Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2024, 150 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2024, 150 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 16 januari 2024 directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr.5136538, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op artikel 2a, tweede lid, 2b, derde lid, 2h, 3, tweede lid, 8, onder a, f en i, 12, tweede lid, 14, derde en vierde lid, 16, tweede lid, 16a, tweede lid, 17, eerste lid, onder g, 18, tweede lid, 21, zesde lid, 22, derde lid, 23, 24, eerste lid, 28, tweede lid en 54, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en 3, eerste lid, onder c, van de Wet arbeid vreemdelingen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 maart 2024, W16.24.00005/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 mei 2024, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 5400759, uitgebracht mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de definitie van «Europese blauwe kaart» wordt «artikel 7 van richtlijn 2009/50/EG» vervangen door «artikel 9 van Richtlijn (EU) 2021/1883».
2. De definitie van «richtlijn 2009/50/EG» wordt geschrapt.
3. In de alfabetische volgorde wordt de volgende definitiebepaling ingevoegd:
richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (PbEU 2021, L 382/1);
B
In artikel 1.16, tweede lid, wordt na «voor arbeid als kennismigrant» ingevoegd «, voor arbeid als houder van een Europese blauwe kaart».
C
In artikel 3.3, eerste lid, wordt onder verlettering van onderdeel g tot h, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
g. voor de houder van een geldige Europese blauwe kaart die is afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie en die gedurende ten minste twaalf maanden als houder van die kaart in die lidstaat heeft verbleven of na een dergelijk verblijf gedurende ten minste zes maanden als houder van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat heeft verbleven, dan wel voor de echtgenoot of het minderjarig kind van die houder in geval het gezin reeds was gevormd in die lidstaat: 30 dagen;
D
Artikel 3.23b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «gedurende ten minste achttien maanden».
2. het tweede lid komt te luiden:
2 De verblijfsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon:
a. direct voorafgaande aan de verlening van de Europese blauwe kaart door Onze Minister houder was van een door de autoriteiten van een andere staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie afgegeven Europese blauwe kaart en gedurende ten minste twaalf maanden als houder van die kaart in die lidstaat heeft verbleven of na een dergelijk verblijf gedurende ten minste zes maanden als houder van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat heeft verbleven; en
b. duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikelen 3.73 en 3.74, eerste lid, onder a.
3. In het derde lid, onderdeel a, wordt «richtlijn 2009/50/EG» vervangen door «Richtlijn (EU) 2021/1883».
E
Na artikel 3.23b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, aan de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel de ongehuwde partner van de langdurig ingezetene met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart», en het minderjarige kind van die echtgenoot, partner of houder van de Europese blauwe kaart, indien:
a. dat kind, die echtgenoot of die partner in een andere staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is toegelaten als gezinslid van die houder van de Europese blauwe kaart;
b. dat kind, die echtgenoot of die partner in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding of een gewaarmerkt afschrift daarvan;
c. dat kind, die echtgenoot of die partner geen gevaar voor de openbare orde als bedoeld in de artikelen 3.77 en 3.78 of de openbare veiligheid vormt; en
d. de hoofdpersoon ten behoeve van het verblijf van dat kind, die echtgenoot of die partner een verklaring als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, van de Wet heeft afgelegd.
2. De verblijfsvergunning bedoeld in het eerste lid wordt verleend, indien de langdurig ingezetene met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart»:
a. zijn verblijfsrecht uitoefent als bedoeld in artikel 14 Richtlijn langdurig ingezetenen; en
b. duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in de artikelen 3.73 en 3.74, eerste lid, onder a.
3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder d, wordt de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien:
a. wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in Richtlijn (EU) 2021/1883, in welk geval Onze Minister de hoofdpersoon als referent aanwijst; of
b. de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling als gezinslid wil verblijven een Turkse werknemer is als bedoeld in artikelen 6 en 13 van Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie, in welk geval deze hoofdpersoon niet als referent wordt aangewezen.
F
Artikel 3.30b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 2, onder b, van Richtlijn 2009/50/EG» vervangen door «artikel 2, onder 2, van Richtlijn (EU) 2021/1883» en wordt «een jaar» vervangen door «zes maanden».
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen» vervangen door «de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet allocatie arbeid door intermediairs, de Arbeidstijdenwet, de Arbeidsomstandighedenwet of de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag».
3. In het eerste lid worden onder verlettering van de onderdelen c tot en met f tot f tot en met i, drie onderdelen ingevoegd, luidende:
c. in Nederland arbeid gaat verrichten die voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen;
d. in Nederland arbeid verricht of gaat verrichten voor een onderneming welke niet is opgericht of opereert met als voornaamste doel de toegang van onderdanen van derde landen te faciliteren;
e. in Nederland arbeid verricht of gaat verrichten voor een onderneming welke niet uit hoofde van het insolventierecht ontbonden is of wordt, of die geen economische activiteit uitoefent;
4. In het eerste lid, onderdeel f (nieuw), wordt «gereglementeerd» telkens vervangen door «gereguleerd» en wordt «artikel 2, onder h, van richtlijn 2009/50/EG» vervangen door «artikel 2, onder 8, van Richtlijn (EU) 2021/1883 of relevante hogere beroepsvaardigheden.
5. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «, dan wel houder is van een zodanige verblijfsvergunning».
6. In het tweede lid, onderdeel d, wordt na «gemakkelijker maken» ingevoegd «, met uitzondering van onderdanen van derde landen die toegang hebben gekregen tot het grondgebied van een lidstaat in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming op grond van Richtlijn 2014/66/EU».
7. In het tweede lid, sub e, vervalt «seizoensarbeider of als «.
8. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door «; of» wordt een onderdeel toegevoegd luidende:
f. tijdelijk niet wordt uitgezet op grond van feitelijke of juridische gronden.
9. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot zevende en achtste lid, worden vier nieuwe leden ingevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f wordt onder hogere beroepsvaardigheden verstaan:
a. voor de in bijlage I van Richtlijn (EU) 2021/1883 genoemde beroepen: de kennis, vaardigheden en competenties die worden gestaafd door beroepservaring die minimaal vergelijkbaar is met het niveau van getuigschriften van hoger onderwijs, die relevant zijn voor het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende baanaanbod, en die verworven zijn tijdens de in bijlage I voor elk relevant beroep bepaalde periode;
b. voor de overige beroepen: de kennis, vaardigheden en competenties die worden gestaafd door ten minste vijf jaar beroepservaring die vergelijkbaar is met het niveau van de benodigde getuigschriften van hoger onderwijs en die relevant zijn voor het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende baanaanbod.
4. Aan een vreemdeling die houder is van een geldige Europese blauwe kaart die is afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie en gedurende ten minste twaalf maanden als houder van die kaart in die lidstaat heeft verbleven of na een dergelijk verblijf gedurende ten minste zes maanden als houder van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat heeft verbleven, wordt de Europese blauwe kaart verleend indien die voldoet aan de voorwaarden als genoemd in het eerste lid, sub a, f en g.
5. Voor zover een vreemdeling houder is van een door Nederland afgegeven vergunning als bedoeld in artikel 14, onder de beperking «arbeid als kennismigrant», is het eerste lid, onder f, niet van toepassing voor zover deze documenten reeds geverifieerd werden in het kader van de aanvraag in de nationale procedure.
6. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of op ongeoorloofde wijze zijn gewijzigd.
10. In het zevende lid (nieuw) wordt «richtlijn 2009/50/EG» vervangen door «Richtlijn (EU) 2021/1883».
11. In het achtste lid (nieuw) wordt «eerste en tweede lid» vervangen door «eerste tot en met vijfde lid».
G
In artikel 3.51 wordt onder vernummering van het derde tot en met achtste lid tot vierde tot en met negende lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, kan de verblijfsvergunning eveneens worden verleend, indien de vreemdeling:
a. onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag twee jaar rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft gehad als gezinslid van een langdurig ingezetene met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart», en
b. op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, als gezinslid van de in onderdeel a bedoelde houder van de Europese blauwe kaart ten minste vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf heeft gehad op het grondgebied van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
H
Artikel 3.58, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In kolom II van verblijfsdoel e «Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart» wordt «vier» vervangen door «vijf».
2. In kolom III van verblijfsdoel e «Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart» wordt «vier» vervangen door «vijf».
I
In artikel 3.71, tweede lid, onderdeel r, wordt «achttien maanden als houder van die kaart in die staat heeft verbleven» vervangen door «twaalf maanden als houder van die kaart in die staat heeft verbleven, dan wel na een dergelijk verblijf gedurende ten minste zes maanden als houder van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat heeft verbleven, dan wel het gezinslid van die houder, tenzij sprake is van gezinsvorming».
J
Artikel 3.89b komt als volgt te luiden:
1. De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart kan worden afgewezen, indien:
a. de houder niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van die kaart, zoals opgenomen in artikel 3.30b, met uitzondering van het eerste lid, onder d, e en h;
b. de houder niet voldoet aan de beperking waaronder de vergunning is verleend; of
c. geen melding is gedaan als bedoeld in artikel 4.43, tenzij het nalaten hiervan de bevoegde autoriteiten niet heeft bereikt om redenen waarop hij geen invloed heeft.
2. In afwijking van het eerste lid en artikel 3.4, derde lid, wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart niet met toepassing van artikel 18, eerste lid, onder d en f van de Wet afgewezen op de grond dat de houder werkloos is, tenzij deze:
a. langer dan drie achtereenvolgende maanden werkloos is en hij minder dan twee jaar houder is van een Europese blauwe kaart; of
b. langer dan zes achtereenvolgende maanden werkloos is en hij ten minste twee jaar houder is van een Europese blauwe kaart.
3. In afwijking van het eerste lid, wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart niet met toepassing van artikel 18, eerste lid, onder d en f van de Wet afgewezen indien de houder tijdelijk, en in ieder geval niet langer dan twaalf maanden, niet voldoet aan deze voorwaarden als gevolg van ziekte, handicap of ouderschapsverlof en geen uitkering krachtens de Participatiewet heeft aangevraagd.
4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van het eerste, tweede en derde lid.
K
Na artikel 3.89b wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien Onze Minister voornemens is de Europese blauwe kaart in te trekken of de geldigheidsduur ervan niet te verlengen op grond van het niet nakomen door de werkgever van zijn wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden of op de grond dat de arbeid niet voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen, wordt het schriftelijk voornemen daartoe zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling toegezonden of uitgereikt.
2. Na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van drie maanden een nieuwe baan te zoeken.
3. In afwijking van het tweede lid geldt een termijn van zes maanden wanneer de houder van de Europese blauwe kaart al ten minste twee jaar als houder van deze Europese blauwe kaart heeft gewerkt.
L
Artikel 3.91c wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2 In afwijking van het eerste lid, wordt de Europese blauwe kaart niet ingetrokken indien de houder bij een andere staat die Partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een aanvraag heeft gedaan voor een Europese blauwe kaart en nog geen besluit op deze aanvraag is genomen, met uitzondering van de situatie dat intrekking plaatsvindt op grond van het overleggen van documenten die op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of op ongeoorloofde wijze zijn gewijzigd of vanwege redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.
M
Artikel 3.99b komt als volgt te luiden:
N
In artikel 3.103a, vierde lid, wordt «mededeling aan de autoriteiten van die staat» vervangen door «uiterlijk binnen 30 dagen mededeling aan de autoriteiten van die staat. Deze termijn kan in bijzondere gevallen verband houdende met de complexiteit van de aanvraag, voor ten hoogste 30 dagen worden verlengd».
O
Na artikel 3.103aa wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1 Indien Onze Minister besluit tot intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een houder van een Europese blauwe kaart met de aantekening dat de vreemdeling internationale bescherming geniet door een andere lidstaat van de Europese Unie of een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur daarvan afwijst, verzoekt Onze Minister die staat te bevestigen of de vreemdeling aldaar nog steeds internationale bescherming geniet. In het bevestigend geval zet Onze Minister de vreemdeling uit naar die staat, onverminderd het toepasselijke Unierecht en het beginsel van de eenheid van het gezin.
2 In afwijking van het eerste lid en onverminderd de voor Nederland geldende internationale verplichtingen, kan Onze Minister de houder van de Europese blauwe kaart uitzetten naar een andere staat dan de lidstaat die de internationale bescherming heeft verleend, indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 21, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn.
P
Artikel 3.124, tweede lid, onder c, komt te luiden:
c. vijf jaar legaal en ononderbroken op het grondgebied van de Europese Unie verblijft als houder van een Europese blauwe kaart, een nationale verblijfsvergunning voor een hooggekwalificeerde baan, een vergunning als onderzoeker of, waar passend, een toelating als student overeenkomstig artikel 4, tweede lid, tweede alinea, van richtlijn langdurig ingezetenen of als persoon die internationale bescherming geniet op het grondgebied van de lidstaten onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag ten minste twaalf achtereenvolgende maanden als houder van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat van de Europese Unie en ten minste twee achtereenvolgende jaren direct voorafgaande aan de aanvraag als houder van een door Onze Minister afgegeven Europese blauwe kaart in Nederland heeft verbleven, waarbij perioden van afwezigheid van het grondgebied van Nederland geen onderbreking vormen van de termijn van vijf jaar, indien zij minder dan twaalf achtereenvolgende maanden beslaan en niet langer dan achttien maanden hebben geduurd;
Q
Artikel 4.43 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de aanduiding «1.» te vervallen.
2. Het tweede lid komt te vervallen.
Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.2. wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 7 van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155)» vervangen door «artikel 9 van Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (PbEU 2021, L 382/1)».
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «een opleiding aan een geaccrediteerde opleiding aan een instelling voor hoger onderwijs in Nederland of een vergelijkbare opleiding aan een buitenlandse hogeronderwijsinstelling met goed gevolg heeft afgerond» vervangen door «beschikt over relevante hogere beroepskwalificaties».
3. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. van de werkgever een vast brutoloon voor de arbeid ontvangt van ten minste € 5.331 per maand, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag, dan wel ten minste € 4.265 per maand, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag, indien hij niet meer dan drie jaar voor de aanvraag voor een Europese blauwe kaart, een getuigschrift van hoger onderwijs heeft behaald.
4. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot zevende en achtste lid worden vier leden ingevoegd, luidende:
3. Het verbod is eveneens niet van toepassing op een vreemdeling die houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven Europese blauwe kaart en die gedurende maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen in een of meer tweede lidstaten binnenkomt en verblijft om er een werkactiviteit uit te oefenen bestaande uit:
a. het bijwonen van interne of externe bedrijfsvergaderingen;
b. het sluiten van overeenkomsten met bedrijven en instellingen;
c. het bijwonen van conferenties of seminars;
d. het onderhandelen over zakelijke transacties;
e. het verrichten van verkoop- of marketingactiviteiten;
f. het onderzoeken van bedrijfsopportuniteiten; of
g. het bijwonen en volgen van een opleiding.
4. Het verbod is eveneens niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die 30 dagen of meer in afwachting is van de beslissing op een aanvraag voor een Europese blauwe kaart en tevens houder is van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven Europese blauwe kaart.
5. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op een houder van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met de vermelding «voormalig houder van een Europese blauwe kaart».
6. Indien tijdens de periode van drie jaar de geldigheidsduur van de afgegeven Europese blauwe kaart wordt verlengd, blijft het in het eerste lid, onder b, genoemde bedrag van ten minste € 4.265 per maand van toepassing indien:
a. de eerste periode van drie jaar niet is verstreken, of
b. er na de afgifte van de eerste Europese blauwe kaart nog geen 24 maanden zijn verstreken.
5. In het zevende lid (nieuw) wordt «Het in het eerste lid, onder b, genoemde bedrag» vervangen door «De in het eerste lid, onder b, genoemde bedragen».
B
In artikel 7.1., onderdeel a, wordt, onder vernummering van subonderdeel 3° tot en met 5° tot 4° tot en met 6°, een subonderdeel ingevoegd, luidende:
3° een houder van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten met de vermelding «voormalig houder van een Europese blauwe kaart».
In artikel 2.2, eerste lid, onderdeel e, van het van het Besluit inburgering 2021 wordt «richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU 2009, L 155)» vervangen door «Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad (PbEU 2021, L 382/1)».
Aan artikel 10, eerste lid, van het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
p. werknemers op wie artikel 2.2., derde lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 van toepassing is.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 3 juni 2024
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Uitgegeven de elfde juni 2024
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Dit conceptbesluit strekt tot aanpassing van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) ter implementatie van Richtlijn (EU) 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad1 (PbEU 2021, L 382/1) (hierna: herziene Richtlijn kennismigranten ook wel EBK-regeling genoemd). Namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid strekt dit conceptbesluit mede tot aanpassing van, het Besluit uitvoering wet arbeid vreemdelingen 2022 (hierna: BuWav), het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerden werknemers in de Europese Unie en Besluit inburgering 2021 ter implementatie van de herziene Richtlijn kennismigranten. De implementatie van de herziene Richtlijn kennismigranten dient gereed te zijn op 18 november 2023.
De Europese Unie (hierna: EU) beoogt de aanpak voor het aantrekken van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen verder te harmoniseren en te versterken door de bestaande regeling voor deze doelgroep om in de EU te komen werken, aantrekkelijker en effectiever te maken. De Europese blauwe kaart is daarvoor het belangrijkste instrument. De herziene Richtlijn kennismigranten voorziet in snellere procedures, soepelere en inclusievere toelatingscriteria en uitgebreidere rechten ter zake van de Europese blauwe kaart, waaronder vlottere mobiliteit binnen de EU. Aangezien Richtlijn 2009/50/EG daartoe grondig moest worden gewijzigd, trekt de herziene Richtlijn kennismigranten richtlijn 2009/50/EG ten aanzien van toegang en verblijf van kennismigranten in de EU in. De herziene Richtlijn kennismigranten is gebaseerd op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU), en met name artikel 79, tweede lid, aanhef en onder a en b, VWEU, welke ziet op het gemeenschappelijk beleid tussen lidstaten op het terrein van immigratie vanuit derde landen naar de EU.
Naast de wijzigingen die met dit besluit zijn beoogd, vereist de implementatie van de Richtlijn tevens een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Deze wijziging vindt via een apart traject plaats. In de wet ter implementatie van de herziene Richtlijn kennismigranten is een aantal beslistermijnen voor de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 onder een beperking verband houdend met verblijf als houder van de Europese blauwe kaart en voor de aanvraag tot verblijf als zijn gezinslid opgenomen. In het wetsvoorstel worden tevens de beslistermijnen voor aanvragen voor verblijf als gezinslid van een langdurig ingezetene die voormalig houder is van een Europese blauwe kaart aangepast. De kortere beslistermijnen moeten garanderen dat de vergunningen in alle gevallen snel worden afgegeven. Daarnaast wordt een delegatiegrondslag opgenomen voor het stellen van nadere regels over artikel 25 waarin de genoemde wijzingen worden geregeld. In bijlage I is ten behoeve van het rechtszekerheidsbeginsel (met name het kenbaarheidsaspect) een transponeringstabel opgenomen waarin te zien is welke bepalingen van de Richtlijn waar in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd zijn.
Op grond van de oude Richtlijn kennismigranten (Richtlijn 2009/50/EG) zijn in 2020 circa 150 Europese blauwe kaarten verleend. Op grond van de nationale kennismigrantenregeling zijn in dezelfde periode circa 6.500 vergunningen verleend. In 2021 betrof het circa 150 verleende Europese blauwe kaarten tegenover circa 12.500 verleende vergunningen op grond van de nationale kennismigrantenregeling. Dit verschil is met name gelegen in het feit dat de huidige Europese blauwe kaart-regeling strengere eisen kent (met name een hogere salariseis en toets op kwalificaties). Met de herziene Richtlijn kennismigranten wordt beoogd voor de Europese blauwe kaart en de nationale kennismigrantenregeling een gelijk speelveld te creëren wat betreft procedurele rechten en gelijke behandeling, procedures en toegang tot informatie. Tevens wordt een duidelijk en transparant Uniebreed toelatingsstelsel gecreëerd dat hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen voor langere termijn naar de Unie trekt én ervoor zorgt dat zij binnen de Unie blijven, en dat daarnaast mobiliteitsbevorderend voor die werknemers is.
De criteria voor de afgifte van de Europese blauwe kaart worden versoepeld. In de herziene Richtlijn kennismigranten zijn de belangrijkste wijzigingen die worden geïmplementeerd in het onderhavige besluit ten opzichte van Richtlijn 2009/50/EG de volgende:
– De versoepeling van toelatingsvoorwaarden voor de Europese blauwe kaart (zoals het overleggen van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden in plaats van twaalf maanden, aanpassing van de salarisnorm en de erkenning van werkervaring als hogere beroepskwalificatie).
– Langere perioden van werkloosheid worden toegestaan wanneer de houder van de Europese blauwe kaart twee jaar of langer houder is van deze kaart.2
– De uitbreiding van de reikwijdte van de Richtlijn kennismigranten. Personen die internationale bescherming genieten in één van de lidstaten krijgen het recht een Europese blauwe kaart aan te vragen. Ook hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen die het recht op vrij verkeer genieten, dienen ter vergemakkelijking van hun autonome mobiliteit en werkactiviteiten binnen de EU in aanmerking te komen voor de Europese blauwe kaart volgens dezelfde regels als alle andere onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.
