van de mondelinge behandeling. Dit is een extra stap ten opzichte van de reguliere procedure. Bovendien wordt in aanmerking genomen dat een deel van de partijen, als zij telefonisch worden benaderd, wedervragen zullen stellen en dat in die gevallen niet altijd zal kunnen worden volstaan met een standaard toelichting. Ook wordt kort voor de mondelinge behandeling contact met partijen gezocht om hen aan de behandeling te herinneren. Naast deze contacten met de partijen wordt ook door andere extra taken een werklastverzwaring voor de griffiemedewerkers verwacht. Zo worden in alle zaken de adresgegevens in de Basis Registratie Personen (BRP) gecontroleerd. Indien op het formulier essentiële informatie ontbreekt, wordt dit door de griffie opgevraagd. Dit zal naar verwachting in een deel van de zaken noodzakelijk zijn. Een werklastverzwaring voor de griffiemedewerkers kan ook aan de orde zijn indien zij contact moeten opnemen met één van partijen voor het opvragen van verhinderdata als één van hen verhinderd is voor de mondelinge behandeling en bij het versturen van de daaropvolgende extra oproeping voor de nieuwe datum voor de mondelinge behandeling.
Een belangrijke werklastverzwaring wordt veroorzaakt doordat er in beginsel altijd een mondelinge behandeling wordt gehouden. In de reguliere procedure wordt in een deel van de zaken in de aangewezen zaakstromen een mondelinge behandeling gehouden. In het geval van schriftelijke afdoening zetten partijen hun visie op de zaak zelf op papier, eventueel met behulp van een advocaat of andere gemachtigde. In het geval van een mondelinge behandeling is vaak de inzet van de rechter en juridisch medewerker nodig om de standpunten van partijen te verhelderen. In de experimentele procedure wordt in alle gevallen een mondelinge behandeling gehouden, waardoor in alle gevallen extra inzet van de rechter en juridisch medewerker nodig is om de standpunten van partijen te verhelderen. In de reguliere procedure is het aantal mondelinge behandelingen beperkter, waardoor ook die extra inzet van de rechter en juridisch medewerker beperkter is. Daarnaast kost het plannen van deze behandelingen extra tijd. Er moet immers ruimte in de agenda’s gevonden worden. Verder worden partijen op verschillende momenten op papier, langs elektronische weg of telefonisch door de rechtbank benaderd om hen te informeren over de procedure en het belang van de mondelinge behandeling. Dat zal ook extra tijd kosten. Bovendien is de verwachting dat de mondelinge behandeling (als hart van de procedure) gemiddeld langer zal duren. De aangewezen zaakstromen betreffen over het algemeen overzichtelijke zaken waarvoor in de reguliere procedure beperkte tijd wordt ingepland. In de experimentele procedure zal naar verwachting meer moeten worden uitgevraagd over de feitelijke gang van zaken en de juridische grondslagen. Partijen hebben immers alleen het formulier ingevuld en hebben dus doorgaans nog maar in beperkte mate informatie over de zaak gegeven. De juridische duiding van de zaak – wat wordt er precies gevorderd – zal ook niet altijd meteen duidelijk zijn. Dat kan ook meebrengen dat een aanvullende mondelinge behandeling nodig zal zijn omdat bepaalde punten nog niet helemaal duidelijk zijn of dat bijvoorbeeld aanvullende stukken nodig zijn.
Het schrijven van het vonnis zal in een deel van de zaken mogelijk meer tijd vergen omdat de stellingen van partijen in de aanvraag- en de reactieformulieren van juridische duiding moeten worden voorzien, waarbij wel geldt dat de aanvraag- en reactieformulieren beknopte stukken zijn waarvan naar verwachting snel kennis kan worden genomen. Daarnaast kan een mondeling vonnis minder in de rede liggen als de zaak op de mondelinge behandeling pas echt duidelijk wordt. Daar staat tegenover dat naar verwachting in meer zaken een minnelijke regeling wordt getroffen, zodat in die zaken geen vonnis behoeft te worden geschreven. De uitkomst van de zaak kan dan in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling opgenomen worden, waaraan executoriale kracht wordt verleend, zodat het zo nodig ten uitvoer gelegd kan worden met behulp van een deurwaarder. Hoewel de Rechtspraak geen cijfers bijhoudt van het aantal schikkingen in kantonzaken blijkt uit een onderzoek in 2014 onder een aantal rechtbanken dat in 28% van de onderzochte zaken waarin een mondelinge behandeling plaatsvond een schikking werd bereikt.23 De NOvA heeft in de consultatiereactie aan de orde gesteld dat hieruit volgt dat in de reguliere procedure al relatief veel schikkingen worden bereikt en dat de indruk ontstaat dat het experiment als doelstelling heeft een niet-bestaand probleem op te lossen. Genoemd percentage is een indicatie en biedt ruimte voor verbetering. Naar verwachting worden de mogelijkheden van een minnelijke regeling met het experiment verruimd, zoals in par. 5.3 is toegelicht. Bovendien gaat het om 28% van de zaken met een mondelinge behandeling. Het experiment gaat uit van een standaard mondelinge behandeling, zodat waarschijnlijk ook daardoor het aantal schikkingen zal stijgen. Ook biedt de experimentele procedure meer mogelijkheden dan de reguliere procedure om tot een schikking te komen die tegemoet komt aan wat partijen daadwerkelijk verdeeld houdt, wat de door partijen ervaren rechtvaardigheid van de procedure kan vergroten. De Rechtspraak kan niet inschatten hoe hoog het percentage schikkingen in de experimentele procedure zal zijn. Wel is de verwachting dat de hiervoor genoemde verzwaring van de werklast wat betreft het uitwerken van vonnissen deels of geheel zal wegvallen tegenover de verlichting van de werklast als gevolg van een toename van schikkingen. Tijdens de duur van het experiment zal aan de hand van een vergelijking tussen de experimentele en de reguliere procedure worden onderzocht of en zo ja, in hoeverre de experimentele procedure bijdraagt aan het bereiken van een schikking. Tot slot kan ten algemene worden opgemerkt dat de laagdrempelige procedure mogelijk tot meer zaken zal leiden, omdat een nieuwe groep rechtzoekenden wordt bereikt. Verlaging van de drempel is immers een van de doelen van het experiment.
Bij de voorbereiding van het experiment zijn de mogelijkheden onderzocht om mondelinge behandelingen op locatie te laten plaatsvinden, zoals in een aantal van de hiervoor genoemde pilots al het geval is, om de drempel voor partijen om op de mondelinge behandeling te verschijnen mogelijk verder te verlagen. Daarvan is afgezien, door de aanzienlijke extra capaciteit die dergelijke behandelingen meebrengen.
Op basis van bovengenoemde punten schat de Rechtspraak in dat bij de regelrechter per zaak 45 minuten extra tijd nodig is voor zowel de rechter als de juridisch medewerker in vergelijking met een reguliere procedure.
Volgens de Rechtspraak leidt de toepassing van het experiment niet tot een onwenselijke verzwaring van de werklast voor de rechtbanken, met het oog op de reeds bestaande werklast en achterstanden in de Rechtspraak. De aangewezen zaakstromen zijn duidelijk afgebakend waardoor een tijdrovende beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan zoveel mogelijk wordt voorkomen. De omvang van de zaakstromen is bovendien beperkt. Het experiment blijft daardoor beheersbaar voor de deelnemende rechtbanken, aldus de Rechtspraak.
Een belangrijke vraag die ten grondslag ligt aan dit experiment luidt of ten gevolge van de experimentele procedure partijen en de rechter zich ook anders gaan gedragen en of dat leidt tot een uitkomst van de procedure waarmee partijen tevredener zijn dan bij een reguliere procedure. Wat zijn kortom de gedragseffecten van de experimentele procedure.
De verwachting is dat rechters door het experiment worden gestimuleerd om in overleg met partijen tijdens de mondelinge behandeling naar de juiste procesaanpak te zoeken en mede daardoor de mogelijkheden van een minnelijke regeling te verruimen. Rechters zullen naar verwachting eerder met partijen op de mondelinge behandeling in gesprek gaan over mogelijke problemen of conflicten die aan een geschil (mede) ten grondslag liggen en die niet (of slechts ten dele) in de procedure zijn voorgelegd. Die verwachtingen zijn op het volgende gebaseerd. Het verzoek om ruimer dan op basis van artikel 96 Rv te kunnen experimenteren met procedureregels, is van de Rechtspraak afkomstig. Vele rechters voelen de behoefte om beter te kunnen inspelen op het achterliggende probleem of conflict van partijen. Zij merken dat partijen zich vaak niet meer herkennen in de juridische schermutselingen tijdens de procedure. Zij willen graag meer maatwerk kunnen leveren en loskomen van de ingegraven posities van partijen die zij in hun schriftelijke stukkenwisseling hebben ingenomen. Dat heeft geleid tot een ruime schakering aan pilots bij diverse rechtbanken. De verwachting is dan ook dat de deelnemende rechters de mogelijkheden van de experimentele procedure bij de regelrechter, waarbij de mondelinge behandeling als uitgangspunt geldt, ten volle zullen benutten.
De overwegend positieve ervaringen die zijn opgedaan met de pilots met de Haagse wijkrechter, de Overijsselse overlegrechter en de Rotterdamse en Zeeuwse regelrechter kunnen ertoe leiden dat rechters die aan het experiment deelnemen en eerder aan de pilots hebben deelgenomen, mogelijk met een positievere grondhouding aan het experiment beginnen dan rechters die geen ervaringen hebben met de pilots. Dat kan de ervaringen met het experiment mogelijk kleuren en dat aspect dient bij het evaluatieonderzoek te worden betrokken.
Verwacht wordt dat rechtzoekenden die in de reguliere procedure geen beroep op de rechter zouden doen, door de laagdrempeligheid van de experimentele procedure kunnen worden bewogen hun geschil wel aan de regelrechter voor te leggen. De drempel voor een procedure wordt immers verlaagd, omdat eiser eenvoudig een procedure kan starten door het aanvraagformulier in te vullen en in te dienen. Ook voor de gedaagde is het aanvraagformulier een minder juridisch document dan een dagvaarding om te ontvangen. Hij kan daarop door het reactieformulier eenvoudig reageren en de verwachting is dat hij daarvan vaker gebruik zal maken dan in een reguliere procedure het geval zou zijn. Dit kan als gedragseffect hebben dat partijen minder ingegraven in hun standpunten op de mondelinge behandeling verschijnen. De HR adviseert om de formulieren op papier beschikbaar te stellen bijvoorbeeld bij de rechtbanken die deelnemen aan het experiment, bij het Juridisch Loket, het Informatiepunt Digitale Overheid, de sociaal raadslieden, de rechtswinkels, de formulierenbrigades en vergelijkbare lokale (vrijwilligers) initiatieven. Het ministerie van SZW gaat hierover met de partijen in gesprek. Daarnaast zullen de formulieren digitaal worden aangeboden via de website van de Rechtspraak. Verder ligt het in navolging van het advies van de NVvR in de rede om bij de inrichting van de formulieren, mede met het oog op laaggeletterden en anderstaligen, bijzondere aandacht te besteden aan begrijpelijke taal, eventueel met een toelichting op het formulier en/of ondersteund door visuele vormgeving.
De gedragseffecten bij partijen nadat een zaak aanhangig is gemaakt, zullen naar verwachting voor een groot deel het gevolg zijn van de gedragseffecten aan de zijde van de rechters. Als immers de rechters ten volle de mogelijkheden van het experiment benutten en het zwaartepunt van de procedure bij de mondelinge behandeling komt te liggen, waar de rechter met partijen om de tafel zit, dan mag daar een positief effect van verwacht worden. Partijen zullen naar verwachting een constructievere houding jegens elkaar innemen, doordat zij zich vaker of meer door de rechter gehoord voelen dan in de reguliere procedure. De afwijkingen van de reguliere procedure staan ook ten dienste van dit effect. Beoogd wordt partijen ertoe te bewegen minder een conflicthouding aan te nemen, dankzij het achterwege laten van een dagvaarding en de juridische inkadering daarin van het geschil, en het achterwege laten van een verweerschrift.
Dit kan een de-escalerende werking hebben.
Als partijen, zoals de verwachting is, zich meer dan in een reguliere procedure gehoord voelen, zal dat kunnen bijdragen aan de door hen ervaren procedurele rechtvaardigheid. Met name voor werknemers die zich in een kwetsbare positie bevinden, zal dat naar verwachting een belangrijk aspect vormen. Een schikking of vonnis kan voor een eiser of gedaagde die het gevoel heeft dat hij door de rechter is gehoord, beter te accepteren zijn. De naleving van het vonnis kan daardoor verbeteren, vooral als een schikking is getroffen die door de gedaagde eenvoudiger is na te komen, zoals bij een betalingsregeling.
Daarnaast leidt het plannen van de mondelinge behandeling onmiddellijk na het aanhangig worden van de zaak en het ontbreken van de mogelijkheid van repliek en dupliek er naar verwachting toe dat partijen minder processtukken en akten zullen uitwisselen. Dat kan voorkomen dat zaken juridisch op de spits worden gedreven en escaleren. Daardoor ontstaat bij partijen naar verwachting meer ruimte om op de mondelinge behandeling tot afspraken te komen, ten gunste van de onderlinge verstandhouding tussen partijen die ook soms na de procedure nog met elkaar te maken hebben, zoals in de arbeidszaken in dit experiment.
De keuze voor deelname aan het experiment ligt bij eiser, waardoor het experiment afwijkt van een experimenteel onderzoek waarbij de deelnemers willekeurig aan de condities worden onderworpen.24 Dat kan de ervaringen van eisers met dit experiment kleuren, omdat alleen eisers die positief tegenover het experiment staan aan het experiment zullen deelnemen. Dat zal in het evaluatieonderzoek dienen te worden betrokken. Het feit dat de keuze van eiser voor het experiment voor gedaagde in beginsel dwingend is, kan er ook toe leiden dat de ervaringen van partijen met het experiment uiteenlopen. Ook daar dient aandacht voor te zijn, hoewel het primaat van de eiser en de lijdelijke positie van de gedaagde bij het aanhangig maken van de experimentele procedure overeenkomt met hun positie in de reguliere procedure.
De nadruk die er in een procedure wordt gelegd op het treffen van een schikking kan door partijen (en hun rechtshulpverleners) ook als te sturend worden ervaren, waardoor zij mogelijk minder openstaan voor een minnelijke regeling of achteraf niet of minder tevreden zijn met de getroffen minnelijke regeling. Gelet op de ervaring van kantonrechters in de reguliere procedure, is het de verwachting dat zij een goede inschatting kunnen maken van de bereidheid van partijen om de mogelijkheden van een schikking te onderzoeken en dat dit mogelijke averechtse effect daardoor beperkt zal blijven. Dit maakt onderdeel uit van het evaluatieonderzoek, waarbij wordt verwezen naar onderzoeksvraag 13 in par. 7.
Het gegeven dat altijd een mondelinge behandeling wordt gepland kan ertoe leiden dat de partijen of één van hen niet op de mondelinge behandeling verschijnen. Dat kost capaciteit en bemoeilijkt een efficiënte benutting van de zittingszalen en een efficiënte agendavoering voor de rechters. De NOvA heeft aan de orde gesteld dat dit eenvoudig kan worden ondervangen door de reguliere verstekregeling te volgen en eerst een mondelinge behandeling in de experimentele procedure te agenderen als geen verstek is verleend. Ook de KBvG heeft zich kritisch uitgelaten over het altijd houden van een mondelinge behandeling. Bij de voorbereiding van het experiment is gekeken naar de mogelijkheid om een tussenstap in te bouwen om dergelijke niet-verschijning te voorkomen.
Daarvan is afgezien. Als bijvoorbeeld alleen een mondelinge behandeling wordt bepaald als de wederpartij vooraf heeft gereageerd, lijkt de toegang tot de rechter eerder te worden verkleind. Er is geen rolzitting waar gedaagde kan reageren, dus zal hij worden genoodzaakt zijn kant van het verhaal op papier te zetten om er zeker van te zijn dat een mondelinge behandeling plaatsvindt.
Dat zal niet voor iedere gedaagde even gemakkelijk zijn. Het inbouwen van een tussenstap heeft bovendien tot gevolg dat de experimentele procedure meer gelijkenissen zal vertonen met de reguliere procedure. Het experiment biedt juist de mogelijkheid om te kijken of op deze manier het verschijningspercentage en daarmee de toegang tot de rechter kan worden vergroot, hoe dat wordt ervaren, of vaker een minnelijke oplossing kan worden bereikt, maar ook of en in hoeverre onnodige zittingscapaciteit wordt ingezet. Het gaat daarbij om een afgebakende zaakstroom, zodat de eventueel onnodige inzet naar verwachting beperkt zal blijven.
Een ander onbedoeld neveneffect kan zijn dat een versnelling door het direct plannen van de mondelinge behandeling teniet wordt gedaan zodra een eenmaal geplande mondelinge behandeling moet worden verzet. Hierdoor ontstaan er gaten in de zittingsroosters en wordt de administratie extra belast om die gaten op te vullen). Om te voorkomen dat de extra rechterlijke capaciteit die nodig is voor het experiment (zie par. 5.2) ten koste gaat van de capaciteit die aan reguliere zaken wordt besteed en/of de doorlooptijd van die reguliere zaken, zal dit bij de deelnemende rechtbanken en de Rvdr een voortdurend punt van aandacht zijn, zodat eventuele problemen tijdig kunnen worden ondervangen.
Het gegeven dat altijd een mondelinge behandeling wordt gepland, kan juist ongunstig zijn voor rechtzoekenden die mondeling minder vaardig zijn en bijvoorbeeld tijdens een behandeling dichtklappen. Het is aan de regelrechter om die partij op zijn gemak te stellen en te helpen, bijvoorbeeld door eenvoudige vagen te stellen. Overigens staat het partijen vrij om iemand mee te nemen naar de mondelinge behandeling ter ondersteuning.
