Besluit van 14 juni 2024 tot wijziging van onder meer het Besluit studiefinanciering 2000 in verband met een beperkte uitbreiding van de doelgroep van de studiefinanciering en het wettelijk collegegeld en de vaststelling van te verstrekken gegevens voor enquêtes onder studenten

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 1 maart 2024, nr. WJZ/44259692 (ID25187), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000, artikel 2.2, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de artikelen 7.15a, zesde lid, en 7.45a, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 15 mei 2024, nr. W05.24.00043/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 juni 2024, nr. WJZ/46037666 (ID25187), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN HET BESLUIT STUDIEFINANCIERING 2000

Het Besluit studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel e, wordt als volgt gewijzigd:

a. Subonderdeel 1° komt te luiden:

  • 1°. verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van een Nederlander of van een vreemdeling als bedoeld in onderdeel a, b, c of dit onderdeel;

b. Onder vervanging van «; of» aan het slot van subonderdeel 3° door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van subonderdeel 4° door «; of» worden twee subonderdelen toegevoegd, luidende:

  • 5°. verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden die volgt op een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder de beperking medische behandeling;

  • 6°. verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden die als eerste verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 wordt toegekend.

2. In het tweede lid wordt «als bedoeld in de hoofdstukken 3 of 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten» vervangen door «als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten».

B

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van het artikel komt te luiden:

Artikel 3a. Nationaliteit: gedeeltelijke gelijkstelling

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Artikel 2.2, tweede lid, van de wet is eveneens van toepassing op een persoon die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van:

    • a. een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.30b van het Vreemdelingenbesluit 2000; of

    • b. een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.33 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

3. In het derde lid (nieuw) wordt na «eerste» ingevoegd «en tweede».

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «het eerste en tweede lid» vervangen door «het eerste tot en met derde lid».

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het eerste en tweede lid» vervangen door «het eerste tot en met derde lid».

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

Het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vreemdelingenwet 2000» vervangen door «een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000».

2. In het eerste lid, onderdeel e, worden onder vervanging van «; of» aan het slot van subonderdeel 3° door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van subonderdeel 4° door «; of» twee subonderdelen toegevoegd, luidende:

  • 5°. verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden die volgt op een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die is verleend onder de beperking medische behandeling;

  • 6°. verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden die als eerste verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 wordt toegekend.

3. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a vervalt «en ten behoeve van wie of aan wie een tegemoetkoming is verstrekt op grond van hoofdstuk 3 van de wet».

b. In onderdeel b vervalt «3 of».

c. Onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel b door een punt en onder vervanging van de komma aan het slot van onderdeel a door «; of», vervalt onderdeel c.

B

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt «Artikel 2.2, tweede lid» telkens vervangen door «Artikel 2.2, derde lid».

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Artikel 2.2, derde lid, van de wet is eveneens van toepassing op een persoon die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van:

    • a. een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.30b van het Vreemdelingenbesluit 2000; of

    • b. een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.33 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

3. In het derde lid (nieuw) wordt na «eerste» ingevoegd «en tweede».

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste tot en met derde lid».

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN HET UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008

Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2.3a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3b. Uitbreiding categorie studenten wettelijk collegegeld met vreemdelingen die in afwachting zijn van de verlenging van een verblijfsvergunning

In aanvulling op de groep van personen genoemd in artikel 7.45a, eerste lid, eerste volzin, van de wet is wettelijk collegegeld verschuldigd door de student die als vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdelen g of h, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover:

  • a. de student direct voorafgaand aan het rechtmatige verblijf, bedoeld in artikel 8, onderdelen g of h, van de Vreemdelingenwet 2000 behoorde tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000; en

  • b. wordt voldaan aan de aanvullende voorwaarden, genoemd in artikel 7.45a, eerste lid, van de wet.

B

Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 3a. Bepalingen betreffende gegevens studentenenquête

Artikel 3.12. Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder instelling: een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel g, van de wet.

Artikel 3.13. Gegevens studentenenquête
  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 7.15a, vijfde lid, van de wet, omvatten de volgende gegevens van de studenten die zijn ingeschreven aan de betreffende instelling:

    • a. het e-mailadres van de student, verkregen van de instelling;

    • b. de code in de Registratie instellingen en opleidingen van de desbetreffende instelling;

    • c. de code in de Registratie instellingen en opleidingen van de desbetreffende vestiging van de instelling;

    • d. de naam van de opleidingslocatie (vestigingsplaats) van de betreffende instelling;

    • e. de voorkeurstaal van de student;

    • f. de code in de Registratie instellingen en opleidingen van de desbetreffende opleiding;

    • g. de naam van de opleidingsvariant, leerroute of track die de student volgt;

    • h. of de student een voltijd-, deeltijd- of duale opleiding volgt;

    • i. of de student een reguliere student, postmaster- of premasterstudent is;

    • j. of de student afstandsonderwijs volgt;

    • k. of de student een eerstejaars- of ouderejaarsstudent is;

    • l. of de student een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs of hoger beroepsonderwijs volgt;

    • m. of de student een internationale student is;

    • n. of het om een hoofd- of neveninschrijving gaat; en

    • o. of de opleiding onder kunstonderwijs valt.

  • 2. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 7.15a, eerste lid, van de wet, bepaalt op welk moment en op welke wijze de gegevens, bedoeld in artikel 7.15a, vijfde lid, van de wet, worden verstrekt aan deze rechtspersoon door het instellingsbestuur:

    • a. van een bekostigde instelling, bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de wet; en

    • b. van een rechtspersoon voor hoger onderwijs, voor zover dit instellingsbestuur met een of meer opleidingen wenst deel te nemen aan de enquête, bedoeld in artikel 7.15a, tweede lid, van de wet.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel B, van de Wet van 6 maart 2020 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het verzamelen en verspreiden van studiekeuze-informatie en het doen van onderzoek naar studenttevredenheid op het terrein van het hoger onderwijs (Stb. 2020, 88), treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 juni 2024

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Uitgegeven de zesentwintigste juni 2024

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit strekt er in de eerste plaats toe, de doelgroep van de studiefinanciering en het wettelijk collegegeld uit te breiden naar enkele specifieke categorieën personen.1 Dit gebeurt naar aanleiding van EU-richtlijnen en jurisprudentie en strekt voorts tot codificatie van de uitvoeringspraktijk van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). In de tweede plaats wordt de gegevensverstrekking door ho-instellingen aan het Landelijk Centrum Studiekeuze (voorheen Studiekeuze 123) ten behoeve van studentenenquêtes geregeld op het niveau van de algemene maatregel van bestuur (amvb) en met enkele gegevens uitgebreid. Deze gegevensverstrekking is momenteel in een ministeriële regeling geregeld.

2. Hoofdlijnen van het besluit

2.1. Uitbreiding doelgroep studiefinanciering en wettelijk collegegeld
2.1.1. Gedeeltelijke studiefinanciering
Implementatie Richtlijn (EU) 2016/801 en Richtlijn (EU) 2021/1883

In een wetenschappelijke publicatie2 is gewezen op een mogelijke omissie in de implementatie van een aantal EU-richtlijnen. In Richtlijn (EU) 2016/8013 en Richtlijn (EU) 2021/18834 worden aan de houders van bepaalde verblijfsvergunningen (derdelanders), die in één van de lidstaten verblijven, specifieke rechten toegekend. Hieronder valt ook het recht op een gelijke behandeling op het vlak van onderwijs als onderdanen van die verblijfsvergunning gevende lidstaat. Hier kan, indien ook aan de overige vereisten van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) dan wel de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) wordt voldaan, uit volgen dat deze verblijfsvergunningen recht geven op betaling van wettelijk collegegeld en gedeeltelijke studiefinanciering. Daarnaast dienen deze groepen ook aanspraak te kunnen maken op een tegemoetkoming voor de schoolkosten en eventueel de onderwijsbijdrage als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Deze gedeeltelijke studiefinanciering en gedeeltelijke WTOS-tegemoetkoming zien op een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs.