– Een aantal wijzigingen heeft betrekking op langdurig ingezetenen die voormalig houder zijn van een Europese blauwe kaart. Om de mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen tussen de EU en hun land van herkomst te bevorderen, wordt voorzien in afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG3 teneinde langere afwezigheidsperioden toe te laten dan die welke in die richtlijn zijn vastgesteld nadat hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen de status van EU-langdurig ingezetene in een lidstaat hebben verworven. Daarnaast wordt geregeld dat de langdurig ingezetene die voormalig houder is van de Europese blauwe kaart de gunstigere voorwaarden ten aanzien van gezinshereniging behoudt die hij genoot als houder van de Europese blauwe kaart. Houders van een Europese blauwe kaart die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om van één lidstaat naar een andere lidstaat te verhuizen krijgen tevens gemakkelijker toegang tot de status van EU-langdurig ingezetene in een lidstaat, met name door de mogelijkheid om ook perioden van verblijf in verschillende lidstaten anders dan op basis van de Europese blauwe kaart te cumuleren.4
– Korte mobiliteit voor werkgerelateerde activiteiten wordt mogelijk. Houders van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat mogen gedurende 90 dagen in een periode van 180 dagen een bepaalde werkactiviteit uitoefenen en een andere lidstaat.
– Langetermijnmobiliteit wordt mogelijk na 12 maanden verblijf als houder van een Europese blauwe kaart in een lidstaat in plaats van na 18 maanden. Daarnaast wordt de procedure voor langetermijnmobiliteit verder geünificeerd. Gezinsleden mogen zich ten behoeve van gezinshereniging voegen bij de houder.
Hieronder volgt een aantal overkoepelende thema’s voor dit besluit, vervolgens wordt in de artikelsgewijze toelichting van dit besluit nader ingegaan op de implementatie van de herziene Richtlijn kennismigranten in het Nederlandse vreemdelingenrecht.
Met de herziene Richtlijn kennismigranten mag het salariscriterium door de lidstaat worden vastgesteld. Er geldt een onder- en bovengrens van respectievelijk 1,0 en 1,6 keer het gemiddeld bruto jaarsalaris in de betreffende lidstaat. De keuzes die een lidstaat maakt omtrent het salariscriterium moeten op grond van de richtlijn worden afgestemd met sociale partners.
Om te zorgen dat de Europese blauwe kaart aantrekkelijker wordt, hetgeen past binnen het streven van het kabinet om Nederland zo aantrekkelijk mogelijk te maken als vestigingsland voor kennismigranten,5 is ervoor gekozen om met het salariscriterium aan te sluiten bij de hoogte van het salariscriterium van de nationale kennismigrantenregeling. Het salariscriterium voor de Europese blauwe kaart ligt op dit moment een stuk hoger dan het salariscriterium bij de nationale kennismigrantenregeling (€ 6.245 tegenover € 5.331 bruto per maand). Door aan te sluiten bij een bestaande norm wordt het voor de uitvoering makkelijker en voor werkgevers overzichtelijker, omdat er gelijke normen zijn.
Het zou de aantrekkelijkheid van de Europese blauwe kaart kunnen verhogen en Nederland aantrekkelijker kunnen maken voor kennis en talent. Hierbij moet wel de kanttekening worden geplaatst dat het verkrijgen van een Europese blauwe kaart nog wel lastiger zal zijn dan een nationale kennismigrantenvergunning vanwege de toets aan kwalificaties en werkervaring die bij de nationale kennismigrantenregeling niet geldt. Voor het algemene salariscriterium is dus gekozen voor een bedrag van € 5.331 bruto per maand exclusief vakantiebijslag. Dit komt neer op een factor van 1,28 keer het gemiddelde bruto jaarsalaris. Bij de berekening van deze factor is gebruik gemaakt van het gemiddeld bruto jaarsalaris van Nederland dat volgt uit de tabel van CBS «Werkzame beroepsbevolking; gemiddeld inkomen, 2011–2020»,6 met een gemiddeld bruto jaarsalaris van € 45.463 per jaar exclusief vakantiegeld en het salariscriterium voor kennismigranten dat gold in 2022 (€ 4.840 bruto per maand exclusief vakantiegeld).
Afstemming met de sociale partners voor wat betreft het salariscriterium heeft schriftelijk plaatsgevonden. De werkgeversorganisaties kunnen zich vinden in de voorziene implementatie. Eén van de werkgeversorganisaties (VNO-NCW) vindt het jammer dat het kabinet geen gebruik maakt van de mogelijkheid om een lager salariscriterium vast te stellen.Eén van de werknemersorganisaties (FNV) heeft aangegeven dat zij de voorkeur heeft om het salariscriterium vast te stellen op 1,5 keer het gemiddeld bruto jaarsalaris. Het kabinet acht het bestaande salariscriterium bij de nationale kennismigrantenregeling (1,28 keer het gemiddeld bruto jaarsalaris) echter voldoende hoog om te spreken van kennismigranten.
Daarnaast geeft de herziene Richtlijn kennismigranten de (nieuwe) mogelijkheid om een lager criterium, namelijk 80% van de vastgestelde eis, onder voorwaarden te hanteren voor afgestudeerden, zolang dit bedrag niet onder 1,0 keer het gemiddeld bruto jaarsalaris uitkomt. Dit komt, omdat dit neerkomt op 80% van de vastgestelde eis, neer op een salariscriterium van € 4.265 per maand. Er wordt gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheid om voor afgestudeerden die maximaal drie jaar voor de aanvraag een opleiding van het hoger onderwijs hebben afgerond een verlaagd salariscriterium toe te passen. Gezien de inzet van het kabinet op een soepele Europese blauwe kaart regeling is het passend om afgestudeerde vreemdelingen die aan het salariscriterium voldoen de mogelijkheid te bieden een Europese blauwe kaart te verkrijgen. Hiermee wordt een bredere doelgroep de optie geboden om gebruik te maken van de Europese blauwe kaart hetgeen past bij de inzet van het kabinet tot het aantrekken van kennis en talent.
Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een lager salariscriterium te hanteren voor tekortberoepen (artikel 5, vierde lid, herziene Richtlijn kennismigranten). Het uitgangspunt van het kabinet is dat arbeidsmigratie, met uitzondering van kennismigratie, geen substantiële oplossing is voor de tekorten op de arbeidsmarkt. Allereerst moet worden ingezet op mensen in Nederland die (meer) willen en kunnen werken, ook in tekortsectoren. Er wordt derhalve geen arbeidsmigratiebeleid gevoerd specifiek gericht op bepaalde sectoren.
De herziene Richtlijn kennismigranten biedt de mogelijkheid om beroepservaring van minimaal vijf jaar aan te merken als hogere beroepsvaardigheden. Voor enkele beroepen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Richtlijn geldt een voor die specifieke beroepen of sector genoemde periode. Op dit moment zijn op deze lijst opgenomen leidinggevenden en specialisten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie met ten minste drie jaar relevante beroepservaring.7 Voor andere dan de in bijlage I opgenomen beroepen wordt in het nationale recht voorzien in procedures om beroepservaring van minimaal vijf jaar aan te merken als hogere beroepsvaardigheden (zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij artikel I onder E ten aanzien van artikel 3.30b, eerste lid, sub f, Vb 2000).
Voor de langdurig ingezetene die voormalig houder van de Europese blauwe kaart is, geldt dat de rechten die de langdurig ingezetene als houder van de Europese blauwe kaart heeft opgebouwd ten aanzien van het verblijf van gezinsleden niet verloren gaan. In artikel 18, vijfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten is geborgd dat deze rechten blijven gelden. De voormalig houder van de Europese blauwe kaart is te identificeren door de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart» op zijn verblijfsdocument. Daarnaast is ook geborgd dat op een aantal terreinen het recht op gelijke behandeling behouden blijft. Deze rechten vloeien reeds voort uit bestaande regelgeving. De voormalig houder van de Europese blauwe kaart kan eveneens gebruik maken van de uitzonderingen op het gebied van kortetermijnmobiliteit. Ook geldt voor de gezinsleden van de voormalig houder van de Europese blauwe kaart vrije toegang tot de arbeidsmarkt (zie artikel II, onderdeel B).
Voorts mag er voor de langdurig ingezetene die voormalig houder van de Europese blauwe kaart is, die gebruik maakt van zijn recht om naar een andere lidstaat te verhuizen, geen arbeidsmarkttoets plaatsvinden in de tweede lidstaat als er beleidsmatig voor is gekozen om geen arbeidsmarkttoets te hanteren bij aanvragen voor een Europese blauwe kaart (artikel 7, tweede lid, onder a, artikel 18, zesde lid, en artikel 21, achtste lid, herziene Richtlijn kennismigranten). In het geval dat deze langdurig ingezetene naar Nederland verhuist als tweede lidstaat, mag er dus geen arbeidsmarkttoets plaatsvinden.
De arbeids- en geografische mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen wordt beschouwd als een belangrijk instrument voor het bevorderen van arbeidsmarktefficiëntie in de hele Unie, het aanvullen van vaardigheidstekorten en het compenseren van regionale onevenwichtigheden. De herziene Richtlijn kennismigranten regelt dat houders van een Europese blauwe kaart een werkactiviteit in het kader van zakelijke belangen voor een duur van maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen in de tweede lidstaat mogen verrichten (kortetermijnmobiliteit als bedoeld in artikel 20 herziene Richtlijn kennismigranten) en versoepelt de voorwaarden voor de aanvraag van een nieuwe Europese blauwe kaart in de tweede lidstaat op basis van een bestaande arbeidsovereenkomst of een bindend baanaanbod (langetermijnmobiliteit als bedoeld in artikel 21 herziene Richtlijn kennismigranten).
Houders van een Europese blauwe kaart mogen in het kader van kortetermijnmobiliteit bepaalde werkactiviteiten verrichten, voor een duur van maximaal 90 dagen in 180 dagen, zonder tewerkstellingsvergunning. Er is besloten om voor het bepalen van de werkactiviteiten aan te sluiten bij de activiteiten zoals genoemd in de richtlijn, namelijk het bijwonen van interne of externe bedrijfsvergaderingen, het bijwonen van conferenties of seminars, het onderhandelen over zakelijke transacties, het verrichten van verkoop- of marketingactiviteiten, het onderzoeken van bedrijfsopportuniteiten, of het bijwonen en volgen van opleiding. Daarnaast is ook betrokkenheid van de houder bij het sluiten van overeenkomsten met bedrijven en instellingen toegestaan.
Wanneer houders van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat gebruik maken van kortetermijnmobiliteit, mogen lidstaten geen andere vergunning eisen dan de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven.
De duur van het verblijf in de eerste lidstaat voordat gebruik kan worden gemaakt van langetermijnmobiliteit wordt verlaagd van achttien maanden naar twaalf maanden (artikel 21, eerste lid, herziene Richtlijn kennismigranten). Na een verblijf van minimaal zes maanden in de tweede lidstaat mag de houder van de Europese blauwe kaart wederom gebruik maken van zijn recht op langetermijnmobiliteit naar weer een andere lidstaat (artikel 21, lid 11, herziene Richtlijn kennismigranten). Nederland wordt in dat geval aangemerkt als tweede lidstaat. Het kan tevens gaan om houders van een door Nederland afgegeven Europese blauwe kaart die na een verblijf in een andere lidstaat als houder van een Europese blauwe kaart terugkeren naar Nederland.
Ten behoeve van de langetermijnmobiliteit worden drie afzonderlijke onderdelen geregeld: de toegang, het rechtmatig verblijf en het recht om te werken.
In artikel 2.1 Vb 2000 wordt het recht op toegang geborgd. Het rechtmatig verblijf na het doen van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart in Nederland is geregeld in artikel 8 Vw 2000. Zodra de vreemdeling in Nederland als tweede lidstaat een aanvraag heeft gedaan voor een Europese blauwe kaart, mag hij de uitkomst van deze aanvraag in Nederland afwachten. De mogelijkheid om te werken ontstaat uiterlijk 30 dagen na de datum van indiening van de volledige aanvraag in de tweede lidstaat (artikel 21, derde lid, tweede alinea, herziene Richtlijn kennismigranten) of zoveel eerder als door Nederland een Europese blauwe kaart is afgegeven. Indien na 30 dagen geen beslissing op de aanvraag is gegeven, geldt een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht op grond van artikel 2.2, vierde lid, BuWav. Ook de houder van de door Nederland afgegeven Europese blauwe kaart wordt vrijgesteld van de tewerkstellingsvergunningsplicht (artikel 2.2 BuWav). In het kader van rechtmatig verblijf worden in artikel 3.30b, derde lid, Vb 2000 de voorwaarden voor het verkrijgen van een Nederlandse Europese blauwe kaart geregeld.
Ten slotte gelden ter bevordering van langetermijnmobiliteit ook een aantal gunstige voorwaarden voor gezinshereniging en toegang tot werk voor echtgenoten (zie hierna in deze toelichting onder 1.2.3) en voor langdurig ingezetenen met de aantekening «voormalig houder van de Europese blauwe kaart».
De artikelen 17 en 22 van de herziene Richtlijn kennismigranten hebben betrekking op het verblijf van de gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart, zowel in de situatie waarin de houder van de door de Nederlandse overheid afgegeven blauwe kaart (nog) geen gebruik heeft gemaakt van zijn mobiliteitsrecht (artikel 17 van de herziene Richtlijn kennismigranten), als in de situatie waarin die houder van de door de autoriteiten van een andere lidstaat afgegeven blauwe kaart gebruik heeft gemaakt van zijn recht op intracommunautaire mobiliteit en naar Nederland is verhuisd (artikel 22 van de herziene Richtlijn kennismigranten). De in deze artikelen opgenomen voorwaarden voor gezinshereniging met een houder van een Europese blauwe kaart zijn soepeler dan de voorwaarden voor gezinshereniging met andere derdelanders. Blijkens de preambule van de Richtlijn vormen deze afwijkingen een fundamenteel aspect van de Richtlijn, die immers is bedoeld om hoogopgeleide werknemers uit derde landen aan te trekken. Om die reden is in de herziene Richtlijn kennismigranten op bepaalde punten afgeweken van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging. Ook voor voormalig houders van de Europese blauwe kaart die inmiddels de status langdurig ingezetene hebben verkregen worden deze soepelere voorwaarden voor gezinshereniging gehanteerd (artikel 18, vijfde lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten).
Wanneer in Nederland verblijf als gezinslid wordt aangevraagd bij een houder van een Europese blauwe kaart die in Nederland als eerste lidstaat een Europese blauwe kaart verkrijgt, dan wel een langdurig ingezetene met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart», geldt het beoordelingskader als opgenomen in de artikelen 3.13 t/m 3.22a Vb 2000. Uit artikel 17 herziene Richtlijn kennismigranten vloeien geen wijzigingen in de voorwaarden van deze artikelen voort. Wel is het bij een gelijktijdige indiening van een volledige aanvraag met de aanvraag van de Europese blauwe kaart van de hoofdpersoon mogelijk dat er een kortere beslistermijn geldt. De regel is dat in een dergelijk geval eenzelfde beslistermijn geldt voor de aanvraag van de gezinsleden als voor de aanvraag van de hoofdpersoon. Deze beslistermijn is geregeld in artikel 25 Vw 2000.
Artikel 17 van de herziene Richtlijn kennismigranten is ook elders geïmplementeerd. In afwijking van artikel 13, tweede en derde lid, Richtlijn gezinshereniging hebben de verblijfsvergunningen van gezinsleden dezelfde geldigheidsduur als die van de houder van de Europese blauwe kaart (artikel 17, vijfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten). Dit strookt met het uitgangspunt dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend met een zo lang mogelijke geldigheidsduur om verlengingsaanvragen en de daarmee gepaard gaande administratieve en bestuurslasten waar mogelijk te voorkomen. Dit is geregeld in artikel 3.58, eerste lid, Vb 2000.
Op grond van artikel 17, zesde lid, herziene Richtlijn kennismigranten passen de lidstaten, in afwijking van artikel 14, tweede lid, Richtlijn gezinshereniging, geen wachttermijn voor toegang tot de arbeidsmarkt toe. Met het oog op de verkrijging van toegang tot de arbeidsmarkt door deze gezinsleden is in artikel 7.1, onderdeel a, sub 2, BuWav geregeld dat het verrichten van arbeid voor deze gezinsleden vrij is toegestaan. Gezinsleden van houders van een Europese blauwe kaart verschillen hierin niet van gezinsleden van kennismigranten die op grond van de Nederlandse kennismigrantenregeling zijn toegelaten. Daarnaast is in artikel 7.1, onderdeel a, sub 3, BuWav geregeld dat het verrichten van arbeid voor gezinsleden van langdurig ingezetenen met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart» vrij is toegestaan (artikel 18, vijfde lid, en 17, zesde lid, herziene Richtlijn kennismigranten).
Voorts is ter implementatie van artikel 17, zevende lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten in artikel 3.51, tweede lid, Vb 2000 geregeld dat het verblijf in verschillende lidstaten meetelt voor de berekening van de vijf jaar verblijf die nodig zijn voor het verkrijgen van een zelfstandige verblijfsvergunning (artikel 17, zevende lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten). In het Nederlandse vreemdelingenrecht gaat het hierbij om de zelfstandige verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden (voorheen: voortgezet verblijf), die na vijf jaar kan worden verleend aan de (huwelijks)partner en andere gezinsleden van de hoofdpersoon. Bij de berekening van de termijn van vijf jaar wordt, naast de duur van het rechtmatige verblijf in Nederland op grond van een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming bij de houder van de Europese blauwe kaart, ook in aanmerking genomen de duur van het legale verblijf in andere lidstaten als gezinslid van de betreffende houder van de Europese blauwe kaart. Voorwaarde daarvoor is wel dat het gezinslid in totaal ten minste vijf jaar legaal en ononderbroken op het grondgebied van de EU verblijft als gezinslid van een houder van een Europese blauwe kaart, en onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de aanvraag ten minste twee jaar legaal en ononderbroken als houder van een gezinslid van een houder van een Europese blauwe kaart in Nederland heeft verbleven.
Wanneer er gebruik wordt gemaakt van mobiliteit tussen lidstaten (en de houder van de Europese blauwe kaart dus al beschikt over een Europese blauwe kaart uit een andere lidstaat), geldt voor gezinsleden van de houder van een Europese blauwe kaart het beoordelingskader als opgenomen in artikel 3.23b Vb 2000. Dit kader geldt echter alleen wanneer er sprake is van gezinshereniging, met dien verstande dat het gezin al was gevormd in de eerste lidstaat. Wanneer er sprake is van gezinsvorming, geldt het beoordelingskader als hierboven beschreven bij artikel 17 van de herziene Richtlijn kennismigranten (artikel 22, eerste lid, herziene Richtlijn kennismigranten). Indien gebruik wordt gemaakt van gezinshereniging in het kader van artikel 22 van de herziene Richtlijn kennismigranten, dienen gezinsleden maar een beperkt aantal documenten te overleggen bij hun aanvraag (zie de toelichting bij artikel 3.23b Vb 2000).
Met het oog op het gebruik van vereenvoudigde en snellere procedures voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart, biedt de herziene Richtlijn kennismigranten ruimte om werkgevers te erkennen (artikel 13 herziene Richtlijn kennismigranten). Voor erkende werkgevers kan via een vereenvoudigde procedure een Europese blauwe kaart worden verkregen. Hierdoor krijgt het nationale systeem zoals wordt gehanteerd voor de erkend referent een formele basis in het Europese recht. In het huidige systeem is het mogelijk dat de aanvraag zowel door een referent als een erkend referent als bedoeld in artikel 2c Vw 2000 wordt gedaan. Het nationale systeem maakt gebruik van een generieke erkenning van werkgevers voor alle arbeidsgerelateerde vergunningen. Op het moment dat de erkenning plaatsvindt is immers vaak nog niet duidelijk op basis van welk type arbeidsgerelateerde vergunning de werknemer aan de slag zal gaan. De erkenning van de werkgever wordt getoetst aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 2e Vw 2000. In artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten is een limitatieve opsomming gegeven van de weigeringsgronden voor erkenning. Deze weigeringsgronden zijn beperkter dan de weigeringsgronden die in artikel 2e Vw 2000 worden gehanteerd. De regering was aanvankelijk van oordeel dat het gegeven dat weigeringsgronden in artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten limitatief worden opgesomd het onmogelijk maakte om aan te sluiten bij de nationale systematiek voor de erkenning als referent. Informeel overleg met de Europese Commissie leidde niet tot een ander standpunt. In haar advies van 6 maart 2024 kwam de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: RvS) echter tot de conclusie dat deze ruimte wel aanwezig is.
De RvS concludeert dat artikel 13 herziene Richtlijn kennismigranten als doel heeft dat lidstaten werkgevers als referent kunnen aanwijzen die dusdanig betrouwbaar zijn, dat zij als het ware de behandeling van aanvragen van de Europese blauwe kaart gedeeltelijk van de nationale autoriteiten kunnen overnemen. Vanuit dat oogpunt vereist het nuttig effect van artikel 13 dat de betrouwbaarheid van werkgevers aan de hand van meer gegevens en criteria kan worden gecontroleerd dan die zijn opgenomen in het derde lid over gevallen waarin aan de werkgever vanwege een beperkt aantal specifieke overtredingen sancties zijn opgelegd. Ook stelt de RvS dat een restrictief-uitputtende lezing van artikel 13, derde lid, zou leiden tot feitelijk een verslechterde positie ten opzichte van de nationale kennismigrantenprocedure. Dat staat op gespannen voet met het doel van de herziene Richtlijn kennismigranten om de Europese blauwe kaart aantrekkelijker te maken en een gelijk speelveld te creëren wat betreft de procedurele rechten ten opzichte van de nationale kennismigrantenprocedure.
