Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2024, 206 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2024, 206 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 10 april 2024, 2024-0000222654, directie Financiële Markten;
Gelet op Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels en de artikelen 3:259, derde en vierde lid, 3:259a, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 mei 2024, nr. W06.24.00071/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 17 juni 2024, 2024-0000273856, directie Financiële Markten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 29.02 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. In aanvulling op de dekking bedoeld in het eerste lid, is een deposito gegarandeerd tot een bedrag van € 500.000 per depositohouder per bank gedurende zes maanden na storting van dat deposito, voor zover dat deposito:
a. aantoonbaar verband houdt met een onroerendgoedtransactie die betrekking heeft op een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
b. de uitbetaling aan een natuurlijk persoon betreft uit hoofde van een pensioenvoorziening, een arbeidsongeschiktheidsvoorziening, een ontslagvergoeding, een levensverzekering als bedoeld in artikel 7:975 Burgerlijk Wetboek, of in het kader van de vereffening van een goederengemeenschap uit hoofde van een huwelijk of geregistreerd partnerschap of van een nalatenschap;
c. de uitbetaling aan een natuurlijk persoon betreft van een verzekeringsuitkering of vergoedingen voor schade door criminele activiteiten of onterechte veroordeling.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Deposito’s op een rekening van een bij overeenkomst tussen twee of meer personen in het leven geroepen duurzaam zakelijk samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid, waaronder in ieder geval worden begrepen een maatschap, een vennootschap onder firma en een commanditaire vennootschap, worden voor de toepassing van de in het eerste lid en de in het vierde lid bedoelde limieten aangemerkt als een door één depositohouder aangehouden deposito.
B
In artikel 29.04, eerste lid, wordt «door haar te bepalen landelijke nieuwsbladen» vervangen door «een of meer door haar te bepalen landelijke nieuwsbladen en via een of meer andere geschikte media- en communicatiekanalen».
C
Artikel 29.07, eerste lid, komt te luiden:
1. Na de mededeling tot toepassing van het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 3:260, derde lid, van de wet, kunnen depositohouders binnen een termijn van vijf jaar bewerkstelligen dat toegekende en beschikbaar gemaakte vergoedingen worden uitgekeerd door het nummer en de tenaamstelling van de rekening waarnaar de overboeking kan worden uitgevoerd, schriftelijk of op een door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze mede te delen.
D
In artikel 29.09 wordt «3:41, tweede lid,» vervangen door «3:41, eerste lid, en artikel 2:14, eerste lid,» en wordt «die heeft ingelogd op de website, bedoeld in artikel 29.07, eerste lid, door publicatie van dat besluit door de Nederlandsche Bank op die website» vervangen door «op een door de Nederlandsche Bank te bepalen wijze die aansluit bij de wijze van registratie, bedoeld in artikel 29.07, eerste lid».
E
In artikel 29.12, vierde lid, wordt «Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld» vervangen door «De Nederlandsche Bank stelt nadere regels. Zij neemt daarbij het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de richtlijn depositogarantiestelsels in acht.».
F
In artikel 29.13, tweede lid, wordt in de aanhef na «vergoedingen uitkeert» ingevoegd «ten laste van de op dat moment beschikbare middelen» en wordt in onderdeel c «van de depositobases» vervangen door «van deze individuele saldi».
G
In artikel 29.14, derde lid, wordt na «bijlage D bij dit besluit» ingevoegd «, alsmede de betalingstermijnen die daarvoor gelden» en wordt na «overeenkomstig artikel 10, achtste lid, van de richtlijn» ingevoegd «depositogarantiestelsels».
H
Artikel 29.15, eerste lid, komt te luiden:
1. De Nederlandsche Bank restitueert ten laste van het Depositogarantiefonds baten die worden verkregen door de uitoefening van de rechten waarin het Depositogarantiefonds ingevolge artikel 3:261, vijfde lid, van de wet is getreden, aan banken uitsluitend voor zover die banken buitengewone bijdragen hebben betaald. De te restitueren baten kunnen worden verrekend met ingevolge artikel 29.14 eventueel nog verschuldigde buitengewone bijdragen.
I
Aan artikel 29.16 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien de gegevens waarop de vaststelling van de hoogte van ingevolge deze paragraaf door een bank verschuldigde bijdrage als gevolg van een herrapportage door de bank aangepast worden, kan de Nederlandsche Bank op basis van die herrapportage de hoogte van de bijdrage voor een bepaalde periode opnieuw vaststellen.
J
Aan artikel 29.19 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Een positief of negatief rendement dat is behaald op de in het Depositogarantiefonds beschikbare financiële middelen, wordt bijgeschreven bij of in mindering gebracht op zowel het saldo van het algemene gedeelte als de saldi van de individuele gedeeltes van het Depositogarantiefonds. De verhoging of verlaging geschiedt naar rato van de omvang van de verschillende saldi binnen het Depositogarantiefonds op het moment dat de verhoging of verlaging plaatsvindt.
K
Aan artikel 29.20 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. In het geval dat twee banken als bedoeld in artikel 29.01, eerste lid, die beide deelnemen aan het Nederlandse depositogarantiestelsel, overeenkomen dat gegarandeerde deposito’s door de ene bank van de andere bank worden overgenomen, wordt met de overname van die deposito’s het daarmee corresponderende individuele saldo in het Depositogarantiefonds overgenomen, met dien verstande dat het over te dragen individuele saldo niet groter is dan 0,4% van de omvang van de overgenomen gegarandeerde deposito’s. In het geval dat er ten aanzien van de overgenomen gegarandeerde deposito’s sprake is van een individueel saldo groter dan 0,4% van de omvang van de overgenomen gegarandeerde deposito’s, gaat het meerdere niet mee over. Indien bij overname van gegarandeerde deposito’s sprake is van een corresponderend individueel saldo dat kleiner is dan 0,4% van de omvang van de over te nemen gegarandeerde deposito’s, wordt naar rato een gedeelte van het individueel saldo overgedragen aan de verkrijgende bank.
4. Een eventueel resterend individueel saldo van een bank in het Depositogarantiefonds wordt overgedragen aan het algemene gedeelte van het Depositogarantiefonds indien de bank ophoudt een bank te zijn als bedoeld in artikel 29.01, eerste lid.
L
Bijlage B wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste onderdeel, onder het kopje «De risicosuppletie», wordt «met inbegrip van het voor het gehele fonds behaalde rendement, dat ten gunste komt van het algemeen gedeelte» vervangen door «met inbegrip van het door het fonds behaalde rendement dat zal worden toegerekend aan het algemene gedeelte van het fonds».