In het geval van personen met een Europese Blauwe kaart (Richtlijn (EU) 2021/1883) en onderzoekers als bedoeld in Richtlijn (EU) 2016/801, alsmede de gezinsleden van deze personen, zou daar volgens de voornoemde richtlijn ook aanspraak op moeten bestaan. Deze aanspraak is echter nog niet gecodificeerd in de studiefinancieringsregelgeving. Deze wijziging geeft daar alsnog invulling aan. Vooruitlopend hierop heeft DUO haar uitvoeringspraktijk reeds aangepast. De voorliggende wijziging raakt slechts een zeer beperkt aantal personen.

De codificatie regelt concreet dat deze groepen derdelanders recht hebben op gedeeltelijke studiefinanciering op grond van artikel 2.2, tweede lid, WSF 2000 en aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming voor de schoolkosten en eventueel de onderwijsbijdrage op grond van artikel 2.2, derde lid, WTOS. Hiervoor dienen deze groepen te worden opgenomen in artikel 3a van het Besluit studiefinanciering 2000 (BSF 2000) en artikel 3a Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (BTOS). Door de systematiek van artikel 7.45a, eerste lid, WHW hebben de groepen die worden toegevoegd aan artikel 3a BSF 2000 ook recht op het betalen van wettelijk collegegeld.

Richtlijn 2016/801

Onderzoekers hebben op grond van artikel 22 van Richtlijn (EU) 2016/801 en artikel 12, eerste en vierde lid, Richtlijn (EU) 2011/98 recht op dezelfde behandeling als onderdanen van de betrokken lidstaat op het vlak van onderwijs en beroepsopleiding. Dit geldt ook voor de gezinsleden van deze onderzoekers.5 In de toelichting van de Europese Commissie bij het indienen van het voorstel van Richtlijn 2011/98/EU staat bij artikel 12 het volgende: «Equal treatment as regards education and vocational training includes tuition fees at schools and universities. Member States however can restrict equal treatment as to study grants6 Uit artikel 22, tweede lid, onder a, Richtlijn (EU) 2016/801 volgt ook dat voor zover het recht voor deze onderzoekers bestaat op gelijke behandeling als onderdanen van de betrokken lidstaat op het vlak van onderwijs en beroepsopleiding beurzen, uitkeringen en leningen voor studie en onderhoud uitgesloten kunnen worden.

In de transponeringstabel in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarmee de Richtlijn is geïmplementeerd, is verwezen naar de bepalingen over de inschrijving van studenten en ook naar artikel 2.2 WSF 2000.7

Op basis van voorgaande is de regering van mening dat deze groep onderzoekers en hun gezinsleden recht hebben op gelijke behandeling op het vlak van onderwijs. De regering verstaat hieronder, gelet op de bewoordingen in de Richtlijn, de toelichting en de implementatie, betaling van het wettelijk collegegeld, gedeeltelijke studiefinanciering en de gedeeltelijke WTOS-tegemoetkoming.

Richtlijn (EU) 2021/18838

De houders van de Europese blauwe kaart hebben op grond van artikel 14, eerste lid, van de Richtlijn 2009/50/EG – die inmiddels is vervangen door Richtlijn (EU) 2021/1883 – recht gekregen op gelijke behandeling op het vlak van onderwijs en beroepsopleiding als de onderdanen van de lidstaat die de blauwe kaart heeft afgegeven.

Volgens de toelichting van de Europese Commissie bij het ingediende voorstel betekent gelijke behandeling voor houders van de Europese blauwe kaart het volgende: «Article 15 states the areas where equal treatment must be recognised, the aim being to establish the most favourable conditions possible. Only study grants, procedures for obtaining housing and social assistance are limited: these are not rights to which the worker would be entitled on the basis of his/her contributions. Furthermore, these workers are supposed to earn relatively high salaries, therefore they would most likely not be eligible under national rules9

Uit artikel 14, tweede lid, van de Richtlijn 2009/50/EG volgt in lijn hiermee dat de gelijke behandeling inzake studie- en onderhoudstoelagen en -beurzen of andere toelagen en beurzen voor secundair en hoger onderwijs en beroepsopleiding en huisvestingsprocedures mag worden beperkt.

In de transponeringstabel in de AMvB waarmee de Richtlijn is geïmplementeerd wordt verwezen naar hoofdstuk 7, titel 2, van de WHW10 en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) voor de implementatie van artikel 14, eerste lid, onderdeel c van Richtlijn 2009/50/EG.11

Op basis van voorgaande is de regering van mening dat de houders van de Europese blauwe kaart recht hebben op gelijke behandeling op het vlak van onderwijs. De regering verstaat hieronder, gelet op de bewoordingen in de Richtlijn, de toelichting en de implementatie, betaling van het wettelijk collegegeld, gedeeltelijke studiefinanciering en de gedeeltelijke WTOS-tegemoetkoming. De gelijke behandeling op het vlak van het onderwijs en de mogelijkheid om gelijke behandeling inzake studie- en onderhoudstoelagen en -beurzen of andere toelagen en beurzen voor secundair en hoger onderwijs en beroepsopleiding te beperken, zijn thans geregeld in artikel 16, eerste en tweede lid, van Richtlijn (EU) 2021/1883.

Tegemoetkoming kosten toegang onderwijs

Doordat deze groepen uit de richtlijnen aanspraak maken op gedeeltelijke studiefinanciering worden ze gelijk behandeld als Nederlandse studenten op het vlak van toegang tot het onderwijs terwijl tegelijk een beperking van toekenning van studiefinanciering wordt bereikt. Deze groepen maken namelijk geen aanspraak op de overige onderdelen van de studiefinanciering (de OV-reisvoorziening, de basisbeurs, de aanvullende beurs, de basislening en de aanvullende lening), die bestemd zijn voor de kosten van het levensonderhoud.

De groepen uit de richtlijnen worden opgenomen in artikel 3a BSF 2000. Dit betekent dat ho-studenten recht hebben op collegegeldkrediet en levenlanglerenkrediet. Voor mbo-studenten geldt dat zij aanspraak maken op een gift ter hoogte van de basisbeurs voor thuiswonende mbo-studenten, en levenlanglerenkrediet. Deze gift wordt toegekend in één bedrag per studiejaar.12 Door de systematiek van artikel 7.45a, eerste lid, WHW hebben deze groepen door toevoeging aan artikel 3a BSF 2000 ook recht op het betalen van wettelijk collegegeld.

De groepen uit de richtlijnen maken tevens aanspraak op een gedeeltelijke WTOS-tegemoetkoming. Zo worden ze ook op dit vlak gelijk behandeld als Nederlandse scholieren en vavo-studenten op het vlak van toegang tot het onderwijs terwijl tegelijk een beperking van toekenning van de WTOS-tegemoetkoming wordt bereikt. De groepen worden hiervoor opgenomen in artikel 3a BTOS. Dit betekent dat zij slechts voor de tegemoetkomingen in de schoolkosten en eventueel de onderwijsbijdrage in aanmerking komen en niet in aanmerking komen voor de tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud.