De RvS merkt in dit verband tevens op dat elders in de herziene Richtlijn kennismigranten een uitdrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen weigeringsgronden en toelatingsvoorwaarden. Het ligt volgens de RvS voor de hand dit onderscheid ook te hanteren in het kader van artikel 13. Op basis hiervan komt de RvS tot de conclusie dat artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten lidstaten niet de bevoegdheid ontneemt om nationaal aanvullende erkenningsvoorwaarden vast te stellen. Zij vindt daarvoor steun in artikel 13, eerste lid, herziene Richtlijn kennismigranten. Daarin staat dat lidstaten informatie moeten verstrekken over, onder meer, «de erkenningsvoorwaarden en -criteria, de geldigheidsduur van de erkenning en de gevolgen van niet-naleving van de erkenningsvoorwaarden». Uit het feit dat de richtlijn deze elementen verder niet uitwerkt, kan volgens de RvS worden afgeleid dat het nationale recht daarin nader moet voorzien, en dat daarvoor meer ruimte is dan bij een limitatieve lezing van artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten het geval zou zijn. Bovendien wijst volgens de RvS artikel 13, vijfde lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten, op grond waarvan nationale erkenningsprocedures die gunstiger zijn dan die van artikel 13, van overeenkomstige toepassing moeten worden verklaard, in deze richting.
Ook bij een restrictief-uitputtende lezing van artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten ziet de RvS ruimte voor toepassing van de erkendreferentprocedure, omdat artikel 4, tweede lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten lidstaten de mogelijkheid biedt om op bepaalde onderdelen verdergaande bescherming te bieden dan de Richtlijn. Wanneer de procedurele waarborgen uit een nationale kennismigrantenregeling gunstiger zijn dan die uit de Richtlijn, bestaat er volgens de RvS een verplichting om dezelfde procedurele waarborgen aan houders van een Europese blauwe kaart te verlenen op grond van artikel 11, zesde lid, van de richtlijn.
Gehoord hebbende het advies van de RvS is de regering ervan overtuigd geraakt dat artikel 13, derde lid, herziene Richtlijn niet restrictief uitputtend hoeft te worden gelezen. Het besluit en de toelichting zijn dienovereenkomstig aangepast, waardoor ook voor aanvragen in het kader van de Europese blauwe kaart het systeem van de erkend referent wordt gehandhaafd.
In diverse artikelen8 van de herziene Richtlijn kennismigranten is de verhouding van deze Richtlijn ten opzichte van het beginsel van voorrang en het recht op vrij verkeer voor burgers van de Unie en internationale bescherming toegelicht (artikelen 16, vijfde en zesde lid, 17, achtste en negende lid, 18, vijfde lid, en 22, zesde en zevende lid). Als algemene deler geldt dat verlening van een Europese blauwe kaart niet ten koste mag gaan van verdergaande rechten op basis van één van deze grondslagen. In de systematiek van de Vw 2000 geldt dat als de vreemdeling rechten ontleent aan de status van Unieburger of de asielstatus, deze rechten niet verloren gaan wanneer tevens een Europese blauwe kaart wordt toegekend. Er hoeft derhalve niet expliciet te worden opgenomen dat door de toekenning van de Europese blauwe kaart geen rechten verloren gaan.
Met de herziene Richtlijn kennismigranten worden de kansen op de arbeidsmarkt vergroot voor personen die internationale bescherming genieten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt a), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad9. Deze personen kunnen een Europese blauwe kaart aanvragen in andere lidstaten dan de lidstaat die hun internationale bescherming heeft geboden. In die andere lidstaten moeten zij aan dezelfde regels onderworpen worden als alle andere onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en tegelijkertijd mag deze richtlijn geen impact hebben op hun status in de lidstaat die hun internationale bescherming heeft geboden. Personen die internationale bescherming genieten, hebben ook het recht een Europese blauwe kaart aan te vragen in de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend. Om juridische duidelijkheid en samenhang te scheppen, mogen in dergelijke gevallen de bepalingen inzake gelijke behandeling en gezinshereniging van deze richtlijn niet van toepassing zijn. Die rechten moeten geregeld blijven uit hoofde van het asielacquis en, waar van toepassing, uit hoofde van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad10.
De herziening van de Richtlijn kennismigranten zal waarschijnlijk leiden tot een toename van het aantal aanvragen van de Europese blauwe kaart. Door het aantrekkelijker maken van de Europese blauwe kaart voor kennismigranten ten opzichte van de nationale regeling wordt beoogd een gelijker speelveld tussen beide vergunningen te creëren. Het is dus niet direct te verwachten dat er een toename zal zijn van het aantal kennismigranten, hetgeen zou leiden tot een toename van het aantal aanvragen, maar veeleer een verschuiving van de nationale aanvragen naar de aanvragen voor een Europese blauwe kaart. In de basis is de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) voldoende toegerust op de uitvoering van deze werkzaamheden.
Tevens is het niet de verwachting dat het verschoven accent van nationale kennismigranten vergunningen naar de Europese blauwe kaart zal leiden tot een toename van het aantal gerechtelijke procedures. Het huidige aantal gevoerde procedures is ook zeer beperkt. Vanaf 2014 tot heden zijn er slechts 22 bezwaarzaken geregistreerd. De IND is reeds belast met het uitvoeren van gerechtelijke procedures en is in staat om de procedures omtrent de Europese blauwe kaart af te handelen.
De herziening van de Richtlijn kennismigranten beoogt een toename van het aantal aanvragen van de Europese blauwe kaart. Het is lastig in te schatten welke impact de wijzigingen hebben op het aantal aanvragen, maar de algemene indruk is dat de aantallen ongeveer gelijk zullen blijven vanwege een accentverschuiving van nationale kennismigrantenvergunningen naar de Europese blauwe kaart. In de uitvoeringstoets van de IND is uitgegaan van twee scenario’s. In beide scenario’s is sprake van een stijging van het aantal aanvragen, omdat de herziene Europese kennismigrantenrichtlijn in het algemeen versoepelingen met zich meebrengt. In scenario A wordt uitgegaan van 50 extra aanvragen per jaar in 2023 en 2024, en in scenario B van 200 extra aanvragen per jaar in 2023 en 2024. Bij scenario B is meer FTE nodig voor de IND dan in scenario A, maar dit is nog steeds beperkt (tussen de 1 en 3 FTE). Bij beide scenario’s wordt de totale ingeschatte benodigde capaciteit haalbaar geacht. De herziening van de Richtlijn kennismigranten heeft een beperkte impact op de werkzaamheden van de IND, aangezien deze grotendeels overeenkomen met de huidige werkzaamheden. Wel zullen zaken meer tijd gaan kosten door een toegenomen aantal toetscriteria, in welk kader de IND meer documenten moet uitvragen en beoordelen. Ook vereisen de nieuwe criteria uitbreiding van de adviesvraag aan de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Belastingdienst. Ten aanzien van twee van deze toetsten, de toets als gevolg van toelating op grond van hogere beroepsvaardigheden (artikel 2, onder 9, herziene Richtlijn kennismigranten) en de toets op economische activiteit van de werkgever (artikel 7, tweede lid, onder c, herziene Richtlijn kennismigranten), bestaan zorgen over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, welke te mitigeren zijn door de toets op een goede manier te beleggen en duidelijke randvoorwaarden te scheppen. De overige wijzigingen worden voor de IND uitvoerbaar en handhaafbaar geacht, mits aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan.
De nieuwe regelgeving richt zich tot twee doelgroepen: vreemdelingen en referenten. Een aantal maatregelen om de lastendruk te verminderen heeft betrekking op deze doelgroepen. Bij de verplichting tot het overleggen van gegevens en bescheiden wordt het voorbehoud gemaakt dat deze verplichting niet geldt voor gegevens en bescheiden die de overheid zelf uit allerlei administraties kan halen. Tevens is ernaar gestreefd om handelingen zoals de indiening van aanvragen en de wijziging van gegevens zo veel mogelijk digitaal te laten plaatsvinden.
Als gevolg van de herziene richtlijn is sprake van een verschuiving van handhaving achteraf naar toetsing vooraf. Dat heeft impact op de doorlooptijden van aanvraagprocedures en betekent meer werk voor de betreffende afdeling van de IND. De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) houdt toezicht op de naleving van onder meer de WAV en heeft in dat verband het wetsvoorstel beoordeeld op handhaafbaarheid. Daarnaast wordt de adviesvraag omtrent sancties aan NLA omvangrijker. Op dit moment wordt alleen gecontroleerd op sancties opgelegd uit hoofde van de Wet arbeid vreemdelingen. Deze controle wordt uitgebreid naar sancties opgelegd uit hoofde van de Arbeidstijdenwet, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet minimum, nu de herziene Richtlijn kennismigranten hiertoe de mogelijkheid biedt. De NLA acht de nieuwe regelgeving handhaafbaar.
De consequenties van de implementatie van de richtlijn kennismigranten zijn naar verwachting beperkt voor de IND. Bij de uitvoering wordt grotendeels de bestaande procedure in het systeem voor vergunningverlening voor de Europese blauwe kaart gehanteerd, wel dient voor sommige toetsen extern advies te worden ingewonnen, hetgeen meer tijd vergt en de procedures complexer maakt. De financiële gevolgen zijn beperkt. Uit de uitvoeringstoets volgt een geschatte structurele uitgave van tussen de € 97.280 en € 210.340. Incidentele kosten worden gezamenlijk geraamd op ongeveer € 53.652 voor de wijzigingen in de informatiesystemen van de IND en het opleveren van een eenvoudige rapportage ten behoeve van de beleidsevaluatie.
Indien de houder van de Europese blauwe kaart twee jaar of langer houder is, wordt als tijdelijke werkloosheid een periode tot 6 aangemerkt. De verlengde zoekperiode heeft tot gevolg dat sommige houders van een Europese blauwe kaart langer een WW-uitkering zullen krijgen. Dit brengt extra WW-uitgaven met zich mee. Omdat het aantal houders in Nederland zeer beperkt is, zijn de extra WW-uitgaven verwaarloosbaar.
Een beroep op het socialebijstandsstelsel kan tijdens de toegestane periode van werkloosheid (3 dan wel 6 maanden) niet meer worden tegengeworpen. Voor houders van een Europese blauwe kaart die tijdens de toegestane periode van werkloosheid voldoen aan de voorwaarden uit de Participatiewet, brengt dit mogelijk extra bijstand-uitgaven met zich mee. Ook hier geldt dat deze extra uitgaven verwaarloosbaar zijn, omdat het aantal houders in Nederland zeer beperkt is en omdat zij door de inkomenseis die bij de Europese blauwe kaart hoort in de meeste gevallen te veel vermogen in Nederland zullen bezitten om toegelaten te worden tot de bijstand.
Het voorstel is bij brief van 3 maart 2023 voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) en de Adviesraad Migratie. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft bij brief van 23 maart 2023 aangegeven dat het dossier niet is geselecteerd voor een formeel advies, omdat het grotendeels één op één implementatie van Europese regelgeving betreft. Op 9 mei 2023 heeft de Adviesraad Migratie een advies uitgebracht. Naar aanleiding van de internetconsultatie zijn drie reacties ontvangen. Gedeeltelijk gaan deze reacties niet inhoudelijk in op het concept besluit. Deze reacties hebben in zoverre dan ook niet geleid tot aanpassing ervan. Voor zover deze reacties ingaan op de inhoud van de wet, wordt hierna per thema op de adviezen ingegaan.
Als positief punt werd door de Adviesraad Migratie, professor De Lange en Kroes Advocaten genoemd de verlaging van de salarisnorm voor kennismigranten ouder dan 30 jaar. De Adviesraad noemt ook het verlaagd salariscriterium voor recent afgestudeerden. Professor de Lange noemt verder als positief punt de erkenning van relevante beroepservaring als hogere beroepskwalificatie.
Door zowel de Adviesraad Migratie, professor De Lange als Kroes Advocaten wordt ingegaan op de erkendreferentprocedure. Zoals hierboven onder paragraaf 1.2.5. is toegelicht, is de regering op basis van het advies van de RvS tot de conclusie gekomen dat het mogelijk is om het huidige nationale systeem met de erkend referent te handhaven. Het besluit is hierop aangepast en komt nu tegemoet aan de bezwaren als ingediend in de consultatiefase.
Kroes Advocaten pleit in zijn algemeenheid voor een heldere implementatie en een praktische invoering van de verbeterde mogelijkheden voor mobiliteit.
Professor De Lange stelt onder een verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank11 dat afbreuk wordt gedaan aan het doel en het nuttig effect van de Richtlijn omdat het verblijf in het buitenland in het kader van circulaire migratie leidde tot een verblijfsgat. In de uitspraak waarnaar is verwezen voldeed de houder van de Europese blauwe kaart gedurende zijn verblijf in het buitenland niet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. Deze vergunning is gedurende deze periode ook ingetrokken. Het ontbreken van het zijn van houder van een Europese blauwe kaart gedurende de circulaire migratie leidt ertoe dat bij terugkomst naar Nederland een nieuwe verblijfsvergunning als houder van een Europese blauwe kaart moet worden aangevraagd. Na het verkrijgen van deze nieuwe vergunning volgt een nieuwe start voor het tellen van de verblijfsjaren voor een langdurig-ingezetene-vergunning, aangezien er sprake is van een verblijfsgat. Het kabinet deelt niet het standpunt dat het doel en nuttig effect van de Richtlijn zou worden doorkruist als de houder van de Europese blauwe kaart ook tijdens zijn afwezigheid over een geldige vergunning zou moeten beschikken. Dit standpunt werd ook gevolgd in de aangehaalde uitspraak.
De Adviesraad Migratie beveelt voor langdurig ingezetenen met de aantekening «voormalig houder van de Europese blauwe kaart» aan om de tekst in artikel 3.127, eerste lid, onder a, Vb 2000 te schrappen. Daarbij wijst de Adviesraad Migratie op het arrest ZK van 20 januari 2022 van het HvJ EU.12
In het arrest ZK wordt geoordeeld dat het verlies van de status van langdurig ingezeten derdelander vanwege afwezigheid van het grondgebied van de Europese Unie gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden kan worden gestuit door de aanwezigheid van de betrokken langdurig ingezetene op het grondgebied van de Unie binnen de aaneengesloten periode van twaalf maanden na aanvang van zijn afwezigheid, ook al is dat slechts een aanwezigheid van enkele dagen. Het kabinet deelt het standpunt van de Adviesraad Migratie dat naast de criteria als opgesomd in onderdeel d, de verplaatsing van het hoofdverblijf niet als toetsingsmaatstaf geldt voor langdurig ingezetenen met de aantekening «voormalig houder van de Europese blauwe kaart». Onderdeel a is echter, zo volgt uit de nota van toelichting, ook niet van toepassing op deze groep: «Onderdeel a sluit aan bij het vóór 1 december 2006 geldende artikel 22, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Ingevolge die bepaling kon de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden ingetrokken, indien sprake was van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland. Indien daarvan geen sprake is, zal de EU-status van langdurig ingezetene niet wegens afwezigheid worden ingetrokken. Bij een verblijf van twaalf maanden of langer buiten de Europese Unie en zeker bij een verblijf van zes jaar buiten Nederland, zal in zeer veel gevallen wel sprake zijn van verplaatsing van het hoofdverblijf.»13 Anders dan de Adviesraad Migratie stelt, biedt artikel 3.127 Vb 2000 geen grond voor intrekking van de vergunning langdurig ingezetenen met de aantekening «voormalig houder van de Europese blauwe kaart» wanneer de periode van afwezigheid uit Nederland binnen de aaneengesloten periode van vierentwintig maanden wordt gestuit door een verblijf van enkele dagen in Nederland. Deze bepaling is derhalve in overeenstemming met het door de Adviesraad Migratie aangehaalde arrest en daarmee is artikel 18, vierde lid, herziene Richtlijn kennismigranten zorgvuldig geïmplementeerd.
De Adviesraad Migratie stelt dat het voor betrokkenen duidelijk moet zijn welke rechten zij hebben, waardoor het onvoldoende is om te stellen dat uit de systematiek van de wet volgt dat door de toekenning van de Europese blauwe kaart geen andere rechten verloren gaan. Deze stelling wordt niet gedeeld. Indien de houder van de Europese blauwe kaart ook uit een andere hoedanigheid over bepaalde rechten beschikt, dan volgen deze rechten uit de bepaling die op deze hoedanigheid zien. Slechts indien er bepaalde rechten zouden worden uitgesloten vanwege het feit dat iemand houder is van een Europese blauwe kaart, zouden deze expliciet moeten worden uitgesloten. Het kabinet is van mening dat de rechten voldoende kenbaar zijn.
De Adviesraad Migratie stelt dat in de toelichting verduidelijkt moet worden of er sprake is van gelijke behandeling, waarbij moet worden verduidelijkt of er sprake is van gelijke behandeling in de toelating tot beroep en opleiding. In de transponeringstabel bij artikel 16, tweede lid, herziene Richtlijn kennismigranten valt te lezen dat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om af te zien van gelijke behandeling op onder andere toelating tot beroep en opleiding. Hieruit volgt dat houders van de Europese blauwe kaart op deze gebieden hetzelfde worden behandeld als onderdanen van de lidstaat die de Europese blauwe kaart afgeeft. De toelichting in de transponeringstabel wordt voldoende geacht.
De Adviesraad Migratie stelt dat wordt beoogd om een gelijk speelveld te creëren voor de Europese blauwe kaart en de nationale kennismigrantenregeling wat betreft procedurele rechten en gelijke behandeling, procedures en toegang tot informatie. Deze conclusie wordt gedeeld. De Adviesraad stelt ook dat de herziene Richtlijn kennismigranten veel facultatieve bepalingen bevat en dat daarbij is gekozen voor een minimale interpretatie. Deze stelling wordt niet gedeeld. Er is zoveel mogelijk gekozen voor aansluiting van de Europese-blauwe-kaartregeling bij de nationale kennismigrantenregeling (zoals tevens is opgenomen in de transponeringstabel).
De Adviesraad Migratie merkt op dat niet kan worden volstaan met een verwijzing naar artikel 3:4 Algemene wet Bestuursrecht (Awb) ter implementatie van artikelen 7, derde lid, en 8, zevende lid, herziene Richtlijn kennismigranten. De Adviesraad stelt dat rekening gehouden moet worden met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en dat derhalve onvoldoende is geïmplementeerd.
De verwijzing naar artikel 3:4 Awb sluit de door de Adviesraad Migratie bedoelde Unierechtelijke toets niet uit. De verwijzing naar artikel 3:4 Awb dwingt tot het maken van een belangenafweging. Deze belangenafweging omvat in het geval van Europese regelgeving de Unierechtelijke evenredigheidstoets. Het kabinet deelt derhalve niet het standpunt dat de Unierechtelijke evenredigheidstoets onvoldoende is geïmplementeerd.
Professor De Lange wijst in dit kader nog op het gegeven dat als de houder van de Europese blauwe kaart tijdelijk niet conform de norm wordt betaald, in een besluit tot eventuele intrekking of niet-verlenging rekening moet worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Zij verwijst daarbij naar artikel 9, zevende lid, herziene Richtlijn kennismigranten en het ontbreken van een verwijzing naar artikel 3:4 Awb. Aangenomen wordt dat professor De Lange doelt op artikel 8, zevende lid, aangezien dit artikel betrekking heeft op de intrekking of niet-verlenging. In de transponeringstabel is daarbij wel een verwijzing opgenomen naar artikel 3:4 Awb. Aangenomen wordt dat daarmee deze opmerking komt te vervallen.
De Adviesraad Migratie meent dat onafhankelijk van de verblijfsduur iedere hooggekwalificeerde werknemer tot zes maanden de mogelijkheid moet krijgen om ander werk te zoeken. De herziene Richtlijn kennismigranten stelt een dergelijke periode alleen verplicht indien de houder van de Europese blauwe kaart minimaal twee jaar heeft gewerkt en werkloos is geworden. Deze verplichting is in artikel 3.89b Vb 2000 overgenomen. Voor de overige houders van de Europese blauwe kaart is aangesloten bij de termijn van drie maanden die ook geldt voor nationale kennismigranten. Dit sluit aan bij het oogmerk om het nationale systeem en de Europese blauwe kaart te uniformeren. Daarnaast voert Nederland, door periodes van werkloosheid niet te cumuleren, op dit vlak een ruimhartiger beleid dan de herziene Richtlijn minimaal voorschrijft.