2. Het tweede onderdeel van de bijlage komt te luiden:
Wanneer een betaling ten laste van het Depositogarantiefonds heeft plaatsgevonden worden de onderdelen van de door een bank verschuldigde bijdrage berekend met behulp van de in paragraaf 1 opgenomen formules, met dien verstande dat de bijdrage niet groter is dan nodig is om de doelomvang van het individueel saldo van de bank te bereiken en dat:
a. voor T wordt gelezen: het aantal door de Nederlandsche Bank vastgestelde toetsmomenten;
b. voor t wordt gelezen: het nummer van het toetsmoment, waarbij het eerste toetsmoment nadat de betaling heeft plaatsgevonden gelijk is aan t = 1.
Indien, nadat de betaling heeft plaatsgevonden, het individuele saldo van een bank nog een positief tegoed laat zien, wordt ten behoeve van de bedoelde berekening zowel de doelomvang van het individuele saldo (0,004 x db(i,t)) als de feitelijke omvang ervan (is(i,t)) verlaagd met dat positieve tegoed.
bb(i,t) = 1/T x (0,004 x db(i,t) – is(i,t=1))
sb(i,t) = bb(i,t) x (t-1) – (is(i,t) – is(i,t=1))
Indien, nadat de betaling heeft plaatsgevonden, het algemeen gedeelte van het Depositogarantiefonds nog een positief tegoed laat zien, wordt ten behoeve van de bedoelde berekening zowel de doelomvang van het algemeen gedeelte (0,004 x Σi db(i,t)) als de feitelijke omvang ervan (sr(t)) verlaagd met dat positieve tegoed.
Bij het vaststellen van het aantal toetsmomenten (T) dient de Nederlandsche Bank er rekening mee te houden dat het Depositogarantiefonds tijdig de doelomvang bereikt zoals bepaald in artikel 29.11, tweede lid. Daarnaast betrekt de Nederlandsche Bank in de vaststelling van het aantal toetsmomenten de termijn waarbinnen een eventueel aangewende externe financiering moet worden afgelost.
Wanneer sprake is van groei van de depositobasis na het bereiken van de doelomvang, maar geen uitkering of andere betaling ten laste van het Depositogarantiefonds heeft plaatsgevonden, worden onderdelen van de door een bank verschuldigde bijdrage, bestaande uit een basisbijdrage en risicobijdrage, berekend met behulp van de in paragraaf 1 opgenomen formules, waarbij DNB het aantal toetsmomenten vaststelt op 1 en met dien verstande dat de bijdrage niet groter is dan nodig is om de doelomvang van het fonds te bereiken. Daarnaast wordt de risicobijdrage in dit geval berekend aan de hand van de volgende formule:
rb(i,t) = b(i,t) x 1/T x 0,004 x Σi db(i,t) x cfrb(t)
waarin:
rb(i,t) = de door bank i op basis van de gegevens per toetsmoment t verschuldigde risicobijdrage;
b(i,t) = {rw(i,t) x (db(i,t) – db(i,t-1))} / Σi {rw(i,t) x (db(i,t) – db(i,t-1))} = het aandeel van bank i in de gewogen toeneming van het totaal van de gegarandeerde deposito’s, zoals vastgesteld op toetsmoment t, waarbij (db(i,t) – db (i,t-1)) op nul wordt gesteld voor alle banken waarvoor dit verschil kleiner is dan nul;
rw(i,t) = het voor bank i op toetsmoment t geldende risicowegingspercentage, dat volgt uit de risicocategorie waarin de bank ingevolge Bijlage C is ingedeeld;
cfrb(t) = een door de Nederlandsche Bank voor toetsmoment t vast te stellen correctiefactor in verband met de conjunctuurcyclus en het mogelijke effect van procyclische bijdragen.
M
In bijlage D wordt «het eerste toetsmoment nadat het tekort» vervangen door «het laatste toetsmoment voordat het tekort».
De Regeling risicoindicatoren bijdragen depositogarantiestelsel Wft wordt ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2024, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, tweede lid, dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Dit besluit wordt aangehaald als: Wijzigingsbesluit depositogarantie 2024.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Gegeven te ’s-Gravenhage, 20 juni 2024
Willem-Alexander
De Minister van Financiën, S.P.R.A. van Weyenberg
Uitgegeven de achtste juli 2024
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. van Weel
Dit wijzigingsbesluit strekt tot nadere implementatie van de herziene richtlijn depositogarantiestelsels1 (hierna: DGS-richtlijn) uit 2014 en voorziet in het actualiseren van en repareren van geconstateerde gebreken en omissies in de bepalingen ten aanzien van het depositogarantiestelsel, zoals neergelegd in hoofdstuk 6 van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft (hierna: Bbpm). De aanpassing van de regels met dit wijzigingsbesluit is noodzakelijk om een goede werking van het DGS en volledige implementatie van de DGS-richtlijn te waarborgen. De DGS-richtlijn is geïmplementeerd in het Bbpm in 2015 met het Implementatiebesluit depositogarantiestelsel.2 Uit contact tussen het ministerie van Financiën en de Europese Commissie is echter gebleken dat de DGS-richtlijn nader dient te worden geïmplementeerd in het nationaal recht, specifiek waar het gaat om het onderwerp van tijdelijk hogere dekking van deposito’s in bepaalde gevallen. Deze aanvullende implementatie geschiedt met dit wijzigingsbesluit. Daarnaast heeft de Nederlandsche Bank (hierna: DNB) als uitvoerder van het DGS een aantal technische onvolkomenheden geïdentificeerd die een efficiënte en effectieve uitvoering van het stelsel in de praktijk bemoeilijken. DNB heeft de minister van Financiën daarover geïnformeerd in haar Wetgevingsbrief 2021.3
Op grond van de DGS-richtlijn hebben alle lidstaten van de EU een depositogarantiestelsel (hierna: DGS) dat deposanten (spaarders) de garantie biedt dat het geld dat zij hebben gestald bij een bank tot € 100.000 beschermd is in het geval dat deze bank omvalt en bijvoorbeeld failliet wordt verklaard. Het DGS wordt door de deelnemende banken zelf gefinancierd. Dat gebeurt zowel ex ante (voorafgaand aan activatie), door middel van bijdrages aan een depositogarantiefonds, als ex post (bij activatie) door middel van buitengewone bijdrages van de deelnemende banken. De DGS-richtlijn regelt ook specifieke gevallen waarin deposanten beschermd zijn voor een hoger bedrag dan € 100.000 en bevat regels over de werking van het depositogarantiefonds en de uitvoering van het stelsel.
In de Bijlage bij deze toelichting is een beperkte transponeringstabel opgenomen, die dient ter aanvulling op de implementatietabel in de bijlage bij het Implementatiebesluit depositogarantiestelsel (p. 41).