2.1.2. Volledige studiefinanciering
Uitspraak Centrale Raad van Beroep 21 juli 202113

Tijdens de inventarisatie van de hardvochtigheden is er een hardvochtigheid geconstateerd in artikel 3 BSF 2000.14 Deze hardvochtigheid volgt uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 juli 2021. Artikel 3 BSF 2000 regelt welke vreemdelingen gelijk worden gesteld met Nederlanders voor de studiefinancieringswet- en regelgeving. Hiermee voldoen deze vreemdelingen aan het nationaliteitsvereiste van artikel 2.2 WSF 2000. Dit betekent dat deze groepen aanspraak maken op studiefinanciering als ze ook aan de overige eisen voor het verkrijgen van studiefinanciering voldoen.15 De hardvochtigheid hierbinnen, die hieronder nader uiteengezet wordt, treft jaarlijks slechts een beperkt aantal gevallen.

In vorengenoemde uitspraak zet de CRvB uiteen dat het van oordeel is dat er een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt in artikel 3 BSF 2000. De CRvB meent dat een (familielid van een) vreemdeling met een verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijk humanitair volgend op een verblijfsvergunning onder de beperking medische gronden, ten onrechte geen aanspraak kan maken op studiefinanciering, terwijl vreemdelingen met een verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijk humanitair volgend op een verblijfsvergunning met de beperking tijdelijke humanitaire gronden wel aanspraak maken op studiefinanciering. De aanspraak op studiefinanciering is hiermee afhankelijk van de verblijfsstatus die vooraf is gegaan aan de verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijk humanitair.

De regering is het eens met het oordeel van de CRvB dat dit specifieke onderscheid dat wordt gemaakt binnen de groep vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijk humanitair ongerechtvaardigd is. Met de kennis van nu ziet de regering geen rechtvaardigingsgrond voor dit onderscheid, omdat in beide gevallen sprake is van een (humanitair) schrijnende situatie, die waarschijnlijk leidt tot permanent verblijf in Nederland en waarvan het keuze-element ontbreekt. Daarom wordt met onderhavig besluit de groep vreemdelingen met een verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijk humanitair volgend op een verblijfsvergunning onder de beperking medische gronden opgenomen in het BSF 2000 en maakt daarmee aanspraak op studiefinanciering. Het betreft hier ook familieleden van deze vreemdelingen die een afgeleide verblijfsvergunning hebben op grond van de verblijfsvergunning van dat familielid. Deze groep maakt ook aanspraak op studiefinanciering.

DUO geeft in aanloop naar deze wijziging al uitvoering aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en geeft deze vreemdelingen daarmee al aanspraak op studiefinanciering (en een WTOS-tegemoetkoming, zie onder het kopje «Artikel 3 BTOS»).

Eerste verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden

In de uitvoeringspraktijk van DUO maakt de groep vreemdelingen die als eerste verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 een verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden heeft aanspraak op studiefinanciering (en WTOS-tegemoetkoming, zie onder het kopje «Artikel 3 BTOS»). Deze groep vreemdelingen krijgt direct een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke gronden, zonder dat daar een verblijfsvergunning aan vooraf is gegaan. Met dit besluit wordt deze praktijk gecodificeerd, en wordt deze groep opgenomen in artikel 3 BSF 2000.

Met deze codificatie is het duidelijk voor deze groep dat ze recht heeft op studiefinanciering en wordt onzekerheid op dit vlak weggenomen. Ook de reacties op de internetconsultatie geven aanleiding tot deze codificatie. Daarin wordt namelijk gepleit voor het recht op studiefinanciering voor de groep vreemdelingen die direct een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden krijgen.

Het betreft hier ook familieleden van deze vreemdelingen die een afgeleide verblijfsvergunning hebben op grond van de verblijfsvergunning van dat familielid. Deze groep maakt ook aanspraak op studiefinanciering.

Naar schatting van DUO gaat het om omstreeks 125 nieuwe studenten per jaar die op deze grond in aanmerking komen voor studiefinanciering.

Artikel 3 BTOS

De BTOS kent in artikel 3 een vrijwel gelijkluidende regeling als artikel 3 BSF 2000 dat bepaalt welke vreemdelingen gelijk worden gesteld met Nederlanders voor de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). Hiermee voldoen deze vreemdelingen aan het nationaliteitsvereiste van artikel 2.2 WTOS. Dit betekent dat deze groepen aanspraak maken op een tegemoetkoming op basis van de WTOS als ze ook aan de overige eisen voor het verkrijgen van deze tegemoetkoming voldoen.16

Het toevoegen van de groep vreemdelingen met een verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijk humanitair die volgt op een verblijfsvergunning onder de beperking medische gronden én het toevoegen van de groep vreemdelingen die als eerste verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000 een verblijfsvergunning krijgen onder de beperking niet-tijdelijk humanitair, worden met onderhavig besluit gelijk aan artikel 3 BSF 2000 ook geregeld in artikel 3 BTOS. Dit is sluit aan bij de uitvoeringspraktijk van DUO waarbij artikel 3 BTOS en artikel 3 BSF hetzelfde worden uitgevoerd. Ook hebben de BTOS en de BSF 2000 altijd aansluiting bij elkaar willen zoeken gelet op de wenselijkheid van het gelijktrekken van de doelgroepen die in aanmerking komen voor studiefinanciering en een WTOS-tegemoetkoming.

Woordelijk gelijktrekken artikel 3 BTOS en artikel 3 BSF 2000

Hoewel artikel 3 BTOS en artikel 3 BSF 2000 vrijwel gelijkluidend zijn, verschillen deze artikelen woordelijk op enkele punten van elkaar. Deze verschillen worden gelet op vorenstaande – het uitvoeringsbeleid van DUO en de aansluiting BSF 2000 en BTOS – met onderhavig besluit gelijkgetrokken.

Zo wordt met onderhavig besluit in artikel 3, eerste lid, onder a van de BTOS verwezen naar artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, waar eerder enkel werd verwezen naar artikel 20 Vreemdelingenwet 2000. Hiermee wordt aangesloten bij de tekst van artikel 3, eerste lid, onder a, van het BSF 2000 en wordt geëxpliciteerd dat ook vreemdelingen met een verblijfsvergunning EU-langdurig ingezeten in aanmerking komen voor een WTOS-tegemoetkoming. Daarnaast wordt in artikel 3, eerste lid, onder e, van het BSF 2000 gecodificeerd dat verblijf bij een familie- of gezinslid die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd hebben, aanspraak geeft op studiefinanciering, conform artikel 3, eerste lid, onder e van het BTOS. Verder vervalt artikel 3, tweede lid, onder c van het BTOS. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 3, tweede lid van het BSF 2000. Tenslotte komen in beide artikelen de verwijzingen naar hoofdstuk 3 WTOS te vervallen, omdat hoofdstuk 3 WTOS per 1 augustus 2015 is vervallen.