De Adviesraad Migratie stelt voor om artikel 8, tweede lid, onder c, herziene Richtlijn kennismigranten volledig te implementeren. De Adviesraad doet de suggestie om in de toelichting en transponeringstabel op te nemen dat in een besluit tot afwijzing, intrekking of niet-verlenging rekening moet worden gehouden met de bijdragen van de gezinsleden aan het gezinsinkomen, de specifieke omstandigheden van het geval en dat het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel moet worden geëerbiedigd. Zoals in de transponeringstabel is toegelicht, wordt gekozen voor aansluiting bij het nationale systeem. Daarmee wordt al tegemoetgekomen aan een deel van de suggestie. In artikel 3.85, eerste lid, Vb 2000 is geregeld dat de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet wordt afgewezen, indien de vreemdeling en degene bij wie hij als gezinslid verblijft gezamenlijk zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a. Daarmee is voldoende geborgd dat het gezinsinkomen wordt meegenomen in de beoordeling. Voor de volledigheid zal ook dit artikel worden opgenomen in de transponeringstabel. Voor de suggestie ten aanzien van het Europese evenredigheidsbeginsel, zie de overwegingen hierboven.
Door Professor de Lange en Kroes Advocaten wordt aangegeven dat het niet invoeren van een lager salariseis voor tekortberoepen een gemiste kans is. Ook de Adviesraad Migratie verzoekt om een toelichting waarom geen gebruik is gemaakt van een lagere salarisnorm voor tekortberoepen. Een tekortberoepenregeling biedt mogelijkheden om ervaring op te doen ten aanzien van reguliere van immigratie midden geschoolde werknemers. Daarnaast voert professor De Lange aan dat het gebrek aan legale arbeidsmigratieroutes druk legt op andere routes, zoals de detacheringsroute. Er wordt verzocht om een toelichting van de gemaakte keuze.
Het uitgangspunt van het kabinet is dat arbeidsmigratie, met uitzondering van kennismigratie, geen substantiële oplossing is voor de tekorten op de arbeidsmarkt. Allereerst moet worden ingezet op mensen in Nederland die (meer) willen en kunnen werken, ook in tekortsectoren. Er wordt derhalve geen arbeidsmigratiebeleid gevoerd specifiek gericht op bepaalde sectoren. De toelichting is op dit punt aangevuld.
De Adviesraad Migratie stelt voor dat kennismigranten boven de dertig jaar goed worden voorgelicht over de voordelen van de Europese blauwe kaart.
Met de adviesraad wordt het belang ingezien van goede voorlichting. Via de gebruikelijke kanalen zullen (potentiële) aanvragers worden voorgelicht over de mogelijkheden en voorwaarden voor een verblijfsvergunning in het kader van een Europese blauwe kaart.
De Adviesraad Migratie stelt voor om de bepalingen die zien op het voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen, nader te specificeren.
De toets aan de voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen was een facultatieve toets onder de huidige Richtlijn. Deze facultatieve toets is door Nederland niet opgenomen. In de herziene Richtlijn kennismigranten is deze toets een dwingende toets. De vormgeving ervan zal nader plaatsvinden in lagere regelgeving. De in artikel 3.30b, achtste lid (nieuw) opgenomen delegatiegrondslag dient hiertoe.
De Adviesraad Migratie wijst in dit verband ook op de toets die wordt uitgevoerd in het kader van een marktconform salaris. De Adviesraad wijst op een rapport van het WODC14 waaruit volgt dat de huidige toets in de praktijk als knelpunt wordt ervaren en vraagt hoe deze toets zich verhoudt tot de contractvrijheid ten aanzien van salaris.
De toets aan marktconformiteit van het salaris heeft als oogmerk om oneigenlijk gebruik van de Europese-blauwe-kaartregeling tegen te gaan en het doel van de Richtlijn te waarborgen. Het verstrekken van een hoger salaris dan gebruikelijk voor de betreffende functie met het enkele oogmerk om verblijf te faciliteren via de Europese-blauwe-kaartregeling wordt op deze wijze tegengegaan. In de hierboven genoemde analyse van de vormgeving van deze toets zal aandacht worden besteed aan de Europese of internationale salarisnormen. Deze toets is uitdrukkelijk niet bedoeld om concurrentie met de Europese of internationale markt tegen te gaan.
Ten slotte verzoekt de Adviesraad om een nadere specificatie van artikel 3.30b, tweede lid, onder f, Vb 2000.
Zoals is aangegeven in de nota van toelichting is met het opnemen van deze bepaling geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van het huidige systeem. Ook nu vallen onderdanen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden is opgeschort niet onder het toepassingsbereik van de Europese blauwe kaart. Bij de vorige implementatie is geen expliciete bepaling opgenomen omdat er van uit werd gegaan dat dergelijke vreemdelingen ook niet beschikken over de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf en dat zij ook niet voldoen aan de overige voorwaarden om als kennismigrant te worden aangemerkt. Bij deze implementatie is ervoor gekozen om deze bepaling voor de helderheid wel expliciet te implementeren. In dit verband valt met name te denken aan vreemdelingen aan wie vanwege gezondheidsredenen uitstel van vertrek is verleend en die deswege rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 hebben. Het is (in theorie) mogelijk dat zij voldoen aan de inhoudelijke voorwaarden en daarnaast beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel vrijgesteld worden van de verplichting hierover te beschikken, al zal dit in de praktijk niet vaak voorkomen.
In de consultatiereacties is door professor De Lange aangegeven dat, hoewel het heugelijk is dat de Richtlijn de lidstaten wel toestaat voor pas afgestudeerden een lagere norm (80%) te hanteren, een salarisnorm van ten minste € 4.006,– bruto per (normbedrag 2023) maand dermate hoog is dat er naar verwachting niet vaak aan zal worden voldaan. De nationale kennismigrantenregeling zal met een salarisnorm van € 2.631,– bruto per maand (normbedrag 2023) voor werkgevers van pas afgestudeerden aantrekkelijker blijven.
De herziene Richtlijn biedt de mogelijkheid om een lager criterium te hanteren voor afgestudeerden. Het bedrag mag niet onder 1,0 keer het gemiddeld bruto jaarsalaris uitkomen. In Nederland komt dit neer op 80% van de vastgestelde eis en op een salariscriterium van € 4.265 per maand. De Richtlijn laat derhalve geen ruimte om aan te sluiten bij het criterium zoals dat geldt in de nationale kennismigrantenregeling en het is niet uitgesloten dat de nationale regeling, als gekeken wordt naar het salariscriterium, aantrekkelijker is voor werkgevers.
In de consultatiereacties wordt door professor De Lange verzocht om te onderbouwen waarom de weigeringsgrond betreffende ethische werving niet is geïmplementeerd. Aangegeven wordt dat de richtlijn de lidstaten hierin geen beleidsruimte laat omdat het zou gaan om een te implementeren facultatieve weigeringsgrond. De implementatie zou, zo wordt gesteld, juist een uitgelezen kans kunnen zijn om deze afwijzingsgrond in ons gehele arbeidsmigratierecht in te voeren. Er wordt gewezen op de ontwikkelingen in Duitsland waar wordt gewerkt met een wettelijk geregeld kwaliteitskeurmerk voor de werving van zorgwerkers.
Blijkens artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is een lidstaat vrij in het bepalen van de te nemen maatregelen om de richtlijn te implementeren, zolang het resultaat waartoe de richtlijn verplicht wordt behaald. In dit licht is het kabinet van mening dat er geen verplichting voortvloeit uit de Richtlijn om de facultatieve bepalingen te implementeren. Het kabinet acht het niet wenselijk om de facultatieve weigeringsgrond omtrent ethische werving te implementeren, aangezien de verantwoordelijkheid voor werving bij de werkgever is belegd. Ingrijpen van overheidswege en met een dergelijke maatregel zou naar het oordeel van het kabinet enkel een ultimum remedium moeten zijn. Het niet implementeren van deze weigeringsgrond, staat het behalen van het beoogde resultaat van de Richtlijn niet in de weg. Tot slot wordt nog opgemerkt dat het doorvoeren van deze weigeringsgrond in het gehele arbeidsmigratierecht niet zou stroken met het staand kabinetsbeleid om Europese wetgeving op een beleidsneutrale wijze te implementeren (aanwijzing 9.4 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
Professor de Lange stelt dat er geen beleidsruimte is om artikel 7, tweede lid, onder d éérste zinsnede, herziene Richtlijn kennismigranten niet te implementeren. Zelfs als de keuze er wel zou zijn, is de motivering onvoldoende.
Zoals ook in het kader van de ethische werving is opgemerkt, is een lidstaat (blijkens artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) vrij in het bepalen van de te nemen maatregelen om de richtlijn te implementeren, zolang het resultaat waartoe de richtlijn verplicht wordt behaald. In dit licht is het kabinet van mening dat er geen verplichting voortvloeit uit de Richtlijn om de afwijzingsgrond ten aanzien van strafrechtelijke handhaving van illegale tewerkstelling te implementeren. Het kabinet is van mening dat met de implementatie waarbij getoetst wordt aan overtredingen van de arbeidswetten (de Arbeidstijdenwet (Atw), de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet minimumloon (Wml))voldoende wordt voldaan aan de doelen van de Richtlijn.
Naar aanleiding van de opmerking van professor De Lange zijn nogmaals de weigeringsgrondslagen nagelopen en is besloten om geen vergunning te verlenen wanneer aan de werkgever in de periode van maximaal vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag een sanctie is opgelegd wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet is opgelegd. De artikelsgewijze toelichting is op dit punt aangevuld.
In de consultatiereacties wordt verzocht om een duidelijker verankering van de keuze om relevante beroepservaring mee te kunnen wegen. Deze suggestie is overgenomen. Hiertoe zijn artikel 3.30b, eerste lid, onderdeel f, en het derde lid, Vb 2000 aangepast. Ook is de wijziging verwerkt in de transponeringstabel.
In de consultatiereacties wordt opgemerkt dat de term «Kennismigranten Richtlijn» verwarrend is.
Bij de implementatie van Richtlijn 2009/50/EG is de keuze gemaakt voor deze terminologie. Bij de huidige herziening van deze Richtlijn wordt deze terminologie voortgezet. Hoewel de voorgestelde terminologie wellicht verwarring met de nationale kennismigrantenregeling kan voorkomen, wordt gekozen voor de handhaving van de huidige terminologie.
In een anonieme reactie wordt gewezen op aanwezige leeftijdsdiscriminatie in Nederland en dat het vereenvoudigen van de komst van buitenlandse werknemers dit probleem juist zal vergroten. Gelet hierop wordt verzocht om het voorstel in te trekken en vervangen door regels die de inzet van reeds aanwezig talent/potentieel stimuleert. Allereerst wordt opgemerkt dat het conceptbesluit een uitwerking vormt van de normen als bepaald in de herziene Richtlijn kennismigranten. Er kan uitsluitend binnen deze kaders worden geïmplementeerd. De herziene Richtlijn kennismigranten beoogt de realisatie van een Uniebreed toelatingsstelsel dat hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen voor langere termijn naar de Unie trekt én ervoor zorgt dat zij binnen de Unie blijven, en dat daarnaast mobiliteitsbevorderend voor die werknemers is. Het verzoek verhoudt zich niet met deze doelstelling.
Het algemene uitgangspunt van het kabinet blijft echter wel dat arbeidsmigratie, met uitzondering van kennismigratie, het sluitstuk is voor het oplossen van personeelstekorten. Allereerst moet worden ingezet op mensen in Nederland die (meer) willen en kunnen werken, waaronder ouderen. Helaas komt uitsluiting en discriminatie van individueel talent op de arbeidsmarkt vanwege bepaalde (vermeende) groepskenmerken nog te vaak voor. Het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie en het creëren van gelijkwaardige kansen moet de basisnorm worden voor iedereen op de arbeidsmarkt. Met het nieuwe Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie wordt door het kabinet ingezet op een integrale aanpak die toeziet op het tegengaan van discriminatie, het bevorderen van gelijkwaardige kansen en op bewustwording rond diversiteit en inclusie.
Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd.
In artikel 1.1, Vb 2000 worden de verwijzingen naar de ingetrokken Richtlijn kennismigranten vervangen door verwijzingen naar de herziene Richtlijn kennismigranten.
Aan artikel 1.16 Vb 2000 wordt toegevoegd dat de zorgplicht van toepassing is op referenten van houders van een Europese blauwe kaart. Dit geldt dus zowel voor erkende als niet-erkende referenten. In de huidige praktijk wordt deze zorgplicht al aangenomen in artikel 4.35, tweede lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000). Deze bestaande praktijk wordt nu ook expliciet geborgd in artikel 1.16 Vb. Hiermee wordt voldaan aan artikel 11, zesde lid, van de herziene Richtlijn, die vereist dat gunstiger procedurele waarborgen inzake nationale verblijfsvergunningen voor hooggekwalificeerd werk ook aan houders van een Europese blauwe kaart worden verleend.
In artikel 3.3, eerste lid, onder g, Vb 2000 wordt ter verduidelijking expliciet opgenomen dat wanneer houders van een Europese blauwe kaart voor langetermijnmobiliteit (artikel 21, herziene Richtlijn kennismigranten, zie tevens paragraaf 1.2.1) Nederland inreizen, zij toegang verkrijgen op basis van deze Europese blauwe kaart. Datzelfde geldt voor gezinsleden die in het kader van gezinshereniging samen inreizen, dan wel op een later tijdstip zich bij de houder van de Europese blauwe kaart willen voegen. Deze gezinsleden krijgen toegang op basis van de geldige verblijfsvergunningen die in de eerste lidstaat zijn verkregen als gezinsleden van een houder van een Europese blauwe kaart. Zij moeten derhalve wel inreizen met het oogmerk om zich bij de houder van de Europese blauwe kaart te voegen, aangezien zij anders niet aan de voorwaarde voldoen. Deze mogelijkheid bestond reeds op basis van de Richtlijn kennismigranten en wordt nu voor de duidelijkheid expliciet opgenomen.
Omdat het de houder van de Europese blauwe kaart en de echtgenote en minderjarige kinderen met wie het gezin reeds was gevormd in de eerste lidstaat, gelet op artikel 21, derde lid, en 22, derde lid, herziene Richtlijn kennismigranten is toegestaan de aanvraag ter regeling van het verblijf in de tweede lidstaat te doen uiterlijk een maand, respectievelijk dertig dagen na aankomst op het grondgebied van de tweede lidstaat, is het noodzakelijk om de bepalingen inzake het rechtmatig verblijf in de vrije termijn voor deze categorie aan te passen. Zonder die aanpassing zou hun verblijf ingevolge het huidige onderdeel g van artikel 3.3, eerste lid, immers na acht dagen illegaal worden, hetgeen niet aansluit op bedoelde periode van één maand, respectievelijk 30 dagen na aankomst. Daarom wordt in artikel 3.3, eerste lid, een onderdeel g (nieuw) opgenomen, inhoudende dat het de houder van de Europese blauwe kaart en diens echtgenote en minderjarige kinderen met wie het gezin al in de eerste lidstaat was gevormd) een vrije termijn toekomt van dertig dagen, zijnde rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder i, Vw 2000.
Voor hen geldt overigens wel onverkort de verplichting, bedoeld in artikel 4.47, om zich binnen drie dagen aan te melden bij de korpschef. Deze verplichting noopt er immers niet toe om bij die gelegenheid al een aanvraag te doen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000. Die moet immers als regel worden aangevraagd bij Onze Minister (althans bij de burgemeester als frontoffice van de Immigratie- en Naturalisatiedienst).
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de herziene Richtlijn kennismigranten ook regelt dat toegang wordt verleend aan familieleden van langdurig ingezetenen met de aantekening «voormalig houder van de Europese blauwe kaart» (artikel 18, vijfde lid, en artikel 21, eerste lid, herziene Richtlijn kennismigranten). Aangezien voor hen reeds de gunstiger regeling als langdurig ingezetene telt, zoals deze is opgenomen in artikel 3.3, eerste lid, onder f, Vb 2000, wordt hiervoor niet voorzien in een expliciete grondslag.
Op grond van artikel 14 Vw 2000 worden in artikel 3.23b Vb 2000 regels gesteld over de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vb 2000. De vergunning onder een beperking verband houdend met «verblijf als familie- of gezinslid», wordt verleend aan: de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel de ongehuwde partner van de houder van de door Onze Minister afgegeven Europese blauwe kaart, en het minderjarige kind van die echtgenoot, partner of houder van de Europese blauwe kaart.
De voorwaarde uit de Richtlijn kennismigranten dat het gezinslid tenminste achttien maanden moet zijn toegelaten als gezinslid is onder de herziene Richtlijn kennismigranten komen te vervallen. Deze voorwaarde wordt dan ook geschrapt in artikel 3.23b Vb 2000. De herziene Richtlijn kennismigranten stelt in plaats daarvan wel de voorwaarde dat de hoofdpersoon minimaal twaalf maanden als houder van de Europese blauwe kaart in de eerste lidstaat heeft verbleven, danwel na een dergelijk verblijf minimaal 6 maanden in de tweede lidstaat heeft verbleven (artikel 21 herziene Richtlijn kennismigranten). Deze voorwaarde wordt opgenomen in het nieuwe tweede lid van artikel 3.23b Vb 2000. De eis om zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan blijft behouden. Deze eis wordt uitsluitend voor de overzichtelijkheid in de wijziging opgenomen.
Ten slotte wordt in het derde lid, onder sub a, de verwijzing naar de Richtlijn geactualiseerd.
De herziene Richtlijn kennismigranten regelt voor voormalig houders van de Europese blauwe kaart dat zij bij het verkrijgen van een status als langdurig ingezetenen niet hun rechten verliezen op het gebied van gezinshereniging (artikel 18, vijfde lid, en artikel 22 herziene Richtlijn kennismigranten). Ook wanneer langdurig ingezetenen die voormalig houder zijn van een Europese blauwe kaart gebruik maken van de mogelijkheid van langetermijnmobiliteit als bedoeld in artikel 14 Richtlijn langdurig ingezetenen, gelden voor de gezinsleden dezelfde soepelere voorwaarden tot gezinshereniging als voor gezinsleden van houders van de Europese blauwe kaart. Op grond van artikel 14 Vw 2000 worden in artikel 3.23c Vb 2000 regels gesteld over de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vb 2000. De vergunning onder een beperking verband houdend met «verblijf als familie- of gezinslid», wordt verleend aan: de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel de ongehuwde partner van de langdurig ingezetene met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart», en het minderjarige kind van die echtgenoot, partner of langdurig ingezetene met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart». Voor de inhoud van dit artikel wordt aangesloten bij de regeling zoals deze geldt voor Europese blauwe kaart houder en diens gezinslid in artikel 3.23b Vb 2000.
Artikel 3.30b regelt de voorwaarden voor de verkrijging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onder de beperking «verblijf als houder van de Europese blauwe kaart» (artikel 3.4, eerste lid, sub e, Vb 2000). Op grond van artikel 14, derde lid, Vw 2000 worden in dit artikel nadere regels gesteld.
In het eerste lid worden de voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een vergunning regulier onder de beperking «verblijf als houder van de Europese blauwe kaart» (artikel 5 en 7 herziene Richtlijn kennismigranten).
In sub a wordt de eis voor de termijn voor de duur van de arbeidsovereenkomst of het bindende baanaanbod verlaagd van een jaar naar zes maanden (artikel 5, eerste lid, onder a, herziene Richtlijn kennismigranten). Ook wordt de verwijzing naar de definitie van een hooggekwalificeerde baan geactualiseerd.
In sub b wordt uitvoering gegeven aan artikel 7, tweede lid, onder d, herziene Richtlijn kennismigranten waarin is geregeld dat Nederland een aanvraag om een Europese blauwe kaart mag afwijzen indien tegen de werkgever een sanctie is uitgesproken voor zwartwerk en/of illegale tewerkstelling. Zwart werk is werk dat niet door de werkgever is aangemeld en waarover dan ook niet de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. Illegale tewerkstelling is de tewerkstelling van een derdelander in strijd met artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, dat wil zeggen zonder dat de werkgever daarvoor beschikt over een tewerkstellingsvergunning. Bij een aanvraag van een Europese blauwe kaart wordt op dit moment alleen gecontroleerd op sancties opgelegd uit hoofde van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Daarbij wordt nagegaan of er, in vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag, een sanctie is opgelegd op basis van artikel 2 van de Wav.
Bij een eerste overtreding van artikel 2 van de Wav kan een waarschuwing worden gegeven.15 Een dergelijke overtreding is licht van aard en de waarschuwing wordt niet aangemerkt als een sanctie. In de andere gevallen van overtreding van de Wav volgt een boete, opgelegd door de Nederlandse Arbeidsinspectie. Ook kan er een waarschuwing preventieve stillegging van werk worden afgegeven, op basis van artikel 17b, Wav. Beide situaties worden aangemerkt als het opleggen van een sanctie. Deze controle wordt uitgebreid naar sancties opgelegd uit hoofde van de Arbeidstijdenwet (Atw), Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), de Arbeidsomstandighedenwet en Wet minimumloon (Wml), nu de herziene Richtlijn kennismigranten hiertoe de mogelijkheid biedt. Aldus gesanctioneerde werkgevers worden onvoldoende betrouwbaar geacht om een vreemdeling als houder van een Europese blauwe kaart te werk te stellen.
De herziene richtlijn biedt de mogelijkheid om een opgelegde sanctie op grond van artikel 9 van Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad16 als afwijzingsgrond te introduceren. Het kabinet is echter van mening dat met de implementatie waarbij getoetst wordt aan overtredingen van de arbeidswetten aan de arbeidswetten voldoende wordt voldaan aan de doelen van de Richtlijn.
