Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatsblad 2024, 122 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatsblad 2024, 122 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Klimaat en Energie van 16 februari 2024, nr. WJZ / 45486512;
Gelet op artikel 12 van richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (Pb EU 2023, L 231) en de artikelen 16.1, tweede lid, 16.139, tweede lid, aanhef en onder c, 18.2, zesde lid, 20.6, eerste en derde lid en 20.8, eerste en derde lid van de Omgevingswet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 april 2024, Nr. W18.24.00034/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Klimaat en Energie van 26 april 2024, nr. WJZ / 52669912;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit activiteiten leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.237, tweede lid, komt te luiden:
2. Ook wordt voldaan aan de regels over:
a. verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1; en
b. openbaarmaking gegevens energie-efficiëntie datacentra, bedoeld in paragraaf 5.4.1a.
B
Na paragraaf 5.4.1 wordt na artikel 5.16 een paragraaf 5.4.1a ingevoegd, luidende:
1. Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum, bedoeld in artikel 3.235, eerste lid, voor zover het gaat om een rekencentrum of datacentrum met een geïnstalleerd IT-vermogen, zijnde het vermogen van de geïnstalleerde informatietechnologie in de ruimten en van de apparatuur die hoofdzakelijk of alleen dienen voor gegevensgerelateerde functies, met inbegrip van de noodzakelijke bijbehorende apparatuur, van ten minste 500 kW.
2. Deze paragraaf is niet van toepassing als de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geheel wordt verricht voor het uitoefenen van:
a. defensietaken; of
b. taken voor rampenbestrijding als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s of crisisbeheersing als bedoeld in dat artikel.
1. Uiterlijk op 15 juli 2024 en daarna jaarlijks uiterlijk op 15 mei worden door degene die de activiteit verricht gegevens over de energie-efficiëntie van de activiteit openbaar gemaakt via een elektronische voorziening.
2. Degene die de activiteit verricht, voldoet aan de verplichting van het eerste lid door de volgende gegevens over de activiteit over het voorafgaande kalenderjaar te verzamelen en openbaar te maken:
a. de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
b. de naam van het rekencentrum of datacentrum en het adres, of de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
c. de datum waarop de activiteit is gestart;
d. het geïnstalleerde vermogen in kilowatt;
e. de vloeroppervlakte van het rekencentrum of datacentrum in vierkante meters;
f. gegevens over het rekencentrum of datacentrum en de energieprestaties, waaronder in ieder geval:
1°. het energiegebruik;
2°. het waterverbruik in kubieke meters;
3°. het restwarmtegebruik;
4°. de temperatuurinstelpunten;
5°. het gebruik van hernieuwbare energie;
g. de hoeveelheid in het rekencentrum of datacentrum opgeslagen en verwerkte data;
h. het jaarlijks inkomende en uitgaande dataverkeer; en
i. de dagtekening.
3. Voor zover er sprake is van gegevens waarvan de geheimhouding op grond vanartikel 5.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet open overheid gerechtvaardigd is, zijn deze gegevens uitgezonderd van de verplichting, bedoeld in het eerste en tweede lid.
4. Op het verzamelen en openbaar maken van de gegevens zijn de bij ministeriële regeling gestelde regels van toepassing.
1. De gegevens, bedoeld in artikel 5.16b, worden openbaar gemaakt met gebruikmaking van een elektronische voorziening en een elektronisch formulier die door Onze Minister voor Klimaat en Energie beschikbaar worden gesteld.
2. Gegevens die openbaar zijn gemaakt via de elektronische voorziening gelden als ondertekend.
C
In bijlage I, onderdeel B, wordt «Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315);» vervangen door «Richtlijn 2023/1791/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (PbEU 2023, L 231);».
Het Omgevingsbesluit wordt als volgt gewijzigd:
A
Onmiddellijk boven het opschrift van afdeling 10.9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
B
In artikel 13.1, eerste lid, wordt, onder verlettering van de onderdelen d tot en met h tot e tot en met i, een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. Onze Minister voor Klimaat en Energie: bij de verplichting tot het openbaar maken van de gegevens, bedoeld in paragraaf 5.4.1a van het Besluit activiteiten leefomgeving;.
In artikel II, onderdeel A, van het Besluit van 28 november 2023 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met het beperken van emissies van kooldioxide door werkgebonden personenmobiliteit (Stb. 2023, 472) wordt «Aan paragraaf 10.8.8 wordt een artikel toegevoegd» vervangen door «Na artikel 10.49b wordt een artikel ingevoegd».
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 26 april 2024
Willem-Alexander
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Uitgegeven de zesde mei 2024
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Dit besluit wijzigt het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal) en het Omgevingsbesluit in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2023/1791 van het Europees Parlement en de Raad van 13 september 2023 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking) (PbEU 2023, L 231, hierna: de richtlijn). Meer specifiek wordt met dit besluit de in artikel 12 van de richtlijn opgenomen verplichting geïmplementeerd. Die bepaling strekt ertoe dat de lidstaten eigenaars en exploitanten van datacentra uiterlijk op 15 mei 2024 verplichten informatie over de energieprestaties van diezelfde datacentra te verzamelen en jaarlijks openbaar te maken. Dit betreft onder andere gegevens over het energiegebruik, het waterverbruik en de toepassing van (rest-)warmte. Voor een overzicht van de informatie die dient te worden verzameld en openbaar gemaakt, wordt in artikel 12, eerste lid van de richtlijn, verwezen naar de informatie zoals opgenomen in bijlage VII van diezelfde richtlijn. Doordat in artikel 12 van de richtlijn een kortere implementatietermijn is opgenomen dan voor de implementatie van het merendeel van de artikelen van de richtlijn, wordt dit artikel via onderhavig wijzigingsbesluit met een apart traject geïmplementeerd in nationale regelgeving. De onderaan deze nota van toelichting opgenomen transponeringstabel ziet dus ook enkel op de implementatie van artikel 12 van de richtlijn. Er zijn in onderhavig wijzigingsbesluit geen andere regels opgenomen dan de regels die voor de implementatie strikt noodzakelijk zijn.