De experimentele procedure zal ertoe leiden dat de afhandeling van verstekzaken juist langer zal duren. Daarin wordt in een reguliere procedure (in beginsel) binnen veertien dagen na de rolzitting vonnis gewezen. Die termijn zal tijdens de experimentele procedure niet worden gehaald omdat eerst een mondelinge behandeling zal plaatsvinden. Uit de evaluatie zal moeten blijken of er dermate minder verstekzaken zijn, dat dat opweegt tegen de verlenging van de procedure in de overige zaken.
Een onbedoeld neveneffect kan zijn dat er bij verstek mogelijk meer verzetprocedures zullen volgen. Reden hiervoor is dat de verstekbeslissing wel wordt betekend, maar de oproep niet. Mochten de stukken van de eiser de gedaagde niet hebben bereikt en hij ook niet is bereikt door de rechtbank voor de mondelinge behandeling, dan bestaat de kans dat de gedaagde voor het eerst op de hoogte raakt van de procedure door de betekening van de verstekbeslissing.
Daarnaast is het eenvoudiger om in verzet te gaan, omdat het uitbrengen van een dagvaarding daarvoor niet vereist is.
Een ander vraagstuk in dit verband is hoe de rechter bij verstekzaken moet omgaan met de omstandigheid dat de eiser in zijn aanvraagformulier niet altijd een duidelijk omschreven vordering zal hebben geformuleerd. Wanneer de gedaagde niet is verschenen en niet op de mondelinge behandeling verschijnt zal de door eiser op de mondelinge behandeling gegeven toelichting gedaagde niet bereiken. De regelrechter kan de door eiser gegeven toelichting betrekken in de uitspraak, voor zover zich dat verdraagt met de naleving van het beginsel van hoor en wederhoor. Zijn rechten zijn daarmee voldoende gewaarborgd. Maar daaraan voorafgaand zal de rechter het aanvraagformulier eerst juridisch moeten duiden. In het uiterste geval zal de rechter de vordering moeten toewijzen, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Bij het ontwerpen van een experimentele procedure is het van belang de kosten van de procedure te bewaken. Zo zal de Rechtspraak moeten berekenen of er bijvoorbeeld extra kosten voortvloeien uit eventuele aanvullende inzet van rechters of ondersteunend personeel en aangeven waaruit die worden bekostigd.
In de prijsafspraken met de Rechtspraak voor de periode 2023–2025 is voor de uitvoering van MER-projecten aanvullend budget ter beschikking gesteld, omdat de werkwijzen onder MER veelal arbeidsintensiever zijn dan de reguliere manier om zaken te behandelen.25 Tijdens de consultatie van de wet heeft de Rvdr onderschreven dat het in een gezonde financiële situatie mogelijk moet zijn om experimenten uit het reguliere budget te bekostigen. De toelichting bij het Tber vermeldt dat, mocht bij de uitwerking van een experiment blijken dat de financiële gevolgen dermate substantieel zijn dat zij naar het oordeel van de Rvdr niet binnen het reguliere budget kunnen worden opgevangen, het departement in goed overleg met de Rvdr zal bezien hoe hier in de driejaarlijkse prijsonderhandelingen mee kan worden omgegaan.
In de reactie op de consultatie heeft de Rvdr de financiële gevolgen als volgt toegelicht.
De extra tijd die voor een zaak bij de regelrechter naar schatting nodig is (zie par. 5.2) leidt – afgerond, structureel per jaar voor alle aan het experiment deelnemende rechtbanken gezamenlijk – tot een kostenpost van ongeveer € 110.000,–.
Het experiment met de regelrechter betreft een nieuwe werkwijze en de Rechtspraak zal een aantal voorbereidingen moeten treffen zodat het experiment van start kan gaan. Dit gaat onder andere om het opstellen van een procesreglement, het ontwikkelen van werkprocessen en het opleiden en instrueren van medewerkers. Er nemen vier rechtbanken deel aan het experiment en de werkwijze moet in het kader van de evaluatie zo veel mogelijk gelijk zijn en blijven. Dit vereist landelijke aansturing en onderlinge afstemming. Deze inzet kan niet uit de bestaande formatie. Daarnaast zal het experiment bekendheid moeten krijgen bij de doelgroep van rechtzoekenden en (juridische) professionals. Hiertoe wordt een communicatieplan opgesteld dat vervolgens uitgevoerd moet worden. Niet alleen rechtspraak.nl moet aangepast worden, maar er moeten bijvoorbeeld ook filmpjes en flyers ontwikkeld en vertaald worden.
De kosten voor de voorbereiding van het experiment worden in totaal geschat op € 300.000,–. Voor de looptijd van het experiment worden de kosten geschat op € 190.000,– per jaar. Dit betreft een grove inschatting op basis van de informatie die nu beschikbaar is. Een en ander moet nog verder uitgewerkt worden, dus mogelijk wijken de werkelijke kosten af van de begrote kosten. Voor de evaluatie van het experiment heeft de Rechtspraak externe onderzoekers aangezocht. Het betreft een langdurig onderzoek in vier rechtbanken en een controlerechtbank. De kosten die hieraan zijn verbonden, worden geschat op € 250.000,– exclusief btw voor het gehele onderzoek. Dit brengt de totale incidentele kosten op ca. € 600.000 en de jaarlijkse kosten (voor drie jaar) op € 300.000. De kosten voor het experiment met de regelrechter worden gedekt uit de met de Rvdr gemaakte prijsafspraken voor de periode 2023–2025. Gezien de looptijd van het experiment tot en met 2027, is het goed te benadrukken dat het extra budget dat voor kwaliteit, waaronder maatschappelijk effectieve rechtspraak, aan de Rvdr ter beschikking is gesteld in het prijsakkoord 2023–2025, structureel is toegevoegd aan de middelen voor de Rechtspraak. De prijzen voor de Rechtspraak zijn hiermee structureel verhoogd. Daarmee blijft er ook in de volgende prijsperiode ruimte in het budget voor de Rechtspraak om bestaande en nieuwe projecten op het gebied van maatschappelijk effectieve rechtspraak, waaronder het experiment met de regelrechter, te stimuleren.
Om te bezien of de experimentele procedure succesvol is en al dan niet breder kan worden ingevoerd, wordt het experiment geëvalueerd. In de evaluatie komt in ieder geval aan de orde of de doelstellingen uit artikel 2 zijn behaald en zo ja, in welke mate; wat de positieve of negatieve effecten van de experimentele procedure zijn en of zich knelpunten voordoen; wat de effecten zijn van de verschillende elementen van die procedure en hoe de verschillende procesdeelnemers die procedure ervaren. Hierbij dient zowel aandacht te zijn voor kwantitatieve als kwalitatieve gegevens. In artikel 17 van het besluit is aangegeven welke elementen de evaluatie in ieder geval dient te bevatten.
Het antwoord op de vraag wanneer het experiment is geslaagd, zal, naast de vraag of de elementen die in het experiment worden gebruikt (zoals toegelicht in par. 3.2) ertoe leiden dat aan de doelstelling van het experiment wordt voldaan (zoals toegelicht in par. 2), ook afhangen van andere factoren. Daarbij zal een belangrijke rol spelen hoe de procedure wordt ervaren door de verschillende procesdeelnemers. Voelen de partijen zich bijvoorbeeld tijdens de experimentele procedure gehoord en hebben zij de procedure als rechtvaardig ervaren? Levert die procedure de evaluatieonderzoekers inzichten op over de drempels die rechtzoekenden ervaren om een procedure te starten? Ook de ervaringen van andere betrokkenen zullen moeten worden meegenomen: de eventuele rechtsbijstandverleners van partijen, de rechters en de griffie.
Voor een goede evaluatie is het van belang dat de doelen uit artikel 2 van het besluit worden geoperationaliseerd. In het evaluatieonderzoek zullen de onderzoekers voor een systematische benadering van de eigenschappen «eenvoudig», «snel», «effectief en «oplossingsgericht», conform het advies van de Toetsingscommissie, aansluiten bij in de literatuur ontwikkelde modellen over de kwaliteit van geschilbeslechtingsprocedures, zoals dat van Gramatikov e.a. en daarop geïnspireerde modellen.26
Zo kan bijvoorbeeld worden gekeken of er tijdens de duur van het experiment meer zaken aanhangig worden gemaakt. Ook kan aan de eisers worden gevraagd of zij een drempel ervaren, en zo ja hoe groot die drempel is, bij het aanhangig maken van een zaak en aan de gedaagde of zij een drempel ervaren, en zo ja hoe groot die drempel is, bij het voeren van verweer. Daarbij dient ook rekenschap te worden gegeven van andere beweegredenen om al dan niet deel te nemen aan het experiment. Bijvoorbeeld vanwege de onzekerheid over de proceskosten, omdat de regelrechter een ruimere mogelijkheid heeft proceskosten te compenseren.
Bij de eenvoud gaat het bijvoorbeeld om de vraag in hoeverre partijen de procedure hebben kunnen doorlopen op een wijze die relatief geringe kennis en vaardigheden vraagt. Bij de snelheid zal bijvoorbeeld naar de doorlooptijden van de zaken worden gekeken. Bij de effectiviteit is van belang dat het begrip effectiviteit niet voor iedere eiser of gedaagde hetzelfde zal betekenen.
Effectiviteit ziet op het bereiken van het beoogde doel. Dit kan voor de één een vonnis zijn en voor de ander een schikking of vice versa. Of de experimentele procedure effectiever is, zal dus aan de hand van kwalitatief onderzoek moeten worden onderzocht. Het experiment wijkt slechts op een beperkt aantal punten af van de reguliere procedure, zodat de «werkzame» elementen binnen het experiment goed kunnen worden geïdentificeerd. Het moet bovendien voor deelnemers aan het experiment en in het bijzonder het daaraan gekoppelde evaluatieonderzoek, duidelijk zijn waarnaar wordt gevraagd.
Om inzicht te krijgen in de werkzame elementen van de geformuleerde doelen zal aan eisers, gedaagden, medewerkers van de griffie, juridische ondersteuning en rechters worden gevraagd of zij bereid zijn vragenlijsten in te vullen en/of mee te werken aan een interview. Bij deze vragenlijsten en interviews zullen de elementen van artikel 17 worden betrokken. Daarbij dient er bijvoorbeeld aandacht te zijn voor de vraag of de experimentele procedure de-escalerend werkt en wat de ervaren rechtvaardigheid van de verschillende procedures voor partijen is. Bij de interpretatie van de verkregen gegevens zullen onderzoekers rekening houden met een mogelijk selectie-effect tussen mensen die bereid zijn tot het invullen van vragenlijsten en afnemen van interviews en mensen die daartoe niet bereid zijn.
Het is verder van belang dat zoveel mogelijk van tevoren door onderzoekers duidelijk wordt gemaakt welke gegevens bij de experimentele groep en de controlegroep worden verzameld. De betrokken rechtbanken zullen zich inspannen om die gegevens te verzamelen en op te slaan. Zo wordt voorkomen dat tijdens het evaluatieonderzoek «missing values» (gegevens die relevant blijken voor de beoordeling van het experiment maar die niet zijn verzameld) worden geconstateerd.
De keuze voor deelname aan het experiment ligt bij de eiser. De eiser die kiest voor de experimentele procedure bij de regelrechter is mogelijk een andere eiser dan de eiser die kiest voor de reguliere procedure. Hoe meer relevante informatie bekend is over hoe die eisers van elkaar verschillen, hoe beter die verschillen in de analyses over de verschillen tussen de experimentele en controlegroepen kunnen worden betrokken. Daarom worden ook niet- deelnemende eisers in de evaluatie betrokken. Zo kan een goed beeld ontstaan van wat de redenen van eisers zijn om al dan niet deel te nemen aan het experiment en of, en zo ja op welke punten, deze eisers van elkaar verschillen. Zie ook de toelichting in par. 5.3.
De maatregelen die het ministerie van SZW implementeert ter uitvoering van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (de Commissie Roemer), zie par. 3.8, kunnen mogelijk van invloed zijn op het aantal schikkingen in arbeidszaken bij de regelrechter. Onderdeel van de maatregelen is namelijk een betere informatievoorziening en advies en ondersteuning die ertoe kunnen bijdragen dat een arbeidsmigrant beter in staat is in overleg met de werkgever tot een rechtvaardige oplossing te komen. Dat kan betekenen dat de zaken die wél aan de regelrechter voorgelegd worden relatief complex kunnen zijn en het draagvlak om in die zaken tot een minnelijke regeling te komen wellicht lager is. Aan dat mogelijke effect dient bij het evaluatieonderzoek aandacht te worden besteed. Het is eveneens van belang dat, voor zover mogelijk, inzichtelijk wordt of de eisende partij in het experiment een kwetsbare arbeidsmigrant is, zoals bedoeld in het rapport van Roemer.27 Voor de groep van kwetsbare arbeidsmigranten kunnen andere aspecten van belang zijn dan voor andere (kwetsbare) werknemers. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan taalbarrières en de drempel voor het aanhangig maken van een zaak, bijvoorbeeld omdat een DigiD nodig is om formulieren digitaal in te dienen. Voor de aanvraag van een DigiD door arbeidsmigranten zijn overigens maatregelen getroffen naar aanleiding van aanbevelingen van de Commissie Roemer (zoals toegelicht in par. 3.8).
Het onderscheid binnen de zaakstroom van vorderingen van werknemers uit hoofde van een arbeidsovereenkomst zullen de onderzoekers, voor zover mogelijk, meenemen als zij de ervaring van betrokkenen bij de experimentele procedure onderzoeken, zodat in het evaluatieonderzoek wordt gespecificeerd op welke groep werknemers een bepaald verworven inzicht betrekking heeft. Daarbij speelt ook de zaaktypering een belangrijke rol, zodat inzichtelijk wordt voor welk type geschillen van de experimentele procedure gebruik wordt gemaakt. In het onderzoek naar de ervaringen van eisers, waaronder specifiek kwetsbare arbeidsmigranten, zal eveneens aandacht zijn voor de vraag hoe zij het experiment hebben ervaren en waarom zij er wel of niet voor hebben gekozen om van deze experimentele procedure gebruik te maken. Dergelijke informatie is onder meer van belang voor de vraag of de experimentele procedure, en de inrichting daarvan, bijdraagt aan een betere toegang tot het recht.
Als rechtbanken waarvan de zaken kunnen worden behandeld en beslist door de regelrechter, zijn aangewezen de rechtbanken Den Haag, Overijssel, Rotterdam en Zeeland-West Brabant. Er is voor deze rechtbanken gekozen omdat bij deze rechtbanken onder de noemer «eenvoudige civiele procedure» al pilots liepen. Indien de evaluatie van het experiment positief is en tot bredere implementatie wordt besloten, dient hierbij rekening te worden gehouden met het feit dat de overige rechtbanken mogelijk geen of beperkte(re) ervaring hebben met deze manier van procederen.
Het evaluatierapport wordt ten minste drie maanden voor het einde van het experiment naar de Tweede en Eerste Kamer gestuurd, waarbij wordt aangegeven of de evaluatie van het experiment aanleiding geeft tot definitieve wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Als op basis van de uitkomsten van deze evaluatie wordt besloten dat het experiment daartoe aanleiding geeft, wordt zo snel mogelijk een wetsvoorstel in procedure gebracht. Op onderdelen kan het experiment in het wetsvoorstel worden aangepast of niet overgenomen, zodat bijvoorbeeld eventuele negatieve neveneffecten die uit de evaluatie zijn gebleken, kunnen worden ondervangen. Voor de periode dat het wetsvoorstel in behandeling is, kan het experiment eenmalig met maximaal drie jaar worden verlengd, om te voorkomen dat de praktijk tijdelijk weer moet terugvallen op het oude regime. Op voorhand wordt niet voorzien dat er eerst nog een ander experiment nodig zal zijn voordat een wetsvoorstel naar aanleiding van dit experiment in procedure zal kunnen gaan, maar dit zal mede afhankelijk zijn van de uitkomst van de evaluatie van het experiment.
Het onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix zal de evaluatie van het experiment uitvoeren. In de consultatiefase heeft de Rvdr opgemerkt dat verdere operationalisering van de wijze waarop het onderzoek verricht gaat worden pas mogelijk is als de definitieve tekst van het besluit beschikbaar is. De vraagstelling die in het evaluatieonderzoek centraal staat, is gebaseerd op artikel 17. Een uiteenzetting van deze vraagstelling is voorgelegd aan de Toetsingscommissie. De Toetsingscommissie wijst op het verschil tussen de twee zaakstromen in het experiment. Bij kwetsbare arbeidsmigranten speelt vooral de vraag hoe voor hen de toegang tot het recht kan worden verbeterd, en is pas in de tweede plaats van belang de wijze waarop de geschilbeslechting verloopt. Een eenvoudige en snelle procedure verlaagt immers niet de drempel die arbeidsmigranten moeten nemen om tegen een uitzendbureau waarvan zij afhankelijk zijn, te procederen. Dat maakt niet dat kwetsbare werknemers geen baat hebben bij de doelstellingen van het experiment. Een specifiek kenmerk van deze doelgroep is namelijk dat zij tijdelijk in Nederland verblijven om hier te werken om daarna, definitief of tijdelijk, terug te gaan naar het thuisland. Zij zijn daarom gebaat bij de kortere termijnen van deze procedure. Daarnaast is ook de eenvoud van de procedure relevant voor deze doelgroep, die niet thuis is in het Nederlandse rechtssysteem, de taal niet of nauwelijks spreekt en/of praktisch opgeleid is. Tot slot kan ook de de-escalerende insteek van de procedure, waar mogelijk eindigend in een schikking, ook voor deze doelgroep interessant zijn. Dat de doelstellingen van laagdrempelige geschilbeslechting niet noodzakelijkerwijs samenvallen voor beide categorieën van zaken, heeft ook invloed op het evaluatieonderzoek. Voor zover relevant, zullen de onderzoeksvragen voor beide zaakstromen apart worden beantwoord.
De Toetsingscommissie suggereert daarnaast om ook een onderzoeksvraag op te nemen over de wijze waarop de rechtbanken en andere betrokkenen het experiment hebben geïmplementeerd. In dat verband kan onder meer worden gedacht aan vragen of informatie over het experiment is verspreid en of de rechtbanken zich voldoende hebben voorbereid op de uitvoering van het experiment. De onderzoekers doen verslag van de wijze waarop implementatie van het experiment heeft plaatsgevonden.