Met de periode van maximaal vijf jaar is aangesloten bij de termijn die wordt gehanteerd om de betrouwbaarheid van referenten te beoordelen in het kader van de erkenningsprocedure. De termijn van maximaal vijf jaar komt voorts overeen met de termijn gedurende welke op grond van artikel 5, zesde lid, van Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (Pb EU L 289) de erkenning van een onderzoeksinstelling kan worden geweigerd wegens onder meer fraude. Het gaat hierbij om een maximumtermijn. Op grond van het zevende lid (nieuw) kunnen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 nadere regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin een kortere termijn volstaat.
In sub c wordt een nieuwe voorwaarde – die onder Richtlijn 2009/50/EG als facultatieve voorwaarde (art 5, vierde lid, Richtlijn kennismigranten) niet was geïmplementeerd en welke nu geldt als een imperatieve voorwaarde (artikel 5, tweede lid, herziene Richtlijn kennismigranten) – opgenomen. De arbeidsovereenkomst of het bindend aanbod moet voldoen aan alle voorwaarden in de toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen. De uitwerking van deze toets vindt plaats in lagere regelgeving. Hiertoe dient mede de delegatiegrondslag als opgenomen in lid 8.
Sub d regelt dat de aanvraag voor een Europese blauwe kaart wordt afgewezen wanneer de onderneming van de werkgever is opgericht of opereert met als voornaamste doel de toegang van onderdanen van derde landen te faciliteren (artikel 7, eerste lid, sub d, herziene Richtlijn kennismigranten).
Sub e regelt dat de vreemdeling geen arbeid kan gaan verrichten voor een onderneming welke uit hoofde van het nationale insolventierecht ontbonden is of wordt, of welke geen economische activiteit uitoefent. Hiermee wordt expliciet gemaakt dat deze financieel-economische omstandigheden van de werkgever reden zijn om geen Europese blauwe kaart te verlenen (artikel 7, tweede lid, sub c, herziene Richtlijn kennismigranten).
Sub f is geactualiseerd door de terminologie «gereglementeerd» te vervangen door «gereguleerd» en te verwijzen naar de actuele herziene Richtlijn kennismigranten. In sub f is daarnaast voorzien in de mogelijkheid om beroepservaring van minimaal vijf jaar aan te merken als hogere beroepsvaardigheden. Bij de vorige implementatie werd beroepservaring niet meegewogen. Aangezien het gebruikmaken van deze optie werkgevers ruimte biedt om bij de werving en selectie niet alleen te kijken naar de onderwijskwalificaties van kennismigranten, maar ook naar hun door beroepservaring opgedane vaardigheden, is ervoor gekozen om hieraan nu wel uitvoering te geven. Dit sluit eveneens aan op het uitgangspunt dat werkgevers zelf de beste inschatting kunnen maken welke kwalificaties dan wel vaardigheden nodig zijn om een bepaalde functie te vervullen. Derhalve wordt in dit onderdeel geregeld dat hogere beroepsvaardigheden die voldoen aan deze randvoorwaarden ook kunnen worden aangemerkt als hogere beroepskwalificaties. In het derde lid wordt nader uitgewerkt wat wordt verstaan onder hogere beroepsvaardigheden.
In het tweede lid wordt geregeld welke doelgroepen zijn uitgesloten van verkrijging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 onder de beperking «verblijf als houder van de Europese blauwe kaart».
Onder sub a is geregeld dat derdelanders die de Europese status van tijdelijk beschermde hebben of hebben aangevraagd zijn uitgesloten (artikel 3, tweede lid, onder a, van de herziene Richtlijn kennismigranten). Deze status is in het Nederlandse recht geïmplementeerd als die van de vreemdeling met rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder f of h, van de wet, wiens uitzetting in verband met een asielaanvraag op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft.17
Derdelanders die een aanvraag om internationale bescherming hebben ingediend, zijn eveneens uitgesloten (artikel 3, tweede lid, onder b, van de herziene Richtlijn kennismigranten). Ook derdelanders die op grond van nationale regelingen bescherming genieten of een daartoe strekkende aanvraag hebben ingediend, komen niet in aanmerking voor een Europese blauwe kaart (artikel 3, tweede lid, onder b, van de richtlijn).
Sub d regelt dat de vreemdeling die in Nederland verblijft op grond van een verdrag dat de toegang en het tijdelijk verblijf van bepaalde categorieën natuurlijke personen in verband met handel en investeringen gemakkelijker maken, is uitgesloten van het recht om een Europese blauwe kaart aan te vragen. Onder de herziene Richtlijn kennismigranten is het toepassingsbereik verruimd en geldt dat onderdanen van derde landen die toegang hebben gekregen tot het grondgebied van een lidstaat in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming op grond van Richtlijn 2014/66/EU18 wel het recht hebben om een Europese blauwe kaart aan te vragen mits zij dit doen voor andere doeleinden dan de in Richtlijn 2014/66/EU bedoelde (Artikel 3, tweede lid, onder e, van de herzien Richtlijn kennismigranten). Hiertoe dient de toevoeging aan sub d.
In sub e is geregeld dat gedetacheerden onder Richtlijn 96/71/EG niet in aanmerking komen voor een Europese blauwe kaart (artikel 3, tweede lid, sub h, herziene Richtlijn kennismigranten). In richtlijn 2009/50/EG19 werden in artikel 3, tweede lid aanhef en onder h, «onderdanen van derde landen die als seizoensarbeider zijn toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat» uitgesloten van het toepassingsbereik van de richtlijn. Deze uitzondering is niet meer opgenomen in de huidige richtlijn kennismigranten. Met het vervallen van de zinsnede worden seizoensarbeiders niet langer categorisch uitgesloten van de mogelijkheid om een Europese blauwe kaart te verkrijgen.
In sub f is opgenomen dat de Europese blauwe kaart niet wordt verleend aan vreemdelingen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden is opgeschort (artikel 3, tweede lid, onder f, van de herziene Richtlijn kennismigranten). Dit was reeds mogelijk onder de Richtlijn kennismigranten (artikel 3, tweede lid, onder f, Richtlijn kennismigranten), maar wordt hier voor de duidelijkheid ook expliciet opgenomen. In dit verband valt met name te denken aan vreemdelingen wier uitzetting op medische gronden is opgeschort en die deswege rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 hebben. Het is (in theorie) mogelijk dat zij voldoen aan de inhoudelijke voorwaarden en daarnaast beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel vrijgesteld worden van de verplichting hierover te beschikken, al zal dit in de praktijk niet vaak voorkomen.
Onder hogere beroepsvaardigheden wordt voor de in bijlage I bij de herziene Richtlijn kennismigranten genoemde beroepen verstaan: de kennis, vaardigheden en competenties die worden gestaafd door beroepservaring die vergelijkbaar is met het niveau van getuigschriften van hoger onderwijs, die relevant zijn voor het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende baanaanbod, en die verworven zijn tijdens de in bijlage I voor elk relevant beroep bepaalde periode. Deze lijst met beroepen kan conform de in artikel 26 herziene Richtlijn kennismigranten genoemde procedure door de Commissie worden aangepast. Bij de inwerkingtreding van de herziene Richtlijn kennismigranten staan op deze bijlage I slechts twee groepen: leidinggevende functies op het gebied van informatie- en communicatietechnologie behorend tot ISCO-08 classificatie 133 en specialisten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie behorend tot ISCO-08 classificatie 25. Voor deze groepen geldt dat over een periode van zeven jaar vóór de aanvraag van de Europese blauwe kaart tenminste drie jaar relevante beroepservaring moet zijn verworven.
Voor andere dan de in bijlage I bij de herziene Richtlijn kennismigranten opgenomen beroepen kan in het nationale recht worden voorzien in procedures om beroepservaring van minimaal vijf jaar aan te merken als hogere beroepsvaardigheden. Dat wordt onder sub b geregeld.
Aangezien de Richtlijn beoogt om langetermijnmobiliteit voor houders van een Europese blauwe kaart te faciliteren, voorziet artikel 21, vierde en zesde lid in vereenvoudigde voorwaarden voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart in Nederland als tweede lidstaat. Op grond van artikel 14, derde lid, Vw 2000 wordt in artikel 3.30b, vierde lid, Vb 2000 deze lichtere toets bij langetermijnmobiliteit vastgelegd.
Mobiliteit moet vraaggestuurd zijn en daarom moet in de tweede lidstaat altijd een arbeidsovereenkomst vereist zijn, moet worden voldaan aan alle voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in de relevante beroepssectoren, en moet het salaris voldoen aan de drempel die door de tweede lidstaat is vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn. Voor zover sprake is van een gereguleerd beroep, dient de aanvrager op grond van artikel 21, vierde lid, onder c, van de herziene Richtlijn kennismigranten een document te overleggen waarin staat dat hij voldoet aan de voorwaarden die naar Nederlands recht gelden voor burgers van de Unie voor de uitoefening van het gereguleerde beroep (onder Richtlijn 2009/50/EG gereglementeerd beroep genoemd) waarop de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod betrekking heeft (artikel 3.30b, lid 1 sub c, Vb 2000). Ten slotte mag de houder van een Europese blauwe kaart geen bedreiging vormen voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid (artikel 3.30b, lid 1 sub f, Vb 2000).
Wanneer gebruik wordt gemaakt van langetermijnmobiliteit wordt uitsluitend getoetst of de aanvrager de volgende documenten overlegt:
– een geldige Europese blauwe kaart uit een andere lidstaat;
– een geldige arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod voor een hooggekwalificeerde baan voor tenminste zes maanden in Nederland;
– indien sprake is van een gereguleerd beroep, bewijs dat de vreemdeling beschikt over een erkenning van de beroepskwalificaties die ten aanzien van dat beroep geldt;
– een geldig reisdocument;
– bewijs dat wordt voldaan aan de relevante salarisdrempel.
Artikel 3.30b, vijfde lid, Vb 2000 voorziet in een lichtere toets voor vreemdelingen die reeds in het bezit zijn van een door Nederland afgegeven vergunning als bedoeld in artikel 14, onder de beperking «arbeid als kennismigrant». Indien in de nationale procedure al werd geverifieerd of de vreemdeling voldoet aan de hogere beroepskwalificaties of dat hij bij een gereguleerd beroep voldoet aan de voorwaarden, mag dit niet nogmaals worden getoetst bij een aanvraag om een Europese blauwe kaart.
In het zesde lid is expliciet geregeld dat de aanvraag wordt afgewezen indien er sprake is van fraude, vervalsing, of ongeoorloofde wijziging van de gegevens. Daarbij wordt het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4 Awb geëerbiedigd. Deze toets is geen nieuwe toets ten opzichte van de Richtlijn kennismigranten, maar voorziet uitsluitend in de behoefte om deze toets expliciet vast te leggen.
De verwijzing naar richtlijn is geactualiseerd.
In het achtste lid is de delegatiebepaling gehandhaafd die het mogelijk maakt algemeen verbindende voorschriften in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 op te nemen. Door de toevoeging van nieuwe leden ten aanzien van de voorwaarden voor de verkrijging van de Europese blauwe kaart en de reikwijdte van de bepaling, is nu verwezen naar het eerste tot en met het vijfde lid welke hierop betrekking hebben.
Artikel 3.51, derde lid, regelt de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden. Op deze grondslag kunnen gezinsleden van de langdurig ingezetene met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart» die ten minste vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf hebben gehad op het grondgebied van een staat die partij is bij het VWEU een zelfstandige verblijfsvergunning aanvragen (artikel 18, vijfde lid, en 17, zevende lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten). Een voorwaarde is wel dat het gezinslid een legaal en ononderbroken verblijf van twee jaar heeft gehad in Nederland onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag voor een zelfstandige verblijfsvergunning.
Artikel 9, tweede lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten schrijft voor dat lidstaten een standaardgeldigheidsduur voor de Europese blauwe kaart vaststellen. Hieraan is niet langer verbonden dat hiervoor een maximale termijn van 4 jaar geldt (artikel 7, tweede lid, Richtlijn kennismigranten). Vanuit de beleidswens om het gebruik van de Europese blauwe kaart te faciliteren is gekozen om aan te sluiten bij de duur van de vergunning die wordt verleend in de nationale kennismigrantenregeling. Deze duur is vijf jaar, zodat de duur van de vergunning wordt verlengd tot maximaal vijf jaar. Als uitgangspunt voor de duur van de vergunning geldt de duur van de arbeidsoverkomst voor de hooggekwalificeerde baan plus drie maanden. Indien deze termijn langer is dan vijf jaar, geldt een maximale duur van vijf jaar.
Dit betekent dat er minder aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunning hoeven te worden ingediend, waarmee zowel de bestuurslasten voor de overheid als de administratieve lasten voor burgers en bedrijven en de daarmee gepaard gaande kosten worden gereduceerd. Dit betekent voorts dat er minder periodieke beoordelingen van de positie van de vreemdeling ter gelegenheid van de verlengingsaanvraag zullen plaatsvinden. Dit laatste is met het oog op de (geautomatiseerde) gegevensuitwisseling met andere overheidsdiensten, de informatieverplichtingen van de referent en de vreemdeling, en het toezicht op de naleving daarvan, verantwoord. Indien de arbeidsovereenkomst voor kortere tijd is aangegaan, wordt de verblijfsvergunning verleend voor de duur van die overeenkomst. Daarbij worden drie maanden opgeteld om de houder van de Europese blauwe kaart de gelegenheid te bieden een andere betrekking als kennismigrant te zoeken, met dien verstande dat de totale duur de maximale termijn van vijf jaren niet mag overschrijden. De verblijfsvergunning van de gezinsleden wordt met dezelfde duur verleend als de verblijfsvergunning van de houder van de Europese blauwe kaart (de hoofdpersoon).
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten kunnen lidstaten een kortere geldigheidsduur vaststellen, indien het reisdocument van de houder van een Europese blauwe kaart korter is. Ook bij een beperkte geldigheidsduur van de reisdocumenten zal echter een geldigheidsduur worden toegekend van vijf jaar. Daartoe is overwogen dat het de eigen verantwoordelijkheid van de houder van de Europese blauwe kaart is om het reisdocument tijdig te laten verlengen. Indien de houder dit nalaat, kan verlenging van de verblijfsvergunning worden geweigerd (artikel 8, tweede lid, onder g, herziene Richtlijn kennismigranten). Op grond van artikel 17, vijfde lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten hebben de verblijfsvergunningen van gezinsleden van houders van de Europese blauwe kaart (in afwijking van artikel 13, tweede en derde lid, van de richtlijn gezinshereniging) dezelfde geldigheidsduur als die van de houder van de Europese blauwe kaart, voor zover de geldigheidsduur van hun reisdocumenten dit toelaat. In lijn met de implementatie van de ingetrokken Richtlijn kennismigranten 2009/50/EG (artikel 15, vijfde lid, Richtlijn kennismigranten) – en met gebruikmaking van de mogelijkheid om gunstiger bepalingen te handhaven op grond van artikel 4, tweede lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten – zal ook bij een beperkte geldigheidsduur van de reisdocumenten eenzelfde geldigheidsduur worden toegekend als de geldigheidsduur van de vergunning van de houder van de Europese blauwe kaart. Daartoe is overwogen dat het de eigen verantwoordelijkheid van het gezinslid is de geldigheidsduur tijdig te laten verlengen. Indien het gezinslid dit nalaat, kan verlenging van de verblijfsvergunning worden geweigerd (artikel 18, eerste lid, onder b, van de wet) en zullen ook de mogelijkheden om op de voet van hoofdstuk V van de herziene Richtlijn kennismigranten met de houder van de Europese blauwe kaart gebruik te maken van de intra-communautaire mobiliteit uiterst beperkt zijn, aangezien de andere lidstaten op grond van artikel 22, vierde lid, herziene Richtlijn kennismigranten kunnen verlangen dat een geldig reisdocument of gewaarmerkt afschrift daarvan wordt overgelegd. Deze werkwijze blijft gehandhaafd.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat voor langdurig ingezetenen met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart» reeds een maximale geldigheidsduur van vijf jaar gold.
Indien de houder van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat gebruik maakt van zijn recht op langetermijnmobiliteit (artikel 21, eerste lid, herziene Richtlijn kennismigranten), is hij vrijgesteld van de plicht om een geldige mvv te overleggen. Aangezien in de herziene Richtlijn kennismigranten niet langer een verblijf van minimaal 18 maanden in de eerste lidstaat wordt vereist, maar een verblijf van minimaal 12 maanden, wordt dit aangepast in artikel 3.71, tweede lid, onderdeel r, Vb 2000. Indien de houder van de Europese blauwe kaart daarna nogmaals gebruik wenst te maken van langetermijnmobiliteit, is een verblijf van minimaal zes maanden in de tweede lidstaat vereist (artikel 21, elfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten). Naast de houder van de Europese blauwe kaart die gebruik maakt van langetermijnmobiliteit zijn ook zijn gezinsleden die in de eerdere lidstaat al bij deze houder van de Europese blauwe kaart verbleven vrijgesteld van de plicht om een geldige mvv te overleggen (artikel 22, tweede lid, herziene Richtlijn kennismigranten).
Uit artikel 18, vijfde lid, en 22, eerste en tweede lid, herziene Richtlijn kennismigranten volgt dat voor gezinsleden van een langdurig ingezetene met de aantekening «voormalig houder van een Europese blauwe kaart» uit een andere lidstaat die zich in Nederland wensen te vestigen voor verblijf bij deze langdurig ingezetene, tevens geldt dat deze zijn vrijgesteld van de plicht om een geldige mvv te overleggen. Aangezien dit ten aanzien van alle langdurig ingezetenen en hun gezinsleden reeds is geregeld in artikel 17, eerste lid, onder h, Vw 2000, hoeft dit niet te worden geregeld.
Indien de vreemdeling beschikt over een Nederlandse verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 Vw 2000, dan kan deze vreemdeling een aanvraag indienen tot wijziging van zijn verblijfsvergunning. Op grond van artikel 17, eerste lid, onder f, Vw 2000 is deze vreemdeling vrijgesteld van het mvv vereiste.
Indien de vreemdeling in een andere lidstaat beschikt over een vergunning die het buitenlands equivalent is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 Vw 2000, wordt in beginsel het mvv-vereiste gesteld, tenzij deze vreemdeling gebruik maakt van langetermijnmobiliteit waardoor de uitzondering geldt als bedoeld in 3.71, tweede lid, sub r, Vb 2000.
In artikel 8 van de herziene Richtlijn kennismigranten zijn de redenen tot intrekking of niet-verlenging van de Europese blauwe kaart opgenomen. De verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 is geregeld in artikel 18 Vw 2000. Ingevolge het tweede lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de afwijzingsgronden. In artikel 3.89b Vb 2000 worden regels gesteld ten aanzien van de verlenging van de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart.
In het eerste lid blijft geregeld dat de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart kan worden afgewezen indien de houder niet of niet meer voldoet aan het bepaalde in de herziene Richtlijn kennismigranten gestelde toelatings- en verblijfsvoorwaarden (zie artikel 3.30b Vb 2000), of indien hij om andere redenen dan waarvoor hij oorspronkelijk werd toegelaten in Nederland verblijft, dan wel geen melding heeft gemaakt van werkloosheid als bedoeld in artikel 4.43 Vb 2000.
Het niet langer voldoen aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 3.30b Vb 2000 leidt in een aantal gevallen niet tot een mogelijke afwijzing van de aanvraag tot verlenging. De uitzondering van het niet hebben van een mvv blijft behouden en is enkel verletterd van sub e naar sub h. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Daarnaast zijn uitgezonderd:
– het verrichten van arbeid in Nederland voor een onderneming welke is opgericht of opereert met als voornaamste doel de toegang van onderdanen van derde landen te faciliteren (sub d), en
– het verrichten van arbeid voor een onderneming welke uit hoofde van het nationale insolventierecht ontbonden is of wordt, of indien zij geen economische activiteit uitoefent (sub e).
De volgende weigeringsgronden wijken af van de bestaande weigeringsgronden. De verlenging kan onder andere worden geweigerd indien in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag aan de werkgever een sanctie is opgelegd als beschreven onder artikel 3.30b, eerste lid, sub b, waarbij de werkgever zijn wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden niet is nagekomen. Op dit moment wordt alleen gecontroleerd op sancties opgelegd uit hoofde van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Deze controle wordt uitgebreid naar sancties opgelegd uit hoofde van de Arbeidstijdenwet (Atw), Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en Wet minimumloon (Wml), nu de herziene Richtlijn kennismigranten hiertoe de mogelijkheid biedt. Aldus gesanctioneerde werkgevers worden onvoldoende betrouwbaar geacht om een vreemdeling als houder van een Europese blauwe kaart te werk te stellen. De richtlijn schrijft verder expliciet voor dat weigering of intrekking op deze grondslag alleen plaatsvindt wanneer dat passend is. Op grond van artikel 3:4 Awb zullen de omstandigheden van het geval worden meegewogen in de beslissing.
Daarnaast kan een verlenging tevens worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen. Dit is een nieuwe toets ten opzichte van de bestaande toets. De vormgeving van deze toets wordt nader vormgegeven in lagere regelgeving. Hiertoe dient mede de delegatiegrondslag als opgenomen in 3.30b, achtste lid.
Op grond van artikel 8, tweede lid, onder f, herziene Richtlijn kennismigranten kan van de houder van de Europese blauwe kaart worden verlangd dat een verandering van werkgever of een verandering die van invloed kan zijn op de naleving van de toelatingscriteria wordt meegedeeld aan de autoriteiten. Ook dient de houder van de Europese blauwe kaart perioden van werkloosheid mede te delen. Zie voor een nadere toelichting op de informatieplicht de toelichting bij artikel 4.43 hieronder.