Dit wijzigingsbesluit strekt specifiek tot de implementatie van het eerste en tweede lid van artikel 12 en bijlage VII van de richtlijn. Hierna zal eerst kort worden ingegaan op hetgeen in artikel 12, eerste en tweede lid, van de richtlijn is opgenomen. Daarbij wordt ook de in bijlage VII van de richtlijn uitgewerkte informatie over de energieprestaties van datacentra besproken. Daarna worden de overige leden van artikel 12 kort toegelicht. Vervolgens wordt beschreven hoe de implementatie van deze bepalingen in de nationale regelgeving is vormgegeven.
De ICT-sector, waartoe datacentra behoren, is een sector die snel groeit en waaraan een toenemend aandeel van het totale energiegebruik wordt toegerekend. Om duurzame ontwikkeling in de ICT-sector, en met name van datacentra, te bevorderen, is in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn een verplichting tot het openbaar maken van gegevens over de energieprestaties van datacentra voor de eigenaars en exploitanten van deze datacentra geïntroduceerd (hierna: de rapportageplicht). Voor de definitie van een datacentrum wordt in onderdeel 49 van artikel 2, van de richtlijn verwezen naar een datacentrum zoals gedefinieerd in bijlage A, punt 2.6.3.1.16, bij Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken. De definitie die hier voor een datacentrum is opgenomen luidt als volgt: «Een datacentrum wordt gedefinieerd als een structuur of groep structuren die wordt gebruikt om computersystemen/servers en bijbehorende apparatuur voor de opslag, verwerking en/of distributie van gegevens, alsmede aanverwante activiteiten, te huisvesten, aan te sluiten en te exploiteren.»
De rapportageplicht geldt voor datacentra met een vermogen van de geïnstalleerde informatietechnologie (hierna: geïnstalleerd IT-vermogen) van ten minste 500 kilowatt. Een dergelijk datacentrum wordt in de richtlijn gezien als een datacentrum met een grote impact op het milieu.
Wat daarbij tot het geïnstalleerd IT-vermogen dient te worden gerekend, is toegelicht in onderdeel 86 van de preambule bij de richtlijn. Er moet voor het bepalen van het geïnstalleerde IT-vermogen worden gekeken naar de ruimten en de apparatuur die hoofdzakelijk of uitsluitend dienen voor gegevensgerelateerde functies (serverruimten), met inbegrip van de noodzakelijke bijbehorende apparatuur, bijvoorbeeld de bijbehorende koel-, verlichtings-, batterij- of ononderbreekbare stroomvoorzieningen. Alle IT-apparatuur die in hoofdzakelijk openbaar toegankelijke ruimten, ruimten voor gemeenschappelijk gebruik of kantoorruimten is geplaatst of geïnstalleerd, of die andere bedrijfsfuncties ondersteunt, zoals werkstations, laptops, fotokopieerapparaten, sensoren, beveiligingsapparatuur of wit- en bruingoed maken geen onderdeel uit van het geïnstalleerd IT-vermogen zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn. De energieprestaties van de apparatuur die niet tot het geïnstalleerde IT-vermogen van het datacentrum moet worden gerekend, tellen niet mee voor het bepalen van de ondergrens van ten minste 500 kilowatt en de energieprestaties van deze apparatuur hoeven dus ook niet meegenomen te worden in de monitoring en de rapportageplicht. Dit laatste geldt ook voor server-, netwerk-, opslag- en verwante apparatuur die verspreid is over een locatie, zoals afzonderlijke servers, serverkasten, of wifi- en netwerkaansluitingspunten.
In artikel 12, eerste lid, van de richtlijn wordt voor de duiding van de voor de rapportageplicht openbaar te maken informatie verwezen naar bijlage VII bij de richtlijn. In deze bijlage zijn de minimumeisen voor het monitoren en bekendmaken van de energieprestaties van datacentra opgenomen. Die minimumeisen houden onder meer in dat er naast de algemene gegevens zoals bijvoorbeeld de naam van de eigenaar en exploitanten van het datacentrum, ook gegevens over onder andere de vloeroppervlakte van het datacentrum en het jaarlijks inkomende en uitgaande dataverkeer, bekend moeten worden gemaakt. In onderdeel c van bijlage VII is opgenomen dat de prestaties van het datacentrum in het laatste volledige kalenderjaar aan de hand van kernprestatie-indicatoren bekend moeten worden gemaakt. De kernprestatie-indicatoren betreffen onder andere het jaarlijks inkomende en uitgaande dataverkeer, het energiegebruik, het restwarmtegebruik, het waterverbruik en het gebruik van hernieuwbare energie.
Naast de algemenere informatie die in de onderdelen a en b van bijlage VII is opgenomen, wordt in onderdeel c verwezen naar een door de Europese Commissie (hierna: de Commissie) op grond van artikel 33, derde lid, van de richtlijn vast te stellen gedelegeerde handeling. In deze gedelegeerde handeling zullen onder andere de eisen aan de informatie over de duurzaamheid van datacentra verder worden uitgewerkt. Een uitzondering op de verplichting tot openbaar maken van de informatie is opgenomen voor het geval dat er sprake is van informatie die onder Unie- en nationale recht ter bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en van de vertrouwelijkheid valt. In het tweede lid van artikel 12 van de richtlijn wordt de verplichting van het eerste lid, niet van toepassing verklaard op datacentra die worden gebruikt voor defensie en civiele bescherming.