Dit wijzigingsbesluit voorziet ten eerste in een verruiming van de reikwijdte van de dekking van het depositogarantiestelsel, door een tijdelijke hogere dekking voor specifieke gevallen te regelen, in lijn met artikel 6 van de DGS-richtlijn. Dit wijzigingsbesluit bevat verder verschillende wijzigingen van het Bbpm die de uitvoering van het DGS verbeteren. Zo wordt geregeld hoe het depositogarantiefonds en uitvoerder DNB dienen om te gaan met rendement op de opgebouwde middelen in het fonds en met allocatie van middelen in het fonds bij een overdracht van depositoportefeuilles van de ene bank aan de andere of wanneer een bank ophoudt een bank te zijn en de vergunning wordt ingetrokken. Ook wordt met dit wijzigingsbesluit een aantal artikelen aangepast die gaan over vaststelling en heffing van bijdrages van banken aan het depositogarantiefonds. Dit besluit voorziet in een grondslag voor DNB om de nadere uitwerking van de heffingssystematiek van de DGS-premies in een toezichthouderregeling op te nemen. Met de wijziging vervalt de grondslag voor de huidige Regeling risicoindicatoren bijdragen depositogarantiestelsel Wft, die daardoor geen effect meer heeft en wordt ingetrokken. Ten slotte bevat dit wijzigingsbesluit een aantal aanpassingen van de bepalingen over de manier waarop DNB dient te communiceren met deposanten in het kader van een activatie van en uitkering onder het DGS, om deze bepalingen te laten aansluiten bij de tijdgeest en ook toekomstbestendig te maken.
Zoals gezegd, wordt met dit wijzigingsbesluit voorzien in aanvullende implementatie en betere uitvoerbaarheid van de huidige DGS-richtlijn. Momenteel is de herziening van deze DGS-richtlijn onderwerp van Europese onderhandelingen.4 Met dit wijzigingsbesluit worden geen keuzes gemaakt die vooruitlopen op of tegenstrijdig zijn met het voorstel van de Europese Commissie voor de herziene DGS-richtlijn. Met het oog op het belang van volledige implementatie van de huidige DGS-richtlijn en efficiënte en effectieve uitvoering daarvan in geval van een activatie van het DGS, kan niet worden gewacht met de onderhavige wijzigingen tot het moment waarop de nieuwe DGS-richtlijn in Nederland moet worden geïmplementeerd.
De voorgestelde wijzigingen brengen geen nieuwe regeldruk met zich mee voor burgers of deelnemende banken, aangezien er ten aanzien van de huidige praktijk geen nieuwe rapportage- of informatieverplichtingen voor burgers of deelnemende banken worden ingevoerd. Dit voorstel heeft ook geen financiële gevolgen voor het Rijk.
Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk. ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen noemenswaardige gevolgen voor de regeldruk heeft.
Dit wijzigingsbesluit heeft tot gevolg dat in specifieke gevallen een hogere dekking bestaat voor individuen, bijvoorbeeld in het geval dat zij kort voor activatie van het DGS een grote geldsom hebben ontvangen uit hoofde van een levensverzekering. In de gevallen genoemd in het wijzigingsbesluit kunnen deposanten aanspraak maken op een extra DGS-uitkering van maximaal € 500.000 bovenop de normale dekking van maximaal € 100.000. De aanvulling van gevallen die in aanmerking komen voor tijdelijk hogere dekking, heeft geen gevolgen voor de doelomvang en ex ante opbouw van het fonds. Het kan, afhankelijk van het type falende bank en aard van het klantenbestand, in een uitkeringsscenario wel leiden tot een hogere uitkering door het DGS en mogelijk daarom ook invloed hebben op de hoogte van de bedragen die banken moeten betalen om het fonds weer aan te vullen tot de doelomvang, nadat de uitkeringssituatie zich heeft voorgedaan. Het gaat echter om gevallen die volgens de DGS-richtlijn dienen te worden gedekt. Door nadere implementatie van artikel 6, tweede lid, van de DGS-richtlijn worden de verschillen in behandeling van burgers uit verschillende lidstaten verkleind. Als uitvoerder van het DGS informeert DNB burgers via haar website over het bestaan en de werking van het DGS, conform artikel 16, derde lid, van de DGS-richtlijn. Daarbij zal DNB deposanten ook moeten informeren over de specifieke gevallen die in aanmerking komen voor een tijdelijk hogere dekking.
De aanpassingen ten aanzien van overdracht van opgebouwde DGS-gelden en premieheffing bieden duidelijkheid voor banken voor toekomstige scenario’s. Deze aanpassing is gunstig voor de deelnemende banken, omdat zij dan niet opnieuw DGS-premies hoeven in te leggen voor deposito’s die zij overnemen van een bank die daarvoor al DGS-premies had afgedragen aan het fonds. Wanneer een bank ophoudt een bank te zijn, kunnen door de wijziging de door die bank reeds ingelegde premies alsnog worden gebruikt bij een uitkeringssituatie, hetgeen gunstig is voor (de stabiliteit van) het fonds en de deelnemende banken die het fonds financieren.
De wijzigingen ten aanzien van rendement over opgebouwde middelen in het fonds en over communicatie met gedekte deposanten sluiten aan bij de huidige praktijk, maar creëren daarvoor een expliciete rechtsgrondslag voor uitvoerder DNB.