De Rvdr fungeert als opdrachtgever van de evaluatie en geeft daaraan uitvoering in overleg met de Staatssecretaris Rechtsbescherming. Andersson Elffers Felix is, als onafhankelijke partij, verantwoordelijk voor de uitvoering van het evaluatieonderzoek. De betrokken onderzoekers verrichten het onderzoek vanuit een onafhankelijke positie, waarbij de uitgangspunten voor het onderzoek zoals in het Besluit vastgelegd kaderstellend zijn. Noch vanuit de Rechtspraak, noch vanuit de ministeries van JenV en SZW kunnen nadere aanwijzingen worden gegeven over de te hanteren onderzoeksmethoden, de inhoud en het resultaat van het evaluatieonderzoek.
Voor de onderzoekers is de medewerking van de rechtbanken waar het experiment speelt van essentieel belang. Het gaat daarbij zowel om de deelnemende rechtbanken die het experiment uitvoeren, als om de rechtbanken die betrokken zijn om de experimentele procedure te kunnen vergelijken met de reguliere procedure. De deelnemende rechtbanken en de referentierechtbank dienen de onderzoekers daarom gedurende het experiment zoveel mogelijk toegang te verlenen tot alle voor het onderzoek noodzakelijke personen, mondelinge behandelingen, dossiers, documenten en andere informatie. In onderling overleg kan worden bezien of dossiers of dossierstukken in concrete zaken kunnen worden ingezien en of er kan worden gesproken met de bij het experiment betrokken rechters en medewerkers. Ook het houden van interviews zal een belangrijke onderzoeksmethode zijn voor de evaluatie. Daarbij gaat het om de ervaringen van rechters en juridische ondersteuning met deelname aan de experimentele én de reguliere procedure. Hierbij dienen vanzelfsprekend de bescherming van persoonsgegevens van de partijen en het geheim van de raadkamer gerespecteerd te worden. De rechtbanken zullen in goed overleg met de onderzoekers hierover afspraken maken.
Om bevindingen te kunnen formuleren over elementen als «laagdrempeliger, eenvoudiger, sneller en effectiever» (toegelicht in par. 3.2) en om de beoogde gedragseffecten (zie par. 5.3) vast te stellen, hebben onderzoekers mogelijk toegang nodig tot andere betrokkenen bij de experimentele procedure, zoals de partijen en hun rechtsbijstandverleners om ook met hen interviews te houden over hun ervaringen met de procedure. Met het oog op de bescherming van de privacy van deze personen mag het gerecht de contactgegevens van partijen en hun rechtsbijstandverleners niet zomaar aan de onderzoekers verstrekken. Het is daarom van belang dat de Rechtspraak de procespartijen benadert met verzoeken om bijvoorbeeld enquêtes in te vullen of om zich bereid te verklaren geïnterviewd te worden. Voorafgaand aan een mondelinge behandeling kan de rechter aan partijen voorleggen of zij instemmen met de aanwezigheid van onderzoekers op de mondelinge behandeling, zodat aan de hand van observaties tijdens de behandeling de verschillen tussen de experimentele procedure en de reguliere procedure kunnen worden gemonitord. Verder kan de rechter na afloop van de mondelinge behandeling aan partijen een enquêteformulier meegeven of om hun toestemming vragen om hun gegevens aan de onderzoekers te geven om voor een interview benaderd te worden. Dat geldt ook voor de mondelinge behandeling in de reguliere procedure, teneinde de ervaringen van partijen (voorafgaand, tijdens en na de mondelinge behandeling) in de reguliere procedure te vergelijken met die in de experimentele procedure.
Bij de evaluatie wordt gebruik gemaakt van twee vergelijkingen om bevindingen te formuleren over het verloop van het experiment: ten eerste worden de historische data van drie jaar voorafgaand aan de start van het experiment bij de deelnemende rechtbanken veilig gesteld, waarmee de gegevens na afloop van het experiment vergeleken kunnen worden en ten tweede een vergelijking tussen de deelnemende rechtbanken en een referentierechtbank. Een vergelijking met historische data kan behulpzaam zijn om bij de evaluatie de reguliere procedure te kunnen vergelijken met de gang van zaken tijdens het experiment en te beoordelen of het experiment positieve effecten heeft.
Bij de referentierechtbank zal gedurende de looptijd van het experiment een registratie plaatsvinden van de aantallen en soorten zaken, alsmede de waarde van zaken die aanhangig zijn gemaakt gedurende de looptijd van het experiment en die, als zij aanhangig waren gemaakt bij de rechtbanken Den Haag, Overijssel, Rotterdam of Zeeland-West Brabant, in aanmerking zouden komen voor de experimentele procedure. Verschillen in procesgang tussen de rechtbanken die deelnemen en de referentierechtbank worden expliciet in de analyse betrokken. Om de bevindingen voor beide vormen van het experiment (arbeids- en andere civiele zaken) te kunnen onderscheiden, worden gegevens over beide soorten zaken apart verzameld. De onderzoekers zullen in overleg met de betrokken (deelnemende en vergelijkende) rechtbanken uniforme protocollen opstellen waarin zij gezamenlijk afspraken vastleggen over de verzameling en aanlevering van alle noodzakelijke informatie en voor het waarborgen van de toegang tot alle informatie en personen. Van belang is dat de informatievoorziening van de onderzoekers bij al die rechtbanken uniform plaatsvindt.
Bij de totstandkoming van het conceptbesluit heeft intensief overleg plaatsgevonden tussen de ministeries van JenV en van SZW, de Rvdr en de werkgroep die de Rvdr met het oog op de vormgeving van het experiment heeft opgericht.
Een eerste concept is informeel besproken met de Toetsingscommissie. Dit is gebeurd op initiatief van de Toetsingscommissie. Tijdens het constituerend beraad van die commissie, in aanwezigheid van medewerkers van het ministerie van JenV, bleek dat er behoefte was om wederzijds duidelijkheid te verkrijgen over de aanpak van dit experiment en de zware rol die de Toetsingscommissie daarin heeft. Er mag immers enkel om zwaarwegende redenen van het advies van de commissie worden afgeweken. Het leek de Toetsingscommissie belangrijk om in een eerder stadium dan haar uiteindelijke advies richtlijnen te kunnen geven over de aanpak van de opzet en toelichting van dit besluit. De opmerkingen en aandachtspunten die de Toetsingscommissie tijdens dat informele overleg aan de orde heeft gesteld, zijn in het besluit en de toelichting verwerkt. Het conceptbesluit is ook besproken met de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht (hierna: de adviescommissie BPR). Het ontwerpbesluit is ter consultatie geplaatst op de internetconsultatiewebsite van 18 december 2023 tot en met 23 februari 2024. Daarnaast is een aantal betrokken organisaties rechtstreeks om commentaar gevraagd. Er zijn adviezen en consultatiereacties ontvangen van de Rvdr, van de HR en de procureur-generaal bij de HR in een gezamenlijk advies, van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (hierna: KBvG), van de NOvA, van de Vereniging Eigen Huis (hierna: VEH), van ADR-Nederland, van Fairwork, van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR), van de Nederlandse Vereniging van Rechtskundige Adviseurs (hierna: NVRA), van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (hierna: NVvR) en van burgers. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een blanco advies gegeven.
Het merendeel van de reacties wordt hieronder behandeld. Redactionele en wetstechnische adviezen zijn grotendeels overgenomen en worden in deze paragraaf buiten beschouwing gelaten. Op een aantal reacties is in het algemene deel van de toelichting ingegaan (zie de reactie op een opmerking van de HR in par. 3.3, drie reacties op opmerkingen van de NOvA en de HR in par. 4, 5.2 en 5.4, de reactie op een opmerking van de Rvdr in par. 6 en de reactie op een opmerking van de KBvG in par. 5.4). Op een aantal reacties is in de artikelsgewijze toelichting ingegaan. De reacties van de burgers hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassingen of nadere toelichting.
De opmerkingen van de HR strekken tot steun aan het streven om het mogelijk te maken dat nieuwe varianten voor civiele procedures proefondervindelijk worden onderzocht op hun mogelijke bijdrage aan een effectieve en efficiënte rechtspleging binnen de bandbreedte van het recht op een eerlijk proces. De HR geeft in overweging een korte schets van de probleemanalyse toe te voegen en de centrale vraagstelling te markeren. Met het oog daarop is par. 2 aangevuld en verduidelijkt. Verder geeft de HR in overweging in de toelichting te verduidelijken dat de ervaringen uit de aangehaalde pilots louter strekken om de keuzes die ten grondslag liggen aan het thans voorgestelde experiment toe te lichten. Het is uiteindelijk aan de onderzoekers die belast zijn met de evaluatie van dit experiment om te beoordelen en te verantwoorden in hoeverre de ervaringen in de aangehaalde pilots zich laten vergelijken met ervaringen in dit experiment. De toelichting is hiermee op verschillende plaatsen aangevuld. De HR heeft in overweging gegeven om in het communicatieplan van de Rechtspraak, waarnaar wordt verwezen in de toelichting bij par. 3.8, uit te werken dat de aard van de persoonsgegevens en de wijze waarop die worden verwerkt door de rechtbanken die aan het experiment deelnemen, niet afwijkt van de reguliere procedure. Het klopt dat de wijze waarop de persoonsgegevens worden verwerkt niet afwijkt van de reguliere procedure. De Rechtspraak behandelt persoonsgegevens vertrouwelijk en beveiligt die gegevens conform de bepalingen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Richtlijn gegevensbescherming politie en justitie. De Rvdr heeft opgemerkt dat dit onderwerp zich niet leent voor uitwerking in het communicatieplan. Daarom wordt dit niet overgenomen. De HR adviseert verder te verduidelijken waarom het gebruik van een formulier een geschikte vergelijkingsmaatstaf is om te beoordelen of het onderscheid tussen dagvaardings- en verzoekschriftprocedure kan worden afgeschaft, hoewel is beoogd verzoekschriftprocedures buiten het experiment te houden. Bedoeld is dat het evaluatieonderzoek van het experiment aanknopingspunten kan bieden voor de verkenning of tot een afschaffing van het onderscheid tussen dagvaardings- en verzoekschriftprocedures kan worden gekomen. Deze verkenning is een apart traject. Reden dat het evaluatieonderzoek hiervoor aanknopingspunten kan bieden, is dat de experimentele procedure veel raakvlakken vertoont met de verzoekschriftprocedure en ziet op zaakstromen die volgens de reguliere procedure met een dagvaarding worden ingeleid. Niet beoogd wordt om die verkenning onderdeel te laten uitmaken van het experiment.
Op advies van de HR is in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6 verduidelijkt dat een advocaat of andere gemachtigde ook voor het eerst kan verschijnen op de mondelinge behandeling. Verder heeft de HR de suggestie gedaan om aandacht te besteden aan het feit dat partijen in kantonzaken veelal bewijsmiddelen meenemen naar de mondelinge behandeling. Artikel 12 is aangevuld, maar dan wel met als uitgangspunt dat bewijsstukken uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling in het geding worden gebracht. Stukken die later worden ingediend worden door de regelrechter buiten beschouwing gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. Dit is om partijen te stimuleren hun bewijsstukken tijdig aan te leveren. Daarbij is aangesloten bij de termijn waarop partijen nog een reactieformulier kunnen indienen en bij de wettelijke termijn van artikel 87, zesde lid Rv.
Naar aanleiding van het advies van de HR is in artikel 7, vierde lid, artikel 9 en artikel 10, eerste lid, een zin toegevoegd dat partijen uitstel kunnen vragen van de in die artikelen genoemde termijnen. De regelrechter beslist of dit uitstel wordt verleend. Artikel 17, derde lid onder p is aangevuld op advies van de HR om bij de evaluatie de invloed van rechtsbijstandsverleners op het verloop en de uitkomst van de procedure in ogenschouw te nemen. De HR stelt aan de orde dat onduidelijk is in hoeverre partijen zullen worden geïnformeerd over de mogelijkheid om met behulp van rechtsbijstand deel te nemen aan het experiment. Het ligt in de rede dat dit in de flyer (zie par. 3.8) wordt opgenomen. Op advies van de HR is in de artikelsgewijze toelichting van artikel 14 verduidelijkt op welke wijze een gedaagde in het verweer kan verschijnen en dat deze mogelijkheden niet-limitatief zijn.
De HR heeft in overweging gegeven om, uit het oogpunt van rechtszekerheid, in het besluit toe te voegen dat de zaak aanhangig is bij de regelrechter vanaf een in het Besluit te bepalen termijn na indiening van het formulier, tenzij wordt vastgesteld dat de zaak niet in behandeling wordt genomen door de regelrechter. Het belang van verduidelijking is mede gelegen in de omstandigheid dat het bepalen van de dag waarop de zaak aanhangig wordt, voorzienbaar moet zijn. Het is onwenselijk als het aanhangig zijn van de zaak mede afhankelijk is van de voortvarendheid waarmee de regelrechter de zaak beoordeelt. Dit geeft rechtsonzekerheid voor de eiser en de gedaagde. De adviescommissie BPR, de NOvA, KBvG en de NVRA hebben gelijksoortige aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zijn overgenomen door aanpassing van artikel 8, eerste lid en de artikelsgewijze toelichting.
De HR acht het wenselijk dat verduidelijkt wordt dat de competentie van de regelrechter alternatief is bedoeld, zodat wordt vermeden dat arbeidszaken met een beloop van meer dan € 5.000 buiten de procedure vallen. Bij geldvorderingszaken mag de hoofdsom niet meer bedragen dan € 5.000, maar dit geldt niet voor vorderingen van een werknemer uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. Arbeidszaken waarin meer dan € 5.000 in hoofdsom door de werknemer wordt gevorderd, vallen dus onder het experiment. Daarnaast acht de HR verduidelijking rondom de nevenvorderingen in samenhang met de competentiegrens van belang. De hoogte van de nevenvorderingen is voor de beslissing over de competentie van de regelrechter, in afwijking van jurisprudentie, niet bepalend. De artikelsgewijze toelichting bij artikel 4 is verduidelijkt.
Dit advies sluit ook aan bij hetgeen de adviescommissie BPR hierover heeft opgemerkt.
De adviescommissie BPR is positief om bij wijze van experiment te onderzoeken of de voorgestelde eenvoudigere procedure werkt. Zij acht het gelet op verkennend onderzoek naar de opheffing van het onderscheid tussen de dagvaardingsprocedure en de verzoekschriftprocedure interessant wat de uitkomst zal zijn van het experiment. De adviescommissie BPR adviseert om in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 te benadrukken dat de kwaliteit van rechtspraak op hetzelfde niveau blijft als in de reguliere procedure. De artikelsgewijze toelichting is op dit punt verduidelijkt. De adviescommissie BPR merkt op dat indien het formulier fysiek moet worden nagezonden bij gebruik van Veilig Mailen, dit een hoge drempel kan opwerpen. Dit wordt ondervangen door het gebruik van het digitale systeem voor gegevensverwerking – het systeem DT Rechtspraak (hierna: DT) – dat begin 2025 voor de regelrechter beschikbaar zal zijn. Het gebruik van Veilig Mailen is dan niet meer nodig en daarom is de verwijzing naar Veilig Mailen in de toelichting geschrapt. Fysieke nazending van het formulier en de bewijsstukken is dan niet meer nodig. Op advies van de adviescommissie BPR is aan het besluit toegevoegd dat zowel het aanvraag- als het reactieformulier door eiser, respectievelijk gedaagde, dienen te worden ondertekend. Indien de formulieren digitaal worden ingediend, dient DigID als authenticatie.
Verder plaatst de adviescommissie BPR vraagtekens bij de inrichting van een regiebureau, nu dit niet bij wet is geregeld. De regelrechter beoordeelt of een zaak door hem wordt behandeld en de griffie voert de administratieve werkzaamheden uit. Het regiebureau is geschrapt. Het besluit en de toelichting zijn hierop aangepast. In het besluit is op aanraden van de adviescommissie BPR en zoals ook opgebracht door de NVvR artikel 8 aangepast. Indien de woonplaats, vestigingsplaats of het werkelijk verblijf van gedaagde onbekend is, vindt de oproeping niet plaats via de Staatscourant, maar op een door de rechter te bepalen wijze, bijvoorbeeld langs elektronische weg. De kans dat de oproeping de gedaagde daadwerkelijk bereikt is dan groter.
De adviescommissie BPR geeft in overweging om de mogelijkheid om incidenten te kunnen instellen bij de regelrechter te handhaven, ook de incidenten die worden uitgesloten in artikel 6. Aan de regelrechter kan dan tijdens een procedure een tussentijdse beslissing worden gevraagd die voor (de voortgang van) de procedure van belang is. De KBvG heeft een soortgelijke opmerking gemaakt. Dit advies is opgevolgd. Dit betekent dat het mogelijk blijft om de incidentele vorderingen uit de tiende afdeling van Rv, met uitzondering van artikel 224 Rv, in te stellen en dat de regelrechter hierop beslist. Artikel 208 Rv blijft buiten toepassing, omdat incidentele vorderingen bij de regelrechter niet worden ingesteld bij dagvaarding of conclusie. De incidentele vorderingen kunnen zowel schriftelijk als mondeling voor of tijdens de mondelinge behandeling worden ingesteld. Op deze vorderingen wordt wel vooraf of tegelijk met de hoofdzaak beslist, daarmee blijft ook artikel 209 Rv van toepassing. Artikel 6 en de artikelsgewijze toelichting zijn hierop aangepast. De adviescommissie BPR acht het wenselijk dat er een wisselbepaling komt indien blijkt dat de zaak niet (verder) door de regelrechter behandeld kan worden. In de toelichting bij artikel 7 is verduidelijkt dat een beslissing van de regelrechter om een zaak niet in behandeling te nemen geen eindvonnis is. De procespartijen houden de mogelijkheid de zaak opnieuw te starten in de reguliere procedure, maar het is onwenselijk dat een zaak door toepassing van een wisselbepaling automatisch in de reguliere procedure aanhangig wordt.
Hiermee wordt voorkomen dat een rechtzoekende die geen procedure in de reguliere procedure aanhangig zou hebben gemaakt, toch ongewild daarin terecht zou komen. Rechtzoekenden zullen via de flyer die hen wordt meegestuurd met de oproep, maar ook via andere kanalen zoals de website van de Rechtspraak worden voorgelicht over de zaken die door de regelrechter kunnen worden behandeld en welke zaken niet.