Om te kunnen sturen op de duurzaamheid van datacentra wordt in artikel 12, derde lid, van de richtlijn het opzetten van een databank door de Commissie aangekondigd. In deze databank wordt de informatie over de energieprestaties van datacentra opgenomen. De Commissie publiceert de bij haar aangeleverde gegevens op geaggregeerd niveau via deze databank. Daarnaast analyseert de Commissie de beschikbare gegevens en legt zij, conform artikel 12, vijfde lid, van de richtlijn, een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad. Aan de hand van deze informatie kan er eventueel met toekomstig Europees beleid voor datacentra worden gestuurd op hoe efficiënt energie wordt gebruikt, hoeveel van die energie afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen, de mate waarin zelf geproduceerde restwarmte wordt hergebruikt, de doeltreffendheid van de koeling, de doeltreffendheid van het koolstofgebruik en het gebruik van zoet water. Ook zouden met deze informatie zogenaamde «best practices» kunnen worden opgesteld die toepasbaar zijn voor de gehele Europese Unie om zo de verduurzaming van datacentra te versnellen en de impact van het gebruik van datacentra op het klimaat en de energievraag te beperken.
Artikel 12, vierde lid, stelt dat lidstaten eigenaars en exploitanten van datacentra op hun grondgebied met een stroomverbruik van 1 MW of meer dienen aan te moedigen om rekening te houden met de beste praktijken waarnaar wordt verwezen in de recentste Uniegedragscode inzake energie-efficiëntie in datacentra. In Nederland wordt hieraan invulling gegeven door de plicht tot verduurzaming van het energiegebruik zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1 van het Bal. Aan de verplichting tot verduurzaming van het energiegebruik kan door de geen die de activiteit verricht worden voldaan door alle van toepassing zijnde verduurzamingsmaatregelen te nemen die zijn opgenomen op de Erkende Maatregelenlijst (EML). Voor het vaststellen van de EML wordt gebruik gemaakt van de beste praktijken waarnaar wordt verwezen in de recentste Uniegedragscode. De EML is opgenomen als bijlage bij de Omgevingsregeling.
Voor de implementatie van de verplichtingen uit artikel 12 van de richtlijn wordt aansluiting gezocht bij het stelsel van de Omgevingswet. In het Bal is paragraaf 3.7.3 opgenomen, getiteld «Datacentrum». In artikel 3.235, eerste lid, van die paragraaf is het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum waar ondersteuning wordt gegeven voor dataverkeer of dataopslag aangewezen als milieubelastende activiteit. Op grond van artikel 3.237, tweede lid, van het Bal moet bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.235 van het Bal, worden voldaan aan de regels over de verduurzaming van het energiegebruik, bedoeld in paragraaf 5.4.1 van het Bal (de module «Verduurzaming van het energiegebruik»). Op grond van de regels zoals opgenomen in deze module bestaat voor degene die een datacentrum exploiteert dus reeds een verplichting om te voldoen aan de geactualiseerde energiebesparingsplicht en de bijbehorende informatie- of rapportageplicht. Gezien de vele raakvlakken tussen de regelgeving voor datacentra zoals opgenomen in het Bal en de te implementeren verplichting van artikel 12 van de richtlijn is ervoor gekozen om de voor de implementatie benodigde regelgeving op te nemen in de paragraaf waarin ook de regels over de verduurzaming van het energiegebruik zijn opgenomen. Dit ook gezien het streven om de regelgeving voor datacentra zo overzichtelijk en zoveel mogelijk op dezelfde plaats vast te leggen.
De nieuw ingevoegde paragraaf 5.4.1a getiteld «Openbaarmaking gegevens energie-efficiëntie datacentra» wordt opgenomen na paragraaf 5.4.1. getiteld «Verduurzaming van het energiegebruik». Met de in dit besluit opgenomen wijziging van artikel 3.237, tweede lid, van het Bal, is geregeld dat bij - kortgezegd - het exploiteren van een datacentrum, naast de eerder bestaande verplichting om te voldoen aan de regels ter verduurzaming van het energiegebruik, nu ook moet worden voldaan aan de regels over de openbaarmaking van gegevens energie-efficiëntie datacentra, zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1a.
In artikel 5.16a zijn de regels over het toepassingsbereik van paragraaf 5.4.1a opgenomen.
In artikel 12, eerste lid, van de richtlijn is opgenomen dat de verplichting tot het openbaar maken van de in bijlage VII bij de richtlijn bedoelde informatie zich richt tot de eigenaars en exploitanten van datacentra. Voor de implementatie van deze verplichting in nationale regelgeving is daarom aansluiting gezocht bij de milieubelastende activiteit zoals aangewezen in artikel 3.235, eerste lid, van het Bal, – kortgezegd – het exploiteren van een datacentrum.1 De aanwijzing van deze milieubelastende activiteit bevat de vertaling van wat eigenaars en exploitanten van datacentra doen, namelijk het exploiteren van een datacentrum. In het eerste lid van artikel 5.16a is geregeld dat paragraaf 5.4.1a van toepassing is op deze milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.235, eerste lid, van het Bal. Hier wordt specifiek verwezen naar het eerste lid van artikel 3.235 van het Bal. Dit omdat de verplichting tot het openbaar maken van gegevens over energie-efficiëntie zich specifiek richt op het exploiteren van een datacentrum en niet ook op de activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die dat exploiteren functioneel ondersteunen, zoals bedoeld in artikel 3.235, tweede lid, van het Bal. Daarnaast is een ondergrens opgenomen in de zin dat de verplichting alleen geldt voor het exploiteren van een datacentrum, als bedoeld in artikel 3.235, eerste lid, met een geïnstalleerd IT-vermogen van ten minste 500 kilowatt. Wat geldt als het geïnstalleerd IT-vermogen is als een bijzin in artikel 5.16a, eerste lid opgenomen, namelijk «het vermogen van de geïnstalleerde informatietechnologie in de ruimten en van de apparatuur die hoofdzakelijk of alleen dienen voor gegevensgerelateerde functies, met inbegrip van de noodzakelijke bijbehorende apparatuur». Voor de duiding van het begrip geïnstalleerd IT-vermogen is aansluiting gezocht bij wat hierover is opgenomen in onderdeel 86 van de preambule bij de richtlijn (zie paragraaf 2.1 van deze toelichting). Met artikel 5.16a is gedeeltelijk in de implementatie van artikel 12, eerste lid, van de richtlijn voorzien.