2.1.3 Wettelijk collegegeld
Vreemdelingen in afwachting van verlenging vergunning

Sinds september 2008 wordt in artikel 7.45a, eerste lid, WHW bepaald dat wettelijk collegegeld verschuldigd is door studenten die behoren tot één van de groepen personen genoemd in artikel 2.2 WSF 2000. Sinds die wijziging is het voor het verschuldigd zijn van wettelijk collegegeld geen vereiste meer dat daadwerkelijk studiefinanciering wordt genoten, maar wordt enkel gekeken of de student voldoet aan het nationaliteitsvereiste uit artikel 2.2 WSF 2000. Ten aanzien van één groep, vreemdelingen die in afwachting zijn van verlenging van een verblijfsvergunning, geldt echter op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, BSF 2000 nog steeds dat zij enkel aan het nationaliteitsvereiste voldoen indien zij vóór zij in afwachting waren van de nieuwe verblijfsvergunning al studiefinanciering genoten. Door deze constructie is voor deze groep vreemdelingen het vereiste van het genieten van studiefinanciering dus blijven bestaan.

Met het onderliggende besluit wordt in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (UWHW 2008) opgenomen dat in aanvulling op artikel 7.45a, eerste lid, eerste volzin, WHW vreemdelingen die in afwachting zijn van verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, van verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd na een eerdere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, wettelijk collegegeld verschuldigd zijn.17 Deze vreemdelingen worden in de huidige praktijk op basis van afspraken met het ministerie al door hoger onderwijsinstellingen in aanmerking genomen voor het betalen van wettelijk collegegeld en door DUO in aanmerking genomen voor bekostiging.

Als voorwaarde geldt dat de vreemdeling direct voorafgaand aan de verlengingsprocedure voldeed aan de nationaliteitseisen uit artikel 2.2 WSF 2000. De vreemdeling heeft daardoor enkel recht op het betalen van wettelijk collegegeld als op grond van de direct voorgaande verblijfsvergunning ook recht op het betalen van wettelijk collegegeld bestond. In dat geval is het namelijk gerechtvaardigd dat ook tijdens een procedure tot verlenging van de verblijfsvergunning de eerder al geldende situatie wordt voortgezet. Meer specifiek richt deze bepaling zich op studenten die eerder al wettelijk collegegeld betaalden, maar geen studiefinanciering ontvingen en op studenten die doorstromen vanuit het vo of mbo, voor zover zij eerder nog geen studiefinanciering ontvingen en zich tijdens de verlengingsprocedure inschrijven voor het hoger onderwijs. Met deze regeling geldt voor de vreemdeling tijdens de verlengingsprocedure dezelfde aanspraak zoals die zou hebben bestaan ten tijde van de direct voorafgaande verblijfsvergunning.

Met de voorgenomen wijziging van het UWHW 2008 wordt rechtszekerheid geboden aan vreemdelingen van wie de verblijfsvergunning is verlopen en die in een procedure voor verlenging of verlening van een nieuwe vergunning zitten. Hen wordt de zekerheid geboden dat zij tijdens deze procedure dezelfde aanspraak hebben op het recht om het wettelijk collegegeld te betalen als zij op grond van de voorgaande verblijfsvergunning zouden hebben gehad. Tot slot leidt de wijziging tot gelijke behandeling tussen andere groepen studenten die aan het nationaliteitsvereiste voldoen en deze specifieke groep vreemdelingen. Met de aanspraak op het betalen van wettelijk collegegeld hangt samen dat de instellingen volgens de bestaande systematiek van de UWHW 2008 bekostiging ontvangen voor deze vreemdelingen.

De uitbreiding van de doelgroep die aanspraak kan maken op wettelijk collegegeld kan voor de instellingen enige invloed hebben op de inkomsten uit instellingscollegegeld. Gelet op de kleine omvang van deze groep is de verwachting dat deze gevolgen op instellingsniveau zeer gering en beheersbaar zullen zijn. Daar staan voor de betrokken studenten de hiervoor omschreven voordelen tegenover.

2.2. Verstrekking gegevens studentenenquête

Op grond van artikel 7.15a, vijfde lid, WHW dienen instellingsbesturen gegevens te leveren aan een door de minister aangewezen rechtspersoon (Landelijk Centrum Studiekeuze, voorheen Studiekeuze 123). Deze gegevens worden door het Landelijk Centrum Studiekeuze gebruikt voor het doen van onderzoek naar studenttevredenheid- en betrokkenheid in het hoger onderwijs, zoals dit gebeurt met de uitvoering van de Nationale Studentenenquête (NSE). Naast het doen van onderzoek naar studenttevredenheid en -betrokkenheid, schrijft artikel 7.15a voor dat de aangewezen rechtspersoon verantwoordelijk is voor het breder verzamelen en verspreiden van studiekeuze-informatie. In het zesde lid wordt bepaald dat bij ministeriële regeling onder andere wordt vastgesteld welke gegevens dienen te worden geleverd. Dit betreft een tijdelijke delegatiebepaling. Het werd met het oog op de geplande inwerkingtredingsdatum niet mogelijk geacht een algemene maatregel van bestuur tot stand te brengen. Zonder een tijdige inwerkingtreding van het wetsvoorstel en de bijbehorende lagere regelgeving, was de verwachting echter dat de NSE niet kon worden gehouden in studiejaar 2019–2020. Vanwege de AVG zagen een aantal instellingen zich namelijk genoodzaakt minder gegevens dan voorheen te leveren, omdat zij in de AVG onvoldoende juridische grondslag hiervoor zagen.18 Daarom is besloten tijdelijk bij regeling te bepalen welke gegevens door de instellingen dienen te worden geleverd en later een algemene maatregel van bestuur tot stand te brengen. Met onderhavig besluit wordt het thans op regelingsniveau geregelde, overgeheveld naar een algemene maatregel van bestuur.

Het toezicht op en de verantwoording over de uitoefening van de taak waarmee de aangewezen rechtspersoon is belast, is verder vorm gegeven in het besluit waarin de Stichting Studiekeuze 123 is aangewezen als rechtspersoon, bedoeld in artikel 7.15a WHW.19

Met uitzondering van de hierna te bespreken gegevens, brengt het onderhavige besluit geen verandering in de gegevens die door het Landelijk Centrum Studiekeuze worden gevraagd aan de instellingen ten behoeve van het onderzoek naar studenttevredenheid en – betrokkenheid.

Het gegeven of het om een internationale student gaat (voorgesteld artikel 3.13, eerste lid, onderdeel m, UWHW 2008)

In verband met het belang van dataminimalisatie, bevat de NSE een flexibele schil met optionele vragenblokken waaruit onderwijsinstellingen kunnen kiezen om hun studenten aanvullend te bevragen. Een van deze optionele vragenblokken is geheel gericht op de internationale studenten. Om dit vragenblok alleen aan internationale studenten voor te leggen is het nodig om te weten wie een internationale student is en wie niet. De onderwijsinstellingen bepalen zelf welke studenten zij definiëren als internationale student. De nationaliteit zelf van de student wordt niet verstrekt. De resultaten worden niet landelijk verzameld en worden alleen verstrekt aan de onderwijsinstellingen die dit vragenblok hebben gekozen ten behoeve van kwaliteitszorg.

Het gegeven of het om een hoofdinschrijving of neveninschrijving gaat (voorgesteld artikel 3.13, eerste lid, onderdeel n, UWHW 2008)

Dit is van toepassing op studenten die verschillende opleidingen tegelijkertijd volgen. Deze gegevens zijn nodig om tot een representatief beeld te komen van de eindresultaten van de enquête. Het onderzoeksbureau dat in opdracht van het Landelijk Centrum Studiekeuze de NSE uitvoert stelt namelijk de omvang van populatie studenten op die de NSE invult. Door het onderscheid te maken tussen hoofdinschrijving en neveninschrijving wordt voorkomen dat er dubbelingen in de respons optreden. Daarnaast worden de gegevens gebruikt voor de weging van de non-respons. Deze gegevens zijn daarom noodzakelijk voor de kwaliteit van de NSE-resultaten.