De adviescommissie BPR doet verder de suggestie om expliciet in het besluit op te nemen dat ook op de mondelinge behandeling een eis in reconventie kan worden ingesteld. Artikel 10, zesde lid is toegevoegd, waarbij ook expliciet de mogelijkheid wordt vastgelegd dat zowel het voeren van verweer, als het instellen van een eis in reconventie ook mondeling tijdens de mondelinge behandeling kan worden gedaan. Een eis in reconventie kan maximaal € 5.000 in hoofdsom bedragen. Indien de eis hoger is, wordt de zaak verwezen naar de reguliere procedure, tenzij de regelrechter anders bepaalt. Dit voorkomt dat een eis in reconventie de procedure bij de regelrechter doet eindigen. De regelrechter behoudt zo de mogelijkheid om naar bevind van zaken te handelen.
De Rvdr is van mening dat er een gedegen en weloverwogen algemene maatregel van bestuur ligt die naar verwachting werkbaar zal zijn voor de Rechtspraak. Volgens hem is er een werkbare balans gevonden in het spanningsveld tussen de hoge eisen die de wet en het Tber stellen en de behoefte aan flexibiliteit die bij eerdere innovatieve projecten is gebleken. De Rvdr spreekt zijn waardering uit voor het feit dat alleen de minimumeisen voor het aanvraagformulier en reactieformulier in het besluit zijn opgenomen waardoor de ruimte voor noodzakelijke bijstelling is behouden. De Rvdr realiseert zich dat het in het kader van een goede evaluatie onwenselijk is om het aanvraagformulier gedurende het experiment te wijzigen, en daartoe zal dan ook niet lichtvoetig worden overgegaan. Het voorstel van de Rvdr om de gedaagde niet alleen per aangetekende post, maar ook per gewone brief mededelingen ten aanzien van deze procedure te zenden, is overgenomen. In reactie op de opmerking van de Rvdr wordt opgemerkt dat het besluit niet van toepassing is op aangevangen dagvaardingsprocedures, dit volgt uit artikel 19.
Het advies van de Rvdr om in de toelichting de verwijzingen naar Veilig Mailen te schrappen, is overgenomen. Bij Veilig Mailen dienen de stukken na mailverzending ook fysiek te worden aangeboden. Dat verhoudt zich niet met een laagdrempelige en eenvoudige toegang.
Bovendien voorziet het besluit in de indiening van stukken in fysieke vorm, dan wel langs elektronische weg, en zal de elektronische indiening van kantonzaken bij de start van het experiment mogelijk zijn via DT.
De Rvdr onderschrijft dat verzoeken met betrekking tot de beëindiging van een arbeidsovereenkomst ex artikel 7:686a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: «BW») vanwege hun complexiteit dienen te worden uitgesloten van behandeling onder de experimentele procedure. De Rvdr ziet wel dat deze uitsluiting ook tot complicaties kan leiden wanneer een werknemer een vordering indient tot betaling van loon, terwijl achter die vordering een opzegging of beëindiging van de arbeidsovereenkomst «schuilgaat». Als de conclusie van de regelrechter is dat sprake is van een opzegging, dan moet de verzoekschriftprocedure van artikel 7:686a, tweede lid, BW worden gevolgd en geldt de vervaltermijn van artikel 7:686a, vierde lid, BW. Deze vervaltermijn houdt in dat de bevoegdheid om bij de kantonrechter een verzoekschrift tegen de opzegging van de arbeidsovereenkomst in te dienen na het verstrijken van een bepaalde termijn vervalt. Door het aanbrengen van de zaak bij de regelrechter is sinds de opzegging van de arbeidsovereenkomst echter al de nodige tijd verstreken, en bestaat dan het risico dat het de werknemer niet meer lukt om het verzoekschrift alsnog tijdig binnen de vervaltermijn bij de kantonrechter in te dienen. Naar aanleiding daarvan is artikel 7, zesde lid, toegevoegd, inhoudende dat voor de beantwoording van de vraag of een vordering is verjaard of vervallen, de vordering aanhangig is vanaf de datum waarop het formulier is ingediend, en onder de voorwaarde dat de eiser binnen drie weken na de datum van verzending van het bericht van de griffie hierover de zaak alsnog in een reguliere procedure aanbrengt of de verjaring op andere wijze stuit.
Daarmee wordt voorkomen dat een mogelijke vervaltermijn verstrijkt doordat gekozen is voor de experimentele procedure, terwijl de zaak in de reguliere procedure aanhangig gemaakt had moeten worden. Bovendien is in de toelichting toegevoegd dat kort na het aanhangig maken van een procedure aan eiser wordt toegelicht dat, indien sprake is van een arbeidszaak, een geschil over een opzegging of beëindiging van een arbeidsovereenkomst buiten het bereik van het experiment valt, hierbij vervaltermijnen gelden en in een reguliere procedure behandeld moet worden. Daarbij wordt verwezen naar desbetreffende informatie hierover op rechtspraak.nl. In reactie op de opmerking van de Rvdr zal de informatie-flyer over het experiment en het aanvraagformulier op verschillende plekken beschikbaar worden gesteld, zoals in par. 3.8 is toegelicht. Zoals hierboven aangegeven zullen rechtzoekende via de flyer die hen wordt meegestuurd met de oproep, maar ook via andere kanalen zoals de website van de Rechtspraak worden voorgelicht over de zaken die door de regelrechter kunnen worden behandeld en welke zaken niet. Verder is het advies van de Rvdr overgenomen dat het inschakelen door een rechtzoekende van een tolk volledig kosteloos is. De Rvdr is van mening dat een meer open formulering gehanteerd kan worden wanneer verstek dient te worden verleend. Daarom is gekozen voor een niet-limitatieve regeling. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 14 zijn voorbeelden opgenomen op welke wijze een gedaagde rechtsgeldig in de procedure kan verschijnen. Het wetstechnische en redactionele commentaar van de Rvdr is overgenomen.
De NOvA stelt in haar reactie voorop dat zij in beginsel positief staat tegenover experimenten die de toegang tot de rechter vergemakkelijken, maar zij heeft bij de voorgestelde regeling in de huidige vorm een aantal serieuze bedenkingen. Zij acht de uitbreiding en verzwaring van taken van rechtbanken die voortvloeien uit het voorstel onwenselijk, gelet op de bestaande werklast en achterstanden. De Rvdr heeft in haar reactie aan de orde gesteld dat het besluit naar verwachting werkbaar zal zijn en dat het experiment niet leidt tot een onwenselijke verzwaring van de werklast voor de rechtbanken, met het oog op de reeds bestaande werklast en achterstanden in de rechtspraak. Bovendien zijn, aldus de Rvdr, de aangewezen zaakstromen duidelijk afgebakend waardoor een tijdrovende beoordeling of aan de voorwaarden is voldaan zoveel mogelijk wordt voorkomen. De omvang van de zaakstromen is bovendien beperkt. Het experiment blijft daardoor beheersbaar voor de deelnemende rechtbanken, aldus de Rvdr. Wat betreft de werklast en achterstanden in de Rechtspraak wordt verder gewezen op initiatieven van de Rechtspraak om de doorlooptijden in de reguliere civiele procedures te verbeteren. De Rechtspraak is in 2020 is gestart met het programma Tijdige Rechtspraak.28 Het doel is de doorlooptijden te verkorten, rechtzoekenden beter te informeren over de verschillende stappen in een rechtszaak en over de gehele linie een duurzame en structurele verandering in de werkwijze van de gerechten tot stand te brengen. Daarnaast kunnen rechtbanken en hoven in alle rechtsgebieden de hulp inroepen van de Landelijke inloopkamer om bestaande achterstanden in te lopen.29
De drempel tot de Rechtspraak die het voorstel in artikel 2 onder a noemt, is volgens de NOvA niet onderbouwd, evenmin als nut en noodzaak van het besluit. In reactie daarop wordt gewezen op de vele signalen die al geruime tijd worden gegeven om de drempel voor de toegang tot de rechter te verlagen en op de wens tot vereenvoudiging van de procedure. In paragraaf 2 wordt in dat kader verwezen naar diverse studies. Verder wordt gewezen op de uitdrukkelijke vraag vanuit de Rechtspraak om dit experiment te kunnen uitvoeren, mede vanuit haar ervaringen met de pilots. In paragraaf 2 is in reactie op de opmerking van de NOvA nader toegelicht in welke zin er in de reguliere procedure sprake is van een drempel om een zaak aanhangig te maken of verweer te voeren en op welke wijze die drempel in de experimentele procedure naar verwachting wordt verlaagd.
De NOvA meent dat voorkomen moet worden dat een experiment wordt gestart dat verder gaat dan noodzakelijk is. Het belang daarvan wordt onderschreven en om die reden is ervoor gekozen de wijzigingen in de experimentele procedure beperkt te houden. Volgens de NOvA kan een experiment waarin rechtbanken (al dan niet in bepaalde typen zaken) direct een mondelinge behandeling gelasten nadat een procedure is aangebracht en is beoordeeld of de gedaagde is verschenen of verstek wordt verleend, waardevolle informatie geven over het verbeteren van de toegang tot het recht en eventuele andere experimentele doelstellingen. Het conceptbesluit bevat meerdere wijzigingen, waardoor voor eventueel gesignaleerde verbeteringen niet eenvoudig een causaal verband is te leggen tussen een door het conceptbesluit doorgevoerde wijziging en een gesignaleerde verbetering, aldus de NOvA. Ook om die reden is ervoor gekozen de wijzigingen in de experimentele procedure beperkt te houden, zodat het onderzoeksbureau tijdens de evaluatie aan de hand van kwantitatief en kwalitatief onderzoek kan vaststellen welke wijzigingen tot welke effecten hebben geleid.
De NOvA vindt dat er sprake is van een verschuiving van bepaalde (financiële) lasten en verantwoordelijkheden van partijen naar de Rechtspraak (zoals het beoordelen van een formulier door de griffie, het vragen van aanvulling en het aanschrijven en informeren van partijen). De NOvA vindt dit onwenselijk. Bij genoemde taken behouden de rechtbank en de rechter te allen tijde hun onafhankelijkheid en lijdelijkheid, zoals toegelicht in par. 4. Handelingen die door de griffie worden verricht, vallen onder de verantwoordelijkheid van de rechter. Het gaat hier bijvoorbeeld om het informeren van partijen over het verloop van de procedure en het oproepen tot verschijning op de mondelinge behandeling. Die informatie is neutraal van aard. Vragen om een inhoudelijke toelichting en aanvulling op het formulier zullen enkel tijdens de mondelinge behandeling plaatsvinden, waarbij in beginsel beide partijen aanwezig zijn. Als, zoals de NOvA stelt, een duidelijke formulering van eis of verweren in de stukken ontbreekt, zal de regelrechter zo nodig de rechtsgronden ambtshalve aanvullen, conform artikel 25 Rv. Bij het vormgeven van de procedure bij de regelrechter is ook gekeken naar de verzoekschriftprocedure, die immers ook nu al wordt gebruikt bij procedures op tegenspraak (ontslagprocedures, alimentatiezaken). Ook daar is het de rechtbank die de partijen aanschrijft.
De NOvA meent verder dat in het besluit onvoldoende rekening is gehouden met de (omvang van de) wettelijke taak van de gerechtsdeurwaarder en het belang van deugdelijke uitvoering van die taak voor de rechtspleging. Er is voor gekozen om de deurwaarder geen rol toe te kennen in het experiment met het oog op de laagdrempelige aard van de experimentele procedure. Het gaat immers om het aanhangig maken van een zaak met een eenvoudig formulier. Daarbij is aansluiting gezocht bij de verzoekschriftprocedure. Er zijn diverse verzoekschriftzaken die op tegenspraak zijn (ontslagzaken, alimentatiezaken) en waarbij de wijze van oproeping van de wederpartij ook via de rechtbank en niet via de deurwaarder plaatsvindt.
De NOvA stelt aan de orde dat het voorschrift stukken per (aangetekende) post te zenden om meerdere redenen, waaronder de kosten van (aangetekende) zendingen per post en de onbetrouwbaarheid van (aangetekende) postbezorging, onwenselijk is. De NVvR heeft ook de suggestie gedaan de oproeping tevens per gewone post of langs elektronische weg te verzenden. Ook de KBvG heeft een opmerking gemaakt over het aangetekend verzenden van stukken. Het besluit is aangepast. De stukken genoemd in artikel 8, derde lid, waaronder de oproeping, worden aan gedaagde zowel aangetekend als per gewone post verzonden. Ook worden stukken zo mogelijk via elektronische weg gezonden. Op die wijze wordt zoveel mogelijk gewaarborgd dat de oproeping en de stukken gedaagde bereiken. Dat is in de toelichting op artikel 8 uiteengezet.
Verder wijst de NOvA erop dat door de beperking die aan een eis in reconventie wordt gesteld, in arbeidszaken het risico op escalatie ontstaat, bijvoorbeeld doordat noodzakelijkerwijs een nieuwe, reguliere procedure aanhangig dient te worden gemaakt. In het experiment is ervoor gekozen beperkingen te stellen aan een eis in reconventie om te voorkomen dat een zaak zodanig complex wordt dat die niet meer past bij de eenvoudige en laagdrempelige aard van de experimentele procedure. Dat kan inderdaad tot gevolg hebben dat gedaagde een nieuwe procedure aanhangig dient te maken. Dit is in de toelichting verduidelijkt. Verder is in navolging op de opmerking van de NOvA aandacht besteed aan de gevolgen van de beperking ten aanzien van het instellen van een eis in reconventie.
De NOvA stelt dat de rol van de rechtbank zoals die uit het conceptbesluit volgt actief mee- procederend is, hetgeen de NOvA onwenselijk acht. Bij de doelstellingen van het experiment past een actievere rol van de regelrechter, onder meer als het gaat om de wijze waarop partijen in de procedure worden betrokken en de wijze waarop het contact tussen de gerechten en partijen verloopt. Dit leidt echter niet tot een mee-procederende rechter. De rechter blijft de onafhankelijke en onpartijdige rechter die na een eerlijke en transparante behandeling van de zaak zo nodig tot een uitspraak in het geschil komt. Zijn rol verandert niet in het experiment.
De NOvA meent dat de rechten van betrokkenen in het voorstel niet steeds voldoende zijn gewaarborgd of te veel worden beperkt. De NOvA stelt aan de orde dat het conceptbesluit een korte (reactie)termijn bevat voor het indienen van verhinderdata, welke termijn door de postbezorging in de praktijk naar verwachting niet werkbaar zal zijn. De termijn van vijf dagen om verhinderdata door te geven is gehandhaafd; wel kunnen partijen uitstel vragen. Verder meent de NOvA dat de eiser als gevolg van de termijn waarin het reactieformulier met bewijsstukken door gedaagde moet worden ingediend, in zijn belangen wordt geschaad. De KBvG heeft een soortgelijke opmerking gemaakt. Het besluit is aangepast in die zin dat het reactieformulier uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling moet worden ingediend. De regeling ten aanzien van het in de procedure brengen van bewijsmiddelen (art. 12) lijkt een beperking van rechten van partijen (alleen bij het aanvraagformulier en reactieformulier), aldus de NOvA. Het besluit is aangepast in die zin dat stukken uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling (en dus ook afzonderlijk van het aanvraagformulier en reactieformulier) kunnen worden ingediend. Bij de mogelijkheid een eis of eis in reconventie tijdens de mondelinge behandeling mondeling te wijzigen, lijken de rechten van de wederpartij onvoldoende gewaarborgd, aldus de NOvA. In de toelichting bij artikel 11 is uiteengezet op welke wijze de belangen van de wederpartij zijn gewaarborgd.
De NOvA merkt op dat de mogelijkheid om proceskosten te compenseren een drempel kan opwerpen voor de toegang tot het recht. Ook de KBvG laat zich kritisch uit over deze bevoegdheid. In de toelichting wordt uiteengezet dat de Rechtspraak met de mogelijkheid om proceskosten te compenseren meer recht kan doen aan de specifieke omstandigheden van de zaak en van partijen. Een compensatie van de proceskosten kan afhankelijk van de uitkomst van de procedure in het voordeel van eiser of gedaagde uitvallen, zodat dit op zichzelf geen drempel vormt voor de toegang tot het recht. De NOvA betreurt dat in de toelichting niet is gerefereerd aan een aantal andere initiatieven, zoals de ervaringen met de comparitie na aanbrengen en inspanningen in het kader van verbetering van de incassoprocedure met de model incassodagvaarding consumenten. Om eerdergenoemde redenen is bewust ervoor gekozen de deurwaarder geen rol toe te kennen, waardoor een direct belang bij de ervaringen met de model incassodagvaarding consumenten voor dit experiment ontbreekt. Met de comparitie na aanbrengen wordt beoogd meer schikkingen tot stand te brengen, maar wordt een geschil nog niet in volle omvang aan de rechter voorgelegd, anders dan in de experimentele procedure. Om die reden vertoont ook dat initiatief onvoldoende raakvlakken met de experimentele procedure.