In het tweede lid van artikel 5.16a van het Bal is de uitzondering zoals opgenomen in artikel 12, tweede lid, van de richtlijn geïmplementeerd. In artikel 5.16a, tweede lid, onder a, van het Bal worden de regels van paragraaf 5.4.1a niet van toepassing verklaard als het exploiteren van het datacentrum geheel wordt verricht voor het uitoefenen van defensietaken. Naast deze uitzondering is in artikel 12, tweede lid, van de richtlijn ook een uitzondering van de verplichting van artikel 12, eerste lid, opgenomen voor datacentra die worden gebruikt voor, of die hun diensten uitsluitend verlenen met als uiteindelijk doel civiele bescherming. Dit betreft, getuige de website van de Europese Raad, zowel preventieve maatregelen om de gevolgen van toekomstige noodsituaties of rampen te beperken, als concrete hulp na een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp.2 Deze uitzondering is in de nationale regelgeving geïmplementeerd door datacentra waarbij het exploiteren van het datacentrum geheel wordt verricht voor het uitoefenen van taken voor rampenbestrijding of crisisbeheersing van de verplichting uit te sluiten. Voor de begrippen rampenbestrijding en crisisbeheersing wordt aansluiting gezocht bij de definities van deze begrippen zoals deze zijn opgenomen in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s. Datacentra die slechts gedeeltelijk worden geëxploiteerd voor het uitoefenen van de taken voor defensie, rampenbestrijding of crisisbeheersing zijn niet uitgezonderd van de rapportageplicht.
In artikel 5.16b, eerste lid, van het Bal is opgenomen dat uiterlijk op 15 juli 2024 en daarna jaarlijks uiterlijk op 15 mei door degene die de activiteit, bedoeld in artikel 3.235, eerste lid, van het Bal, verricht, gegevens over de energie-efficiëntie van de activiteit via een elektronische voorziening openbaar worden gemaakt. Het gaat hierbij om een elektronische voorziening die door de Minister voor Klimaat en Energie beschikbaar wordt gesteld (opgenomen in artikel 5.16c, eerste lid). De elektronische voorziening die hier wordt genoemd is te bereiken via het loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Door het aanleveren van de gegevens in de elektronische voorziening worden de gegevens openbaar middels publicatie op een daarvoor ingerichte pagina op de RVO-website. Als uiterste datum voor het openbaar maken van de gegevens in het jaar 2024 is voor een latere datum dan 15 mei 2024 gekozen, namelijk 15 juli 2024. Dit om de exploitanten van datacentra na inwerkingtreding van onderhavig wijzigingsbesluit nog afdoende tijd te geven om de gevraagde gegevens te verzamelen en openbaar te maken via de elektronische voorziening.
De regels van het Bal zijn gericht tot degene die de activiteit verricht waarop die regels betrekking hebben, ook wel normadressaat genoemd. Diegene moet zorg dragen voor de naleving van de regels die over de activiteit gelden. Dit is opgenomen in artikel 2.10 van het Bal. In de nota van toelichting bij dit artikel van het Bal is toegelicht dat degene die de activiteit verricht (economische) zeggenschap over die activiteit zal moeten hebben. Die zeggenschap houdt in dat de activiteit door diegene kan worden gestart, maar ook aangepast of zelfs gestaakt.3 In het geval van de milieubelastende activiteit, zoals aangewezen in artikel 3.235, eerste lid, van het Bal is de normadressaat degene die het rekencentrum of datacentrum exploiteert. Diegene moet zorgdragen voor het openbaar maken van de gegevens over de energie-efficiëntie van het rekencentrum of datacentrum, ook wanneer er sprake is van een colocatie of een co-hosting datacentrum.4 De exploitant van het datacentrum is immers degene die het exploiteren van het datacentrum als activiteit in het geheel kan starten, eventueel aanpassen of zelfs staken.
In het tweede lid van artikel 5.16b van het Bal is opgenomen dat door degene die de activiteit verricht aan het eerste lid wordt voldaan door gegevens over de activiteit over het voorafgaande kalenderjaar te verzamelen en openbaar te maken. Vervolgens is in diverse onderdelen van het tweede lid een opsomming opgenomen van gegevens over het datacentrum en de energieprestaties van het datacentrum die moeten worden verzameld en openbaar gemaakt met gebruikmaking van de elektronische voorziening. Het gaat hierbij om de gegevens zoals ook opgenomen in bijlage VII bij de richtlijn. Deze gegevens zullen kort worden besproken. In artikel 5.16b, tweede lid, aanhef en onderdeel a is geregeld dat de naam en het adres van degene die de activiteit, namelijk het exploiteren van het datacentrum zoals bedoeld in artikel 3.235, eerste lid, van het Bal, verricht, openbaar moet worden gemaakt. In onderdeel b is vervolgens opgenomen dat de naam van het rekencentrum of datacentrum en het adres, of de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht tot de rapportage dienen te behoren.5 In onderdeel c is opgenomen dat ook de datum waarop de activiteit is gestart, openbaar dient te worden gemaakt. De overige gegevens die, door degene die de activiteit verricht, moeten worden verzameld en openbaar gemaakt zien op het geïnstalleerde vermogen in kilowatt, de vloeroppervlakte van het rekencentrum of datacentrum en gegevens over het rekencentrum of datacentrum en de energieprestaties. Onder deze laatste categorie worden in ieder geval begrepen gegevens over het energiegebruik, het waterverbruik, het restwarmtegebruik, de temperatuurinstelpunten en het gebruik van hernieuwbare energie. Ook dient te worden gerapporteerd over de hoeveelheid in het rekencentrum of datacentrum opgeslagen en verwerkte data en het jaarlijks inkomende en uitgaande dataverkeer. Ten slotte dient de rapportage ook de dagtekening te bevatten. De gegevens die verzameld en openbaar worden gemaakt, hebben betrekking op het laatste volledige kalenderjaar voor het rapportagejaar.