Op grond van de artikelen 18, eerste lid, aanhef en onder d, en 19 van de wet kan de verblijfsvergunning regulier worden ingetrokken en verlenging worden geweigerd, indien de vreemdeling niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f en 19 van de wet kan de vergunning voorts worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden. Artikel 8, vijfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten voorziet echter in een clausulering hiervan. Verblijfsbeëindiging is niet mogelijk ingeval van tijdelijke werkloosheid vanwege de reden dat de houder:
– niet beschikt over een geldige arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan;
– niet beschikt over een bruto inkomen dat ten minste gelijk is aan het loon, bedoeld in artikel 2.2 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen; of
– niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, dan wel dat de persoon bij wie de vreemdeling verblijft zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Het uitgangspunt van het toestaan van een tijdelijke werkloosheid blijft gelijk aan het huidige systeem. Wel worden de perioden van werkloosheid die zijn toegestaan gewijzigd. Indien de houder van de Europese blauwe kaart minder dan twee jaar houder is van de Europese blauwe kaart wordt als tijdelijke werkloosheid aangemerkt een periode van werkloosheid tot 3 maanden. Indien de houder twee jaar of langer houder is, geldt als tijdelijke werkloosheid een periode tot 6 maanden. Voorts wordt voor de periode van werkloosheid gekozen om de perioden van werkloosheid niet te cumuleren, in lijn met bestaande procedures. Artikel 8, vijfde lid, laatste alinea, herziene Richtlijn kennismigranten biedt de mogelijkheid om langere perioden van werkloosheid toe te staan. Het niet cumuleren van de perioden van werkloosheid biedt feitelijk de mogelijkheid om een langere periode werkloos te zijn.
Uit artikel 8, vijfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten volgt dat het niet beschikken over voldoende middelen niet wordt tegengeworpen bij tijdelijke werkloosheid als hierboven beschreven. Ook een beroep op het socialebijstandsstelsel kan onder deze omstandigheden niet worden tegengeworpen.
De vreemdeling is gehouden om over zijn werkloosheid aan de Minister mededeling te doen in overeenstemming met de procedure als bedoeld in artikel 4.43 Vb 2000.
In het derde lid wordt een nieuwe uitzondering op de mogelijkheid tot weigering van de aanvraag tot verlenging opgenomen. Nederland maakt gebruik van de mogelijkheid een Europese blauwe kaart niet in te trekken of de verlenging ervan niet te weigeren wanneer tijdelijk niet wordt voldaan aan de verplichting om over een geldige arbeidsovereenkomst te beschikken, of de toepasselijke salarisdrempel tijdelijk niet wordt gehaald, wegens ziekte, handicap of ouderschapsverlof (artikel 8, vierde lid, herziene Richtlijn kennismigranten).
In afwijking van het eerste lid kan een aanvraag tot verlenging van de Europese blauwe kaart worden ingewilligd wanneer de houder van de Europese blauwe kaart geen geldige arbeidsovereenkomst voor een hooggekwalificeerde baan meer heeft of wanneer niet langer wordt voldaan aan de salariseis, indien dit het gevolg is van ziekte, handicap of ouderschapsverlof. Het niet voldoen aan deze voorwaarden mag niet langer duren dan twaalf maanden. Daarbij wordt in aansluiting op de huidige werkwijze gehandhaafd dat het doen van een beroep op de Participatiewet wel kan leiden tot een afwijzing van de aanvraag. In tegenstelling tot het derde lid van dit artikel kan een beroep op de Participatiewet wel worden tegengeworpen bij ziekte, handicap of ouderschapsverlof, aangezien deze weigeringsgrond (artikel 8, tweede lid, eerste alinea, punt c, herziene Richtlijn kennismigranten) niet is uitgezonderd (zoals dit wel is gedaan in artikel 8, vijfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten). Voorts wordt ervoor gekozen om de perioden van het niet voldoen aan de salariseis, indien dit het gevolg van ziekte, handicap of ouderschapsverlof niet te cumuleren, in lijn met bestaande procedures.
In het vierde lid wordt de delegatiegrondslag verruimd, zodat het mogelijk wordt om ook ten aanzien van het derde lid nadere regels te stellen over de toepassing.
In artikel 3.89ba wordt een nieuwe bepaling opgenomen die de procedure regelt bij een voornemen om een Europese blauwe kaart niet te verlengen of in te trekken vanwege het feit dat aan de werkgever een sanctie is opgelegd wegens het niet nakomen van wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden20 of vanwege het niet langer voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgelegd uit hoofde van het toepasselijke recht, in collectieve overeenkomsten of door praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen. In dergelijke gevallen dient het voornemen tot niet-verlengen of intrekken zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling te worden uitgereikt of toegezonden. Hierna heeft de vreemdeling nog drie maanden de tijd om een nieuwe baan te vinden die voldoet aan de voorwaarden als gesteld aan de vergunning onder de beperking «verblijf als houder van de Europese blauwe kaart». Indien de vreemdeling al tenminste twee jaar als houder van de Europese blauwe kaart werkzaam was in Nederland of een andere lidstaat, heeft hij maximaal zes maanden om onder deze voorwaarden een nieuwe baan te vinden.
Verlenging van de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart wordt op de in artikel 8, eerste en tweede lid, herziene Richtlijn kennismigranten genoemde gronden geweigerd. Op dezelfde gronden wordt de Europese blauwe kaart ook ingetrokken. In artikel 19 Vw 2000 is geregeld dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18 Vw 2000, met uitzondering van het beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. De nadere invulling van de intrekkingsgronden vindt plaats op grondslag van artikel 18, tweede lid, Vw 2000.
De bevoegdheid om de verlenging van de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart te weigeren en die kaart in te trekken, is geregeld in artikel 3.89b, eerste en tweede lid, en artikel 3.91c. De waarborgen tegen verblijfsbeëindiging, die in artikel 3.89b, derde, vierde en vijfde lid, zijn opgenomen, zijn van overeenkomstige toepassing bij intrekking van de Europese blauwe kaart.
In artikel 3.91, tweede lid, Vb 2000 is de situatie geregeld dat de houder van de Europese blauwe kaart bij een andere lidstaat een Europese blauwe kaart heeft aangevraagd. In een dergelijke situatie kan de door Nederland uitgegeven Europese blauwe kaart niet worden ingetrokken voordat de andere lidstaat op de aanvraag voor de Europese blauwe kaart heeft beslist, tenzij de reden voor intrekking is gelegen in het overleggen van documenten die op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of op ongeoorloofde wijze zijn gewijzigd, of vanwege redenen die verband houden met openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.
Artikel 17, vierde lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten bepaalt dat wanneer er gelijktijdig met de aanvraag voor een verblijfsvergunning als houder van een Europese blauwe kaart een volledige aanvraag wordt gedaan voor gezinsleden, er gelijktijdig een beslissing moet worden genomen op alle aanvragen. Deze bepaling heeft als gevolg dat de beslistermijn bij een gelijktijdige aanvraag door een erkend referent maximaal 30 dagen is en voor de «gewone» referent maximaal 90 dagen (artikel 11, eerste lid, herziene Richtlijn kennismigranten).
In artikel 25, elfde lid, Vw 2000 is een delegatiegrondslag opgenomen om nadere regels te stellen. In artikel 3.99b wordt verwezen naar de beperking verblijf als familie- of gezinslid, omdat dit de benaming is zoals deze wordt gevoerd in artikel 3.4 Vb 2000. Voor een verblijf bij de houder van de Europese blauwe kaart komen uitsluitend in aanmerking gezinsleden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, Richtlijn 2003/63/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEG 2003, L 251).
De aanvulling van artikel 3.103a, vierde lid, heeft betrekking op vreemdelingen die door de autoriteiten van een andere lidstaat in het bezit zijn gesteld van een Europese blauwe kaart en die nadien in Nederland willen wonen en werken als houder van een Europese blauwe kaart. Op grond van artikel 21, negende lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten stelt Nederland als de tweede lidstaat waar de houder van de Europese blauwe kaart een nieuwe Europese blauwe kaart heeft gevraagd, de eerste lidstaat die aan die vreemdeling eerder een Europese blauwe kaart heeft afgegeven, schriftelijk in kennis van zijn beslissing om opnieuw een Europese blauwe kaart af te geven of om die te weigeren. Wanneer een aanvraag wordt afgewezen vanwege het overleggen van documenten die op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of op ongeoorloofde wijze zijn gewijzigd, of vanwege redenen die verband houden met openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, dienen de redenen voor afwijzing te worden vermeld aan de eerste lidstaat.
De melding aan de tweede lidstaat omtrent de beslissing op de aanvraag dient binnen een termijn van 30 dagen plaats te vinden. Deze termijn mag in uitzonderlijke omstandigheden die zijn gelegen in de complexiteit van de zaak worden verlengd met maximaal 30 dagen. De Minister van Justitie en Veiligheid vormt het contactpunt in de gegevensuitwisseling met de andere lidstaten (artikel 28 van de herziene Richtlijn kennismigranten). In de praktijk zal de IND als zodanig fungeren.
Het nieuwe artikel 3.103ab ziet op de situatie dat de vergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als houder van de Europese blauwe kaart wordt ingetrokken of een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur daarvan wordt afgewezen. Wanneer op de Europese blauwe kaart de opmerking is opgenomen «internationale bescherming verleend door [naam van de lidstaat] op [datum]», wordt aan de genoemde lidstaat verzocht of de houder van de Europese blauwe kaart deze bescherming nog steeds geniet (artikel 23, vijfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten). Indien de houder van de Europese blauwe kaart deze bescherming nog geniet, kan uitzetting naar die lidstaat plaatsvinden. Indien de houder van de Europese kaart deze bescherming niet langer geniet kan hij worden uitgezet naar het land van herkomst. Het tweede lid ziet op de mogelijkheid om uit te zetten naar een ander land dan de lidstaat die internationale bescherming heeft verleend met inachtneming van de bescherming tegen refoulement (artikel 23, vijfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten).
Het verblijf als houder van een Europese blauwe kaart telt mee als verblijfsopbouw van de status van EU-langdurig ingezetene. Voor het voldoen aan de vereiste verblijfsduur van 5 jaar mag het verblijf in een tweede lidstaat in het kader van langetermijnmobiliteit worden gecumuleerd met het verblijf in de eerste lidstaat (artikel 18, tweede lid, herziene Richtlijn kennismigranten, zie nader paragraaf 1.2.3). Deze verblijfsduur kan tevens worden gecumuleerd met rechtmatig verblijf in Nederland of een andere lidstaat op grond van een nationale verblijfsvergunning voor een hooggekwalificeerde baan, een vergunning als onderzoeker of, waar passend, een toelating als student overeenkomstig artikel 4, tweede lid, tweede alinea, van de Richtlijn langdurig ingezetenen (richtlijn 2003/109/EG) of als persoon die internationale bescherming geniet op het grondgebied van de lidstaten. In Nederland wordt het verblijf als student voor de helft van de tijd meegeteld.
Voorwaarde voor het verkrijgen van een status als langdurig ingezetene is wel dat de aanvraag als langdurig ingezetene wordt ingediend na 2 jaar legaal en ononderbroken in Nederland als houder van een Europese blauwe kaart direct voorafgaand aan de aanvraag.
Tevens wordt de eis dat ten minste achttien achtereenvolgende maanden als houder van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat is verbleven aangepast naar een verblijf van ten minste twaalf maanden. Voordat gebruik gemaakt kan worden van langetermijnmobiliteit moet onder de herziene Richtlijn kennismigranten minimaal twaalf maanden legaal verblijf in de eerste lidstaat hebben plaatsgevonden (artikel 21, eerste lid, herziene Richtlijn kennismigranten).
Verder wordt bepaald dat voor de berekening van de duur van het legaal en ononderbroken verblijf perioden van afwezigheid van het grondgebied van Nederland geen onderbreking van de vereiste verblijfsduur vormen, indien zij minder dan twaalf achtereenvolgende maanden duren en in totaal niet langer duren dan achttien maanden. In de ingetrokken Richtlijn kennismigranten was een gelijkluidende bepaling opgenomen, echter zag deze bepaling op afwezigheid van het grondgebied van de EU. Daartoe is artikel 3.124, tweede lid, onder c, aangepast.
Artikel 4.43 ziet op de informatieplicht voor vreemdelingen. Uit artikel 15, tweede, derde en vierde lid, herziene Richtlijn kennismigranten volgt dat een lidstaat van de houder van de Europese blauwe kaart kan vereisen dat een verandering van werkgever of een verandering die van invloed kan zijn op de naleving van de toelatingscriteria wordt meegedeeld aan de bevoegde autoriteiten. Aangezien de herziene Richtlijn niet dwingend voorschrijft dat voor een bepaalde periode een toestemming nodig is voor een houder van een Europese blauwe kaart om van werkgever te wisselen, is het niet langer wenselijk om een aparte regeling op te nemen voor een informatieplicht voor houders van een Europese blauwe kaart. Er wordt gekozen om voor de Europese blauwe kaart aan te sluiten bij de hoofdregel ten aanzien van alle andere verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De houder van de Europese blauwe kaart moet op grond van deze hoofdregel binnen vier weken aan Onze Minister meedelen wanneer deze niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend.
De houder van de Europese blauwe kaart dient hiertoe in ieder geval te melden dat hij van werkgever wijzigt. Op grond van artikel 15, vierde lid, herziene Richtlijn kennismigranten deelt de houder van de Europese blauwe kaart het begin van de periode van tijdelijke werkloosheid mee aan de bevoegde autoriteiten. Werkloosheid is tijdelijk indien zij korter duurt dan drie achtereenvolgende maanden respectievelijk zes achtereenvolgende maanden wanneer de vreemdeling twee jaar of langer in het bezit is van een Europese blauwe kaart (artikel 8, vijfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten). De houder van de Europese blauwe kaart zal veelal vooraf niet kunnen beoordelen hoe lang de werkloosheid zal duren. Bovendien is werkloosheid die (al dan niet achteraf bezien) niet is aan te merken als tijdelijk in de zin van artikel 8, vijfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten, een feit dat tot intrekking van de Europese blauwe kaart kan leiden. Om die reden is de houder van de Europese blauwe kaart gehouden in alle gevallen melding te maken van zijn werkloosheid. Ook deze informatieverplichting is geregeld in artikel 4.43.
Op grond van artikel 8, derde lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten is het niet toegestaan om de verlenging van de Europese blauwe kaart te weigeren als de houder van een Europese blauwe kaart bewijst dat de mededeling de bevoegde autoriteiten niet heeft bereikt om redenen waarop hij geen invloed heeft. Dit is vastgelegd in artikel 3.89b, eerste lid, onderdeel c, Vb 2000.
Het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022 wordt als volgt gewijzigd.
In artikel 2.2. BuWav zijn de voorwaarden opgenomen op basis waarvan voor de tewerkstelling van de houder van een Europese blauwe kaart geen tewerkstellingsvergunning nodig is. Deze vrijstelling voor de werkgever van een houder van de Europese kaart geldt alleen voor de (hooggekwalificeerde) arbeid die wordt verricht tegen een bruto-loon dat ten minste gelijk is aan het in onderdeel b van artikel 2.2., eerste lid, vastgestelde bedrag per maand.
In artikel 2.2., eerste lid, wordt de verwijzing naar de ingetrokken Richtlijn kennismigranten vervangen door een verwijzing naar de herziene Richtlijn kennismigranten.
In het nieuwe artikel 2.2., eerste lid, onder a, is opgenomen dat er niet alleen meer gekeken wordt naar de onderwijskwalificaties van kennismigranten, maar ook naar hun door beroepservaring opgedane vaardigheden. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 3.30b, eerste lid, onderdeel f, Vb 2000.
In het voorgestelde artikel 2.2., eerste lid, onder b, wordt het bedrag gewijzigd in € 5.331 bruto per maand. Met dit bedrag wordt aangesloten bij het salariscriterium in artikel 2.1., eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2º BuWav, dat nu reeds geldt voor kennismigranten van 30 jaar en ouder. Dit komt neer op een factor van 1,28 keer het gemiddelde brutojaarsalaris. Bij de berekening van deze factor is gebruik gemaakt van het gemiddeld brutojaarsalaris in Nederland dat volgt uit de tabel van CBS «Werkzame beroepsbevolking; gemiddeld inkomen, 2011-2020»21, met een gemiddeld bruto jaarsalaris van € 45.463 per jaar exclusief vakantiegeld en het salariscriterium voor kennismigranten dat gold in 2022 (€ 4.840 bruto per maand exclusief vakantiegeld). Daarnaast is artikel 5, vijfde lid, van de herziene richtlijn in het voorgestelde artikel 2.2., eerste lid, onderdeel b, verwerkt. In onderdeel b is opgenomen dat voor recent afgestudeerden een lager salariscriterium van € 4.265 bruto per maand geldt. Dit bedrag bedraagt, in lijn met de richtlijn, 80% van de bovengenoemde salarisdrempel. Deze lagere salarisdrempel wordt toegepast als tijdens de drie jaar na het afstuderen een aanvraag wordt ingediend. Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een lager salariscriterium te hanteren voor tekortberoepen.
Het nieuwe derde lid strekt tot implementatie van artikel 20 van de herziene Richtlijn Kennismigranten. Hierin is geregeld dat Europese blauwe kaart houder tijdens kortetermijnmobiliteit voor bepaalde werkactiviteiten naar een of meer tweede lidstaten mag reizen en er maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen activiteiten uit mag voeren. Het gaat hierbij dus om vreemdelingen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben. In het derde lid is opgenomen welke werkactiviteiten op het grondgebied van de betrokken lidstaat tijdens de kortetermijnmobiliteit mogen worden uitgeoefend door een houder van een Europese blauwe kaart uit een andere lidstaat. Hierbij is aangesloten bij de herziene Richtlijn kennismigranten waarin een werkactiviteit wordt gedefinieerd als een tijdelijke activiteit die rechtstreeks verband houdt met de zakelijke belangen van de werkgever en met de beroepsmatige verplichtingen van de houder van een Europese blauwe kaart op basis van de arbeidsovereenkomst in de eerste lidstaat (artikel 2, dertiende lid). Deze activiteiten zijn overgenomen in sub a en sub c tot en met g van het derde lid. Daarnaast is «het sluiten van overeenkomsten met bedrijven en instellingen» toegevoegd in sub b. Arbeid bestaande uit het sluiten van overeenkomsten met bedrijven en instellingen met een maximale duur van 13 weken binnen een tijdsbestek van 52 weken is reeds uitgezonderd van de tewerkstellingsvergunningsplicht op grond van artikel 4.2 BuWav. Artikel 2.2, derde lid, ziet echter op werkactiviteiten die maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen worden uitgevoerd.
De tweede lidstaat mag voor het verrichten van deze werkzaamheden geen andere vergunning vereisen behalve dan de Europese blauwe kaart uit de eerste lidstaat (artikel 20, eerste lid, herziene Richtlijn kennismigranten). Derhalve kan dus geen tewerkstellingsvergunning worden gevraagd.
Het nieuwe vierde lid regelt dat wanneer een houder van een Europese blauwe kaart tijdens langetermijnmobiliteit, dus na 12 maanden verblijf in de eerste lidstaat, in een tweede lidstaat een nieuwe Europese blauwe kaart aanvraagt, hij na 30 dagen is vrijgesteld van de verplichting om een tewerkstellingsvergunning te hebben voor zijn werkzaamheden, indien de IND nog geen beslissing heeft genomen omtrent de aanvraag of de aanvrager zijn verblijfsdocument nog niet heeft ontvangen. Dit lid implementeert artikel 21 van de herziene Richtlijn kennismigranten.
Het nieuwe vijfde lid strekt tot implementatie van artikel 18, vijfde lid, van de herziene Richtlijn Kennismigranten. Hierin is geregeld dat de regels voor kortetermijnmobiliteit ook gelden voor langdurig ingezetenen zijnde voormalig houder van een Europese blauwe kaart.
Het nieuwe zesde lid regelt dat de lagere salarisdrempel, genoemd in 2.2, eerste lid, onderdeel b, blijft gelden wanneer de vreemdeling een verlengingsaanvraag voor een Europese blauwe kaart indient uiterlijk drie jaar na zijn afstuderen. Daarnaast blijft de lagere salarisdrempel gelden wanneer die vreemdeling verzoekt om de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart te verlengen binnen 24 maanden na de afgifte van de eerste Europese blauwe kaart.
In artikel 7.1., onderdeel a, onder 6° is de toegang tot de arbeidsmarkt geregeld van de gezinsleden van de houder van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen (door de Nederlandse overheid afgegeven) met de vermelding «voormalig houder van een Europese blauwe kaart». Voor deze gezinsleden bestaat geen wachttermijn voor toegang tot de arbeidsmarkt. Zij hebben toegang tot alle arbeid in loondienst en arbeid als zelfstandige (artikel 18, vijfde lid, in samenhang met artikel 17, zesde lid, van de herziene Richtlijn kennismigranten).
Het Besluit inburgering 2021 wordt als volgt gewijzigd.