De manier waarop DNB communiceert met deposanten die in aanmerking komen voor een vergoeding uit het DGS, moet laagdrempelig en werkbaar zijn voor deze deposanten. Ook moet gewaarborgd worden dat iedereen bereikt wordt door DNB. Voor deposanten kan het een ingrijpende gebeurtenis zijn als zij tijdelijk niet bij hun (spaar)geld kunnen. Het is daarom van belang dat zij makkelijk toegang hebben tot informatie en dat zij op een laagdrempelige manier kunnen communiceren met DNB over hun vergoeding. Voorheen schreef het Bbpm voor dat DNB de activatie van het DGS bekend maakt via een onverwijlde mededeling in de Staatscourant en in door haar te bepalen landelijke nieuwsbladen. Aangezien deze bronnen niet toereikend zijn voor de huidige tijd, waarin een deel van de bevolking alleen digitale nieuwsbronnen raadpleegt, is nu geregeld dat DNB ten minste via één landelijk dagblad de activatie van het DGS bekend moet maken en verder via communicatiekanalen die passen bij de tijdgeest. Daarbij kan gedacht worden aan nieuwswebsites en e-mails aan alle betrokken deposanten. Verder is met dit wijzigingsbesluit verduidelijkt dat communicatie tussen DNB en de deposant over de uitkering onder het DGS naast schriftelijk ook kan geschieden via elektronische weg. Als een deposant zich kenbaar maakt bij DNB via het daartoe ingerichte portaal op internet of via een ander digitaal communicatiekanaal, dan kan DNB ervan uitgaan dat de betreffende persoon ook via die weg bereikbaar is. De verschillende opties (schriftelijk en elektronisch, via nieuwsbladen en andere bronnen) moeten bijdragen aan een efficiënte uitvoering van het DGS en beogen de gebruiksvriendelijkheid voor deposanten bij een uitkeringssituatie te bevorderen. Tezamen met de voorgeschreven spoedige uitkering, kan dit bijdragen aan zekerheid en het beperken van zorgen voor de deposant wanneer zijn of haar bank failliet gaat. De aanvullende tijdelijk hogere dekking onder het DGS voor specifieke gevallen zoals hierboven beschreven, kan ervoor zorgen dat een ongelukkige samenloop van een bijzondere levensgebeurtenis van de deposant (bijvoorbeeld het laten uitkeren van een langlopende levensverzekering in verband met pensioen) en het faillissement van zijn of haar bank niet direct leidt tot grote geldproblemen bij deze deposant. Het is aan DNB om via haar website deposanten proactief te informeren over hun rechten onder het DGS, zodat deposanten weten welk bedrag zij kunnen vragen en krijgen van het DGS in hun specifieke geval. De wijzigingen hebben verder geen invloed op de beslissingen van burgers en hebben dus geen verdere gevolgen voor het doenvermogen van burgers.
DNB is de uitvoerder van het DGS in Nederland. DNB heeft in die hoedanigheid veel inbreng geleverd voor dit wijzigingsbesluit. De wijzigingen die met dit wijzigingsbesluit worden doorgevoerd, beogen bestaande verplichtingen ten aanzien van het DGS beter en efficiënter uitvoerbaar te maken.
DNB is om een uitvoeringstoets gevraagd. In deze uitvoeringstoets heeft DNB bevestigd dat zij de wijzigingen zoals opgenomen in het onderhavige wijzigingsbesluit verwelkomt en dat met het wijzigingsbesluit uitvoering is gegeven aan de Wetgevingsbrief 2021 van DNB aan de minister van Financiën. De wijzigingen vormen volgens DNB in het algemeen een verbetering van de uitvoerbaarheid van de betreffende bestaande artikelen. Dit heeft ook positieve gevolgen voor rekeninghouders bij Nederlandse banken. Desgevraagd heeft DNB bevestigd dat de wijzigingen niet leiden tot hogere financiële lasten voor de sector, behoudens eventuele hogere lasten veroorzaakt door de mogelijk aanvullende gevallen van dekking van tijdelijk hogere deposito’s. Deze hogere financiële lasten worden echter beperkt doordat het depositogarantiefonds subrogeert in de vordering op de failliete bank voor deze tijdelijk hogere deposito’s en door de rang van deze vordering bij de afwikkeling van het faillissement van de bank. Pas als de vordering van het depositogarantiefonds niet of niet volledig kan worden voldaan uit de faillissementsboedel, zal dit tot hogere financiële lasten voor de sector leiden. De verduidelijkte grondslag om indien noodzakelijk na juli 2024 premies te heffen, leidt niet tot een gewijzigde methodiek en daarmee niet tot hogere kosten. Door het accuraat toewijzen van rendement aan het depositogarantiefonds worden premies verlaagd.
Een voorontwerp van dit wijzigingsbesluit is openbaar geconsulteerd. Het consultatiedocument is ruim vier weken, van 10 november tot 11 december 2023, ter consultatie voorgelegd via de website www.internetconsultatie.nl.5 Naar aanleiding van deze consultatie zijn drie consultatiereacties ontvangen, afkomstig van individuen.
In een van de consultatiereacties wordt het ministerie verzocht om terugwerkende kracht te verlenen aan het in het ontwerpbesluit voorgestelde artikel 29.20, derde en vierde lid, van het Bbpm.6 Bij het verlenen van terugwerkende kracht aan regelgeving is grote terughoudendheid vereist. Terugwerkende kracht kan alleen in bijzondere gevallen worden verleend en wordt in beginsel niet voor een lange periode (zoals genoemd in de consultatiereactie) toegepast. In dit geval is niet te overzien wat de rechtsgevolgen van terugwerkende kracht van artikel 29.20, derde en vierde lid, Bbpm zouden zijn voor de premieheffing door DNB bij de deelnemende banken en de opbouw van het fonds de afgelopen jaren.7
In twee reacties stelt een respondent samengevat voor om (i) geen vaste bedragen van EUR 100.000 en EUR 500.000 te noemen in de regelgeving, maar om ruimte te laten voor periodieke bijstelling van deze bedragen, (ii) niet uit te gaan van een periode van zes maanden maar twaalf maanden in artikel 29.02 Bbpm, en (iii) specifieke nieuwsbladen aan te wijzen in de regelgeving. De keuzes in dit wijzigingsbesluit sluiten aan bij de DGS-richtlijn en de geldende standaard binnen Europa. Het zou niet in lijn zijn met de DGS-richtlijn om dynamische bedragen voor depositogarantie op te nemen in de regelgeving. Nieuwsbladen worden niet bij naam genoemd, omdat de bepaling toekomstbestendig dient te zijn.
Parallel aan de openbare consultatie van het ontwerpbesluit heeft het ministerie van Financiën brieven ontvangen van twee banken. Daarin kaarten deze banken aan dat de huidige heffingssystematiek voor het DGS belemmerend zou werken voor snelgroeiende banken. Zij stellen voor om in de toekomst geen onderscheid meer te maken tussen een algemeen deel en individuele saldi binnen het depositogarantiefonds en de premieheffingssystematiek daarop aan te passen. Deze twee brieven hebben niet geleid tot aanpassingen aan dit wijzigingsbesluit, maar worden wel meegewogen in de ontwikkeling van toekomstig beleid.
De Europese Commissie hecht aan een spoedige aanvullende implementatie van de DGS-richtlijn. Daarom is gekozen voor een afwijkende inwerkingtredingsdatum van 1 september 2024, in plaats van aan te sluiten bij het eerst volgende haalbare vaste verandermoment van 1 januari 2025. Artikel I, onderdeel A, tweede lid, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen moment, omdat DNB en de banken die deelnemen aan het DGS meer tijd nodig hebben om deze wijziging voor te verwerken in hun administratie en systemen.