Om verder te verduidelijken welke gegevens moeten worden verzameld en openbaar gemaakt en hoe deze gegevens aan de hand van de verschillende kernprestatie-indicatoren moeten worden gemeten, is voorzien in uitvoeringstechnische regels en regels over de toe te passen berekeningsmethodiek die als een bijlage bij de Omgevingsregeling zijn opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld verduidelijkt op welke wijze de vloeroppervlakte van het rekencentrum of datacentrum, het energiegebruik, het waterverbruik en het jaarlijks inkomende en uitgaande dataverkeer gemeten moet worden. Deze uitvoeringstechnische regels en regels over de toe te passen berekeningsmethodiek worden opgenomen en verwerkt in de elektronische voorziening waar de datacentra gebruik van moeten maken om de verzamelde gegevens aan te leveren en via het elektronische loket openbaar te maken. Met de uitvoeringstechnische regels en de wijze waarop de gegevens moeten worden aangeleverd door middel van de elektronische voorziening en het elektronische formulier wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de verwachte eisen van de Europese databank.6 Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat alle rapporterende datacentra de informatie op dezelfde wijze kunnen aanleveren. In het vierde lid van artikel 5.16b van het Bal is een serviceverwijzing naar de bij ministeriële regeling gestelde regels opgenomen. De grondslag voor het stellen van deze regels berust op artikel 20.6, derde lid, van de Omgevingswet.
Het derde lid van artikel 5.16b van het Bal bevat een uitzondering voor het openbaar maken van de gegevens voor zover er sprake is van gegevens waarvan de geheimhouding op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Wet open overheid gerechtvaardigd is. De uitzondering voor het openbaar maken van informatie die onder het Unie- en nationaal recht ter bescherming van handels- en bedrijfsgeheimen en van de vertrouwelijkheid valt, is opgenomen in artikel 12, eerste lid, van de richtlijn. De implementatie van deze uitzondering heeft plaatsgevonden met het opnemen van een uitzondering voor het via een elektronische voorziening openbaar maken van de gegevens, wanneer er sprake is van gegevens waarvan de geheimhouding op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Wet open overheid gerechtvaardigd is. Artikel 5.1, eerste lid, onder c, van de Wet open overheid ziet op een uitzondering op het openbaar maken van informatie wanneer er sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld. Voor het eerste rapportagemoment waarbij de gegevens uiterlijk op 15 juli 2024 moeten worden aangeleverd, is een motivering voor het niet opnemen van dergelijke gegevens in de rapportage geen vereiste. Voor de rapportageronde in het jaar 2025 en opvolgende jaren zal worden bezien of de regelgeving op dit punt dient te worden aangepast.
In het Omgevingsbesluit is artikel 10.49d ingevoegd waarin is geregeld dat de Minister voor Klimaat en Energie de gegevens die via de elektronische voorziening, bedoeld in artikel 5.16c, eerste lid, van het Bal, openbaar zijn gemaakt, verstrekt aan de Europese Commissie. Dit zodat de Europese Commissie deze gegevens kan opnemen in de Europese databank zoals vermeld in artikel 12, derde lid, van de richtlijn. Het verstrekken van de gegevens aan de Commissie ten behoeve van de Europese databank zal voor de Minister voor Klimaat en Energie worden uitgevoerd door RVO.
Artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit wijst op grond van artikel 18.2, zesde lid, van de Omgevingswet gevallen aan waarin in afwijking van artikel 18.2, vijfde lid, van die wet de bestuursrechtelijke handhavingstaak niet bij het college van burgemeester en wethouders berust op grond van de zogenoemde «restbevoegdheid» van het college, maar bij een ander bestuursorgaan. Met de wijziging zoals opgenomen in artikel II, onderdeel B, van dit besluit is een onderdeel toegevoegd aan het eerste lid van artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit. Met de toevoeging van dit onderdeel is geregeld dat de bestuursrechtelijke handhavingstaak voor de verplichting zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1a niet op grond van die «restbevoegdheid» berust bij het college, maar bij de Minister voor Klimaat en Energie. Hiermee wordt aangesloten bij de wijze waarop de bestuursrechtelijke handhavingstaak voor de verplichting tot het ondergaan van een energie-audit, zoals geïmplementeerd in artikel 18 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie en afkomstig uit de voorganger van de richtlijn, is belegd (artikel 23 van de hiervoor genoemde wet).7 De richtlijn is een herschikking van richtlijn 2012/27/EU op grond waarvan de verplichting tot het ondergaan van een energie-audit is geïmplementeerd. Nu de rapportageverplichting voor datacentra ook implementatie op grond van de richtlijn energie-efficiëntie betreft en er inhoudelijke en procesmatige raakvlakken zijn met de energie-audit, is ervoor gekozen om de bestuursrechtelijke handhavingstaak centraal en bij hetzelfde bestuursorgaan te beleggen. Gezien de hiervoor genoemde redenen is het gelet op artikel 2.3 van de Omgevingswet, welk artikel het kader vormt bij de invulling van artikel 13.1, doelmatig en doeltreffend als de Minister voor Klimaat en Energie ook verantwoordelijk is voor de bestuursrechtelijke handhaving van de verplichting tot openbaarmaking van de gegevens over de energie-efficiëntie van datacentra.