In artikel 2.2, lid 1, sub e, Besluit inburgering 2021 wordt de verwijzing naar de herziene Richtlijn geactualiseerd.
Het Besluit arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie wordt als volgt gewijzigd.
In artikel 10 BagwEU is opgenomen dat houders van een Europese blauwe kaart uit een andere lidstaat die in een periode van 90 dagen binnen 180 dagen in Nederland de in artikel 2.2, derde lid, BuWav genoemde werkactiviteiten uitvoeren, niet hoeven te worden gemeld in het online meldloket voor gedetacheerde werknemers. Hiermee is de werkgever echter niet uitgezonderd van andere wettelijke bepalingen omtrent detachering, mochten de werkzaamheden detachering betreffen.
Het besluit treedt in werking met ingang van ***. Daarom wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en van de minimuminvoeringstermijn. Deze afwijking is niet bezwaarlijk omdat het implementatie en wetstechnische aanpassingen betreft.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg
Bepaling EU-regeling |
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling: |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte |
---|---|---|---|
Artikel 1 (onderwerp) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
Geen |
– |
Artikel 2 (definities) |
3.30b, lid 1, onderdeel f Vb 2000 |
Onder 9: keuze om hogere beroepsvaardigheden te erkennen voor beroepen die niet op bijlage I staan |
Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt aangezien dit werkgevers een ruimere optie biedt bij de werving en selectie. |
Artikel 3 (toepassingsgebied), lid 1 |
3.30b, lid 2, Vb en 2.2, lid 1, BuWav en bestaande regeling: 3.30b, lid 2, Vb 2000 en 2.2, lid 1, BuWav |
Geen |
– |
Artikel 3, lid 2, sub a en b |
3.30b, lid 2, sub a, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.30b, lid 2, sub a, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 3, lid 2, sub c |
Bestaande regeling: 3.30b, lid 2, sub b, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 3, lid 2, sub d |
Bestaande regeling: 3.30b, lid 2, sub c, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 3, lid 2, sub e |
3.30b, lid 2, sub d, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.30b, lid 2, sub d, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 3, lid 2, sub f |
3.30b, lid 2, sub f, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 3, lid 2, sub g |
3.30b, lid 2, sub e, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.30b, lid 2, sub e, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 3, lid 2, sub h |
Bestaande regeling: 3.30b, lid 2, sub c, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 3, lid 3 |
Bestaande regeling: 3.4, lid 1, sub d, Vb 2000 en 2.1 BuWav |
Geen |
– |
Artikel 4 (gunstigere bepalingen), lid 1 |
Bestaande regeling: 94 Grondwet |
– |
|
Artikel 4, lid 2 |
– |
Keuze om met betrekking tot artikel 8, lid 5, artikel 11, artikel 15, lid 4, artikel 16, artikel 17 en artikel 18, lid 4, gunstigere bepalingen in te voeren of te handhaven. |
Deze beleidskeuze is opgenomen bij de artikelen ten aanzien waarvan gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld. |
Artikel 5 (toelatingscriteria), lid 1, sub a |
3.30b, lid 1, sub a, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.30b, lid 1, sub a, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 5, lid 1, sub b |
3.30b, lid 1, sub f, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.30b, lid 1, sub f (nieuw), Vb 2000 |
Keuze om als hogere beroepskwalificaties aan te merken in het nationale recht de omstandigheden als genoemd in artikel 2, onder 9, sub b van de Richtlijn |
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt omdat dit werkgevers meer ruimte biedt bij de werving en selectie van hooggekwalificeerde arbeidsmigranten. |
Artikel 5, lid 1, sub c |
3.30b, lid 1, sub f, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.30b, lid 1, sub f (nieuw), Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 5, lid 1, sub d |
Bestaande regeling: 3.30b, lid 1, sub g (nieuw) en h (nieuw), Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 5, lid 1, sub e |
Bestaande regeling: 2.1.1 Wet langdurige zorg en 2, eerste lid Zorgverzekeringswet |
Geen |
– |
Artikel 5, lid 2 |
3.30b, lid 1, sub c, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 5, lid 3 |
Bestaande regeling: 3.30b, lid 1, sub a, Vb 2000 in samenhang met art 2.2, lid 1, sub b, BuWav |
Keuze om de salarisdrempel vast te stellen op 1,0 tot maximaal 1,6 maal het gemiddelde bruto jaarsalaris. |
Gekozen is om de salarisdrempel vast te stellen op een vast brutoloon van ten minste € 5.331 per maand, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag. |
Artikel 5, lid 4 |
– |
Mogelijkheid om voor bepaalde specifieke beroepen een lagere salarisdrempel vast te stellen. |
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. |
Artikel 5, lid 5 |
Bestaande regeling: 3.30b, lid 1, sub a, Vb 2000 in samenhang met art 2.2, lid 1, sub b, BuWav S |
Mogelijkheid om voor aanvragers die korter dan drie jaar geleden een getuigschrift van hoger onderwijs hebben behaald een lagere salarisdrempel vast te stellen. |
Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt en de drempel wordt vastgesteld op ten minste € 4.265 per maand, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag, omdat dit in lijn is met het beleid om flexibiliteit te betrachten jegens starters op de arbeidsmarkt. |
Artikel 5, lid 6 |
3.30b, lid 4, Vb 2000 en VV 2000 |
Geen |
Sub c: van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 7, lid 2, punt a wordt geen gebruik gemaakt. |
Artikel 5, lid 7 |
– |
Lidstaten mogen vereisen dat een adres wordt opgegeven. |
Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, omdat verblijfsweigering op grond van het niet opgeven van een adres onevenredig wordt geacht. Zie nadere toelichting bij artikel 3.30b, lid 1. |
Artikel 6 (aantal toegelatenen) |
Behoeft naar zijn aard geen implementatie |
– |
– |
Artikel 7 (redenen tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart), lid 1, sub a |
3.30b Vb 2000 en bestaande regeling: 3.30b vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 7, lid 1, sub b |
3.30b, lid 5, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 7, lid 1, sub c |
Bestaande regeling: 3.30b, lid 1, sub i (nieuw), Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 7, lid 1, sub d |
3.30b, lid 1, sub d, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 7, lid 2 sub a |
– |
Mogelijkheid om een arbeidsmarkttoets uit te voeren. |
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt, omdat EBK houders hier in het huidige beleid categorisch van zijn uitgesloten. |
Artikel 7, lid 2 sub b |
3.30b, lid 1, sub b, Vb 2000 |
Mogelijkheid om af te wijzen wanneer de werkgever zijn wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting arbeidsrechten of -voorwaarden niet is nagekomen. |
Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt voor zover het betreft een controle op overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), de Arbeidstijdenwet (Atw), de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de Wet minimumloon (Wml). |
Artikel 7, lid 2 sub c |
3.30b, lid 1, sub e, Vb 2000 |
Mogelijkheid om af te wijzen wanneer de onderneming van de werkgever uit hoofde van het nationale insolventierecht ontbonden wordt of is, of indien zij geen economische activiteit uitoefent |
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt, omdat dit het mogelijk maakt om effectief te controleren op en op te treden tegen situaties van oneigenlijk gebruik. |
Artikel 7, lid 2 sub d |
Bestaande regeling: 3.30b, lid 1, sub b, Vb 2000 |
Mogelijkheid om af te wijzen indien tegen de werkgever een sanctie is uitgesproken vanwege zwartwerk of illegale tewerkstelling |
Van deze mogelijkheid is deels gebruik gemaakt. In lijn met het huidige beleid wordt gecontroleerd op sancties wegens overtreding van de arbeidswetten. Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ook artikel 9 van de Sanctierichtlijn (2009/52/EG) hierbij te betrekken. De controle op de overige sancties wordt voldoende geacht om het doel van regeling te bereiken. |
Artikel 7, lid 2 sub e |
– |
Mogelijkheid om af te wijzen op grond van ethisch wervingsbeleid |
Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, omdat het Nederlandse vreemdelingenrecht dergelijke bepalingen niet kent. Daarnaast is het kennismigratiebeleid vraaggestuurd, hetgeen onder andere wil zeggen dat de verantwoordelijkheid voor werving bij de werkgever is belegd. Ingrijpen van overheidswege en met een dergelijke maatregel zou een ultimum remedium kunnen zijn. |
Artikel 7, lid 3 |
Bestaande regeling: 3:4 Awb |
Geen |
– |
Artikel 8 (redenen tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart), lid 1, sub a |
Bestaande regeling: 18, lid 1, sub c en 19 Vw 2000 en 3.84, lid 2, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 8, lid 1, sub b |
3.89b, lid 1, sub a, en 3.91c Vb 2000 en bestaande regeling: 18, lid 1, aanhef en sub d en f, en 19 Vw 2000 en 3.89b Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 8, lid 1, sub c |
3.89b, lid 1, sub f, en 3.91c Vb 2000 en bestaande regeling: 18, lid 1, aanhef en sub f, en 19 Vw 2000 en 3.89b Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 8, lid 1, sub d |
3.89b, lid 1, sub a, en 3.91c Vb 2000 en bestaande regeling: 18, lid 1, aanhef en sub d, en 19 Vw 2000 en 3.89b Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 8, lid 2, sub a |
3.89b, lid 1, sub i, en 3.91c Vb 2000 en bestaande regeling: 18, lid 1, aanhef en sub e en 19 Vw 2000 en 3.86 en 3.87 Vb 2000 |
Mogelijkheid om in te trekken of te weigeren te verlengen vanwege openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid |
Van deze mogelijkheid is in lijn met het huidige beleid gebruik gemaakt. |
Artikel 8, lid 2, sub b |
3.89b, lid 1, sub b en 3.91c Vb 2000 en bestaande regeling: 18, lid 1, aanhef en sub g, en 19 Vw 2000 en 3:4 Awb |
Mogelijkheid om in te trekken of te weigeren te verlengen vanwege niet-nakoming wettelijke verplichtingen door werkgever |
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt, omdat dit in lijn is met de keuze die is gemaakt ten aanzien van artikel 7, lid 2, sub b. Betreft controle op overtreding Wet arbeid vreemdelingen (Wav), Arbeidstijdenwet (Atw), Arbeidsomstandighedenwet, Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), Wet minimumloon (Wml). |
Artikel 8, lid 2, sub c en tweede alinea |
Bestaande regeling: 18, lid 1, aanhef en sub d en 19, Vw 2000 en 3.4, lid 3, 3.74 en 3.85, lid 1, Vb 2000 |
Mogelijkheid om in te trekken of te weigeren te verlengen vanwege het niet beschikken over voldoende financiële middelen en mogelijkheid om rekening te houden met een aantal omstandigheden |
Van deze mogelijkheid is in lijn met het huidige beleid gedeeltelijk gebruik gemaakt. Er wordt aangesloten bij de nationale systematiek waarbij een vreemdeling die een beroep doet op sociale voorzieningen verondersteld wordt niet langer te beschikken over voldoende financiële middelen. In aansluiting bij de nationale systematiek wordt geen rekening gehouden met de omstandigheden als opgenomen in alinea 2. Wel wordt soms tijdelijk een lager inkomen geaccepteerd. |
Artikel 8, lid 2, sub d |
3.89b, lid 1, sub b, en 3.91c Vb 2000 en bestaande regeling: 18, lid 1, aanhef en sub f en 19 Vw 2000 en 3.89b, lid 1 Vb 2000 |
Mogelijkheid om in te trekken of te weigeren te verlengen vanwege verandering reden verblijf |
Van deze mogelijkheid is in lijn met het huidige beleid gebruik gemaakt. Dit maakt expliciet dat oneigenlijk gebruik of misbruik van de EBK-vergunning tot intrekking of niet-verlenging kan leiden. |
Artikel 8, lid 2, sub e |
3.89b, lid 1, sub c, Vb 2000 |
Mogelijkheid om in te trekken of te weigeren te verlengen vanwege het niet langer voldoen aan de voorwaarden voor hooggekwalificeerde banen |
Van deze mogelijkheid is in lijn met de huidige praktijk gedeeltelijk gebruik gemaakt, want het voldoen aan deze voorwaarden is een dwingende eis voor (de eerste) verkrijging van een EBK. Dit betreft een toets op marktconformiteit van het loon, in het geval daar twijfel over bestaat. |
Artikel 8, lid 2, sub f |
3.89b, lid 1, sub c, en 4.43 Vb 2000 |
Mogelijkheid om in te trekken of te weigeren te verlengen vanwege niet voldoen aan procedures bij verandering werkgever |
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt, omdat dit aansluit bij de Nederlandse procedure inzake de meldplicht. |
Artikel 8, lid 2, sub g |
Bestaande regeling: 3.89b, lid 1, sub a Vb 2000 |
Mogelijkheid om in te trekken of te weigeren te verlengen vanwege niet bezitten geldig reisdocument |
Van deze mogelijkheid is in lijn met de huidige praktijk gebruik gemaakt. |
Artikel 8, lid 2, sub h |
Bestaande regeling: 18 en 19 Vw 2000 |
Mogelijkheid om in te trekken of te weigeren te verlengen vanwege het niet voldoen aan mobiliteitsvoorwaarden |
Van deze mogelijkheid is in lijn met de huidige systematiek gebruik gemaakt |
Artikel 8, lid 3 |
3.89b, lid 1, sub c, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 8, lid 4 |
3.89b, lid 3, Vb 2000 |
Mogelijkheid om niet in te trekken of verlengen indien tijdelijk niet wordt voldaan i.v.m. ziekte, handicap of ouderschapsverlof |
Van deze mogelijkheid is in lijn met het huidige beleid gedeeltelijk gebruik gemaakt. Er wordt aangesloten bij de nationale systematiek waarbij een vreemdeling die een beroep doet op het sociale bijstandsstelsel verondersteld wordt niet langer te beschikken over voldoende financiële middelen. |
Artikel 8, lid 5 |
3.89b, lid 2, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.89b, lid 2, Vb 2000 |
Eerste alinea: geen Tweede alinea: Mogelijkheid langere periode werkloosheid toestaan Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn |
Eerste alinea:- Tweede alinea: Van deze mogelijkheid wordt in aansluiting op het huidige beleid gedeeltelijk gebruik gemaakt. Hoewel er geen reden zijn om voor EBK-houders langere (aaneensluitende) periodes van werkloosheid toe te staan dan voor houders van een gvva of nationale kennismigrantenvergunning (3 maanden) wordt wel gekozen om de werkloosheid niet te cumuleren. |
Artikel 8, lid 6 |
3.89ba Vb 2000 |
Mogelijkheid langere zoekperiode dan 3 resp. 6 maanden |
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. |
Artikel 8, lid 7 |
Bestaande regeling: 3:4 Awb |
Geen |
– |
Artikel 9 (Europese blauwe kaart), lid 1 |
Bestaande regeling: 9 Vw 2000 en VV |
Geen |
– |
Artikel 9, lid 2 |
3.58, lid 1, sub e, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.58, lid 1, sub e, Vb 2000 |
Geldigheidsduur van ten minste 24 maanden en duur reisdocument |
Als standaardgeldigheidsduur is omwille van de uniformiteit een standaardgeldigheidsduur van vijf jaar gekozen, tenzij de arbeidsovereenkomst korter is. In dat geval geldt de duur van de arbeidsovereenkomst plus 3 maanden. Zie toelichting paragraaf 1.2. |
Artikel 9, lid 3 |
Bestaande regeling: VV |
Keuze om aanvullende informatie te vermelden over de toegang tot de arbeidsmarkt en de arbeidsverhouding |
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt voor zover dit betreft de toegang tot de arbeidsmarkt. Voor de arbeidsverhouding is hier geen gebruik van gemaakt, omdat dit niet aansluit bij de huidige uitvoeringspraktijk. |
Artikel 9, lid 4 |
VV |
Geen |
– |
Artikel 9, lid 5 |
VV |
Geen |
– |
Artikel 9, lid 6 |
VV |
Geen |
– |
Artikel 9, lid 7 |
Bestaande regeling: 8 Vw 2000 |
Geen |
– |
Artikel 10 (Toelatingsaanvragen), lid 1 |
Bestaande regeling: 23, lid 1, Vw 2000 |
Keuze indieners aanvraag |
De aanvraag mag zowel door de werkgever als de vreemdeling worden ingediend. |
Artikel 10, lid 2 |
Bestaande regeling: 16, lid 1, sub a en 17 Vw 2000 en 3.71 Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 10, lid 3 |
Bestaande regeling: 17, lid 1, sub e en f, Vw 2000 |
Keuze aanvraag toe te staan bij rechtmatig verblijf anders dan in de hoedanigheid van houder van een geldige verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur |
De vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 en de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning wordt vrijgesteld van het mvv vereiste. Behalve deze generieke uitzondering is er geen reden om ten aanzien van (potentiële) EBK-houders soepeler om te gaan met (uitzonderingen op) het mvv-vereiste. |
Artikel 11 (Procedurele waarborgen), lid 1 |
25, lid 5, sub a, Vw 2000 en bestaande regeling: 1:3, 3:41 en 6:2 Awb |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn ten aanzien van de beslistermijn |
Er worden geen gunstiger voorwaarden gesteld. |
Artikel 11, lid 2 |
Bestaande regeling: 4:5 en 4:15 Awb |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn ten aanzien van onvolledige documenten |
Er is geen reden om voor (potentiële) EBK-houders af te wijken van het generieke kader voor aanvulling van documenten als opgenomen in de Awb. |
Artikel 11, lid 3 |
Bestaande regeling: 1:3, 3:45, 3:46, 3:47, hfst 6 en 7 Awb en hfst 7 Vw 2000 |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn ten aanzien van besluitvorming niet-verlening of intrekking |
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt, omdat dit in lijn is met het algemene nationale stelsel voor de indieningstermijn van verlengingsaanvragen |
Artikel 11, lid 4 |
– |
Mogelijkheid stellen maximum indieningstermijn verlengingsaanvraag, waarbij gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn |
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt, omdat dit in lijn is met het algemene nationale stelsel voor de indieningstermijn van verlengingsaanvragen |
Artikel 11, lid 5 |
Bestaande regeling: 8, sub g, Vw 2000 en 3.1 en 3.80, lid 1, Vb 2000 |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn |
Er worden geen gunstiger voorwaarden gesteld |
Artikel 11, lid 6 |
1.16, lid 2, Vb |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn ten aanzien van gelijkstelling nationale regelingen |
Er wordt geborgd dat de zorgplicht ook van toepassing is op houders van een Europese blauwe kaart. |
Artikel 12 (Vergoedingen) |
Bestaande regeling: 3.34 VV |
Mogelijkheid vragen vergoeding voor behandeling aanvragen |
De vergoeding is gelijk aan die van aanvragers van de nationale vergunning |
Artikel 13 (Erkende werkgevers), lid 1 |
Bestaande regeling: hoofdstuk 1, afdeling 3 Vw 2000 en 1.9, lid 2, Vb 2000 |
Mogelijkheid voor versnelde procedure voor erkende werkgevers |
Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt. |
Artikel 13, lid 2 |
Beslistermijn: 25 Vw 2000 (zie artikel 11, lid 1), hogere beroepskwalificaties: 4.35 VV Ziektekostenverzerkering: Bestaande regeling: 2.1.1 Wet langdurige zorg en 2, eerste lid Zorgverzekeringswet Verblijfadres: Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt (zie artikel 5, lid 7) |
Geen |
– voor niet-gereguleerde beroepen relevante hogere beroepskwalificaties – ziektekostenverzekering – verblijfadres. |
Artikel 13, lid 3 |
Bestaande regeling: hoofdstuk 1, afdeling 3 Vw 2000 |
Keuze grondslag om erkenning werkgever te weigeren. |
Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt en tevens wordt aan andere voorwaarden getoetst, zie toelichting paragraaf 1.2.5. |
Artikel 13, lid 4 |
2e en 2g Vw 2000 |
Keuze grondslag om erkenning niet te verlengen of in te trekken. |
Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt, zie toelichting paragraaf 1.2.5. |
Artikel 13, lid 5 |
– |
Geen |
Er worden geen gunstiger voorwaarden gesteld. |
Artikel 14 (Sancties tegen werkgevers), lid 1 |
Bestaande regeling: 2 en § IV bestuursrechtelijke handhaving Wav en 2.2 BuWav |
Geen |
– |
Artikel 14, lid 2 |
Bestaande regeling: § III toezicht Wav |
Geen |
– |
Artikel 15 (Toegang tot de arbeidsmarkt), lid 1 |
– |
Geen |
De voorwaarden worden in de onderstaande leden toegelicht |
Artikel 15, lid 2 |
4.43 Vb 2000 en VV |
Keuze invulling informatieplicht en mogelijkheid arbeidsmarkttoets. |
In lijn met de huidige informatieplicht dienen wijzigingen van werkgever en begin en einde van werkloosheid te worden gemeld. Tevens is niet gekozen voor het uitvoeren van een arbeidsmarkttoets, omdat EBK houders hiervan categorisch zijn vrijgesteld. |
Artikel 15, lid 3 |
4.43 Vb 2000 en VV |