De KBvG is van mening dat het experiment een in tijd en reikwijdte duidelijk begrensd kader heeft in lijn met het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. De KBvG stelt aan de orde dat in de geldvorderingszaken die deel uitmaken van het experiment ook aandacht zal moeten worden besteed aan de ambtshalve toetsing aan bepalingen van het Europese consumentenrecht. De experimentele procedure wijkt wat betreft de ambtshalve toetsing niet af van de reguliere procedure. Het gebruik van een eenvoudig aanvraagformulier en reactieformulier staat aan ambtshalve toetsing niet in de weg. Zoals is toegelicht bij artikel 12 zal in het procesreglement een overzicht van stukken worden opgenomen die van belang kunnen zijn bij de beslechting van het geschil. De KBvG stelt aan de orde dat met een beperkt toepassingsbereik van het experiment wat betreft de vorderingen uit een arbeidsovereenkomst, de uitkomsten daarvan zeer waarschijnlijk niet representatief zijn voor dit rechtsgebied en de vraag rijst welk doel met dit onderdeel van het experiment precies wordt beoogd. Naar de mening van de KBvG zou een kwetsbare werknemer meer geholpen zijn met een aantal structurele wijzigingen ter verbetering van diens arbeidsrechtelijke positie, of verbeteringen in het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand, aldus de KBvG. De aanleiding om deze categorie zaken mee te nemen in de experimentele procedure is vanwege het belang om de toegang tot het recht voor (kwetsbare) werknemers in arbeidszaken te verbeteren. Hoewel het een relatief beperkte zaakstroom betreft, biedt deze zaakstroom de mogelijkheid om de effecten van de afwijkingen in de experimentele procedure in een breder kader te onderzoeken, zonder de Rechtspraak te veel te belasten. In reactie op de opmerkingen van de KBvG en de NVRA over het aanvraag- en reactieformulier wordt opgemerkt dat in het besluit de gegevens staan vermeld die tenminste worden opgenomen. De toelichting vermeldt dat indien de Rechtspraak andere gegevens nodig acht, zij dit kunnen opnemen in het procesreglement voor de regelrechter. Daarmee wordt de uniformiteit van deze formulieren gewaarborgd en zijn benodigde wijzigingen op relatief eenvoudige wijze mogelijk. In reactie op de opmerking van de KBvG over artikel 7, vierde lid, wordt opgemerkt dat het aan de eiser is om eventueel ontbrekende gegevens aan te vullen. Het ligt in de rede dat de wijze waarop dit gebeurt in het procesreglement nader wordt toegelicht. Wat betreft de opmerking van de KBvG over de verstekprocedure wordt verwezen naar de reactie op opmerkingen van de Rvdr en de NOvA en de aanvullingen in de toelichting. Naar aanleiding van opmerkingen van de KBvG over de oproeping van partijen wordt opgemerkt dat de oproeping volgt na een controle op grond van de BRP, waarbij geheime adresgegevens, evenals overige gegevens, zorgvuldig worden verwerkt zodat de privacy van betrokkenen wordt gewaarborgd. De KBvG stelt aan de orde dat de oproeptermijn, tenminste vier weken moet zijn in verband met het mogelijk niet afhalen van de brief. Het besluit is daarop niet aangepast. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8 is dit toegelicht. In reactie op de opmerking van de KBvG over het salaris gemachtigde wordt verduidelijkt dat de experimentele procedure wat dat betreft niet afwijkt van de reguliere procedure.
De NVRA heeft een aantal kritische opmerkingen over de vraag of het experiment zonder juridische bijstand kan worden doorlopen. Verwezen wordt naar par. 5 waarin wordt toegelicht welke maatregelen worden genomen om de procedure op relatief eenvoudige wijze te kunnen doorlopen. Voor wat betreft de opmerking over de onderbouwing van de omvang van de zaakstroom wordt verwezen naar par. 3.5. De overige opmerkingen van de NVRA zijn ook door andere organisaties aan de orde gesteld en hiervoor al behandeld.
De RvR heeft in zijn toelichting een inschatting gemaakt van het aantal toevoegingen dat voor de experimentele procedure verwacht wordt. De verwachting is dat dit tot een kostenpost van € 324.000 leidt.
De ADR heeft met veel interesse kennisgenomen van het besluit en geeft nog de suggestie dat de regelrechter inspiratie op kan doen door bij ADR mee te kijken en hun laagdrempelige aanpak van dichtbij te ervaren.
Fairwork ondersteunt kwetsbare arbeidsmigranten die moeilijkheden ondervinden bij de toegang tot het recht in Nederland. Fairwork juicht dit experiment toe.
Wat betreft de opmerkingen van Fairwork bij de artikelen 3, 7, 8 en 15 wordt verwezen naar de toelichting in par. 3.2, 3.4, 3.7 en 5.1.
De VEH onderschrijft het belang van een laagdrempelige, eenvoudige, betaalbare en snelle procedure voor het beslechten van geschillen en juicht het experiment toe. VEH stelt aan de orde dat ook bij VvE-bestuurders behoefte bestaat om een VvE-geschil met een appartementseigenaar op een laagdrempelige manier op te lossen. Hiervoor is niet gekozen gelet op de specifieke doelgroep waar dit experiment op ziet. Het is goed denkbaar dat de resultaten uit de evaluatie van het experiment ook bruikbaar zijn voor andere zaakstromen waaronder VvE-geschillen. Verwezen wordt naar par 3.3 voor een verdere toelichting. Bovendien wordt gewezen op het initiatief «voorRecht» dat de Rechtspraak in het arrondissement Noord-Holland specifiek voor VvE-zaken is gestart, zoals de VEH in haar reactie ook opmerkt.
De NVvR stemt in met het voorstel om met de tijdelijke introductie van de regelrechter toegang te verlenen aan een nieuwe groep rechtzoekenden. De inzet van deze experimentele procedure verdient daarom alle waardering en aandacht. De NVvR is van mening dat het experiment met de regelrechter een mooie aanvulling kan vormen op eerder uitgevoerde pilots, om te onderzoeken hoe de toegang tot de rechter voor rechtzoekenden kan worden vergroot en hoe op korte termijn het geschil tussen partijen kan worden geëindigd. De NVvR steunt het streven om de toegang tot de rechter voor (kwetsbare) werknemers en voor rechtzoekenden met relatief geringe geldvorderingen, te verbeteren. De meerwaarde van dit experiment is volgens de NVvR met name dat zaken onder de rechter worden gebracht die eerder niet aan hem werden voorgelegd, waardoor het experiment vooral maatschappelijke betekenis toekomt. Met het oog daarop wijst de NVvR erop dat in de toelichting nog niet goed in beeld is gebracht in hoeverre deze procedure kostenefficiënt is of beoogt te zijn. De experimentele procedure stelt rechtzoekenden in staat op eenvoudige wijze zonder bijstand van een deurwaarder of rechtsbijstandsverlener een zaak aanhangig te maken. De kostenbesparingen die dit meebrengt, vormen op zichzelf geen oogmerk van de experimentele procedure.
De NVvR doet de suggestie de afbakening tussen de positie van het regiebureau en die van de regelrechter te concretiseren in een procesreglement en/of door in het aanvraagformulier duidelijk te vermelden welke informatie nodig is om te kunnen beoordelen of een vordering valt onder het toepassingsbereik van artikel. Naar aanleiding van een advies van de adviescommissie BPR is het regiebureau als zodanig uit het besluit geschrapt. Het is de regelrechter die beoordeelt of een zaak binnen het toepassingsbereik van artikel 4 valt. Het besluit en de toelichting zijn hierop aangepast. De suggestie van de NVvR om bijzondere aandacht te besteden aan de inrichting van het aanvraag- en reactieformulier is toegelicht in par. 5.3. Op advies van de NVvR is in verband met de evaluatie aan artikel 17, tweede lid, onderdeel a, een onderdeel 8° toegevoegd. Dit betekent dat in de evaluatie ook aandacht wordt besteed aan het aantal zaken waarin verstek wordt verleend en waarin verzet of hoger beroep wordt ingesteld in zowel de zaken in de experimentele procedure als de reguliere procedure. De NVvR stelt aan de orde dat de ervaringen met de experimentele procedure zich niet goed lenen voor een verkenning of het onderscheid tussen dagvaardings- en verzoekschriftprocedures kan worden afgeschaft. Zoals in reactie op de opmerking van de HR over dit punt is verduidelijkt, maakt een verkenning naar een mogelijke afschaffing van dat onderscheid geen onderdeel uit van het experiment.
Op 29 april 2024 is het ontwerpbesluit en een uiteenzetting van de vraagstelling ten behoeve van de evaluatie van het onderzoeksbureau Andersson Elffers Felix aan de Toetsingscommissie gezonden. Op 20 juni 2024 heeft de Toetsingscommissie advies uitgebracht. De taak van de Toetsingscommissie is om te toetsen of het besluit voldoet aan de eisen zoals opgenomen in de wet en het besluit en, zo nodig, of het voorstel aanpassing behoeft. In het bijzonder dient de Toetsingscommissie in haar advies aan de hand van de stand van zaken in de wetenschap op juridisch, sociaalwetenschappelijk en economisch terrein in te gaan op de onderbouwing van het nut en de noodzaak van het voorstel voor een experiment.
De Toetsingscommissie geeft in haar advies aan positief gestemd te zijn over dat het experiment wordt uitgevoerd en de wijze waarop het experiment is vormgegeven. Zij ziet de voordelen van het op gedegen wijze experimenteren op het gebied van het burgerlijk procesrecht en waardeert de manier waarop wetenschappelijke inzichten worden betrokken bij de vormgeving van het experiment.
Het belangrijkste punt van de Toetsingscommissie is dat zij zich afvraagt of er met één, volgens haar, niet heel grote controlerechtbank wel voldoende controlezaken zullen zijn in verhouding tot het aantal zaken in het experiment. Daarom adviseert de Toetsingscommissie dat twee van de vijf voor het experiment beschikbare rechtbanken fungeren als controlerechtbank, in plaats van één van de vijf. De Toetsingscommissie wijst erop dat het aantal rechtzoekenden dat deelneemt aan experimenten in de rechtspraak, eigenlijk altijd tegenvalt. De keuze voor slechts één controlerechtbank heeft volgens de Toetsingscommissie het risico dat de mogelijk bijzondere kenmerken van die ene rechtbank in sterke mate het resultaat van het onderzoek bepalen. Ook vreest de Toetsingscommissie dat die controlegroep te klein is om op een betekenisvolle manier een vergelijking te kunnen maken met de experimentele groep. De Toetsingscommissie gaat ervan uit dat er niet meer dan vijf rechtbanken bij het onderzoek betrokken (kunnen) zijn. Daarom adviseert zij dat één van de vier deelnemende rechtbanken aan het experiment, in plaats daarvan als tweede controlerechtbank wordt aangewezen.
De vrees van de Toetsingscommissie wordt op dit punt niet gedeeld. Het advies om een extra controlerechtbank aan te wijzen, wordt daarom niet overgenomen. Het aantal en het type zaken bij de rechtbank Noord-Holland is voldoende groot resp. divers dat hiermee een volwaardige evaluatie kan worden uitgevoerd. Naar aanleiding van het advies van de Toetsingscommissie is navraag gedaan naar het aantal zaken dat in de zaakstromen waarop het experiment ziet, in de reguliere procedure bij de rechtbank Noord-Holland wordt verwacht en hoe dat aantal zich verhoudt tot andere rechtbanken. Op basis van gegevens uit eerdere jaren is de inschatting dat het aantal zaken bij de rechtbank Noord-Holland in de reguliere procedure voor de zaakstromen waarop het experiment ziet, ongeveer 670 zaken per jaar bedraagt. In vergelijking tot de andere rechtbanken, die als controlerechtbank kunnen fungeren, is de rechtbank Noord-Holland in de betreffende zaakstromen een gemiddeld grote rechtbank is, in een gebied met relatief veel gelijksoortige kwetsbare werknemers. Deze rechtbank is bovendien vanaf het begin betrokken bij de voorbereidingen van het experiment. Die 670 zaken per jaar vormen een substantieel aantal ten opzichte van de ongeveer 400 zaken die naar verwachting per jaar bij de regelrechter worden aangebracht. Dat geldt eens te meer als in aanmerking wordt genomen dat er ook binnen de deelnemende rechtbanken een controlegroep is, die bestaat uit de arbeids- of geldvorderingszaken waarin de eiser voor de reguliere procedure kiest. De Toetsingscommissie merkt over deze laatste groep op dat er in de evaluatie rekening mee gehouden moet worden dat dit een andersoortige controlegroep is omdat deze eisers een keuze hebben gemaakt voor een van beide procedures.
Ook met inachtneming van deze opmerking, is dit een controlegroep die relevant is in de evaluatie.
Bij de keuze om het advies van de Toetsingscommissie op dit punt niet te volgen, weegt mee dat als één van de aan het experiment deelnemende rechtbanken zou wegvallen, dat ten koste gaat van het experiment. De verwachting is dat er per jaar bij de regelrechter 350 geldvorderingszaken en 50 zaken betreffende een arbeidsovereenkomst zullen worden aangebracht. Als er minder gerechten aan de experimentele procedure deelnemen, zullen deze aantallen afnemen en bestaat het risico dat er onvoldoende «massa» is voor een goede evaluatie van het experiment, een belangrijk doel van het experiment. Dat geldt in het bijzonder voor de arbeidszaken. Ook de Toetsingscommissie onderkent dit risico in haar advies.
Ook de tekst van artikel 8, tweede lid, van het Tber gaat uit van niet meer dan één controlerechtbank («indien dit in het kader van de evaluatie nodig is, wordt bepaald welk gerecht bij de evaluatie van het experiment zal zijn betrokken»). Ook in de nota van toelichting bij dat tweede lid is nergens sprake van meer dan één controlerechtbank.
Deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, vormen zwaarwegende gronden om het advies van de Toetsingscommissie op dit punt niet te volgen. Daarnaast doet de Toetsingscommissie een aantal suggesties ter verbetering van het experiment en de evaluatie daarvan. Deze zijn zoveel mogelijk overgenomen en verwerkt in de paragrafen 2, 3.2, 3.8 en 7. Zij hebben vooral betrekking op en gevolgen voor de wijze waarop de evaluatie wordt ingericht en uitgevoerd.
Op grond van artikel 1, achtste lid, van de Tijdelijke Experimentenwet rechtspleging wordt een voordracht van een vast te stellen algemene maatregel van bestuur niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Met het oog op deze voorhangprocedure is bij brief van 16 september 2024 het ontwerpbesluit aan de Tweede Kamer en Eerste Kamer toegezonden (Kamerstukken II, 2023–24, 29 279, nr. 873 en Kamerstukken I, 2023–24, 29 279, Z). De voorhang heeft niet tot vragen of opmerkingen geleid.
De verschillen tussen de experimentele procedure en de reguliere procedure zijn artikelsgewijs in tabelvorm hieronder weergegeven. In de eerste kolom zijn de artikelen uit Rv opgenomen waarvan in dit besluit is afgeweken of die niet van toepassing zijn. In de tweede kolom is opgenomen of het gaat om niet-toepassing en op welke wijze is afgeweken van die artikelen. In de derde kolom is weergegeven waar deze afwijking is opgenomen in het besluit, dan wel waar de betreffende artikelen in het besluit buiten toepassing zijn verklaard.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering |
Afwijking of niet van toepassing |
Tijdelijk besluit experiment regelrechter |
---|---|---|
Artikelen 45 tot en met 66 |
Niet van toepassing. Vanwege het ontbreken van een dagvaarding, zijn de regels voor exploten niet van toepassing. |
Artikel 6, tweede lid |
Artikelen 69 tot en met 76 |
Niet van toepassing. Indien de procedure verkeerd wordt ingeleid bericht de griffie op welke wijze de zaak wel in behandeling kan worden genomen in de reguliere procedure. Dit bericht is geen vonnis. |
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 82 |
Niet van toepassing. Er worden geen conclusies en aktes ingediend en er is geen rol- of rolzitting. |
Artikel 10, eerste lid en artikel 12 |
Artikel 87, zesde lid |
Afwijking. Bewijsstukken kunnen in het geding worden gebracht bij het aanvraag- en reactieformulier. Het reactieformulier of bewijsstukken kunnen nog tot tien dagen voor de mondelinge behandeling worden ingediend. |
Artikelen 7, eerste lid, 10, eerste lid en artikel 12 |
Artikelen 111 tot en met 124 |
Niet van toepassing. De dagvaarding is vervangen door een informeel aanvraagformulier. Van een eventuele advocaat of andere gemachtigde wordt melding gemaakt op dit formulier. |
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 125 |
Afwijking. Vanaf vijf dagen na indiening van het formulier is de zaak aanhangig, tenzij de regelrechter voor ommekomst van die termijn heeft beoordeeld dat de zaak niet in behandeling wordt genomen. |
Artikel 8, eerste lid |
Artikelen 126 en 127 |
Niet van toepassing. Er wordt geen gebruik gemaakt van een rol of roldatum. |
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 128 |
Afwijking. De gedaagde neemt geen conclusie van antwoord maar dient een reactieformulier in. Van een eventuele advocaat of andere gemachtigde wordt melding gemaakt op dit formulier, in plaats van op de roldatum. |
Artikel 10, eerste lid |
Artikel 130, eerste lid, eerste volzin |
Afwijking. Eiser is bevoegd zijn eis mondeling op de mondelinge behandeling te veranderen of te vermeerderen, in plaats van schriftelijk. |
Artikel 11, tweede lid |
Artikel 131 |
Afwijking. De mondelinge behandeling wordt gepland direct nadat de zaak aanhangig is, in plaats van na conclusive van antwoord van de gedaagde. |
Artikel 8, tweede lid |
Artikel 132 |
Afwijking. Er is geen repliek en dupliek. Er wordt alleen een aanvraag- en reactieformulier ingediend en daarna direct een mondelinge behandeling gepland. |
Artikelen 7, tweede lid, 10, tweede lid en artikel 11 |
Artikel 133, eerste en tweede lid |
Niet van toepassing. Er worden geen conclusies genomen, dus deze termijnen zijn niet van toepassing. |
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 136 |
Afwijking, de eis in reconventie moet zien op het onderwerp van de oorspronkelijke eis. |
Artikel 10, vierde lid |
Artikel 137 |
Afwijking. De eis in reconventie kan worden ingesteld door vermelding daarvan op het reactieformulier of door indiening tijdens de mondelinge behandeling, in plaats van bij de conclusie van antwoord. |
Artikel 10, derde en zesde lid |
Artikel 139 |
Afwijking. Verstek wordt onder meer verleend als gedaagde geen reactieformulier heeft ingediend, er geen advocaat of andere gemachtigde wordt gesteld en gedaagde niet op de mondelinge behandeling verschijnt, in plaats van indien gedaagde niet verschijnt op de roldatum. |
Artikel 14, eerste lid |
Artikel 143, tweede lid, eerste volzin |
Afwijking. Verzet wordt gedaan door een schriftelijke mededeling aan de griffier, per gewone post of langs elektronische weg, in plaats van bij exploot van dagvaarding. |
Artikel 14, tweede lid |
Artikel 146 |
Afwijking. Er wordt een reactieformulier ingediend in plaats van een exploot van verzet, waarmee ook een eis in reconventie kan worden ingesteld. |
Artikel 14, derde lid |
Artikel 147 |
Afwijking. Door het verzet wordt de procedure conform de regels van het besluit hervat, in plaats van heropening van de vorige instantie. |
Artikel 14, derde lid |
Artikel 208 |
Niet van toepassing. Incidentele vorderingen kunnen aan de orde zijn maar hoeven niet bij dagvaarding te worden ingesteld. |
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 224 |
Niet van toepassing. Zekerheidsstelling voor proceskosten kan niet worden gevorderd. |
Artikel 6, tweede lid |
Artikel 237, eerste lid |
Afwijking. De proceskosten mogen in alle gevallen geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd, in plaats van alleen bij bepaalde familierelaties, in geval van gedeeltelijke toewijzing en bij nodeloos gemaakte kosten. |
Artikel 15 |
Wet griffierechten burgerlijke zaken |
Afwijking of niet van toepassing |
Tijdelijk besluit experiment regelrechter |
Artikel 3, derde lid |
Afwijking. De eiser is griffierecht verschuldigd vanaf de dag dat de zaak aanhangig is, in plaats van vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting of de eerste roldatum. |
Artikel 16 |
Artikel 1 bevat de begripsbepalingen van enkele in het besluit gebruikte begrippen.