Volledigheidshalve wordt daarbij opgemerkt dat bij de toepassing van artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit het eerste lid, als «lex specialis», voorgaat op het tweede lid, dus samenloop tussen artikel 13.1, eerste lid, onder d (nieuw), en artikel 13.1, tweede lid, onder e, is niet aan de orde. In dit concrete geval doet samenloop zich overigens ook niet voor, omdat voor de in artikel 13.1, tweede lid, onder e, bedoelde regels over monitoring en gegevensverzameling het (reguliere) bevoegd gezag voor de bestuursrechtelijke handhaving van de algemene regels voor het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum in het Bal als bevoegd gezag is aangewezen. Dat zou in dit geval het college van burgemeester en wethouders zijn, terwijl artikel 13.1, tweede lid, op grond van de aanhef daarvan alleen van toepassing is voor zover de onderdelen van dat lid een ander bestuursorgaan aanwijzen dan het college.
De in onderhavig besluit opgenomen wijzigingen zien op de zuivere implementatie van artikel 12 van de richtlijn in de nationale regelgeving. Voor de implementatie van artikel 12 van de richtlijn in nationale regelgeving is aansluiting gezocht bij het stelsel van de Omgevingswet en meer specifiek het Bal waarin reeds regels voor het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum zijn opgenomen in paragraaf 3.7.3. Hierbij is gebruik gemaakt van de grondslagen van artikel 20.6 en artikel 20.8 van de Omgevingswet die zien op het stellen van regels over het verzamelen van gegevens en de verstrekking van informatie aan het publiek. Deze grondslagen zijn primair voor het stellen van regels in het Omgevingsbesluit bedoeld. Er is in dit geval toch gekozen voor het opnemen van de regels over het openbaar maken van gegevens over energie-efficiëntie van datacentra in het Bal vanuit de wens om de regels over verduurzaming en energie-efficiëntie voor deze milieubelastende activiteit zoveel mogelijk op een plaats in het stelsel op te nemen. In paragraaf 2.3 van deze nota van toelichting is verder uiteengezet hoe voor de implementatie van artikel 12 van de richtlijn wordt aangesloten bij bestaande regelgeving voor datacentra.
De gevolgen van dit besluit vloeien voort uit de implementatie van een Europese verplichting, waarbij de nationale regelgeving niet verder gaat dan de minimale voorschriften die op grond van de richtlijn worden gesteld. Er is dus sprake van zuivere implementatie. Bij de implementatie is waar mogelijk rekening gehouden met het verlagen van de lastendruk voor datacentra. Dit onder andere door met de regelgeving aan te sluiten bij andere bestaande regelgeving voor datacentra en door de rapportages met gebruikmaking van een elektronisch loket gecentraliseerd te verzamelen en openbaar te maken.
Veel datacentra moeten ook over hun energiegebruik en energie-efficiëntie rapporteren in het kader van de energie-audit op grond van artikel 18 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie en de informatie- of onderzoeksplicht in het kader van de verplichting tot het verduurzamen van het energiegebruik zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1 van het Bal. De verplichting vanuit artikel 12 van de richtlijn die met onderhavig wijzigingsbesluit wordt geïmplementeerd is een jaarlijkse rapportageverplichting en vraagt gedetailleerde kwantitatieve gegevens van het datacentrum op. De audit, onderzoeksplicht en informatieplicht richten zich op mogelijke maatregelen tot het verduurzamen van het energiegebruik die uitgevoerd kunnen en in het geval van de onderzoeks- en informatieplicht moeten worden. Voor wat betreft enkele gegevens over de prestaties van een datacentrum, zoals het energiegebruik bestaat er overlap tussen de gegevens die gevraagd worden voor de verschillende verplichtingen, maar het merendeel van de kwantitatieve gegevens die gevraagd worden in onderhavige rapportageplicht komen niet, of alleen in context, voor bij de energie-audit, informatieplicht en de onderzoeksplicht. Daarnaast is de rapportageplicht die met onderhavige wijzigingsregeling geïntroduceerd wordt een jaarlijkse rapportageplicht, terwijl de energie-audit, informatieplicht en onderzoeksplicht een vierjaarlijkse cyclus kennen. Er is dus zeer beperkt sprake van overlap in de gegevens die via het loket van RVO openbaar gemaakt gerapporteerd moeten worden. Wel kunnen de gegevens die in het kader van de verplichting uit artikel 12 van de richtlijn gemonitord, gemeten en openbaar gemaakt moeten worden, bijdragen aan het identificeren van mogelijk uit te voeren maatregelen ter verduurzaming van het energiegebruik die opgevoerd kunnen worden in de energie-audit, informatieplicht of onderzoeksplicht.
De te monitoren en publiceren gegevens worden door de Minister voor Klimaat en Energie ten behoeve van de Europese databank aan de Commissie verstrekt. RVO zal naast de elektronische voorziening en het formulier ook het verstrekken van de gegevens aan de Commissie voor de Minister voor Klimaat en Energie uitvoeren. Hiermee wordt voorkomen dat datacentra de gegevens op één plek openbaar moeten maken en op een andere plek moeten aanleveren.
De financiële gevolgen voor datacentra zijn beperkt tot de loonkosten per uur voor het voldoen aan de verplichtingen inzake monitoring en rapportage. Deze kosten keren jaarlijks terug. De benodigde werkzaamheden om aan deze verplichtingen te voldoen, kunnen ook worden uitbesteed. Het uitbesteden van de werkzaamheden aan een derde partij kan ertoe leiden dat de kosten hoger uitvallen. Een financieel gevolg van de verplichtingen kan erin gelegen zijn dat het in enkele gevallen nodig kan zijn om tussenmeters te installeren om de gevraagde gegevens te kunnen monitoren en rapporteren. Dit betreft eenmalige uitgaven.