Met de wijziging van artikel 29.02, vierde lid, wordt artikel 6, tweede lid, van de DGS-richtlijn nader geïmplementeerd. Met de implementatie van de DGS-richtlijn in 2015, zijn de onderdelen b en c van artikel 6, tweede lid, niet geïmplementeerd in nationaal recht. De gebeurtenissen genoemd in die onderdelen, kunnen echter in praktijk leiden tot een tijdelijk hoger saldo waarvan het gezien de reden van ontvangst van deze gelden gerechtvaardigd is dat deze tijdelijk beschermd worden, tot het moment dat de depositohouder voldoende gelegenheid heeft gehad om deze gelden (desgewenst) te verspreiden over meerdere rekeningen aangehouden bij verschillende banken. Bovendien kan een grensoverschrijdende casus waarbij de falende bank deposito’s heeft aangetrokken in verschillende lidstaten, leiden tot onderlinge verschillen in beschermingsniveau tussen Europese depositohouders. Om dit te voorkomen en om de bepalingen verder te verduidelijken ten behoeve van de uitvoerbaarheid, wordt ervoor gekozen om alsnog zoveel mogelijk aan te sluiten bij artikel 6, tweede lid, DGS-richtlijn door onderdeel a te wijzigen en onderdelen b en c ook te implementeren.
Wat betreft de periode waarbinnen de tijdelijk hogere dekking geldt en het bedrag waarvoor tijdelijk hogere dekking wordt geboden, wordt gekozen voor een periode van zes maanden, in lijn met advies van de Europese Bankautoriteit (European Banking Authority, EBA)8, en blijft het bedrag van € 500.000 gelden. De termijn wordt dus verlengd met drie maanden, waarmee de bescherming van depositohouders onder dit artikel wordt verruimd. De DGS-richtlijn biedt de mogelijkheid om een termijn van zes maanden te hanteren. De tijdelijk hogere dekking van € 500.000 is in aanvulling op de reguliere dekking van deposito’s genoemd in artikel 29.02, eerste lid. De termijn van zes maanden gaat in op het moment dat de storting wordt gedaan, dat wil zeggen op het moment dat het deposito wordt bijgeschreven op de rekening van de depositohouder.
Ten aanzien van de onroerendgoedtransactie, bedoeld in onderdeel a, wordt opgemerkt dat artikel 29.02, vierde lid, enkel van toepassing is indien de transactie uitgevoerd wordt door één of meerdere natuurlijke personen, met uitsluiting van alle rechtspersonen. De tijdelijk hogere dekking is dus niet van toepassing in geval van aankoop van een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001, door een rechtspersoon alleen of door een rechtspersoon en een natuurlijk persoon samen. Artikel 29.02, vierde lid, moet zo worden begrepen dat de aanvullende dekking geldt voor de verkoper van een woning vanaf de dag waarop het geld voortkomende uit de verkoop op zijn bankrekening gecrediteerd wordt, tot zes maanden na die dag. Voor de koper van een woning geldt eveneens een aanvullende dekking voor het geld dat hij hiervoor op zijn rekening heeft verzameld (bijgeschreven), waarbij deze bijschrijvingen alleen leiden tot een tijdelijk hogere dekking als sprake is van een getekende koopovereenkomst voor een onroerendgoedtransactie. Ook hier zijn de bijschrijvingen zes maanden tot een hoger bedrag gedekt, dus in praktijk zal de bijschrijving niet langer dan zes maanden voor activatie van het DGS kunnen zijn gedaan om onder de verhoogde dekking te kunnen vallen.
Met de toevoeging van onderdeel b aan het vierde lid wordt een aanvullende dekking onder het DGS gecreëerd voor uitkeringen in het kader van specifieke levensgebeurtenissen waarbij vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt tijdelijk hogere bescherming gewenst is. Daarmee wordt artikel 6, tweede lid, van de DGS-richtlijn geïmplementeerd. Het artikellid voorziet in tijdelijk hogere dekking voor uitzonderlijke uitkeringen van een bijzondere geldsom, die vaak in één keer aan de deposant wordt overgemaakt. Het begrip pensioenvoorziening ziet niet op AOW-uitkeringen of maandelijkse pensioenuitkeringen, maar moet voorts wel breed worden uitgelegd. Daaronder kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat iemand een bedrag ineens opneemt van zijn opgebouwde pensioen, maar ook wanneer iemand in verband met pensionering zijn eigen bedrijf zakelijk onroerend goed of een aandeel in een maatschap verkoopt, of een afscheidsvergoeding ontvangt van zijn werkgever. Met arbeidsongeschiktheidsvoorziening wordt gedoeld op een uitkering van een arbeidsongeschiktheidsverzekering in één of een beperkt aantal tranches, of de situatie waarin de deposant vanwege arbeidsongeschiktheid zijn bedrijf beëindigt of verkoopt, waaronder ook kan worden begrepen dat hij het zakelijk onroerend goed te gelde maakt. Bij ontslagvergoeding kan het zowel gaan om wettelijk voorgeschreven ontslagvergoedingen als vergoedingen overeengekomen in een vaststellingsovereenkomst bij beëindiging van een dienstverband. Stortingen in het kader van het vereffenen van een goederengemeenschap, bijvoorbeeld bij echtscheiding of beëindigen van geregistreerd partnerschap, of ontvangen gelden uit een nalatenschap vallen ook onder de tijdelijk hogere dekking. Verder refereert onderdeel b aan verschillende verzekeringen waaronder een hoge uitkering kan worden gedaan bij het vervullen van bepaalde polisvoorwaarden of het verwezenlijken van een gedekt risico.
Onderdeel c van het vierde lid beoogt alleen die verzekeringsuitkeringen en schadevergoedingen te dekken waar de deposant recht op heeft omdat hij of zij slachtoffer is geworden van een criminele activiteit. Daarnaast vallen uitkeringen aan de deposant die het gevolg zijn van een onterechte veroordeling van de deposant onder de tijdelijk hogere dekking geregeld in dit vierde lid.
In een uitkeringssituatie kunnen deposanten die menen aanspraak te maken op de tijdelijk hogere dekking, informatie en onderbouwende stukken overleggen aan DNB, als uitvoerder van het DGS, op basis waarvan de deposant kan aantonen dat hij recht heeft op hogere dekking en voor een hogere DGS-vergoeding in aanmerking komt. DNB toetst op basis van deze informatie of het concrete geval onder de tijdelijk hogere dekking van het vierde lid valt, waarbij DNB kijkt of het deposito verband houdt met de nakoming van een onroerendgoedtransactie ten aanzien van een eigen woning zoals genoemd in het eerste onderdeel, met één van de levensgebeurtenissen genoemd in het tweede onderdeel, of een uitkering of vergoeding zoals bedoeld in het derde onderdeel. In het bijzondere geval dat een deposant aanspraak kan maken op een tijdelijk hogere dekking onder meerdere onderdelen of in verband met meerdere uitkeringen uit hoofde van verschillende overeenkomsten of vorderingen, geldt die tijdelijk hogere dekking voor iedere uitkering afzonderlijk en kan dus in totaal een tijdelijke dekking tot een hoger bedrag dan € 500.000 ontstaan.