Het doel van het experiment met de regelrechter is in artikel 2 van dit besluit vastgelegd (artikel 2, eerste lid, onder a van de wet). Het eerste doel is om te bezien of de experimentele procedure leidt tot een verlaging van de drempel om een zaak aanhangig te maken of verweer te voeren (onderdeel a). De verwachting is dat met de verlaging van deze drempel de toegang tot de rechter wordt vergroot en mogelijk een groep rechtzoekenden wordt bereikt die zich anders niet tot een rechter had gewend. Het tweede doel is om te bezien of de experimentele procedure eenvoudiger, sneller en effectiever kan worden doorlopen dan de reguliere procedure (onderdeel b). Daarbij wordt ingezet op de-escalatie van het geschil. Het derde doel is om te bezien of in de experimentele procedure een geschil vaker op minnelijke wijze kan worden opgelost (onderdeel c). De verwachting is dat door de eenvoudige procedure, het belang van en de nadruk op de mondelinge behandeling en het beperken van processtukken vaker een minnelijke schikking zal worden bereikt en het aantal verstekzaken afneemt. De wijze waarop invulling wordt geven aan het bereiken van de doelen en de verwachting hierbij is nader toegelicht in par. 3.2. De doelen van het experiment laten onverlet dat de kwaliteit van de rechtspraak in het experiment gelijk is aan die in de reguliere procedure. Onverminderd geldt het fundamentele recht op een eerlijke berechting door een onafhankelijke en onpartijdige rechter (artikel 12 Wet RO).
In artikel 3, eerste lid, is aangewezen welke rechtbanken deelnemen aan de experimentele procedure. De regelrechter is werkzaam als kantonrechter bij een van deze deelnemende rechtbanken, zoals is vastgelegd in de definitiebepaling van regelrechter in artikel 1. Als rechtbanken die deelnemen aan het experiment worden aangewezen de rechtbanken Den Haag, Overijssel, Rotterdam en Zeeland-West-Brabant.
In het tweede lid is de rechtbank Noord-Holland aangewezen als referentierechtbank. Deze rechtbank is betrokken bij de evaluatie van het experiment om de experimentele procedure te kunnen vergelijken met de reguliere procedure (artikel 8, tweede lid Tber). Deze betrokkenheid is nodig voor het verzamelen van ten minste de gegevens zoals opgenomen in artikel 17, tweede lid, onderdelen a, c onder 2° en d en derde lid onderdeel a, teneinde die te kunnen vergelijken met de gegevens die zijn verzameld bij de deelnemende rechtbanken. Zie ook par. 3.4 van het algemeen deel van de toelichting.
In artikel 4 is bepaald welke zaken in aanmerking komen om door de eiser te worden aangebracht bij de regelrechter. Dit betreffen vorderingen van een werknemer uit hoofde van een arbeidsovereenkomst (onderdeel a) en geldvorderingen van een natuurlijk persoon tot een maximum van € 5.000 in hoofdsom (onderdeel b). Op advies van de HR wordt hier verduidelijkt dat de beperking van de vordering tot € 5.000 in hoofdsom niet geldt voor vorderingen van een werknemer uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. Ook arbeidszaken waarin meer dan € 5.000 in hoofdsom door de werknemer wordt gevorderd, vallen dus onder het experiment. Onderdeel a is hiertoe aangevuld. Dit betreffen zaken die in de reguliere procedure met een dagvaarding worden ingeleid. Arbeidszaken die door de regelrechter worden behandeld zijn vorderingen van een werknemer die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst als bedoeld in Titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit betreffen bijvoorbeeld vorderingen tot betaling van achterstallig loon (artikel 7:625 BW) (inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente), tot doorbetaling van loon bij ziekte of zwangerschap (artikel 7:629 BW) en tot toekenning van vakantie en de re-integratieplicht van de werkgever (artikel 7:658a BW). Daarnaast kunnen geschillen over de eenzijdige wijziging van de arbeidsovereenkomst (artikel 7:613 BW) en het concurrentiebeding (artikel 7:653 BW) aan de regelrechter worden voorgelegd. Ook geschillen waarin een beroep wordt gedaan op een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:610a BW) kunnen aan de regelrechter worden voorgelegd, mits er ook sprake is van een vordering uit hoofde van de (gestelde) arbeidsovereenkomst. Zaken die worden ingeleid met een verzoekschrift, zoals verzoeken tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:671b BW) en verzoeken tot vaststelling van een (hogere) transitievergoeding (artikel 7:673 BW) zijn uitgesloten van het experiment. Vorderingen van werkgevers zijn ook uitgesloten, het moet gaan om een vordering van een werknemer. Zie nader par. 3.3 van het algemeen deel van de toelichting.
Daarnaast kunnen natuurlijke personen die een geldvordering hebben met een beloop van ten hoogste € 5.000 in hoofdsom deze aanbrengen bij de regelrechter. Ook wanneer de natuurlijke persoon handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, kan hij zich tot de regelrechter wenden. Daarmee wordt vooral beoogd om zzp’ers toegang tot de regelrechter te verlenen.
Tevens wordt voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat of een vordering wordt ingediend als privépersoon of in de uitoefening van het beroep of bedrijf, wat vooral bij zzp’ers niet altijd duidelijk gescheiden kan worden (zoals de laptop die in privé, maar ook in de uitoefening van het bedrijf wordt gebruikt). Verder vloeit uit onderdeel b voort dat die uitoefening van het beroep of bedrijf niet in de vorm van een rechtspersoon dient plaats te vinden. Wanneer die uitoefening gebeurt in de vorm van een maatschap, commanditaire vennootschap of vennootschap onder firma, kan wel een beroep op de regelrechter worden gedaan. Hiermee wordt beoogd ook (vooral kleinere) bedrijven waarin de ondernemers als natuurlijk persoon optreden en zich op contractuele basis hebben georganiseerd, toegang tot de regelrechter te geven. Het besluit bevat geen afwijking van de mogelijkheid dat zaken met meerdere eisers en gedaagden door de regelrechter worden behandeld. Dit is dus mogelijk.
Naast de eis in de hoofdzaak kunnen ook nevenvorderingen worden ingesteld. Eiser en gedaagde kunnen deze opnemen in het aanvraag- of reactieformulier. Dit kan een vordering zijn die bijvoorbeeld ziet op een verklaring voor recht, een uitvoerbaar bij voorraad verklaring, wettelijke rente of buitengerechtelijke incassokosten. Op advies van de Rvdr en de HR wordt hier verduidelijkt dat voor wat betreft de competentie van de regelrechter (de hoogte van de) nevenvorderingen niet meetellen bij de beoordeling of een zaak op grond van dit artikel in behandeling kan worden genomen door de regelrechter.
In het eerste lid van artikel 5 is geregeld dat het experiment facultatief van aard is in de zin van artikel 3, derde lid Tber. Dit betekent dat de eiser de keuze maakt of gebruik wordt gemaakt van de experimentele procedure. In het tweede lid wordt invulling gegeven aan deze facultatieve aard. De eiser bepaalt of gebruik wordt gemaakt van de experimentele procedure en maakt dit kenbaar door indiening van het aanvraagformulier (tweede lid). De gedaagde moet die keuze in beginsel volgen en kan dit alleen voorkomen met een beroep op een onbillijkheid van overwegende aard (artikel 1, zevende lid, van de wet). Voor de gedaagde is het experiment dus welbeschouwd dwingend van aard.
In artikel 6 is bepaald van welke artikelen in Rv en de Wgbz wordt afgeweken in de experimentele procedure en welke artikelen in deze wetten niet van toepassing zijn. Er wordt alleen van Rv en de Wgbz afgeweken voor zover dit nodig is voor het experiment. Hiermee wordt voldaan aan artikel 1, vierde lid, tweede volzin van de wet. Alle overige artikelen uit de eerste, tweede en derde titel van het Eerste Boek van Rv en uit de Wgbz blijven van toepassing. De verschillen tussen de reguliere- en experimentele procedure zijn opgenomen en toegelicht in de tabel in par. 11 van het algemeen deel van de toelichting.
Bewijsstukken kunnen in het geding worden gebracht met het aanvraag- of reactieformulier. Het reactieformulier of de bewijsstukken kunnen nog tot tien dagen voor de mondelinge behandeling worden ingediend. Stukken die later dan tien dagen voor de mondelinge behandeling worden ingediend worden buiten beschouwing gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. Dit betekent een afwijking van artikel 87, zesde lid, waarin is bepaald dat de processtukken en andere stukken zoveel mogelijk onmiddellijk bij dagvaarding dan wel conclusie van antwoord en tot uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling in het geding worden gebracht.
Er wordt geen dagvaarding gebruikt om een geding aanhangig te maken. Het geding is aanhangig vanaf vijf dagen na indiening van het formulier bij de griffie, tenzij de regelrechter op grond van artikel 7, derde lid, voor ommekomst van die termijn heeft beoordeeld dat de zaak niet in behandeling wordt genomen (artikel 8, eerste lid). Dit betekent een afwijking van artikel 125 Rv. Op dit aanvraagformulier kan de naam van de advocaat of andere gemachtigde worden vermeld. Als blijkt dat er in het ingediende aanvraagformulier informatie ontbreekt die essentieel is voor behandeling van de zaak door de regelrechter, verzoekt de griffier de eiser het formulier binnen tien dagen aan te vullen. Een verzoek tot uitstel van de aanvulling van het formulier kan eiser doen aan de regelrechter, waarna de regelrechter beslist of dit uitstel wordt verleend. Uitstel kan telefonisch of langs elektronische weg, per sms-bericht of bijvoorbeeld WhatsApp, en anders op papier worden verzocht en over de beslissing daarop worden partijen op dezelfde wijze geïnformeerd.
Verder wordt afgeweken van artikel 128 Rv. De gedaagde neemt geen conclusie van antwoord maar dient een reactieformulier in (artikel 10, eerste lid). Op dit reactieformulier kan de naam van de advocaat of andere gemachtigde worden vermeld. De gedaagde kan het reactieformulier tot uiterlijk tien dagen voor de mondelinge behandeling indienen. Een verzoek tot uitstel voor het indienen van het reactieformulier kan gedaagde doen aan de regelrechter, waarna de regelrechter beslist of dit uitstel wordt verleend. Uitstel kan telefonisch of langs elektronische weg, bijvoorbeeld per sms-bericht of WhatsApp, en anders op papier worden verzocht en over de beslissing daarop worden partijen op dezelfde wijze geïnformeerd.
Nadat de zaak aanhangig is, wordt zo spoedig mogelijk een datum voor de mondelinge behandeling bepaald. Aan eiser en gedaagde wordt geen gelegenheid geboden om voor re- en dupliek te concluderen. Hiermee wordt afgeweken van de artikelen 131 en 132 Rv. Er wordt bovendien altijd een mondelinge behandeling gepland. Daar kunnen partijen mondeling op elkaars ingediende stukken reageren (artikelen 7, tweede lid, 10, tweede lid en 11) en kan mondeling een verandering of vermeerdering van eis of van eis in reconventie worden gedaan. Ook kan een incidentele vordering worden ingesteld (artikel 11, tweede lid). Van artikel 130, eerste lid, eerste volzin, waarin is bepaald dat een verandering of vermeerdering van eis schriftelijk wordt gedaan, wordt dan ook afgeweken. Van artikel 137 Rv wordt afgeweken, een eis in reconventie wordt ingesteld in het reactieformulier of tijdens de mondelinge behandeling en niet in de conclusie van antwoord. Dit formulier kan nog tien dagen voor de mondelinge behandeling worden ingediend.
De gedaagde verschijnt onder meer rechtsgeldig in het geding door een reactieformulier in te dienen, een advocaat of andere gemachtigde te stellen, dit is mogelijk tot op de mondelinge behandeling, door middel van het verzoek tot bepaling van een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling of door als gedaagde zelf op de mondelinge behandeling te verschijnen. Een advocaat of andere gemachtigde kan zich melden voorafgaand maar ook voor het eerst op de mondelinge behandeling. Van rechtsgeldig in het geding verschijnen is sprake als gedaagde zelf een handeling verricht waaruit ondubbelzinnig blijkt dat hij van de procedure bij de regelrechter op de hoogte is. De mogelijkheden waarop een gedaagde in de procedure kan verschijnen zijn dan ook niet- limitatief opgenomen in deze toelichting. Dit is verduidelijkt naar aanleiding van een opmerking van de Rvdr. Indien de in het besluit voorgeschreven termijnen (artikelen 8, derde lid, artikel 9 en artikel 11, eerste lid) in acht zijn genomen, kan vervolgens verstek worden verleend. Dit wijkt af van de wijze waarop in de reguliere procedure in het geding wordt verschenen, namelijk op de eerste of op een door de rechter nader bepaalde roldatum in het geding (artikel 139 Rv). Indien sprake is van meerdere gedaagden wordt voortgeprocedeerd tussen de eiser en de gedaagde die is verschenen en verstek verleend tegen de gedaagde die niet in de procedure is verschenen zoals bepaald in artikel 14, eerste lid. Van artikel 140 Rv, waarin de regeling is opgenomen over verstekverlening bij meer gedaagden, wordt niet afgeweken. Dat betekent dat als één van de gedaagden in de procedure verschijnt, de procedure ook ten aanzien van de niet-verschenen gedaagden geldt als een procedure op tegenspraak.
Verzet wordt gedaan door een schriftelijke mededeling aan de griffie, de termijnen van artikel 143, tweede en derde lid Rv zijn van toepassing. Daarna vult de gedaagde een reactieformulier in. Dit formulier dient binnen tien dagen te worden ingediend. Verzet wordt dus niet gedaan bij exploot van dagvaarding, waardoor wordt afgeweken van de artikelen 143, tweede lid, eerste volzin, 146 en 147 Rv. De wijze waarop in de experimentele procedure verstek kan worden verleend en verzet wordt gedaan, is opgenomen in en toegelicht bij artikel 14.
De bepalingen in de twaalfde afdeling van Rv met betrekking tot het vonnis zijn van toepassing, met uitzondering van het eerste lid van artikel 237 Rv over de kostenveroordeling. De regelrechter krijgt de bevoegdheid de kosten geheel of gedeeltelijk te compenseren, ook indien de gehele vordering van eiser wordt toegewezen (artikel 15). De rechterlijke vrijheid wordt in dit opzicht niet begrensd, zoals dat nu wel het geval is op grond van artikel 237 Rv. Tot slot wordt in artikel 16 afgeweken van artikel 3, derde lid, eerste volzin, van de Wgbz. Dit is mogelijk op grond van artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de wet. Dit wordt verder in artikel 16 toegelicht.
Niet van toepassing zijn de artikelen 45 tot en met 66 (exploten), 82 (conclusies en akten) en 111 tot en met 124 (dagvaarding). Exploten en dagvaardingen worden niet gebruikt in de experimentele procedure. Ook de artikelen 69 tot en met 76 zijn niet van toepassing. Indien de zaak niet in behandeling wordt genomen door de regelrechter wordt dit aan de eiser medegedeeld door de griffie. Tevens wordt aan de eiser medegedeeld op welke wijze de zaak in behandeling genomen kan worden in een reguliere procedure en dat aan de indiening van het aanvraagformulier geen rechtsgevolgen zijn verbonden. Deze mededeling is geen eindvonnis, voor een verdere toelichting wordt verwezen naar par. 3.7 en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 7. Artikel 82 Rv ziet op het nemen van conclusies en akten op of voor de rolzitting. Bij de regelrechter ontbreken een rol en een rolzitting en is uitsluitend sprake van een mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 87 Rv. Het eerste en tweede lid van artikel 133 Rv zijn niet van toepassing, er worden geen conclusies genomen, dus termijnen daarvoor zijn niet nodig. Verder zijnde artikelen 126 en 127 Rv niet van toepassing omdat de regelrechter niet werkt met een rol of roldatum. Ook is artikel 208 niet van toepassing omdat incidentele vorderingen wel kunnen worden ingesteld, zowel schriftelijk als mondeling voor of tijdens de mondelinge behandeling, maar hiervoor is dus geen dagvaarding of conclusie nodig. Incidentele vorderingen kunnen worden ingesteld, artikel 209 Rv blijft van toepassing. De mogelijkheid van het vragen van een voorlopige voorziening (artikel 223) blijft bestaan om te voorkomen dat partijen hiervoor een nieuwe procedure onder het reguliere procesrecht moeten starten, terwijl de regelrechter al kennisgenomen heeft van de zaak. Artikel 224 is niet van toepassing, zodat de gedaagde geen vordering tot zekerheidsstelling van de proceskosten kan instellen. Gelet op het laagdrempelige en eenvoudige karakter van de experimentele procedure is het niet passend zekerheidsstelling hiervoor te vragen. Dit artikel is toegevoegd op advies van de adviescommissie BPR.