Keuze om melding te eisen van verandering van werkgever of niet langer voldoen aan toelatingscriteria |
In lijn met de regelingen voor andere verblijfsvergunningen is gekozen om wijzigingen van werkgever en begin en einde van werkloosheid te laten melden. |
Artikel 15, lid 4 |
4.43 Vb 2000 en bestaande regeling: 4.43 Vb 2000 |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn ten aanzien van melden begin en einde werkloosheid |
Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om soepeler regels te stellen zodat enkel hoeft te worden gemeld wanneer niet meer wordt voldaan aan de beperking. |
Artikel 15, lid 5 |
Bestaande regeling: 2.2, lid 2, BuWav |
Mogelijkheid om tevens arbeid als zelfstandige toe te staan en de reikwijdte te limiteren |
Er wordt, in lijn met de bestaande regeling, gebruik gemaakt van de mogelijkheid om arbeid als zelfstandige toe te staan als nevenactiviteit. |
Artikel 15, lid 6 |
– |
Geen |
Er zijn geen gunstiger nationale regelingen |
Artikel 15, lid 7 |
Bestaande regeling: 2 Wav |
Mogelijkheid toestaan andere beroepsactiviteiten |
In lijn met het huidige stelsel, is het alleen toegestaan om andere werkzaamheden te verrichten indien daarvoor een aparte terwerkstellingsvergunning is aangevraagd. |
Artikel 15, lid 8 |
– |
Mogelijkheid tot handhaven beperkingen op toegang tot werk |
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt, omdat aan de werkgevers wordt gelaten of zij voor deze specifieke functies EBK houders willen inzetten. |
Artikel 15, lid 9 |
– |
Geen implementatie nodig geacht. Zie algemene toelichting. |
|
Artikel 16 (Gelijke behandeling), lid 1 |
Bestaande regeling: Onder a, b en e: Algemene wet gelijke behandeling en 1 en 8 Grondwet; Onder c: Hfst 7, titel 2, Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en hfst 8 Wet educatie en beroepsonderwijs; Onder d: Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties; Onder f: Algemene wet gelijke behandeling; v.w.b. huisvesting: 9, lid 2 en 13c Huisvestingswet en 10 Huursubsidiewet en 14 Wet bevordering eigenwoningbezit. |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn ten aanzien van de gelijke behandeling |
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. Er is geen reden om jegens EBK-houders soepeler op te treden als het om deze onderwerpen gaat. |
Artikel 16, lid 2 |
Bestaande regeling: hfst 7, titel 2, Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en hfst 8 Wet educatie en beroepsonderwijs |
Mogelijkheid beperken gelijke behandeling voor o.a. beurzen, toelagen, leningen en huisvesting, waarbij gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn |
Van deze mogelijkheid wordt, in lijn met het huidige stelsel, geen gebruik gemaakt. |
Artikel 16, lid 3 |
Bestaande regeling: Algemene wet gelijke behandeling en 1 en 8 Grondwet |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn ten aanzien van sociale zekerheidsstelsels |
Van deze mogelijkheid wordt, in lijn met het huidige stelsel, geen gebruik gemaakt. |
Artikel 16, lid 4 |
– |
Geen |
Geen implementatie nodig geacht. |
Artikel 16, lid 5 |
– |
Geen |
Geen implementatie nodig geacht. Zie algemene toelichting paragraaf 1.2.6. |
Artikel 16, lid 6 |
– |
Geen |
Geen implementatie nodig geacht. Zie algemene toelichting paragraaf 1.2.6. |
Artikel 16, lid 7 |
– |
Geen |
Er zijn geen gunstiger nationale regelingen. |
Artikel 17 (Gezinsleden), lid 1 |
Bestaande regeling: 3.13 t/m 3.22a Vb 2000 |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, |
Van de mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. |
Artikel 17, lid 2 |
Bestaande regeling: 3.15, lid 1 en 3 aanhef en sub a, Vb 2000 en 2.1, lid 1, sub a en e, Besluit inburgering 2021 |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn voor |
Van de mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. |
Artikel 17, lid 3 |
2.1, lid 1, sub e, Besluit inburgering 2021 en bestaande regeling: 16, lid 1, sub h, Vw 2000 en 3, lid 1, sub a, Wet inburgering 2021 en 2.1, lid 1, sub a en e, Besluit inburgering 2021 |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn |
Van de mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. |
Artikel 17, lid 4 |
25, lid 5, sub a, Vw 2000 en 3.99b Vb 2000 |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn t.a.v. de beslistermijn, de aanvulling van onvolledige documentatie en de kennisgevingsprocedures |
Van de mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. |
Artikel 17, lid 5 |
3.58, lid 1, sub e, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.58, lid 1, sub e en a, Vb 2000 |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn t.a.v. de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart |
Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt door geen consequentie te verbinden het verlopen van het verblijfsdocument. Zie algemene toelichting paragraaf 1.2. |
Artikel 17, lid 6 |
Bestaande regeling: 7.1, aanhef en a, sub 2, BuWav en 4, lid 1, Wav |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn t.a.v. het verbod op een wachttermijn voor toegang tot de arbeidsmarkt voor gezinsleden. |
Van de mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. |
Artikel 17, lid 7 |
Bestaande regeling: 3.51, lid 2, Vb 2000 |
Mogelijkheid om 2 jaar voorafgaand verblijf in Nederland te eisen. Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn. |
Deze mogelijkheid wordt in lijn met het huidige beleid gehandhaafd om daarmee een gelijk speeldveld tussen houders van verschillende verblijfsvergunningen te garanderen. |
Artikel 17, lid 8 |
– |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn t.a.v. het toepassingsbereik van het artikel t.a.v. vrij verkeer |
Geen implementatie nodig geacht. Zie algemene toelichting paragraaf 1.2.6. |
Artikel 17, lid 9 |
– |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn t.a.v. het toepassingsbereik van het artikel t.a.v. international bescherming |
Geen implementatie nodig geacht. Zie algemene toelichting paragraaf 1.2.6. |
Artikel 17, lid 10 |
– |
Gunstiger voorwaarden mogen worden gesteld op grond van artikel 4, lid 2, van de Richtlijn t.a.v. gelijke behandeling met nationale kennismigranten |
Er zijn geen gunstiger nationale regelingen. |
Artikel 18 (De status van EU-langdurig ingezetene voor houders van de Europese blauwe kaart), lid 1 |
Bestaande regeling: 45a Vw 2000 |
Geen |
– |
Artikel 18, lid 2 |
3.124, lid 2, sub c, Vb 2000 |
||
Artikel 18, lid 3 |
3.124, lid 2, sub c, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 18, lid 4 |
Bestaande regeling: 3.127, lid 1, sub d, Vb 2000 |
Op grond van art 4, lid 2, zijn gunstiger bepalingen toegestaan |
Hier wordt geen gebruik van gemaakt. Beleidsmatig is het wenselijk aan te sluiten bij de termijnen die gelden ten aanzien van hoofdverblijf. In de regel neemt IND aan dat een vreemdeling zijn of haar hoofdverblijf buiten NL heeft verplaatst als hij of zij langer dan zes maanden buiten NL heeft verbleven. Dit kan een grond voor intrekking of weigering van verlenging vormen. Op dit moment geldt reeds, op grond van de huidige richtlijn, dat EU-langdurig ingezetenen zijnde voormalig EBK-houders 24 maanden buiten de EU mogen verblijven. Er is geen reden om deze termijn nog verder te verlengen. |
Artikel 18, lid 5 |
25, lid 6, Vw 2000 en 3.3, lid 1, sub g, en sub c, 3.23b, lid 1 en 2 en 3.51, lid 2, Vb 2000 en 2.2, lid 3 en 7.1, sub a BuWav en 2.2, lid 1, onder e, Besluit inburgering 2021 en bestaande regeling: 8, aanhef en sub b, d, en f, 9 en 17, lid 1, sub h, en 21 en 25 Vw 2000 en 3.7, lid 1, sub c, 3.13 t/m 3.22 en 3.22a, 3,32b en 3.58, lid 1 en 3.95, lid 1, sub d en lid 7, Vb 2000 en 3, lid 1, sub a Wet inburgering 2021, en 2.2 Besluit inburgering 2021 |
Omwille van de eenduidigheid wordt voor EU-langdurig ingezetenen zijnde voormalig EBK-houders en hun gezinsleden aangesloten bij de keuzes zoals die geformuleerd zijn ten aanzien van EBK-houders en hun gezinsleden ten aanzien van de artikel 16, lid 1, punt f, artikel 16, lid 3, artikel 20 en, indien toepasselijk, de artikelen 17 en 22. |
|
Artikel 18, lid 6 |
Ruwav |
Mogelijkheid om maatregelen toe te passen met betrekking tot een arbeidsmarkttoets |
Er wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een arbeidsmarkttoets uit te voeren, conform artikel 7, lid 2, punt a, van de herziene Richtlijn kennismigranten. Er bestaat dus geen mogelijkheid om een arbeidstoets uit te voeren. |
Artikel 19 (Verblijfsvergunning voor lange duur), lid 1 |
Bestaande regeling: 45a Vw 2000 |
Geen |
– |
Artikel 19, lid 2 |
Bestaande regeling: bijlage 7d2, document V, VV |
Geen |
– |
Artikel 20 (Kortetermijnmobiliteit), lid 1 |
2.2, lid 3 (nieuw), BuWav en bestaande regeling: 21 Schengenuitvoeringsovereenkomst en 3.3, lid 1, sub d Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 20, lid 2 |
Toegang: 2.2, lid 3 (nieuw), BuWav en bestaande regeling: 21 Schengenuitvoeringsovereenkomst en 6 Schengengrenscode verblijf: bestaande regeling: 12 Vw 2000 en 3.3, lid 1, sub d, Vb 2000 werkactiviteit: 2.2, lid 3 (nieuw), Buwav |
Mogelijkheid om zakelijk doel van de reis te laten aantonen bij reizen vanuit lidstaat zonder volledige toepassing Schengenacquis. |
Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, omdat Nederland dit onderscheid tot dusver niet kent als het gaat om reguliere verblijfsregelingen. Het zal bovendien van weinig toegevoegde waarde zijn, aangezien de vreemdeling in de eerste lidstaat al aan de voorwaarden voor een EBK heeft voldaan. Deze EBK moet hij bij kortermijnmobiliteit overleggen. De aanvullende eis om ook het zakelijk doel van de reis aan te tonen wordt niet nodig geacht. Dit doet uiteraard niets af aan de reguliere controles aan de Schengenbuitengrenzen. |
Artikel 21 (Langetermijnmobiliteit), lid 1 |
3.3, lid 1, sub g, en 3.71, lid 2, sub r, Vb 2000 en bestaande regeling: 2 Wav en 2.2, lid 1,BuWav en 3.71, lid 2, sub r, Vb 2000 en 3, lid 1, sub a, Vw 2000 |
Geen |
– |
Artikel 21, lid 2 |
– |
Mogelijkheid om te eisen dat een arbeidsovereenkomst of bindend aanbod wordt overgelegd. |
Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt, omdat de verplichting bestaat om zo spoedig mogelijk een vergunning aan te vragen in Nederland. In dat kader dient de arbeidsovereenkomst te worden overgelegd. Er bestaat geen aanleiding deze eis ook aan de grensoverschrijding te verbinden. Dit doet uiteraard niets af aan de reguliere controles aan de Schengenbuitengrenzen. |
Artikel 21, lid 3 |
2.2, lid 4 (nieuw), Buwav en 3.3, lid 1, sub g,en 3.30b lid 4 (nieuw), Vb 2000 en bestaande regeling: 2 Wav en 2.2, lid 1 en 4, BuWav |
Keuze wie de aanvraag moet indienen. Keuze termijn 30 dagen tussen aanvraag en toestemming om te werken. |
Aanvragen kunnen zowel door de aanvrager als de werkgever worden gedaan in lijn met de huidige regeling. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om uiterlijk 30 dagen na de indiening van de aanvraag arbeid toe te staan, of zoveel eerder als de EBK is afgegeven. |
Artikel 21, lid 4, aanhef en sub a t/m e |
3.30b, lid 3 (nieuw) Vb 2000 en VV |
Geen |
– |
Artikel 21, lid 4, tweede alinea |
– |
Geen |
Er zijn geen gunstiger voor burgers van de Unie. |
Artikel 21, lid 4, derde alinea |
– |
Keuze overleggen documenten voor het aantonen van hogere beroepskwalificaties bij niet-gereguleerde beroepen |
Van de mogelijkheid om documenten te laten verstrekken wordt in lijn met de nationale kennismigrantenregeling geen gebruik gemaakt. Deze toets heeft geen meerwaarde voor de uitvoering/handhaving. |
Artikel 21, lid 5 |
– |
Mogelijkheid om bewijs hogere beroepskwalificaties en bezit ziektekostenverzekering te eisen |
Van de mogelijkheid om documenten te laten verstrekken wordt geen gebruik gemaakt, omdat EBK houders zoveel mogelijk als nationale kennismigranten worden behandeld. Deze toets heeft geen meerwaarde voor de uitvoering/handhaving. De ziektekostenverzekering wordt getoetst in het kader van de verzekeringsplicht. |
Artikel 21, lid 6 |
3.30b, lid 3 en 5, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 21, lid 7 |
Bestaande regeling: 1:3, 3:4, 3:45, 3:46, 3:47, 4:5, 4:15, hfst 6 en 7 Awb en hfst 7 Vw 2000 |
Geen |
– |
Artikel 21, lid 8 |
– |
Optie om arbeidsmarkttoets te verrichten |
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt, omdat EBK houders zoveel mogelijk als nationale kennismigranten worden behandeld. EBK houders zijn categorisch uitgesloten van de arbeidsmarkttoets. |
Artikel 21, lid 9 |
25, lid 5, sub b onder 1, en c, Vw 2000 en 3.103a, lid 4, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.103a, lid 4, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 21, lid 10 |
Bestaande regeling: 8, sub g, Vw 2000 en 3.1b en 3.80, lid 1, Vb 2000 |
Bij verstrijken EBK eerste lidstaat kan een tijdelijke nationale vergunning of gelijkwaardige vergunning worden afgegeven |
Van deze mogelijkheid wordt deels gebruik gemaakt. Uitzetting blijft achterwege en er ontstaat rechtmatig verblijf totdat op de aanvraag EBK in Nederland is beslist. |
Artikel 21, lid 11 |
3.3, lid 1, sub g, en 3.71, tweede lid, sub r, Vb 2000 en 2.2, lid 4 (nieuw), BuWav en bestaande regeling: 2 Wav en 2.2, lid 1, BuWav en 3.71, lid 2, sub r, Vb 2000 en 3, lid 1, sub a, Vw 2000 |
Geen |
– |
Artikel 22 (Verblijf in tweede lidstaat voor gezinsleden), lid 1 |
3.3, lid 1, sub g, 3.23b, lid 1, sub a en lid 2, sub a, en 3.71, lid 2, sub r, Vb 2000 en bestaande regeling: 3.23b Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 22, lid 2 |
3.23b Vb 2000 en bestaande regeling: 3.23b Vb 2000 |
Mogelijkheid om bewijs verblijfsvergunning gezinsleden te eisen bij komst uit lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast |
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt, omdat Nederland dit onderscheid voor reguliere verblijfsregelingen niet kent. Aangezien er op korte termijn een aanvraag tot verblijf moet worden gedaan, wordt daar aan de voorwaarden getoetst. Er bestaat geen aanleiding deze eis ook aan grensoverschrijding te verbinden. |
Artikel 22, lid 3 |
3.3, lid 1, sub g, Vb 2000 en bestaande regeling: 8, aanhef en sub f en g, en 9 Vw 2000 |
Geen |
– |
Artikel 22, lid 4, onder a |
Bestaande regeling: 3.23b, lid 1, sub b, Vb 2000 en VV |
Mogelijkheid om van gezinsleden te vereisen dat zij bewijsmiddelen overleggen voor verblijfsvergunning en geldig reisdocument |
Hier wordt in lijn met het huidige beleid gebruik van gemaakt. |
Artikel 22, lid 4, onder b |
3.23b, lid 1, sub a, Vb 2000bestaande regeling: 3.23b, lid 1, sub a, Vb 2000 |
Mogelijkheid om van gezinsleden te vereisen dat zij bewijsmiddelen overleggen dat zij bij de houder van de EBK hebben verbleven |
Hier wordt in lijn met het huidige beleid gebruik van gemaakt. |
Artikel 22, lid 4, onder c |
Bestaande regeling: 3.7, lid 1, sub c, Vb 2000 |
Mogelijkheid om van gezinsleden te vereisen dat zij bewijsmiddelen ziektekosten |
In lijn met het huidige beleid dienen deze bewijsmiddelen te worden overgelegd. |
Artikel 22, lid 5 |
25, lid 5, sub b onder 1, en c, Vw 2000 |
Geen |
– |
Artikel 22, lid 6 |
– |
Geen |
Behoeft geen implementatie. Zie algemene toelichting |
Artikel 22, lid 7 |
– |
Geen |
Behoeft geen implementatie. Zie algemene toelichting |
Artikel 23 (Waarborgen en sancties bij mobiliteit), lid 1 |
3.91c, lid 2, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 23, lid 2 |
Bestaande regeling: 2.1a, lid 2, sub a en b, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 23, lid 3 |
Bestaande regeling: 66 Vw 2000 en 6.2, 6.3 en 6.4 Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 23, lid 4 |
55a Vw 2000 |
Lidstaten kunnen sancties vaststellen tegen werkgevers indien mobiliteitsvoorwaarden niet worden nageleefd |
Van deze mogelijkheid wordt gedeeltelijk gebruik gemaakt waar het niet-naleving van de plichten verbonden aan het referentschap betreft (administratieplicht en informatieplicht), zal de IND handhaven conform huidige praktijk. Het instellen van specifieke, aanvullende sancties wordt niet nodig geacht. |
Artikel 23, lid 5 |
3.103ab Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 23, lid 6 |
Bestaande regeling: 3, lid 1, sub b, Vw 2000 en 2.9, lid 1, sub b, Vb 2000 |
Geen |
– |
Artikel 24 (Toegang tot informatie en monitoring) |
De bepaling betreft feitelijk handelen van de centrale overheid zonder dat derden daarop aanspraak hoeven te kunnen maken |
– |
– |
Artikel 25 (Statistieken) |
De bepaling betreft feitelijk handelen van de centrale overheid zonder dat derden daarop aanspraak hoeven te kunnen maken |
– |
– |
Artikel 26 (Lijst van beroepen in bijlage I) |
De bepaling richt zich slechts tot de EU-instellingen zelf |
– |
– |
Artikel 27 (Verslaglegging) |
De bepaling richt zich slechts tot de EU-instellingen zelf |
– |
– |
Artikel 28 (Samenwerking tussen contactpunten) |
De bepaling betreft feitelijk handelen van de centrale overheid zonder dat derden daarop aanspraak hoeven te kunnen maken |
– |
– |
Artikel 29 (Wijziging van Richtlijn (EU) 2016/801) |
De bepaling richt zich slechts tot de EU-instellingen zelf |
– |
– |
Artikel 30 (Intrekking van Richtlijn 2009/50) |
De bepaling richt zich slechts tot de EU-instellingen zelf |
– |
– |
Artikel 31 (Omzetting) |
De bepaling betreft feitelijk handelen van de centrale overheid zonder dat derden daarop aanspraak hoeven te kunnen maken |
– |
– |
Artikel 32 (Inwerkingtreding) |
De bepaling richt zich slechts tot de EU-instellingen zelf |
– |
– |
Artikel 33 (Adressaten) |
De bepaling richt zich slechts tot de EU-instellingen zelf |
– |
– |
Richtlijn 2009/50/EG: Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155);
Van de mogelijkheid om eenvoudiger procedures en toelatingsvoorwaarden te hanteren voor erkende werkgevers (artikel 13 herziene Richtlijn kennismigranten) wordt geen gebruik gemaakt.
Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L16), zoals gewijzigd door richtlijn 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132), dan wel van een door een andere lidstaat van de Europese Unie op grond van deze richtlijn afgegeven EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
Houders van een Europese blauwe kaart mogen bijvoorbeeld ook hun verblijf in de Europese Unie op basis van nationale regelingen voor kennismigranten, als statushouder en als student (voor de helft) meetellen om aan de vereiste termijn van vijf jaar te komen.
Daarnaast geldt dat de ervaring binnen zeven jaar voor de aanvraag van de Europese blauwe kaart moet zijn verkregen en dat de banen behoren tot de ISCO-08 classificatie 133 leidinggevende functies op het gebied van informatie- en communicatietechnologie of 25 specialisten op het gebied van informatie- en communicatietechnologie.
15, negende lid, 16, vijfde en zesde lid, 17, achtste en negende lid, 21, eerste en elfde lid, herziene Richtlijn kennismigranten.
Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).
Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).
Besluit van 4 maart 2014 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 ter implementatie van de Richtlijn nr. 2011/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2011 tot wijziging van de Richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten (PbEU 2011, L 132) (Staatsblad 2014, 111).
WODC, Selectief naast restrictief. Evaluatie van de Wet modern migratiebeleid, (WODC 2019) p. 32.
Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24).
Wet van 16 december 2004, Stb. 2004, 691, tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L212).
Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PB L 157 van 27.5.2014, blz. 1).
Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155).
Op dit moment wordt alleen gecontroleerd op sancties opgelegd uit hoofde van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Deze controle wordt uitgebreid naar sancties opgelegd uit hoofde van de Arbeidstijdenwet (Atw), Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en Wet minimumloon (Wml), nu de herziene Richtlijn kennismigranten hiertoe de mogelijkheid biedt. Aldus gesanctioneerde werkgevers worden onvoldoende betrouwbaar geacht om een vreemdeling als houder van een Europese blauwe kaart te werk te stellen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2024-150.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.