Het gegeven of een opleiding onder kunstonderwijs valt (voorgesteld artikel 3.13, eerste lid, onderdeel o, Uitvoeringsbesluit WHW 2008)

De NSE bevat, zoals aangegeven, een flexibele schil met optionele vragenblokken waaruit onderwijsinstellingen kunnen kiezen om hun studenten aanvullend te bevragen. Een van de vragenblokken is gericht op het kunstonderwijs, in verband met specifieke faciliteiten (studio’s, oefenruimtes) die voor dit onderwijs en de studenten belangrijk en noodzakelijk zijn. Alleen de instelling weet voor welke opleidingen in het kunstonderwijs dit van toepassing is. Studenten weten niet altijd of hun opleiding binnen het kunstonderwijs valt of niet, de definitie is namelijk niet eenduidig. De vragenblokken worden enkel aan studenten voorgelegd die volgens de betreffende onderwijsinstelling kunstonderwijs volgen.

3. Gevolgen

3.1 Gevolgen voor het doenvermogen
3.1.1. Gedeeltelijke studiefinanciering en WTOS-tegemoetkoming: implementatie Richtlijn (EU) 2016/801 en Richtlijn (EU) 2021/1883

DUO heeft haar werkwijze al aangepast en geeft de personen met verblijfsvergunningen volgend uit Richtlijn (EU) 2016/801 en Richtlijn (EU) 2021/1883 aanspraak op gedeeltelijke studiefinanciering (studiefinanciering die ziet op toegang tot het onderwijs). De implementatie van deze onderdelen van de richtlijnen hebben daardoor geen gevolgen voor het doenvermogen van studenten.

Door ook in de regelgeving tot uitdrukking te brengen dat deze groepen aanspraak maken op gedeeltelijke studiefinanciering of een gedeeltelijke WTOS-tegemoetkoming wordt duidelijk dat deze groepen hier recht op hebben. Hiermee wordt onzekerheid op dit vlak opgeheven.

3.1.2. Volledige studiefinanciering en WTOS-tegemoetkoming en gelijktrekken artikel 3 BSF 2000 en artikel 3 BTOS

In de uitvoeringspraktijk geeft DUO de groepen vreemdelingen die met onderhavige wijziging worden gelijkgesteld aan een Nederlander al aanspraak op studiefinanciering en WTOS-tegemoetkoming. Door ook in de regelgeving tot uitdrukking te brengen dat deze groepen aanspraak maken op studiefinanciering en een WTOS-tegemoetkoming kunnen krijgen wordt zonder meer duidelijk dat deze groepen hier recht op hebben. Hiermee wordt onzekerheid op dit vlak weggenomen.

3.1.3. Uitbreiding doelgroep wettelijk collegegeld met vreemdelingen in afwachting van verlenging vergunning

In de huidige praktijk laten instellingen de betreffende groep vreemdelingen al in aanmerking komen voor wettelijk collegegeld en telt DUO deze vreemdelingen mee voor de bekostiging. Door in regelgeving op te nemen dat deze groep vreemdelingen wettelijk collegegeld is verschuldigd, wordt vastgelegd dat deze groep hier aanspraak op maakt. Hiermee wordt onzekerheid op dit vlak opgeheven. De voorgenomen wijziging van het UWHW 2008 heeft ten opzichte van de huidige praktijk gevolgen voor het doenvermogen van studenten. Met de wijziging van het besluit is voor de beoordeling door de instelling of de betreffende vreemdeling aanspraak maakt op wettelijk collegegeld, namelijk inzage in de direct voorafgaande verblijfsvergunning van de betreffende vreemdeling nodig. De beschikbare informatie in het BRP is hiertoe niet toereikend. Dit betekent dat de student op verzoek van de instelling het eerdere verblijfsdocument moet kunnen tonen. De instelling zal kopieën van de bewijstukken in het kader van de controle op de nationaliteitsvereiste moeten maken, bewaren en kunnen overleggen zodat haar accountant die kan inzien bij de accountantscontrole.

3.1.4. Verstrekking gegevens studentenenquête

Dit onderdeel heeft geen gevolgen voor het doenvermorgen van studenten.

3.2. Gevolgen voor de regeldruk
3.2.1. Gedeeltelijke studiefinanciering en WTOS-tegemoetkoming: implementatie Richtlijn (EU) 2016/801 en Richtlijn (EU) 2021/1883

Dit onderdeel heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

3.2.2. Volledige studiefinanciering en WTOS-tegemoetkoming en gelijktrekken artikel 3 BTOS en artikel 3 BSF 2000

Dit onderdeel heeft geen gevolgen voor de regeldruk.

3.2.3. Uitbreiding doelgroep wettelijk collegegeld met vreemdelingen in afwachting van verlenging vergunning

Het formaliseren van deelname van deze doelgroep aan het onderwijs wordt in het kader van de rechtszekerheid noodzakelijk geacht. De voorgestelde wijziging brengt voor de instellingen de extra taak mee om het direct voorafgaande verblijfsdocument van de betreffende vreemdeling in te zien en te controleren of hiermee voldaan wordt aan de gestelde nationaliteitseis. De instelling zal de vreemdeling vragen het fysieke verblijfsdocument te overleggen en aan de hand van het in het verblijfsdocument vermelde verblijfsdoel beoordelen of de student in aanmerking komt voor wettelijk collegegeld. De instelling geeft de uitkomst van haar beoordeling aan DUO door in het Register Onderwijsdeelnemers (ROD) van DUO.

Voor DUO ontstaat hiermee een vereenvoudiging van de uitvoering van regels in het proces van bekostiging. De beoordeling zal niet meer handmatig plaatsvinden maar aan de hand van wat de instelling na controle doorgeeft aan DUO, die haar systemen en processen hierop aanpast.

Gelet op de kleine doelgroep die met dit besluit gemoeid is, kan een gedetailleerde kwantitatieve regeldrukkostenanalyse rekening houdend met de investeringen en tijdsinspanningen die de instellingen en vreemdelingen moeten leveren om de verplichtingen na te leven, in dit geval achterwege blijven.

3.2.4. Verstrekking gegevens studentenenquête

Dit onderdeel heeft geen gevolgen voor de regeldruk van studenten of het Landelijk Centrum Studiekeuze. Voor de instellingen geldt het volgende. De regeling sluit aan bij de huidige werkwijze van instellingen en komt overeen met de eerdere werkwijze van de instellingen. Instellingen zullen zodoende minimale additionele regeldruk ervaren. Aangezien er drie additionele gegevens middels de regeling worden verankerd is een berekening gemaakt van de regeldrukkosten.

De variabele hoofdinschrijving of neveninschrijving wordt reeds aangeleverd ten behoeve van de NSE, dit wordt nu echter geformaliseerd en daarmee wordt de kwaliteit van de NSE geborgd. In die zin is er geen sprake van een extra administratieve last. De instellingen registreren de internationale studenten al in hun eigen administratie. Instellingen hebben Studiekeuze 123 gevraagd om te regelen dat zij deze studenten met hun eigen definitie mogen aanleveren voor de NSE. Het betreft een optioneel vragenblok. Van dit optionele vragenblok wordt door in 2023 door 15 van de 71 instellingen gebruik gemaakt. De vraag of een opleiding onder kunstonderwijs valt is eveneens een optioneel vragenblok, hetgeen in 2023 door 9 van de 71 onderwijsinstellingeninstellingen wordt gekozen.