In de experimentele procedure blijft het recht op hoger beroep en cassatie bestaan, waarbij de appelgrens zoals die volgt uit artikel 332 Rv, onverminderd van toepassing is. Dit waarborgt het recht zoals opgenomen in artikel 1, vijfde lid, onderdeel g van de wet. De experimentele regels gelden niet in hoger beroep en cassatie.
Voor het starten van een procedure bij de regelrechter wordt een aanvraagformulier ingevuld en ingediend bij de griffie. Dit is geregeld in het eerste lid. Het aanvraagformulier kan worden ingediend, door afgifte aan de balie van de rechtbank of door het deponeren in de brievenbus, voor zover aanwezig, per gewone post of langs elektronische weg. In het tweede lid is een niet- limitatieve opsomming opgenomen van gegevens die in elk geval op het aanvraagformulier door eiser worden vermeld. Het aanvraagformulier wordt ondertekend door de eiser. Indien het formulier digitaal wordt ingediend dan dient DigID als authenticatie. Indien de Rechtspraak andere gegevens nodig acht, kunnen zij dit opnemen in het procesreglement voor de regelrechter, zodat duidelijk is voor eiser welke gegevens nodig zijn voor het starten van een procedure bij die rechter. Denkbaar is dat de Rechtspraak bij het aanvraagformulier een toelichting verstrekt, waarbij ook aandacht kan worden besteed aan de mogelijkheid van bijvoorbeeld het indienen van een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het te wijzen vonnis. Daarmee is ook de opmerking van de KBvG over de uitvoerbaar bij voorraad verklaring geadresseerd. De regelrechter beoordeelt, op basis van de criteria van artikel 4 van het besluit, of de aangebrachte zaak in behandeling wordt genomen. Indien bijvoorbeeld in een geschil een beroep wordt gedaan op een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:610a BW) en er daarnaast sprake is van een vordering uit hoofde van deze (gestelde) arbeidsovereenkomst, kan dit geschil aan de regelrechter worden voorgelegd. Op advies van de adviescommissie BPR wordt hierbij verduidelijkt dat de weigering om de zaak in behandeling te nemen geen eindvonnis is en hiertegen staat dan ook geen hoger beroep open. De regelrechter kan een uitstel van tien dagen verlenen voor het aanvullen van het aanvraagformulier op grond van het vierde lid. Van deze termijn kan uitstel worden gevraagd, telefonisch of langs elektronische weg, bijvoorbeeld per sms-bericht of WhatsApp, en anders op papier en over de beslissing daarop worden partijen op dezelfde wijze geïnformeerd.
De regelrechter beslist of dit uitstel wordt verleend. Indien het formulier niet volledig kan worden ingevuld, bijvoorbeeld omdat gedaagde niet beschikt over een e-mailadres of woonadres zodat deze gegeven niet kunnen worden vermeld, beslist de regelrechter of de zaak op basis van de aanwezige gegevens in behandeling kan worden genomen. Indien blijkt dat de zaak niet in aanmerking komt voor behandeling door de regelrechter, bericht de griffie de eiser daarover. In dit bericht geeft de griffie aan op welke wijze de zaak wel in behandeling kan worden genomen in de reguliere procedure en dat aan de indiening van het formulier geen rechtsgevolgen zijn verbonden. Indien in de betreffende zaak verjarings- of vervaltermijnen aan de orde zijn, wordt voor de beantwoording van de vraag of een vordering is verjaard of een recht is vervallen de zaak geacht aanhangig te zijn vanaf de datum waarop het aanvraagformulier is ingediend. Dit kan onder meer aan de orde zijn bij een zaak van een werknemer die aanspraak wil maken op een transitievergoeding. Hiermee is beoogd te voorkomen dat werknemers worden benadeeld doordat ze een zaak in de experimentele procedure zijn gestart, waar de reguliere procedure aangewezen is en hierdoor mogelijk een verjarings- of vervaltermijn verstrijkt. Voorwaarde is wel dat de eiser binnen drie weken nadat de griffie hem de mededeling heeft gestuurd dat de zaak niet door de regelrechter wordt behandeld, de zaak alsnog via de reguliere wijze aanbrengt of de verjaring op een andere wijze stuit. Omdat de verweerder niet in kennis is gesteld van het aanhangig maken van de experimentele procedure bij de regelrechter, weet hij ook niet van de eventuele stuiting van de verjaring of het voorkomen van het verval daardoor. Bij vervaltermijnen zoals aan de orde in dit soort zaken gaat het in de regel om heel korte termijnen van twee tot drie maanden.
Daarom krijgt de eiser een termijn van drie weken om de zaak alsnog in de reguliere procedure aan te brengen. Doet de eiser dit niet, dan kan dit tot gevolg hebben dat de verjaring is ingetreden of de vervaltermijn alsnog verstreken. Aan het indienen van het formulier zijn, behoudens het voorgaande, geen rechtsgevolgen verbonden. Er is dan dus ook geen griffierecht verschuldigd voor de experimentele procedure als de regelrechter de zaak niet in behandeling neemt.
In het eerste lid van artikel 8 is, overeenkomstig artikel 10, eerste lid, Tber bepaald dat een zaak aanhangig is vanaf vijf dagen na indiening van het formulier, tenzij de regelrechter op grond van artikel 7, derde lid, voor ommekomst van die termijn heeft beoordeeld dat de zaak niet in behandeling wordt genomen. Vanaf die datum is sprake van een daad van rechtsvervolging die de verjaring stuit in de zin van artikel 316 van Boek 3 BW. De stukken en mededelingen die zijn genoemd in artikel 8, derde lid, worden aan partijen, indien mogelijk, langs elektronische weg verstuurd. Dit is in elk geval mogelijk indien op het aanvraag- of reactieformulier een e-mailadres is ingevuld of de griffie op andere wijze bekend is geworden met een e-mailadres. Aan partijen worden de stukken daarnaast ook per gewone post gestuurd en aan gedaagde bij aangetekende brief, om te waarborgen dat de oproeping en stukken gedaagde bereiken. Dit geldt ook voor stukken in een eventuele procedure tegen de Staat. De griffie zal de stukken voor de procedure per post naar het adres van het desbetreffende ministerie sturen, zoals ook de gebruikelijke gang van zaken is indien de Staat is betrokken bij een verzoekschriftprocedure.
Naar aanleiding van een aanbeveling van de Rvdr wordt hier het volgende verduidelijkt.
Aan eiser wordt in de oproep toegelicht dat, indien sprake is van een arbeidszaak, een geschil over een opzegging of beëindiging van een arbeidsovereenkomst buiten het bereik van het experiment valt, hierbij vervaltermijnen gelden en in een reguliere procedure behandeld moet worden. Daarbij wordt verwezen naar desbetreffende informatie hierover op rechtspraak.nl. De oproeping volgt pas na een controle op grond van de BRP. Naar aanleiding van een opmerking van de KBvG wordt hier verduidelijkt dat er geen minimale oproeptermijn zal worden vastgelegd. Het is aan de deelnemende rechtbanken om hier een pragmatische invulling aan te geven. Partijen worden in één bericht op de hoogte gebracht van de datum waarop de zaak aanhangig is en van de datum waarop de mondelinge behandeling plaatsvindt. Deze mededelingen kunnen ook telefonisch of per sms-bericht worden gedaan. De gedaagde ontvangt tezamen met deze oproeping ook een afschrift van het aanvraagformulier met bewijsstukken en het reactieformulier met de mogelijkheid om dit in te vullen en in te dienen bij de griffie van de rechtbank (derde lid, onderdeel b). Indien de woonplaats, vestigingsplaats of het werkelijk verblijf van gedaagde onbekend zijn, geschiedt de oproeping op een door de rechtbank te bepalen wijze, waaronder telefonisch, sms-bericht of e-mail (vierde lid).
Partijen worden in de oproeping gewezen op de vindplaats van het procesreglement voor de regelrechter en op de gevolgen van het niet verschijnen in de procedure. Dit laatste betekent dat verstek wordt verleend indien de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. Partijen worden telefonisch, via sms-bericht of, indien dit niet mogelijk is, langs elektronische weg benaderd voor een toelichting op de experimentele procedure, waarbij ook het belang van de mondelinge behandeling wordt uitgelegd (vijfde lid). Daarnaast ontvangen partijen een flyer met overzichtelijke informatie over de procedure, die wordt meegezonden met de oproeping van partijen.
De oproep voor de mondelinge behandeling wordt direct verzonden nadat de zaak aanhangig is. Voor het geval eiser of gedaagde of beiden verhinderd zijn, wordt hun in diezelfde oproep gevraagd hun verhinderdata in te dienen. Dit draagt bij aan de effectiviteit van de procedure. Als een van de partijen laat weten verhinderd te zijn, wordt de andere partij benaderd door de griffie, indien mogelijk telefonisch, via sms-bericht of langs andere elektronische weg, om binnen vijf dagen ook de verhinderdata op te geven. Van deze termijn kan uitstel worden gevraagd, telefonisch, of langs elektronische weg, per sms-bericht of bijvoorbeeld WhatsApp, en anders op papier en over de beslissing daarop worden partijen op dezelfde wijze geïnformeerd. Nadat verhinderdata zijn opgegeven zal een nieuwe mondelinge behandeling worden gepland.
In het eerste lid van artikel 10 wordt geregeld dat de gedaagde een reactieformulier kan indienen tot tien dagen voor de mondelinge behandeling. Een verzoek tot uitstel voor het indienen van het reactieformulier kan gedaagde doen aan de regelrechter. De regelrechter beslist of dit uitstel wordt verleend. Het uitstel kan worden gevraagd telefonisch, of langs elektronische weg, bijvoorbeeld per sms-bericht of WhatsApp, en anders op papier en over de beslissing daarop worden partijen op dezelfde wijze geïnformeerd. Denkbaar is dat de Rechtspraak bij het reactieformulier een toelichting verstrekt, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de mogelijkheid van bijvoorbeeld het indienen van een eis in reconventie.
In het tweede lid is een niet-limitatieve opsomming opgenomen van gegevens die in elk geval op het reactieformulier door gedaagde moeten worden vermeld. Het reactieformulier wordt ondertekend door de gedaagde. Indien het formulier digitaal wordt ingediend dan dient DigID als authenticatie. Indien de Rechtspraak andere gegevens nodig acht, kunnen zij dit opnemen in het procesreglement voor de regelrechter, zodat duidelijk is voor gedaagde welke gegevens nodig zijn voor het voeren van verweer. In dit formulier kan de gedaagde ook een eis in reconventie instellen (derde lid). Dit kan bijvoorbeeld een verklaring voor recht zijn. Deze eis in reconventie dient te zien op het onderwerp van de oorspronkelijke eis, waarbij een geldvordering als eis in reconventie een beloop heeft van ten hoogste € 5.000 in hoofdsom. Indien de eis in reconventie een beloop heeft van meer dan € 5.000 in hoofdsom wordt de zaak verwezen naar de reguliere procedure, tenzij de regelrechter anders bepaalt (vierde lid). Zo wordt voorkomen dat onder de regelrechter zaken worden gebracht die zich niet lenen voor toepassing van de relatief eenvoudige experimentele procedure, en is er voldoende ruimte voor een integrale beoordeling van het geschil. Dit betekent dat een werkgever, ook indien het geen natuurlijk persoon is, een eis in reconventie kan instellen in de vorm van een geldvordering met een beloop van ten hoogste € 5.000 in hoofdsom. Deze eis dient dan wel verband te houden met de arbeidsovereenkomst. Zo wordt voorkomen dat een zaak te complex wordt en onwenselijke vertraging oplevert. Aangesloten wordt bij de regeling zoals die geldt voor verzoekschriften, waarbij een verweerschrift een zelfstandig verzoek mag bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek (artikel 282, vierde lid, Rv). De regelrechter behoudt zo ook de mogelijkheid om naar bevind van zaken te handelen en te oordelen dat een eis in reconventie buiten de procedure wordt gehouden indien dit tot gevolg heeft dat deze niet meer ziet op het onderwerp van de oorspronkelijke eis of een beloop heeft van meer dan € 5.000 in hoofdsom. Voor deze vorderingen zal gedaagde aangewezen zijn op de reguliere procedure. Dat kan tot gevolg hebben dat gedaagde een nieuwe procedure aanhangig zal moeten maken. Met het oog op de in artikel 2 genoemde doelen is het onwenselijk dat een zaak te complex wordt of te veel vertraging oploopt.
Het reactieformulier met eventuele bijlagen worden indien mogelijk langs elektronische weg en anders per gewone post aan eiser gezonden (vijfde lid). Het voeren van verweer en het instellen van een eis in reconventie kan ook mondeling tijdens de mondelinge behandeling worden gedaan (zesde lid). De eiser kan op de eis in reconventie mondeling op de mondelinge behandeling reageren en eventueel aanvoeren dat de eis in reconventie in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Gelet op het feit dat de eis in reconventie ziet op het onderwerp van de oorspronkelijke eis, is geen nieuwe mogelijkheid geschapen om aanvullende bescheiden in te dienen.
Kern van de procedure bij de regelrechter is de mondelinge behandeling. Uitgangspunt is dat er altijd een mondelinge behandeling plaatsvindt. In artikel 8, tweede lid, is bepaald dat partijen zo spoedig mogelijk nadat de zaak aanhangig is voor de mondelinge behandeling worden opgeroepen. Dit draagt bij aan de doelstelling van een snelle procedure (artikel 2, onderdeel b). De mondelinge behandeling is gericht op het vinden van een oplossing van het conflict en het maken van afspraken daarover. Het voeren van een goed gesprek met de regelrechter kan er naar verwachting aan bijdragen dat partijen tot een integrale oplossing voor hun problemen komen.
Kort voor de mondelinge behandeling worden partijen telefonisch of langs elektronische weg of per gewone post door de rechtbank benaderd om hen te informeren over het belang van de mondelinge behandeling. De artikelen 87, uitgezonderd het zesde lid, tot en met 90 Rv, over de mondelinge behandeling, de schikking en het proces-verbaal, blijven van toepassing.
In het tweede lid van artikel 11 is bepaald dat de eiser en gedaagde in reconventie tijdens de mondelinge behandeling bevoegd zijn hun eis mondeling te veranderen of te vermeerderen of een incidentele vordering in te stellen. Uitgezonderd het eerste lid, eerste volzin, blijft artikel 130 Rv van toepassing. Een mondelinge verandering of vermeerdering van de eis of eis in reconventie is mogelijk als de wederpartij is verschenen of indien kan worden vastgesteld dat hij voor de mondelinge behandeling op andere wijze bekend is geworden met de verandering of vermeerdering van eis of daarvan op de hoogte had kunnen zijn.
Als sprake is van een verandering of vermeerdering van eis beoordeelt de regelrechter of de zaak nog voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het experiment zoals bepaald in artikel 4. Indien deze verandering of vermeerdering van eis ertoe leidt dat de eis buiten de reikwijdte van artikel 4 valt, wordt de zaak verwezen naar de reguliere procedure, tenzij de regelrechter anders bepaalt. Dit laatste betekent dat de regelrechter kan bepalen dat alleen de oorspronkelijke eis door hem wordt behandeld en de zaak voor het overige wordt verwezen naar de reguliere procedure. Indien de verandering of vermeerdering van eis in reconventie ertoe leidt dat die een beloop heeft van meer dan € 5.000 in hoofdsom, geldt artikel 10, vierde lid, tweede volzin. Indien dit nodig is, bepaalt de regelrechter een nieuwe mondelinge behandeling. Indien eiser of gedaagde in reconventie tijdens de mondelinge behandeling zijn eis verandert of vermeerdert, is gedaagde of eiser in conventie bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter beslist, partijen gehoord, zo spoedig mogelijk. Indien de zaak wat betreft de verandering of vermeerdering van eis of eis in reconventie wordt verwezen naar de reguliere procedure, geldt dat eiser gehouden is alsnog een dagvaarding uit te brengen dan wel een verzoekschrift in te dienen om de zaak in de reguliere procedure aanhangig te maken. Deze zinsnede is toegevoegd naar aanleiding van een opmerking van de Rvdr.
Aan partijen wordt de mogelijkheid geboden om bij het aanvraag- of het reactieformulier stukken in te dienen die als bewijs kunnen dienen. Dit mogen ook op schrift gestelde verklaringen van getuigen of deskundigen zijn. Ook kunnen bewijsstukken nog worden ingediend nadat het reactieformulier is ingediend, maar stukken die later dan tien dagen voor de mondelinge behandeling in het geding worden gebracht, worden door de regelrechter buiten beschouwing gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet. Het bewijsrecht zoals opgenomen in de negende afdeling van Rv blijft van toepassing op de experimentele procedure. Ook blijft artikel 87, derde lid, Rv gelden, zodat met voorafgaande toestemming van de rechter tijdens de mondelinge behandeling getuigen en partijdeskundigen kunnen worden gehoord. In het procesreglement zal een overzicht van stukken worden opgenomen die van belang kunnen zijn bij de beslechting van het geschil. Indien voorafgaand aan de mondelinge behandeling blijkt dat bepaalde bewijsmiddelen relevant zijn voor de beoordeling van de zaak, maar nog ontbreken in het dossier, kan de regelrechter deze bewijsmiddelen opvragen bij partijen.
De regelrechter doet op de mondelinge behandeling of zo snel mogelijk na de mondelinge behandeling uitspraak. Dit kan een tussen- of eindvonnis zijn. In het geval van een uitspraak na de mondelinge behandeling, deelt de regelrechter op de mondelinge behandeling aan partijen mede wanneer zij de uitspraak kunnen verwachten. Indien gedaagde niet in de procedure verschijnt, wordt een verstekvonnis gewezen. De artikelen 229–236 Rv over het vonnis in civiele zaken blijven van toepassing. Op advies van de HR wordt hier benadrukt dat de regelrechter ook mondeling uitspraak kan doen. Artikel 29a Rv geldt onverminderd. Op advies van de adviescommissie BPR is aan dit artikel toegevoegd dat de uitspraak vermeldt welke rechtsmiddelen kunnen worden ingesteld.
Artikel 14 bevat een regeling voor verstek en verzet in procedures bij de regelrechter. Die regeling wijkt op een paar punten af van de reguliere regeling van verstek en verzet zoals die is bepaald in Rv.
