Besluit van 24 november 2023, nr. 2023000277 tot wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit financiële markten BES en enige andere besluiten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingsbesluit financiële markten 2023)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 7 februari 2023, 2023-0000010667, directie Financiële Markten;

Gelet op de artikelen 1:24, derde lid, 1:25, derde lid, 1:79, eerste lid, onderdeel b, 1:80, onderdeel b, 1:81, eerste en derde lid, 2:3.0d, derde lid, 2:3.0i, derde lid, 2:3.0m, derde lid, 2:3b, zesde lid, 2:3i, tweede lid, 2:5, tweede lid, 2:7, tweede lid, 2:10b, derde lid, 2:12, vierde lid, 2:17, tweede lid, 2:21, tweede lid, 2:26b, derde lid, 2:26e, tweede lid, 2:31, derde lid, 2:37, tweede lid, 2:41, tweede lid, 2:49, tweede lid, 2:51, tweede lid, 2:54b, derde lid, 2:54e, tweede lid, 2:54h, derde lid, 2:54j, tweede lid, 2:54p, tweede lid, 2:58, tweede lid, 2:63, tweede lid, 2:69d, vierde lid, 2:78, tweede lid, 2:83, tweede lid, 2:89, tweede lid, 2:94, tweede lid, 2:97, negende lid, 3:5, vierde lid, 3:17, tweede lid, 3:18, tweede en derde lid, 3:103a, zesde lid, 4:11, derde lid, 4:14, tweede lid, aanhef en onderdeel a, 4:15, tweede lid, 4:20, eerste en tweede lid, 4:25, eerste lid, 4:25a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 4:25b, 4:37c, tiende lid, 4:49, tweede lid, aanhef en onderdeel e, 4:59a, derde lid, en 4:61, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, de artikelen 1:3, vierde lid, 3:4, derde lid, en 3:11, tweede lid, van de Wet financiële markten BES, artikel 49, eerste lid, van de Wet toezicht trustkantoren 2018, de artikelen 15, eerste lid, en 23h, zesde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en artikel 76, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 mei 2023, nr. W06.23.00023/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 20 november 2023, 2023-0000256155, directie Financiële Markten;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de alfabetische volgorde een definitie ingevoegd, luidende:

geautomatiseerd advies:

vorm van adviseren waarbij het advies door een geautomatiseerd systeem opgesteld wordt zonder tussenkomst van een natuurlijk persoon;

B

In artikel 3, tweede lid, onderdeel b, wordt «vier weken» vervangen door «zes weken».

C

In artikel 23, tweede en derde lid, wordt «artikel 31c» telkens vervangen door «artikel 31b».

D

In artikel 31, eerste lid, wordt na «om de hun toevertrouwde verantwoordelijkheid uit te oefenen» toegevoegd «en te zorgen voor een doeltreffende integratie van duurzaamheidsrisico’s».

E

In artikel 32ab, tweede lid, wordt «artikel 32a, eerste lid» vervangen door «artikel 32aa».

F

Na artikel 32d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 32da

  • 1. De financiëledienstverlener wijst per financieel product waarover hij geautomatiseerd advies geeft een of meer personen aan die verantwoordelijk zijn voor het geautomatiseerd systeem en de geautomatiseerde adviezen. De aangewezen personen beschikken over de vakbekwaamheid om zelf te kunnen adviseren over het desbetreffende financieel product.

  • 2. Alvorens een geautomatiseerd systeem in gebruik wordt genomen, voert de financiëledienstverlener analyses uit om te borgen dat het systeem werkt en dat alle adviesonderdelen passen bij en aansluiten op de door de consument of, indien het een verzekering betreft, de cliënt verstrekte informatie.

  • 3. De financiëledienstverlener controleert periodiek, op door hem te bepalen tijdstippen en voorts indien daar aanleiding toe is, of de geautomatiseerde adviezen passen bij en aansluiten op de door de consument of, bij verzekeringen, de cliënt verstrekte informatie.

  • 4. Indien uit controles als bedoeld in het derde lid blijkt dat de geautomatiseerde adviezen niet voldoen aan de bij of krachtens de wet gestelde regels met betrekking tot advies:

    • a. staakt de financiëledienstverlener per direct het geven van geautomatiseerde adviezen ten aanzien van het financieel product waarbij de fout in het geautomatiseerde advies zich heeft voorgedaan, totdat de oorzaak van het niet voldoen aantoonbaar is verholpen;

    • b. controleert de financiëledienstverlener zo spoedig mogelijk na ontdekking van de fout, of een dergelijke fout zich ook voordoet bij andere systemen voor geautomatiseerd advies met betrekking tot financiële producten; en

    • c. informeert de financiëledienstverlener consumenten of, indien het een verzekering betreft, cliënten aan wie geautomatiseerd advies is gegeven zo spoedig mogelijk over de ontdekte onvolkomenheid.

G

In artikel 48a wordt «de de voorzitters van organen» telkens vervangen door «de voorzitters van organen».

H

Artikel 61, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c vervalt na de puntkomma «en».

2. Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel d worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. de kenmerken van zijn dienstverlening; en

  • f. de aard en het bedrag van de vergoeding die hij aan derden, niet zijnde adviseurs of bemiddelaars, betaalt voor het aanbrengen van een nieuwe cliënt.

I

In artikel 63a, eerste lid, wordt «financiële producten of diensten» telkens vervangen door «producten of diensten» en wordt «elk financieel product respectievelijk elke dienst» vervangen door «elk product of elke dienst».

J

In artikel 80e, tweede lid, wordt «aanvraagt» vervangen door «afsluit».