Ervan uitgaande dat er geen sprake is van overlap tussen de instellingen die kiezen voor het vragenblok internationale studenten en kunstonderwijs, zijn er 24 instellingen die een extra administratieve handeling verrichten ten behoeve van de NSE. Dit levert een te verwachte additionele regeldruk op van eenmaal per jaar in totaal 432 euro.20

3.3 Gevolgen voor Caribisch Nederland

Dit besluit heeft geen gevolgen voor Caribisch Nederland.

3.4 Gevolgen voor gendergelijkheid

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de gendergelijkheid.

4. Uitvoering en handhaafbaarheid

DUO heeft op 18 oktober 2023 een uitvoeringstoets uitgebracht. Uit deze uitvoeringstoets blijkt dat dit voorstel uitvoerbaar, maakbaar en haalbaar is. DUO geeft aan dat het merendeel van de wijzigingen al is verwerkt in de uitvoering.

De aanpassingen op het terrein van studiefinanciering worden al door DUO uitgevoerd. Het wijzigingsbesluit is daar een formalisering van. De introductie van artikel 2.3b UWHW leidt tot beperkte aanpassingen in de systemen en processen van DUO.

De Inspectie merkte op dat de toelichting in paragraaf 3.1.3 niet juist en volledig is. In de toelichting moet tevens worden opgenomen dat de instelling kopieën van de bewijstukken moeten maken, zodat de accountant die kan inzien bij zijn controle op aanspraak wettelijk collegegeld en op het voldoen aan het nationaliteitsvereiste. De toelichting in paragraaf 3.1.3 is aangepast.

5. Financiële gevolgen

Gedeeltelijke studiefinanciering: implementatie Richtlijn (EU) 2016/801 en Richtlijn (EU) 2021/1883

Deze groepen zijn momenteel al meegenomen in de financiële ramingen voor studiefinanciering, omdat DUO haar werkwijze al heeft aangepast. Het gaat hierbij om zeer beperkte aantallen waardoor de financiële gevolgen nihil zijn.

Volledige studiefinanciering en WTOS-tegemoetkoming en gelijktrekken artikel 3 BTOS en BSF 2000

De groepen vreemdelingen die worden toegevoegd aan het BSF 2000 en het BTOS op grond van de uitspraak van de CRvB en de uitvoeringspraktijk maakt in de praktijk van DUO al aanspraak op studiefinanciering en een WTOS-tegemoetkoming. De financiële gevolgen van deze wijziging zijn daarom nihil. Datzelfde geldt voor de woordelijke gelijktrekking van artikel 3 BSF 2000 en artikel 3 BTOS die reeds door DUO in de praktijk zo wordt uitgevoerd.

Uitbreiding doelgroep wettelijk collegegeld met vreemdelingen in afwachting van verlenging vergunning

De uitbreiding van de doelgroep die in aanmerking komt voor wettelijk collegegeld is dermate klein dat de gevolgen voor de rijksbegroting nihil zijn.21 Tevens wordt aan de betreffende vreemdelingen in de huidige praktijk ook al een aanspraak op wettelijk collegegeld toegekend, wat meebrengt dat deze vreemdelingen al worden bekostigd. Op dat punt is er dus geen sprake invloed op de rijksbegroting.

Gelet op de kleine doelgroep die met dit besluit gemoeid is, kan een kosten-batenanalyse die rekening houdt met de bredere maatschappelijke en economische impact bij het beoordelen van de financiële gevolgen in dit geval achterwege blijven.

Verstrekking gegevens studentenenquête

Dit onderdeel van het besluit heeft geen financiële gevolgen.

6. Gevolgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Verstrekking gegevens studentenenquête

Voorafgaand aan de totstandkoming van de Regeling gegevens studentenenquête in 2020 is een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) gemaakt om de risico’s omtrent privacy inzichtelijk te maken en zoveel mogelijk weg te nemen. Tevens is met de DPIA inzichtelijk gemaakt hoe deze regeling voldoet aan eisen die voortvloeien uit de AVG omtrent dataminimalisatie en doelbinding van de gegevens. De regeling is voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens gaf aan geen opmerkingen te hebben over deze regeling.22 Naar aanleiding van de toevoeging van de in paragraaf 2.2 beschreven gegevens, is de DPIA geactualiseerd. De geactualiseerde DPIA bevat de onderbouwing voor het verstrekken van die additionele gegevens ten behoeve van de NSE.

7. Advies en consultatie

Internetconsultatie

Het wijzigingsbesluit heeft van 1 september 2023 tot en met 31 oktober 2023 open gestaan voor internetconsultatie. Dit heeft twee openbare reacties opgeleverd. Een reactie is van het Interstedelijk Studenten Overleg in samenspraak met DreamersNL. De andere reactie is van de Stichting Landelijk Ongedocumenteerden Steunpunt. De reacties zijn vrijwel gelijkluidend.

In de eerste plaats wordt in de reacties aandacht gevraagd voor een groep vreemdelingen die op dit moment nog niet is opgenomen in artikel 3 BSF 2000. Het gaat om de groep vreemdelingen die een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden heeft, waar niet een verblijfsvergunning op tijdelijke gronden aan vooraf is gegaan. In de reacties wordt ervoor gepleit ook deze groep in aanmerking te laten komen voor studiefinanciering en wettelijk collegegeld.

In de praktijk komt deze groep, die als eerste verblijfsvergunning een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden krijgt op grond van de Vreemdelingenwet 2000, al in aanmerking voor studiefinanciering en een WTOS-tegemoetkoming. Met dit wijzigingsbesluit wordt dit nu ook gecodificeerd in artikel 3 BSF 2000 en artikel 3 BTOS. Zo is zonder meer duidelijk dat zij recht hebben op studiefinanciering en wordt onzekerheid op dit vlak weggenomen.

Gelet op artikel 7.45a WHW komt deze groep ook in aanmerking voor wettelijk collegegeld: indien een student voldoet aan de nationaliteitseisen uit artikel 2.2 van de WSF 2000 komt deze in aanmerking voor het betalen van wettelijk collegegeld.

In de tweede plaats wordt in de reacties aandacht gevraagd voor asielzoekers en vreemdelingen die in gezinslocaties zitten. In de reacties wordt ervoor gepleit deze groepen recht te geven op het betalen van wettelijk collegegeld in plaats van instellingscollegegeld. Met het onderhavige besluit wordt bepaald dat vreemdelingen die in afwachting zijn van verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, van verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd na een eerdere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, wettelijk collegegeld verschuldigd zijn. Met deze regeling geldt voor de vreemdeling tijdens de verlengingsprocedure dezelfde aanspraak zoals die zou hebben bestaan ten tijde van de direct voorafgaande verblijfsvergunning. Deze vreemdelingen worden in de huidige praktijk op basis van afspraken met het ministerie al door hoger onderwijsinstellingen in aanmerking genomen voor het betalen van wettelijk collegegeld en door DUO in aanmerking genomen voor bekostiging. Hiermee wordt de huidige praktijk gecodificeerd in het UWHW. De afweging om asielzoekers en vreemdelingen in gezinslocaties recht te geven op het betalen van wettelijk collegegeld vraagt echter om een nadere beleidsmatige afweging, waarbij overigens ook afgeweken wordt van het vereiste dat een vreemdeling om in aanmerking te komen voor het betalen van wettelijk collegegeld, moet voldoen aan de nationaliteitseisen uit artikel 2.2 WSF 2000.