De Dutch Data Association (hierna: DDA) geeft aan dat zij verwacht dat 300 datacentra een rapportage moeten aanleveren. Het verschilt per datacentrum hoeveel tijd nodig is voor het monitoren van de gegevens en het openbaar maken van de gegevens via het elektronische loket van RVO. Dit is afhankelijk van de hoeveelheid klanten die een datacentrum heeft, omdat bepaalde informatie uitgevraagd moet worden bij de klant. RVO heeft een inschatting gemaakt van de regeldruk die deze nieuwe regelgeving oplevert. Het eerste jaar zal dit naar schatting per datacentrum 400 uur kosten. Voornamelijk zit dit in de afstemming met klanten over het verstrekken van gegevens, als ook het opleiden van personeel en het inregelen van de rapportage. De opvolgende jaren, wanneer alles goed is ingeregeld, zal dit aanzienlijk minder zijn. Hierbij wordt er rekening gehouden met de situatie dat de datacentra een deel van de data nog niet beschikbaar hebben. Deze schatting kan afwijken naarmate de hoeveelheid klanten dat een datacentrum heeft afwijkt. Voor enterprise datacentra – datacentra die door een enkel bedrijf worden geëxploiteerd – of kleine colocaties zullen de lasten aanzienlijk lager zijn, omdat zij minder tot geen afstemmingstijd nodig zullen hebben. Wanneer klanten niet meewerken, bestaat er de mogelijkheid voor de datacentra om een inschatting te maken.
Bij een prijs van € 39 per uur voor een administratief medewerker8 zal dit neerkomen op lasten van 400 x € 39 = € 15.600,– per datacentrum voor het eerste jaar. In de daaropvolgende jaren zal de last aanzienlijk lager zijn. Hierbij wordt een conservatieve schatting gedaan van de helft van de tijd. Dit komt neer op 200 x € 39 = € 7.800,– per datacentrum. De kosten voor de sector komen neer op 300 x € 15.600 = €4.680.000,– en 300 x € 7.800 = € 2.340.000,– voor respectievelijk het eerste jaar en de daaropvolgende jaren.
De bestuursrechtelijke handhavingstaak is met de in artikel II, onderdeel B, van onderhavig besluit opgenomen wijziging belegd bij de Minister voor Klimaat en Energie. Op grond van artikel 18.4 van de Omgevingswet en artikel 13.1, eerste lid, onder h, van het Omgevingsbesluit komt aan de Minister voor Klimaat en Energie de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang toe. De uitvoering van en de bestuursrechtelijke handhavingstaak van de rapportageplicht zullen namens de Minister voor Klimaat en Energie door RVO worden uitgevoerd.
RVO voert momenteel al de toezicht- en handhavingstaken uit voor bepaalde onderdelen opgenomen in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315), die eerder al zijn geïmplementeerd in de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie. Een voorbeeld hiervan is de uitvoering van toezicht- en handhavingstaken voor de verplichting voor grote ondernemingen tot het ondergaan van een energie-audit op grond van artikel 18 van de Wet uitvoering EU-handelingen energie-efficiëntie. Daarnaast zorgt RVO ook voor de uitvoering van het elektronische loket en formulier waarvan gebruikt dient te worden gemaakt bij de uitvoering van de geactualiseerde energiebesparingsplicht. Het toezicht voor de regels zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1.a van het Bal zal zich richten op het controleren of datacentra de vereiste data hebben aangeleverd en publiek gemaakt. RVO heeft een uitvoeringstoets gedaan en heeft aangegeven dat de voorgestelde regelgeving uitvoerbaar en handhaafbaar wordt geacht. In de uitvoeringstoets wordt door RVO aangegeven dat RVO nog specifieke ervaring en expertise moet opbouwen om gegevens van datacentra op dit detailniveau te kunnen beoordelen. RVO is momenteel bezig deze expertise op te bouwen en zal daar de komende tijd mee doorgaan. RVO ziet daarbij als risico dat bedrijfseigen datacentra die onder de criteria vallen niet volledig bekend zijn en dat het voor RVO lastig is om vast te stellen of het geïnstalleerd vermogen van een datacentrum onder of boven de grens van 500 kilowatt ligt. Daarnaast signaleert RVO, mede vanwege de nog op te bouwen ervaring en expertise met deze specifieke doelgroep, dat het beoordelen of bepaalde informatie moet worden gezien als bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder f, van de Wet open overheid op punten lastig kan zijn. Dit omdat het daadwerkelijk bedrijfsgevoelig zijn van gegevens kan verschillen per deel van de gegevens en ook per datacentrum. RVO is momenteel bezig expertise op het terrein van datacentra op te bouwen en zal daar de komende tijd mee doorgaan. Onderdeel daarvan is dat RVO een opdracht uit zal zetten om de doelgroep van de regels, zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1.a van het Bal, beter in kaart te brengen. RVO verwacht op termijn tot een vrijwel volledig overzicht van de doelgroep te komen. Vanwege de korte implementatietermijn zal er nog een handhavingsstrategie moeten worden vormgegeven. Bij het vaststellen van de toezicht- en handhavingsstrategie wordt in beeld gebracht welke gegevens mogelijk in aanmerking komen als bedrijfsgevoelige informatie. Bij de rapportagerondes in de komende jaren zal RVO meer ervaring en kennis op kunnen doen bij het beoordelen van de bedrijfsgevoeligheid van de gerapporteerde informatie.
Het onderhavige wijzigingsbesluit strekt tot implementatie van een Europese richtlijn. Er is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 23.4, derde lid, onder b, van de Omgevingswet biedt om in dat geval af te mogen wijken van de verplichting tot consultatie van het ontwerp van het wijzigingsbesluit, zoals opgenomen in artikel 23.4, eerste lid, van de Omgevingswet. Omdat toezicht en handhaving bij het Rijk komen te liggen raakt het wijzigingsbesluit de andere overheden niet en is formele consultatie op grond van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen niet vereist. Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft, vanwege dezelfde reden het dossier ambtelijk afgedaan en niet geselecteerd voor advies. De voorhangprocedure, zoals opgenomen in artikel 23.5 van de Omgevingswet is op grond van artikel 23.5, derde lid, van de Omgevingswet niet van toepassing nu het ontwerpbesluit alleen strekt tot uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting.