Verstek wordt onder meer verleend indien de gedaagde niet rechtsgeldig in het geding is verschenen. Hiervan is onder meer sprake als gedaagde geen reactieformulier heeft ingediend, niet op de mondelinge behandeling verschijnt, de termijnen en formaliteiten voor het leggen van contact met de wederpartij in acht zijn genomen en indien er geen advocaat of andere gemachtigde is gesteld. Deze opsomming is niet-limitatief (eerste lid). Indien de gedaagde wel een reactieformulier heeft ingediend, maar niet op de mondelinge behandeling verschijnt of bijvoorbeeld een verzoek heeft gedaan tot bepaling van een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling, wordt geen verstek verleend. De gedaagde is dan rechtsgeldig in het geding verschenen en de regelrechter kan een vonnis op tegenspraak wijzen. De regelrechter heeft ook de mogelijkheid een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen.
Om de experimentele procedure effectief te laten verlopen, is het wenselijk om verstek te kunnen verlenen. Indien die mogelijkheid er niet is, kan gedaagde de procedure onnodig vertragen door niet in de procedure te verschijnen. De aanvrager is dan alsnog aangewezen op de reguliere procedure, hetgeen kan zorgen voor onnodige vertraging. Bovendien zou het experiment dan een meer vrijwillig karakter krijgen, hetgeen juist niet de bedoeling is van het experiment. Onderdeel van het experiment is dat de gedaagde geen keuze heeft om wel of niet deel te nemen aan de experimentele procedure.
Verzet wordt, in afwijking van artikel 143, tweede lid, eerste volzin Rv, schriftelijk gedaan in plaats van bij exploot van dagvaarding (tweede lid). De gedaagde doet een schriftelijke mededeling aan de griffie, al dan niet langs elektronische weg. Vervolgens stuurt de griffier gedaagde een reactieformulier en stelt hem in de gelegenheid dit formulier bij de griffie in te dienen (derde lid). Indiening hiervan geschiedt op dezelfde wijze als waarop het reactieformulier wordt ingediend (artikel 10, eerste lid). Van de termijnen waarbinnen verzet dient te worden gedaan en de momenten waarop deze termijnen gaan lopen die zijn genoemd in het tweede en derde lid van artikel 143 Rv, wordt niet afgeweken. De verzetprocedure in de experimentele procedure verloopt zoals in dit besluit is bepaald.
De regelrechter heeft de mogelijkheid om de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten te veroordelen, maar hij kan de kosten ook geheel of gedeeltelijk compenseren. Dit betekent dat een partij die in het ongelijk is gesteld geheel of gedeeltelijk kan worden gecompenseerd in de proceskosten, zodat de wederpartij ook een deel van de proceskosten dient te betalen. Dit geeft de regelrechter de mogelijkheid om maatwerk te leveren waar dit nodig is. Dit betekent niet dat de rechter de kosten geheel of gedeeltelijk kan kwijtschelden, er kan alleen sprake zijn van een andere verdeling van de kosten tussen eiser en gedaagde. Hiermee wordt afgeweken van artikel 237 Rv, waarin is bepaald dat de partij die bij het vonnis in het ongelijk wordt gesteld, in de kosten wordt veroordeeld. Daarnaast is gehele of gedeeltelijke compensatie op grond van artikel 237 Rv slechts mogelijk tussen echtgenoten, bepaalde partners en familie en indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld.
In artikel 16 is voor het moment vanaf wanneer het griffierecht verschuldigd is, afgeweken van de Wgbz. Afwijking van de Wgbz is mogelijk op grond van artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van de wet. In de experimentele procedure is de eiser het griffierecht al verschuldigd vanaf de dag dat de zaak aanhangig is, in plaats van «vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting of bij gebreke daarvan vanaf de eerste roldatum» (artikel 3, derde lid, Wgbz). Er is in het experiment geen sprake van een roldatum en ook wordt de zaak niet ter terechtzitting uitgeroepen. Op grond van artikel 8, eerste lid, is de zaak aanhangig vanaf vijf dagen na indiening van het formulier, tenzij de regelrechter op grond van artikel 7, derde lid, voor ommekomst van die termijn heeft beoordeeld dat de zaak niet in behandeling wordt genomen. Vanaf dat moment heeft de eiser vier weken om het griffierecht te betalen. Deze afwijking heeft geen invloed op de hoogte van het griffierecht, maar enkel op het moment waarop het griffierecht wordt voldaan. Daarmee is voldaan aan de eis in artikel 1, derde lid, van de wet, dat afwijking van de Wgbz niet leidt tot een verhoging van het griffierecht. Van de vrijstelling van het betalen van griffierecht voor gedaagden in kantonzaken in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wgbz wordt in dit besluit niet afgeweken. Dit betekent dat de wederpartij in een zaak bij de regelrechter geen griffierecht is verschuldigd als hij zich verweert. Ook op dit punt is voldaan aan de eis in artikel 1, derde lid, van de wet, dat afwijking van de Wgbz niet leidt tot een verhoging van het griffierecht. Op advies van de HR wordt verduidelijkt dat artikel 127a Rv onverminderd geldt, dit betekent dat het niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid van de eis.
Artikel 17 biedt het onderzoekskader met de uitgangspunten van het evaluatieonderzoek. Het onderzoeksinstituut dat de evaluatie van dit experiment zal uitvoeren is, zoals hiervoor al is aangegeven, Andersson Elffers Felix. Het onderzoek betreft de doeltreffendheid van het experiment, waarbij telkens de experimentele procedure wordt vergeleken met de reguliere procedure en onderscheid wordt gemaakt tussen de twee categorieën zaken, bedoeld in artikel 4. Ook andere (gedrags)effecten van het experiment in de praktijk worden onderzocht.
In het tweede lid is bepaald wat het onderzoek ten minste omvat en biedt dus geen limitatieve opsomming. Het onderzoek omvat een getalsmatige weergave van het aantal zaken waarop de experimentele procedure, respectievelijk de reguliere procedure is toegepast, dit laatste voor zowel de referentierechtbank Noord-Holland als de rechtbanken die deelnemen aan het experiment (onderdeel a, onderdelen 1° en 2°). Ook bij de rechtbanken die deelnemen aan het experiment kan eiser immers kiezen voor de reguliere procedure. Verder wordt een getalsmatige weergave van de omvang van de zaken die vallen onder artikel 4 in de drie jaar voorafgaand aan het experiment in kaart gebracht (onderdeel a, onderdeel 3°). Dit kan inzicht geven in de mate waarin de voorkeur is gegeven aan het experiment en informatie over de vraag of de omvang van de zaakstroom in de jaren van het experiment te vergelijken is met de voorafgaande jaren. Verder omvat het onderzoek een getalsmatige weergave van het belang (de hoogte van de vordering) dat aan de orde was in de zaken in de experimentele- en de reguliere procedure (onderdeel a, onderdeel 4°). Zo wordt inzicht gekregen of er verschil is in de hoogte van de vorderingen bij de regelrechter en die bij de reguliere procedure. Verder wordt een getalsmatige weergave opgenomen van het aantal zaken dat is geëindigd met een vonnis en dat is geëindigd met een schikking, waarbij wederom de uitkomsten in de experimentele procedure worden vergeleken met die in de reguliere procedure (onderdeel a, onderdeel 5°). Dit is relevant voor de vraag of de experimentele procedure het op minnelijke wijze oplossen van een geschil bevordert. Verder omvat de evaluatie een getalsmatige weergave van het aantal zaken waarin de gedaagde niet is verschenen, zowel in de experimentele procedure als in de reguliere procedure (onderdeel a, onderdeel 6°). Verder is ook een getalsmatige weergave van de doorlooptijden in de experimentele- en de reguliere procedure van belang om te bezien of de experimentele procedure sneller wordt doorlopen dan de reguliere procedure (onderdeel a, onderdeel 7°). Ten slotte is van belang in het evaluatieonderzoek het aantal zaken waarin verstek wordt verleend en waarin verzet of hoger beroep wordt ingesteld in de experimentele procedure te vergelijken met de reguliere procedure zoals toegepast bij de rechtbanken genoemd in artikel 3, eerste lid en de rechtbank Noord-Holland (onderdeel a, onderdeel 8°).
Verder vindt literatuuronderzoek plaats inzake de sociale, juridische en economische gevolgen van de processuele aanpak van civielrechtelijke geschillen (tweede lid, onderdeel b). En een analyse van vragenlijsten die zijn ingevuld door of interviews die zijn afgenomen met eisers, gedaagden, gemachtigden, medewerkers van de griffie, juridische ondersteuners en rechters over hun ervaringen met deelname aan het experiment en de reguliere procedure (tweede lid, onderdeel c). Bij het in kaart brengen van de ervaringen van procesdeelnemers aan de experimentele- en de reguliere procedure wordt bijvoorbeeld ook betrokken de beleving van rechtvaardigheid. Ten slotte vinden observaties plaats tijdens de mondelinge behandeling in zowel de reguliere- als de experimentele procedure, zodat eventuele verschillen gemonitord worden (tweede lid, onderdeel d). Om na te gaan in hoeverre de verwerking van gegevens valt binnen het kader van de AVG zal de Rechtspraak in samenspraak met het onderzoeksinstituut een Data Protection Impact Assessment uitvoeren.
In het derde lid is bepaald dat wordt onderzocht in hoeverre toepassing van de experimentele procedure heeft geleid tot positieve resultaten ten aanzien van de doelstellingen zoals opgenomen in artikel 2, maar ook van eventuele negatieve effecten die voortvloeien uit het experiment. Van belang daarbij is dat onderscheid wordt gemaakt tussen de twee zaakstromen van de arbeidszaken en de geldvorderingen. Het betreffen twee verschillende zaaksoorten met uiteenlopende eisers en gedaagden. Dit is de reden waarom ook de resultaten uit het onderzoek uiteen kunnen lopen. De onderdelen a tot en met p in het derde lid geven een nadere invulling aan de onderwerpen waaraan in de evaluatie ten minste aandacht moet worden besteed.
Indien tijdens het evaluatieonderzoek blijkt dat er onvoldoende informatie kan worden vergaard om de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk te kunnen vaststellen, en die informatie bij verlenging van het experiment alsnog kan worden verkregen, kan de duur van het experiment eenmalig met maximaal twee jaar worden verlengd (artikel 3, tweede lid, van de wet). Dit moeten de onderzoekers uiterlijk negen maanden voor afloop van het experiment aan de Rvdr melden, onder de voorwaarden genoemd en toegelicht in artikel 13, derde lid, Tber.
Artikel 18 wijzigt artikel 16, tweede lid, eerste volzin van het Tber. Hierin is opgenomen dat bepaald wordt welke onderzoeksinstantie of welke onderzoekers de evaluatie zullen uitvoeren.
Dit betekent in de systematiek van het Tber dat de betreffende onderzoekinstantie of de onderzoekers bij naam genoemd moeten worden in de algemene maatregel van bestuur ten behoeve van een concreet experiment. De Afdeling advisering van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar advies bij het onderhavige besluit over de regelrechter opgemerkt dat die duidelijkheid ook op een andere manier kan worden geboden. Bij de wijziging van het Tber is rekening gehouden met het advies van de Afdeling bij het Tber, waarin de Afdeling heeft opgemerkt dat wel op voorhand duidelijk moet zijn wie het evaluatieonderzoek uitvoert en begeleidt. Met deze wijziging is ook het Tber in lijn met het advies van de Afdeling bij het besluit over de regelrechter.
Er is in artikel 19 een overgangsregeling opgenomen voor zowel het begin als het eind van het experiment. Het experiment kan niet worden toegepast op procedures waarvoor de dagvaarding al is betekend vóór de datum van inwerkingtreding van het besluit. In artikel 10, derde lid, Tber is het mogelijk gemaakt om te bepalen dat partijen in lopende zaken die onder het experiment vallen, kunnen overstappen van de reguliere naar de experimentele procedure. Het gaat dan om zaken die aanhangig zijn gemaakt vóór de inwerkingtreding van het besluit. Hier is niet voor gekozen in het experiment met de regelrechter, omdat het ontbreken van een dagvaarding een essentieel element van het experiment is. Door het opstellen van een dagvaarding, gevolgd door een memorie van antwoord, zouden partijen zich mogelijk te veel ingraven in hun eigen positie, wat het treffen van een schikking zou belemmeren. Het reeds betekend hebben van een dagvaarding bij de wederpartij, zou daarom al afbreuk kunnen doen aan de bereidheid van partijen om in de mondelinge behandeling de zaak met welwillendheid met de wederpartij en de rechter te bespreken, in plaats van zich te beperken tot het uiteenzetten van het eigen standpunt. Dergelijke zaken zouden de uitkomst van de evaluatie van het experiment kunnen vertroebelen.
Alle zaken die tot en met de laatste dag van de werkingsduur van het besluit bij de regelrechter aanhangig zijn gemaakt, worden ook afgerond volgens de regels in dit besluit. Dit is hetzelfde overgangsrecht als gebruikelijk is bij reguliere wijzigingen in het civiele procesrecht.
Hiermee is voldaan aan artikel 2, eerste lid, onderdeel f van de wet.
In de slotbepalingen is de inwerkingtreding van het besluit geregeld. Het besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit moment kan per artikel of (sub)onderdeel ervan verschillen. Het besluit vervalt drie jaar na het tijdstip van eerste inwerkingtreding. Dit is de maximumtermijn die is vastgelegd in de aanhef van artikel 1, eerste lid, van de wet.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken
Deze pilots bouwen voor een belangrijk deel voort op de pilot met de spreekuurrechter van de rechtbank Noord-Nederland, die van mei 2016 tot mei 2018 heeft gelopen (zie evaluatie spreekuurrechter).
Evaluatie Pilot «Zorgzaken» Rechtbank Amsterdam (uitgave Raad voor de Rechtspraak, 20 januari 2022, https://Externe link: www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/evaluatierapport-zorgzaken-rechtbank-amsterdam.pdf), en K.G.F. van der Kraats, Het civiele procesrecht als struikelblok. Over de rechtsbescherming van mensen zonder juridische kennis, Boom 2022.
Van der Kraats concludeerde in haar proefschrift over de «eigen(aardigheid) van de kantonrechter» dat de hedendaagse kantonrechter niet meer voorziet in de behoefte aan simpele, snelle, goedkope en effectieve rechtspraak en de procedure bij de kantonrechter (steeds meer) is gaan lijken op de procedure bij de gewone civiele rechter, K.G.F. van der Kraats, De eigen(aardig)heid van de kantonrechter (diss. UU), Den Haag: Boom juridisch 2017.
Uit Externe link: het rapport van de coördinatiegroep incassozaken in opdracht van het Dagelijks Bestuur van het Presidenten-Raad Overleg en de portefeuillehouder civiel recht van de Raad voor de rechtspraak van 14 september 2018 blijkt dat het verstekpercentage van dagvaardingszaken bij de sector kanton in de periode 2011–2017 hoewel licht gedaald (van 76% tot 71%), hoog ligt.
M.J. ter Voert en M.S. Hoekstra, Geschilbeslechtingsdelta; Over verloop en afloop van (potentieel) juridische problemen van burgers, 2020 (Geschilbeslechtingsdelta 2019) en T. Geurts en M.J. ter Voert, Geschillen in het MKB; Over het verloop van conflicten bij bedrijven tot tien werkzame personen, 2019, M.S. Hoekstra en G. Teeuwen, Drempels in de toegang tot het recht, 2023.
Onderzoek naar effectuering van arbeidsrecht, Vanuit het perspectief van de werknemer, I&O research en Centerdata, 2022.
Th. Groenwald, R.H. de Bock, C.H. du Perron & L. Timmerman (red.), Naar vernieuwing van de (civiele) rechtspleging, 2019.
De evaluatie van de pilots gaat zijdelings in op de vraag waarom een groot deel van de gedaagden niet wilden meewerken. Zo blijkt bijvoorbeeld dat in geschillen rond overlast gedaagden vaak geen problemen ervaarden.
Zie o.a. Rapport «Geen tweederangsburgers», van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten van 30 oktober 2020 en Onderzoek naar effectuering van arbeidsrecht, Vanuit het perspectief van de werknemer, I&O research en Centerdata, 2022.
Het digitale systeem voor gegevensverwerking – het systeem DT Rechtspraak – zal naar verwachting eind 2024, begin 2025 voor kantonzaken beschikbaar zijn.
Evaluatie Pilot «Zorgzaken» Rechtbank Amsterdam (uitgave Raad voor de Rechtspraak, 20 januari 2022, Externe link: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/evaluatierapport-zorgzaken-rechtbank-amsterdam.pdf).
Rapport «Geen tweederangsburgers», van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten van 30 oktober 2020.
Op basis van cijfers van het CBS over 2020 en met inachtneming van de bekende groeitrendcijfers over de afgelopen 10 jaar, geëxtrapoleerd naar 2023 zijn er 269.500 Poolse, Roemeense en Bulgaarse arbeidsmigranten woonachtig in de provincies Noord-Brabant en Zuid-Holland.
Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, PbEU 2007, L 199.
Verordening (EG) Nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, PbEU 2006, L 399.
Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, PbEU 2004, L 143.
Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. PbEU 2012, L 351.
A.T. Marseille, H.B. Winter, M. Batting, C.E. Bloemhoff, Korte en effectieve kantoncomparities? Uitdaging voor reflexieve rechters, 2014.
Cook, T. D., & Campbell, D. T. (1979). Quasi-experimentation: Design and analysis for field settings. Rand McNally: Chicago; Judd, C. M., & Kenny, D. A. (1981). Estimating the effects of social interventions. New York: Cambridge University Press.
Zie M. Gramatikov e.a., A Hand book for Measuring the Costs and Quality of Access to Justice, Antwerpen: Maklu 201 0; B. Marseille, H. Bröring & K. de Graaf, «Een gebruikersperspectief op aardbevingsschadevergoedingsprocedures», NJB 2018/ 1948.
Het Aanjaagteam richt zich voornamelijk op arbeidsmigranten die (tijdelijk) laag- of ongeschoold werk verrichten. In de praktijk zijn dit vaak EU-burgers die in de onderste loonschalen werken in sectoren als de land- en tuinbouw, de voedingsindustrie en de logistieke distributiesector en de bouwsector.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2025-13.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.