Advies Autoriteit Persoonsgegevens

De Autoriteit Persoonsgegevens is gevraagd om een advies over dit wijzigingsbesluit waar het gaat om het verstrekken van gegevens ten behoeve van studentenenquêtes. De Autoriteit Persoonsgegevens gaf aan geen opmerkingen te hebben bij dit wijzigingsbesluit.23

Advies Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)

Het wijzigingsbesluit is ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Het Adviescollege heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 3 BSF 2000)

Dit artikel wordt op verschillende plaatsen gewijzigd.

Ten eerste wordt het eerste lid onderdeel e, gewijzigd om de groep personen met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die verleend is onder de beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden die volgt op een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet die verleend is onder de beperking medische behandeling gelijk te stellen met Nederlanders in het kader van de studiefinanciering (toevoeging subonderdeel 5° aan onderdeel e). Zie voor de onderbouwing paragraaf 2.1.2 van het algemeen deel van de toelichting.

In het eerste lid, onderdeel e, wordt ook opgenomen dat personen gelijk gesteld worden met Nederlanders in het kader van de studiefinanciering die als eerste verblijfsvergunning een verblijfsvergunning bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die verleend is onder de beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden krijgen. Voor deze personen is dit de eerste verblijfsvergunning die ze in Nederland krijgen en er is daarmee geen verblijfsvergunning die hieraan vooraf is gegaan. Zie voor de verdere onderbouwing hiervan paragraaf 2.1.2 van het algemeen deel van de toelichting.

Het eerste lid, onderdeel e, wordt ook gewijzigd om de gelijkstelling met Nederlanders van de groep personen met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die verleend is onder de beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid uit te breiden en zodoende gelijk te stellen met artikel 3 BTOS (wijziging subonderdeel 1° van onderdeel e). Zie voor de onderbouwing paragraaf 2.1.2 van het algemeen deel van de toelichting.

In het tweede lid vervalt de verwijzing naar hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit hoofdstuk is namelijk vervallen. Dit betreft een technische wijziging.

Artikel I, onderdeel B (artikel 3a BSF 2000)

Dit artikel wordt op verschillende plaatsen gewijzigd.

Ten eerste is het opschrift van het artikel gewijzigd om het beter overeen te laten komen met de inhoud van het artikel. Dit betreft een redactionele wijziging.

Ten tweede wordt er een nieuw tweede lid voorgesteld die de groepen uitbreidt die recht hebben op een tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs. Hierdoor wordt gecodificeerd dat personen met een Europese Blauwe kaart (op grond van Richtlijn (EU) 2021/1883) en onderzoekers als bedoeld in Richtlijn (EU) 2016/801 recht hebben op deze tegemoetkoming. Zie paragraaf 2.1.1 van het algemeen deel voor de verdere toelichting hierop.

De nieuwe leden drie tot en met vijf worden technisch aangepast om de groepen in het nieuwe tweede lid aan de tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs toe te voegen.

Artikel II, onderdeel A (artikel 3 BTOS)

Dit artikel wordt op verschillende plaatsen gewijzigd.

Ten eerste wordt het eerste lid, onderdeel a, gewijzigd, om de gelijkstelling met Nederlanders van personen met een verblijfsvergunning te verbreden met personen met een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a Vreemdelingenwet 2000 indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9 van die wet, geen aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, van die wet is geplaatst. Hiermee wordt artikel 3 BTOS op dit punt ook gelijk gesteld met artikel 3 BSF 2000.

Ook wordt het eerste lid, onderdeel e, gewijzigd om de groep personen met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die verleend is onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden die volgt op een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet die verleend is onder de beperking medische behandeling gelijk te stellen met Nederlanders in het kader van de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten. Zie voor de onderbouwing paragraaf 2.1.2 van het algemeen deel van de toelichting.

In het eerste lid, onderdeel e, wordt ook opgenomen dat personen die als eerste verblijfsvergunning een verblijfsvergunning bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 die verleend is onder de beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden krijgen, in het kader van de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten gelijk worden gesteld met Nederlanders. Voor deze personen is dit de eerste verblijfsvergunning die ze in Nederland krijgen en er is daarmee geen verblijfsvergunning die hieraan vooraf is gegaan. Zie voor de verdere onderbouwing hiervan paragraaf 2.1.2 van het algemeen deel van de toelichting.

In het tweede lid, onderdelen a en b, vervallen de verwijzingen naar hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Dit hoofdstuk is namelijk vervallen. Dit betreft een technische wijziging.

Tot slot vervalt het tweede lid, onderdeel c.

Artikel II, onderdeel B (artikel 3a BTOS)

Dit artikel wordt op verschillende plaatsen gewijzigd.

Ten eerste worden in het eerste en tweede lid verwijzingen naar artikel 2.2, tweede lid, WTOS vervangen door verwijzingen naar het derde lid van dat artikel. Het gaat in het eerste en tweede lid namelijk om de aanspraak op een gedeeltelijke WTOS-tegemoetkoming (tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs), waar artikel 2.2, derde lid, WTOS op ziet.

Ten tweede wordt er een nieuw tweede lid voorgesteld die de groepen uitbreidt die recht hebben op een tegemoetkoming in de kosten van toegang tot het onderwijs. Hierdoor wordt gecodificeerd dat personen met een Europese Blauwe kaart (op grond van Richtlijn (EU) 2021/1883) en onderzoekers als bedoeld in Richtlijn (EU) 2016/801 recht hebben op deze tegemoetkoming. Zie paragraaf 2.1.1 van het algemeen deel voor de verdere toelichting hierop.

De nieuwe leden drie tot het met vijf worden technisch aangepast om de groepen in het nieuwe tweede lid aan de tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs toe te voegen, waarmee deze groepen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de schoolkosten en eventueel de onderwijsbijdrage.

Artikel III, onderdeel A (artikel 2.3b Uitvoeringsbesluit WHW 2008)

Met het nieuwe artikel 2.3b wordt in aanvulling op artikel 7.45a, eerste lid, WHW geregeld dat de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdelen g of h, van de Vreemdelingenwet 2000, wettelijk collegegeld is verschuldigd. Dit zijn vreemdelingen die in afwachting zijn van de verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, vreemdelingen die in afwachting zijn van de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd na een eerdere vergunning voor bepaalde tijd te hebben gehad of die in afwachting zijn van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. In onderdelen a en b zijn aan het voorgaande twee voorwaarden verbonden. Allereerst is onder a het vereiste opgenomen dat de vreemdeling direct voorafgaand aan de verlengingsprocedure behoorde tot een van de groepen personen genoemd in artikel 2.2 WSF 2000. Dit vereiste is opgenomen omdat de lijst verblijfsvergunningen genoemd in artikel 8, onderdelen g en h van de Vreemdelingenwet 2000 ruimer is dan de lijst met verblijfsvergunningen waarmee aan het nationaliteitsvereiste van artikel 2.2 WSF 2000 wordt voldaan. Op deze wijze is duidelijk dat voor de vreemdeling tijdens de verlengingsprocedure dezelfde aanspraak geldt zoals deze had gegolden ten tijde van de direct voorafgaande verblijfsvergunning. Zie paragraaf 2.1.3 van het algemeen deel voor de verdere toelichting hierop. Tot slot is onder b opgenomen dat tevens aan de aanvullende voorwaarden uit artikel 7.45a, eerste lid, WHW moet zijn voldaan, omdat dit nieuwe artikel 2.3b enkel een aanvulling vormt op het nationaliteitsvereiste van artikel 7.45a, eerste lid, eerste volzin, WHW.