Aan artikel 29.02 wordt tevens een vijfde lid toegevoegd. Deze toevoeging heeft ook tot doel duidelijkheid te verschaffen over de reikwijdte van de dekking. Uitgangspunt onder het DGS is dat de dekking van € 100.000 geldt per rekeninghouder per bank. In het geval van een zakelijk samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid staat de rekening op naam van dat zakelijke samenwerkingsverband, dat doorgaans de vorm van een maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap zal hebben. Het betreft hier geen limitatieve opsomming. De rekeninghouder is het zakelijke samenwerkingsverband en niet de achterliggende personen die daarin verbonden zijn. Met dit nieuwe lid wordt duidelijk gemaakt dat, in lijn met de DGS-richtlijn, per zakelijk samenwerkingsverband een dekking van maximaal € 100.000 geldt en dat niet iedere persoon die deelneemt aan dat samenwerkingsverband via de rekening van het samenwerkingsverband een dekking van maximaal € 100.000 geniet. De voornoemde dekking van het zakelijke samenwerkingsverband als rekeninghouder tot € 100.000 doet niet af aan een mogelijke dekking die een achterliggende persoon in privé nog kan hebben ten aanzien van deposito’s op andere rekeningen die op zijn of haar eigen naam staan.
Met de wijziging van artikel 29.04 dient DNB verschillende media- en communicatiekanalen te gebruiken voor de mededeling dat het DGS is geactiveerd. Naast een aankondiging in ten minste één landelijk nieuwsblad, kan DNB afhankelijk van de tijdgeest en de samenstelling van de groep depositohouders de informatiekanalen kiezen die zij het meest geschikt acht. Bij de keuze daarin dient in ieder geval gedacht te worden aan de website van DNB. DNB benadert ook op individueel niveau de klanten van de betreffende bank op basis van de door de bank geleverde gegevens.
Artikel 29.07, eerste lid, schreef voor dat depositohouders informatie ten behoeve van een vergoeding onder het DGS moeten aanleveren bij DNB via een website. Met de wijziging van dit lid wordt DNB de mogelijkheid geboden om in de toekomst op dat moment gangbare kanalen te kiezen via welke de informatie dient te worden aangeleverd. Het kan nog steeds gaan om een portaal op een website, maar DNB zou bijvoorbeeld ook andere technologische middelen kunnen inzetten, zoals het gebruik van een applicatie op een mobiel apparaat. DNB dient te allen tijde te waarborgen dat alle depositohouders, ongeacht hun leeftijd en achtergrond, in beginsel bij machte zijn om de relevante gegevens bij DNB te kunnen aanleveren. Daarom is de mogelijkheid om de informatie schriftelijk aan te leveren, behouden gebleven.
De wijziging van artikel 29.09 houdt verband met de wijziging van artikel 29.07, eerste lid. Zoals toegelicht bij onderdeel C, is artikel 29.07 aangepast om DNB in de toekomst de mogelijkheid te bieden om te kiezen voor andere of aanvullende kanalen dan een portaal op een website om de relevante informatie van depositohouders te verzamelen ten behoeve van een uitkering. De wijze waarop DNB haar besluit met betrekking tot de vergoeding aan de depositohouder bekend maakt aan de betreffende depositohouder, dient aan te sluiten bij de wijze waarop deze depositohouder eerder gecommuniceerd heeft met DNB bij het aanleveren van zijn gegevens. De invoeging van de verwijzing naar artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht9 beoogt duidelijk te maken dat indien een deposant zich geregistreerd heeft via de website of op andere elektronische wijze en daarmee heeft aangegeven via elektronische weg (bijvoorbeeld per e-mail) bereikbaar te zijn, het besluit ten aanzien van de vergoeding aan deze deposant ook bekend kan worden gemaakt via elektronische weg.
De risicomethodiek voor het vaststellen van de risicogebaseerde componenten van de premies die banken betalen aan het DGS is momenteel vastgelegd in de Regeling risicoindicatoren bijdragen depositogarantiestelsel Wft die wordt vastgesteld door de Minister van Financiën. Conform artikel 13, tweede lid, van de DGS-richtlijn kunnen lidstaten een DGS echter ook toestaan om eigen methoden te hanteren voor de berekening van die bijdragen. DNB is de uitvoerder van het Nederlandse DGS. DNB zorgt ervoor dat het depositogarantiefonds op peil blijft en de banken hun bijdrage daaraan betalen. DNB ontvangt toezichtvertrouwelijke informatie van banken op basis waarvan zij de premies kan heffen. De Minister van Financiën kan niet beschikken over de genoemde toezichtvertrouwelijke informatie en is niet operationeel betrokken bij het opbouwen van het fonds. DNB is beter gepositioneerd om de heffingsmethodiek te evalueren en onderhouden. Met dit wijzigingsonderdeel wordt daarom in een grondslag voorzien voor DNB om in dit kader zelf regels te kunnen stellen als bedoeld in artikel 1:28 van de Wet op het financieel toezicht. DNB dient daarbij het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de DGS-richtlijn in acht te nemen. De EBA heeft richtsnoeren opgesteld tot nadere bepaling van de berekeningsmethoden voor de bijdragen aan het DGS, die DNB eveneens moet betrekken bij het opstellen van haar methodiek voor het Nederlandse DGS. In de praktijk was DNB als uitvoerder al zeer nauw betrokken bij de opstelling en vaststelling van de Nederlandse methodiek. Deze wijziging zal daarom niet leiden tot meer uitvoeringskosten voor DNB. De bestaande Regeling risicoindicatoren bijdragen depositogarantiestelsel Wft heeft na de wijziging van dit artikel geen effect meer, omdat de delegatiegrondslag is vervallen. Om onduidelijkheid te voorkomen, wordt deze ministeriële regeling met dit wijzigingsbesluit ingetrokken (zie artikel II).
Met de wijziging van artikel 29.13, tweede lid, wordt verduidelijkt dat er per onderdeel van het fonds niet meer kan worden uitgekeerd dan op dat moment aanwezig. Met de aanpassing van onderdeel c wordt bovendien verduidelijkt dat individuele gedeeltes van het fonds naar rato worden belast. Ook maakt de aanpassing van onderdeel c mogelijk dat een nog bestaand individueel saldo van een bank die inmiddels geen deposito’s meer aanhoudt (en dus een depositobasis van 0 heeft), maar die in het verleden wel heeft bijgedragen, kan worden aangewend.