Zowel de richtlijn als de door de Commissie op grond van artikel 33, derde lid, van de richtlijn vastgestelde gedelegeerde handeling zijn geconsulteerd. Daarnaast is er gedurende de onderhandelingen over de totstandkoming van de richtlijn en gedurende het implementatietraject contact geweest met de brancheverenigingen voor datacentra.
Onderhavig wijzigingsbesluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Voor de inwerkingtreding van dit besluit wordt daarmee afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn zoals deze zijn vastgelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. In geval van het onderhavig wijzigingsbesluit is er immers sprake van een van de uitzonderingen op de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn nu het hier de implementatie van een bindende EU-rechtshandeling betreft, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder d, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Met de in het besluit opgenomen wijzigingen wordt artikel 12 van de richtlijn geïmplementeerd in nationale regelgeving. Er is aansluiting gezocht bij de regelgeving die voor datacentra al was opgenomen in het Bal en specifiek bij de module over de verduurzaming van het energiegebruik zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1 van het Bal.
Met dit onderdeel wordt, door het opnemen van artikel 10.49d in het Omgevingsbesluit een grondslag opgenomen waardoor de Minister voor Klimaat en Energie de gegevens, zoals deze door het datacentrum dienen te worden aangeleverd aan het elektronische loket, zal verstrekken aan de Europese Commissie. Dit ten behoeve van de Europese databank zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, van de richtlijn.
Met dit onderdeel wordt een toevoeging gedaan aan artikel 13.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit. In artikel 13.1 van het Omgevingsbesluit is de toedeling van de handhavingstaak aan een ander bestuursorgaan dan het college van burgemeester en wethouders voor verschillende onderwerpen opgenomen. Met de toevoeging, van onderdeel h, aan artikel 13.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit is geregeld dat de bestuursrechtelijke handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.1 van de Omgevingswet voor de verplichting tot het openbaar maken van de gegevens zoals opgenomen in paragraaf 5.4.1a van het Bal, berust bij de Minister voor Klimaat en Energie.
Dit artikel betreft een technische aanpassing van het Besluit van 28 november 2023 tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit in verband met het beperken van emissies van kooldioxide door werkgebonden personenmobiliteit (Stb. 2023, 472) (Besluit werkgebonden personenmobiliteit). Nu onderhavig wijzigingsbesluit eerder in werking treedt dan het Besluit werkgebonden personenmobiliteit en beide besluiten een artikel toevoegen in paragraaf 10.8.8 van het Omgevingsbesluit wordt met deze technische aanpassing geregeld dat beide artikelen in de juiste volgorde in het Omgevingsbesluit zullen worden opgenomen.
Onderstaande transponeringstabel ziet enkel op de implementatie van artikel 12 van de richtlijn in nationale regelgeving. De overige artikelen van de richtlijn die implementatiebehoeven zullen met een apart regelgevingstraject in de nationale regelgeving worden opgenomen en daarbij zal dan ook een aparte transponeringstabel worden opgenomen.
Bepaling EU-Regeling |
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling: |
Omschrijving beleidsruimte |
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte |
---|---|---|---|
Toelichting indien niet geïmplementeerd of naar zijn aard geen implementatie behoeft |
|||
Artikel 2 |
|||
Lid 49 |
Artikel 3.235, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving |
||
Artikel 12 |
|||
Lid 1 |
Artikel 5.16a, eerste lid en artikel 5.16b, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. |
Geen |
|
Lid 2 |
Artikel 5.16a, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. |
Geen |
|
Lid 3 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft bevoegdheden Commissie. |
Geen |
|
Lid 4 |
Is reeds geïmplementeerd met de verplichting tot verduurzaming van het energiegebruik, zoals opgenomen in artikel 5.15 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Op grond van artikel 3.237, tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn de regels over de verduurzaming van het energiegebruik ook van toepassing op de milieubelastende activiteit: het exploiteren van een rekencentrum of datacentrum. |
Geen |
|
Lid 5 |
Behoeft naar de aard van deze bepaling geen implementatie, betreft bevoegdheden Commissie. |
Geen |
|
Bijlage VII |
Artikel 5.16b, tweede lid, van het Bal en verdere uitwerking in de Omgevingsregeling. |
Geen |
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Kortheidshalve zal in deze nota van toelichting de milieubelastende activiteit worden aangeduid als het exploiteren van een datacentrum. Hiermee wordt ook gedoeld op het exploiteren van een rekencentrum.
Een colocatie datacentrum is een datacentrum waarin meerdere klanten een eigen netwerk of netwerken, servers en opslagapparatuur installeren en in bedrijf hebben. Een co-hosting datacentrum, is een datacentrum waarin meerdere klanten toegang verleend wordt tot een netwerk of netwerken, servers en opslagapparatuur waarop zij eigen services en applicaties draaien, maar waar de informatietechnologische apparatuur en de ondersteunende infrastructuur van het gebouw worden geleverd door de exploitant van het datacentrum.
Om de toekomstige vergelijking tussen datacentra op Europees niveau te vergemakkelijken wordt in de elektronische voorziening voor de locatie van het datacentrum gebruik gemaakt van de lokale administratieve code (LAU code) zoals die door Eurostat wordt gepubliceerd. Deze is te vinden via: https://ec.europa.eu/eurostat/web/nuts/local-administrative-units
Er wordt hierbij uitgegaan van de gegevens die hierover opgenomen zijn in de gedelegeerde verordening van de Europese Commissie die op 14 maart 2024 is vastgesteld en die is gebaseerd op artikel 33, derde lid, van de richtlijn.
De verplichting tot het ondergaan van een energie-audit volgt uit artikel 8 van de richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EG en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB EU 2012, L 315) (richtlijn 2012/27/EU).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2024-122.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.