Artikel III, onderdeel B (artikelen 3.12 en 3.13 Uitvoeringsbesluit WHW 2008)

In het nieuwe artikel 3.12 wordt bepaald dat in het nieuwe hoofdstuk onder het begrip «instelling» zowel een bekostigde instelling als een rechtspersoon voor hoger onderwijs wordt verstaan.

Artikel 3.13, eerste lid, geeft een opsomming van de gegevens die het instellingsbestuur dient te verstrekken aan de rechtspersoon, bedoeld in artikel 7.15a, eerste lid, van de wet, ten behoeve van de enquêtes onder studenten, bedoeld in artikel 7.15a, tweede lid, van de wet. Het instellingsbestuur levert de opgesomde gegevens van de aan de instelling ingeschreven studenten aan de rechtspersoon. In het tweede lid is bepaald dat de rechtspersoon bepaalt op welk moment en op welke wijze het instellingsbestuur de opgesomde gegevens dient te verstrekken. De rechtspersoon kan bijvoorbeeld bepalen of het instellingsbestuur deze gegevens jaarlijks of tweejaarlijks dient te verstrekken.

Artikel IV. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgend op de publicatie in het Staatsblad. Hiervoor wordt gekozen omdat het besluit de huidige uitvoeringspraktijk codificeert.

Artikel I, onderdeel B, van de Wet van 6 maart 2020 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het verzamelen en verspreiden van studiekeuze-informatie en het doen van onderzoek naar studenttevredenheid op het terrein van het hoger onderwijs (Stb. 2020, 88), treedt eveneens in werking met ingang van de dag na de publicatie van dit besluit in het Staatsblad. Hiermee vervalt de grondslag voor de ministeriële regeling in het zesde lid van artikel 7.15a WHW en ontstaat er een grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over het leveren van gegevens ten behoeve van de studentenenquête. Met de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, komt de Regeling gegevens studentenenquête op grond van artikel 3, tweede lid, van die regeling te vervallen. Onderhavig besluit treedt op hetzelfde moment in werking als artikel I, onderdeel B. Hiermee wordt bewerkstelligd dat er een grondslag blijft bestaan voor het leveren van de benodigde gegevens.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

De uitbreiding van de doelgroep voor studiefinanciering wordt ook doorgevoerd voor de tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

X Noot
2

A. Hoogenboom, «Complexiteit, diversiteit en bevoegdheidsverschuivingen in hoger onderwijsaangelegenheden: een analyse door de lens van de collegegeldproblematiek», NTOR 4, december 2017, p. 284–300.

X Noot
3

Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (herschikking).

X Noot
4

Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad. In genoemde wetenschappelijke publicatie wordt nog gesproken van Richtlijn 2009/50/EG. Deze richtlijn is inmiddels vervangen door Richtlijn (EU) 2021/1883.

X Noot
5

Artikel 26 Richtlijn (EU) 2016/801.

X Noot
6

Proposal for a Council Directive on a single application procedure for a single permit for third-country nationals to reside and work in the territory of a Member State and on a common set of rights for third-country workers legally residing in a Member State {SEC(2007) 1393} {SEC(2007) 1408} /* COM/2007/0638 final – CNS 2007/0229. https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52007PC0638&qid=1654613614059.

X Noot
7

Kamerstukken II 2013/14, 33 749, nr. 3. Hierin staat het volgende: «Onderdeel c (onderwijs en beroepsopleiding): art. 8.1.1, eerste lid, en 8.2.1 Wet educatie en beroepsonderwijs; art. 7.32, vijfde lid en 7.43, eerste lid Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek; art. 40, eerste lid, Wet op het primair onderwijs; art. 40, tweede lid, Wet op de expertisecentra; art. 27, lid 1a, Wet op het voortgezet onderwijs; art. 2.2 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; art. 2.2 Wet studiefinanciering 2000».

X Noot
8

Richtlijn (EU) 2021/1883 is de opvolger van Richtlijn 2009/50/EG, die met ingang van 19 november 2023 is ingetrokken. Richtlijn (EU) 2021/1883 heeft de bepalingen omtrent onderwijs niet gewijzigd en is slechts een update van Richtlijn 2009/50/EG op dit front. Zie ook de toelichting bij artikel 16 Richtlijn 2021/1883 op: https://www.europarl.europa.eu/RegData/docs_autres_institutions/commission_europeenne/com/2016/0378/COM_COM(2016)0378_EN.pdf.

X Noot
9

Proposal for a Council Directive on the conditions of entry and residence of third-country nationals for the purposes of highly qualified employment {SEC(2007) 1382} {SEC(2007) 1403}.

X Noot
10

Vooropleidingseisen en toelatingseisen.

X Noot
11

Staatsblad 2010, 307. Hierin staat het volgende: «Hfd 7, titel 2, WHW, WEB».

X Noot
12

Indien de aanspraak gedurende een studiejaar ontstaat bestaat de aanspraak uit een twaalfde van het bedrag per studiejaar maal het aantal resterende maanden van dat studiejaar. Indien de mbo-student in aanmerking komt voor het levenlanglerenkrediet wordt de tegemoetkoming toegekend in de vorm van levenlanglerenkrediet. Zie verder artikel 3a, derde lid, Besluit studiefinanciering 2000.

X Noot
13

Centrale Raad van Beroep 21 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1845.

X Noot
14

Kamerstukken II 2022/2023, 36 200 VIII, nr. 181.

X Noot
15

Zie voor de overige vereisten artikel 2.1 WSF 2000 e.v.

X Noot
16

Zie voor de overige vereisten paragraaf 2.3 en 2.4 van de WTOS.

X Noot
17

Onder deze groep valt tevens de vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op een bezwaarschrift of beroepschrift, terwijl bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat hierover is beslist.

X Noot
18

Kamerstukken II 2019/2020, 35 310, nr. 3.

X Noot
19

Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 maart 2020, nr. 23680942 houdende de aanwijzing van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 7.15a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (Aanwijzingsbesluit Stichting Studiekeuze123).

X Noot
20

Er wordt uitgegaan van een eenvoudige tijdsbesteding van in totaal 0,3 uur met een prijs van 60 euro per uur. Dat betekent per instelling 18 euro aan additionele kosten per jaar.

X Noot
21

Uit gegevens van DUO blijkt dat in het jaar 2021-2022 in dit verband een groep van 63 vreemdelingen op basis van afspraken met het ministerie in aanmerking kwam voor het betalen van wettelijk collegegeld en in samenhang hiermee werd bekostigd. Deze groep omvatte méér groepen vreemdelingen dan die met dit besluit aanspraak krijgen op wettelijk collegegeld. De verwachting is hiermee dat het besluit gevolgen heeft voor een groep studenten kleiner dan 63 personen.

X Noot
22

Advies van 5 februari 2020, z2020-3058.

X Noot
23

Advies van 17 oktober 2023, z2023-02999.

Naar boven