De eerste wijziging in artikel 29.14, derde lid, expliciteert de bevoegdheid van DNB om ook de betalingstermijn voor te schrijven, waarbinnen de buitengewone bijdragen dienen te worden betaald. Dit biedt meer (rechts)zekerheid voor het depositogarantiefonds en voor de banken. De heffingsbeschikkingen die DNB neemt op basis van dit artikel, zullen een betalingstermijn bevatten die gestoeld is op een expliciete bevoegdheid tot het stellen van een termijn. De tweede wijziging is van tekstuele aard en heeft geen inhoudelijke gevolgen.
De nieuwe formulering van artikel 29.15, eerste lid, maakt het voor DNB mogelijk om baten die terugvloeien vanuit (de faillissementsboedel van) de falende bank waarvoor het DGS is geactiveerd en ten behoeve van wiens depositohouders uitkeringen zijn gedaan, te verrekenen met uitstaande betalingsverplichtingen van banken als bedoeld in artikel 29.14. Dat wil zeggen, de premies en buitengewone bijdragen kunnen in praktijk worden weggestreept tegen tijdige terugbetalingen uit een faillissementsboedel van een bank, indien dit zich voordoet. Dit draagt bij aan een efficiënter proces van heffen van buitengewone bijdragen en daarmee de soliditeit van het depositogarantiefonds.
Met deze aanvulling in artikel 29.16 wordt DNB de mogelijkheid geboden om de hoogte van een bijdrage aan het depositogarantiefonds opnieuw vast te stellen over een bepaalde periode, indien de feitelijke situatie voor die betreffende periode blijkt te verschillen van de situatie die als uitgangspunt is genomen bij het eerdere besluit. Dit kan blijken uit een herrapportage: een nieuwe rapportage waar DNB om verzoekt, indien gebleken is dat er zich onvolkomenheden voordoen in een eerdere rapportage. Het nieuwe besluit dat is gebaseerd op een herrapportage komt in de plaats van het eerder genomen besluit van DNB.
De middelen die aanwezig zijn in het depositogarantiefonds worden conform de DGS-richtlijn met laag risico belegd. De huidige situatie is dat deze middelen worden aangehouden via schatkistbankieren bij de Staat der Nederlanden. De middelen zijn op ieder moment opeisbaar door het depositogarantiefonds. Tot op heden is niet voorgeschreven hoe DNB over het positieve of negatieve rendement over het fondsvermogen dient te beslissen. Het is wenselijk dat zowel een positief als negatief rendement ten laste komt van het depositogarantiefonds en dat dit naar rato wordt verdeeld over zowel het risico gebaseerde algemene gedeelte van het depositogarantiefonds, als de individuele gedeeltes waarin de standaardpremies aan het depositogarantiefonds zijn ondergebracht. Op die manier delen alle deelnemende banken naar rato mee in de winsten of verliezen van het fonds. Met deze wijziging wordt de bestaande praktijk ten aanzien van rendement bestendigd.
Met de toevoeging aan artikel 29.20 wordt geregeld hoe het depositogarantiefonds en DNB als uitvoerder dienen om te gaan met overdracht van individuele saldi van banken, aangehouden in de individuele gedeeltes van het depositogarantiefonds, wanneer een bank een deel van haar depositoportefeuille overdraagt aan een andere bank. Indien gegarandeerde deposito’s overgaan van de ene bank naar de andere bank, ligt het in de rede dat ook het corresponderende deel in het individuele gedeelte van het depositogarantiefonds waarin voorzien is in dekking voor deze deposanten onder het DGS, wordt overgedragen van de overdragende bank naar het individuele gedeelte van het depositogarantiefonds van de verkrijgende bank. Daarbij wordt het over te dragen bedrag uit het individuele gedeelte van het depositogarantiefonds aan de verkrijgende bank gemaximeerd op 0,4% van de gedekte deposito’s die worden overgedragen tussen de banken, om handel in ingelegde DGS-premies te beperken. De wettelijk voorgeschreven doelomvang van het individuele gedeelte is immers 0,4% van de gedekte deposito’s en staat tegenover de overgedragen depositoportefeuille. De ontvangende bank krijgt dus maximaal de wettelijke verplichte ingelegde premies voor de bescherming van de deposito’s die zij overneemt. Het eventuele surplus in het individuele gedeelte van de overdragende bank ten aanzien van de overgedragen deposito’s blijft achter in het individuele gedeelte van de overdragende bank. Indien de overdragende bank ophoudt een bank te zijn en de bankvergunning wordt ingetrokken, dan vloeit dit surplus af naar het algemene gedeelte van het fonds. Deze nieuwe regels voorkomen dat er middelen in het depositogarantiefonds aanwezig zijn die nergens voor kunnen worden aangewend, omdat er niets voor geregeld is. De wijziging van artikel 29.13 (zie onderdeel F) draagt hier eveneens aan bij.
De wijziging van het eerste onderdeel van bijlage B maakt duidelijk dat alleen het rendement dat behaald is over middelen in het algemene gedeelte van het depositogarantiefonds ook ten goede komt aan dat algemeen gedeelte van het fonds. Rendement behaald over individuele saldi van banken, komt ten goede aan die individuele saldi. De aanpassing van het tweede onderdeel van bijlage B leidt tot een correctie in de wijze waarop de vaststelling van de hoogte van DGS-premies wordt vastgesteld in geval de omvang van het depositogarantiefonds lager is dan de voorgeschreven doelomvang. Met deze wijziging voorziet bijlage B in alle scenario’s die zijn beschreven in artikel 10, tweede lid, van de DGS-richtlijn, waar voorheen in bijlage B alleen het geval werd geregeld dat er een uitkering plaatsvindt voordat de doelomvang van in totaal 0,8% bereikt is.
Daarnaast dient een onderscheid gemaakt te worden in de oorzaak waardoor het depositogarantiefonds opnieuw moet worden aangevuld. Dat onderscheid was eerder niet relevant vanwege de opbouwfase van het fonds. Voor de fase na het bereiken van de doelomvang, kan het fonds opnieuw aangevuld moeten worden vanwege natuurlijke groei van het aantal gegarandeerde deposito’s. Bij nieuwe premies voor het op peil houden van het depositogarantiefonds door reguliere groei of een nieuwe toetreder, is het wenselijk dat ieder kwartaal corresponderende premies worden afgedragen om het depositogarantiefonds aan te vullen, zodat het fonds haar financiële draagkracht behoudt. Daarbij geldt dat alleen banken wier gedekte deposito’s in het afgelopen kwartaal zijn gegroeid in omvang, bijdragen aan de corresponderende aanvulling van het algemene gedeelte van het fonds. Dat komt in de berekeningswijze voor de risicobijdrage tot uiting doordat het aandeel van de betreffende bank in de gewogen toename van de gegarandeerde deposito’s wordt meegenomen, in plaats van het aandeel van het totaal van de gewogen gegarandeerde deposito’s op de peildatum. Oftewel, a(i,t) wordt vervangen door b(i,t) in de formule van de risicobijdrage van een bank.
In bijlage D wordt voor de toepassing van de daarin vervatte formule ter vaststelling van de buitengewone bijdragen het element t, met betrekking tot het te hanteren toetsmoment, aangepast. Om een juiste afspiegeling van de verhouding in deposito’s tussen banken als basis te gebruiken en ook een buitengewone bijdrage van de (failliete boedel van de) falende bank te kunnen heffen, en daarmee deze bank te laten meebetalen aan de uitkering, dient het laatste toetsmoment voordat het tekort is ontstaan te worden gebruikt. Daarnaast kan er door het falen van de betreffende bank een verschuiving ontstaan in depositobases die bepaalde banken onevenredig kan treffen, bijvoorbeeld in het geval dat een groot deel van de depositohouders van een gefailleerde bank de DGS-uitkering laat storten bij eenzelfde andere bank in Nederland, of in het geval dat er in de tussentijd sprake is van nieuwe toetreders of banken die de markt hebben verlaten. Door het laatste toetsmoment voorafgaand aan de uitkeringssituatie te gebruiken, wordt bij de vaststelling van de buitengewone bijdragen recht gedaan aan de situatie van iedere bank zoals die was kort voordat er een tekort ontstond.
De bestaande Regeling risicoindicatoren bijdragen depositogarantiestelsel Wft heeft na de wijziging van artikel 29.12, vierde lid, Bbpm geen effect meer, omdat de delegatiegrondslag is vervallen. Om onduidelijkheid te voorkomen, wordt deze ministeriële regeling met dit wijzigingsbesluit ingetrokken. Zie ook de toelichting bij artikel I, onderdeel E.
Dit artikel bepaalt dat het besluit in werking treedt met ingang van 1 september 2024.
De bepaling die ziet op de dekking voor een zakelijk samenwerkingsverband (artikel I, onderdeel A, tweede lid) treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen moment, omdat DNB en de banken die deelnemen aan het DGS meer tijd nodig hebben om deze wijziging voor te verwerken in hun administratie en systemen.
De Minister van Financiën, S.P.R.A. van Weyenberg
Bepaling richtlijn |
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze bij invulling beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 6, tweede lid, aanhef (tijdelijk hogere dekking) |
Artikel 29.02, vierde lid, aanhef, Bbpm |
Mogelijkheid om periode (tussen drie en twaalf maanden) en bedrag vast te stellen |
Voor periode is aangesloten bij aanbevelingen van EBA en voor bedrag aangesloten bij bestaande grens van € 500.000 in Bbpm. |
Artikel 6, tweede lid, onderdeel a (tijdelijk hogere dekking) |
Reeds geïmplementeerd, nu verplaatst naar artikel 29.02, vierde lid, onderdeel a, Bbpm |
N.v.t. |
Beperkte herformulering om dichter bij de richtlijntekst te blijven. |
Artikel 6, tweede lid, onderdeel b (tijdelijk hogere dekking) |
Artikel 29.02, vierde lid, onderdeel b, Bbpm |
Mogelijkheid om aanvullende sociale doelen vast te stellen |
Gekozen om zo dicht mogelijk bij de richtlijntekst te blijven. |
Artikel 6, tweede lid, onderdeel c (tijdelijk hogere dekking) |
Artikel 29.02, vierde lid, onderdeel c, Bbpm |
Mogelijkheid om aanvullende nationale doelen vast te stellen |
Gekozen om zo dicht mogelijk bij de richtlijntekst te blijven. |
Artikel 7, tweede lid (zakelijk samenwerkings-verband) |
Artikel 29.02, vijfde lid, Bbpm |
Mogelijkheid om zakelijk samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid als één rekeninghouder te beschouwen en daaraan dekking toe te kennen |
Verduidelijking van mate van dekking en passend binnen Nederlands privaatrechtelijk kader. |
Artikel 13, tweede lid (opstellen heffings-methodiek) |
Artikel 29.12, vierde lid, Bbpm |
Mogelijkheid voor DGS om eigen heffingsmethodiek op te stellen |
DNB als uitvoerder van het DGS is beter gepositioneerd om de heffingsmethodiek te evalueren en onderhouden. |
Besluit van 16 november 2015, houdende regels tot wijziging van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft, het Besluit prudentiële regels Wft en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector in verband met de implementatie van richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (herschikking) (PbEU 2014, L 173) (Implementatiebesluit depositogarantiestelsel), Staatsblad 2015, 434.
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2014/49/EU betreffende de omvang van depositobescherming, het gebruik van de middelen van depositogarantiestelsels, grensoverschrijdende samenwerking en transparantie, COM(2023) 228.
Met de toevoeging aan artikel 29.20 wordt geregeld hoe het depositogarantiefonds en DNB als uitvoerder dienen om te gaan met overdracht van individuele saldi van banken, aangehouden in de individuele gedeeltes van het depositogarantiefonds, wanneer een bank een deel van haar depositoportefeuille overdraagt aan een andere bank. Indien gegarandeerde deposito’s in het kader van portefeuille-overdracht overgaan van de ene bank naar de andere bank, ligt het in de rede dat ook het corresponderende deel in het individuele gedeelte van het depositogarantiefonds waarin voorzien is in dekking voor deze deposanten onder het DGS, wordt overgedragen van de overdragende bank naar het individuele gedeelte van het depositogarantiefonds van de verkrijgende bank.
Er is in het verleden één casus geweest waarbij een dergelijke overdracht van deposito’s van de ene aan de andere bank plaatsvond. Ten tijde van deze transactie voorzag het Bbpm niet in de mogelijkheid om opgebouwde premiegelden aangehouden in het depositogarantiefonds ten behoeve van deze deposito’s mee over te dragen. Daardoor moest na deze overdracht opnieuw premie worden ingelegd. De casus was wel aanleiding voor DNB om een verzoek te doen tot invoering van het voorgestelde derde en vierde lid van artikel 29.20 Bbpm. De ten tijde van de transactie geldende regels konden in de koopprijs van de transactie worden verwerkt. Deze consultatiereactie heeft daarom niet geleid tot aanpassing van dit wijzigingsbesluit.
Opinion of the European Banking Authority on deposit guarantee scheme payouts, 30 oktober 2019, EBA-Op-2019-14, p. 8.
NB: Dit artikel wordt hernummerd met de verdere inwerkingtreding van de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer op een nader te bepalen tijdstip. Vanaf dat tijdstip kan verwezen worden naar artikel 2:14 als geheel, in plaats van het eerste lid daarvan.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2024-206.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.