K

Artikel 86c, vierde lid, vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

L

Artikel 86d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. afsluitprovisies of doorlopende provisies, mits de bemiddelaar of adviseur:

    • 1°. indien het een consument betreft: de consument kosteloos en op begrijpelijke wijze mededeling doet van het bestaan, de aard en het bedrag van de provisies of, indien het bedrag nog niet bekend is, een zo nauwkeurig mogelijke indicatie van dat bedrag of, in het geval van provisie in natura, de waarde in het economisch verkeer; of

    • 2°. indien het een cliënt betreft, niet zijnde een consument: kosteloos op verzoek van de cliënt op begrijpelijke wijze mededeling doet van het bestaan, de aard en het bedrag van de provisies of, indien het bedrag nog niet bekend is, de wijze van berekening van de provisie of in het geval van provisie in natura, de waarde in het economisch verkeer;

2. Het derde lid wordt vervangen door twee leden, luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de bemiddelaar of adviseur de indicatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, berekent, en de daarbij in aanmerking te nemen factoren.

  • 4. Dit artikel is van toepassing op overeenkomsten inzake schadeverzekeringen die zijn aangegaan op of na 1 juli 2024. Op overeenkomsten die zijn aangegaan voor die datum, blijft dit artikel zoals het op 30 juni 2024 luidde van toepassing.

M

Artikel 86g wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De aanbieder rapporteert jaarlijks over de berekening, bedoeld in het eerste lid, en vermeldt daarbij of daarin sprake is van een materiële wijziging.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De aanbieder laat de juistheid van het rapport controleren door een accountant indien een materiële wijziging van het kostprijsmodel heeft plaatsgevonden of twee opeenvolgende jaren zijn verstreken nadat het kostprijsmodel door een accountant is gecontroleerd. De accountant controleert of de advieskosten en distributiekosten juist en volledig zijn toegerekend aan de financiële producten, bedoeld in het eerste lid.

N

Artikel 86i wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt, onder verlettering van de onderdelen f en g tot g en h, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • f. de kenmerken van zijn dienstverlening;

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Een adviseur of bemiddelaar die afsluitprovisies of doorlopende provisies als bedoeld in artikel 86d, eerste lid, onderdeel b, ontvangt, verstrekt een consument uiterlijk tegelijk met zijn advies, onderscheidenlijk voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst, de in het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van dat artikel bedoelde informatie.

O

In artikel 87a, derde lid, onderdeel b, wordt «vier weken» vervangen door «zes weken».

P

In artikel 88b, eerste lid, wordt «artikel 4:37c, zesde lid» vervangen door «artikel 4:37c, zevende lid».

Q

In de artikelen 89, derde lid, onderdeel b, 95, tweede lid, onderdeel b, 103, tweede lid, onderdeel b, 108a, tweede lid, onderdeel b, en 108b, vierde lid, onderdeel b, wordt «vier weken» telkens vervangen door «zes weken».

R

In het opschrift van paragraaf 10.3.1 wordt «4:37c, negende lid» vervangen door «4:37c, tiende lid».

S

In artikel 115b wordt «artikel 4:37c, zesde lid» vervangen door «artikel 4:37c, zevende lid».

T

Artikel 126a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «; en» vervangen door een punt.

2. Onderdeel c vervalt.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij het bepalen van de soorten belangenconflicten die de belangen van de door hem beheerde icbe’s kunnen schaden, neemt de beheerder ook de belangenconflicten in acht die kunnen ontstaan als gevolg van de integratie van duurzaamheidsrisico’s in zijn processen, systemen en interne controle.

U

Artikel 144 komt te luiden:

Artikel 144

Het is een beheerder van een icbe of bewaarder van een icbe niet toegestaan om financiële instrumenten vanuit een ongedekte positie te verkopen.

V

Artikel 147 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Een icbe publiceert telkens wanneer zij of haar beheerder rechten van deelneming aanbiedt, verkoopt, inkoopt of daarop terugbetaalt de koers, de verkoop- onderscheidenlijk inkoopprijs en het bedrag van de terugbetaling op de website van haar beheerder.

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten kan op verzoek toestaan dat de icbe eenmaal per maand de informatie, bedoeld in het eerste lid, publiceert indien de belangen van de deelnemers daardoor niet worden geschaad.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering het vierde lid tot derde lid.

W

In artikel 147a, tweede lid, wordt «de artikelen 4:57a tot en met 4:57c, 4:61a en 4:61b van de wet» vervangen door «de artikelen 4:57c, 4:61a, 4:61b, 4:62v en 4:62w van de wet».

X

Artikel 147hh vervalt.

Y

Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 7.5 vervalt aan het eind van de tweede alinea «; deze verplichting is evenmin van toepassing op de in artikel 126, eerste lid, bedoelde maatschappijen voor collectieve belegging in effecten».

2. In onderdeel 7.9 vervalt de tweede volzin.

3. Onderdeel 7.14 vervalt.

ARTIKEL II

Het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.0c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f wordt «de personen die het dagelijks beleid bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In onderdeel g wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

B

Artikel 3a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «artikel 2:3b, tweede lid, en artikel 2:10b, tweede lid,» vervangen door «artikel 2:3b, zesde lid, en artikel 2:10b, derde lid,».

2. In onderdeel l wordt «de personen die het dagelijks beleid bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

3. In onderdeel m wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

C

De artikelen 3c, eerste lid, 4, eerste lid, 6, eerste lid, en 8, eerste lid, worden als volgt gewijzigd:

1. In de artikelen 3c, eerste lid, onderdeel g, 4, eerste lid, onderdeel g, 6, eerste lid, onderdeel h, en 8, eerste lid, onderdeel g, wordt «de personen die het dagelijks beleid bepalen» telkens vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In de artikelen 3c, eerste lid, onderdeel h, 4, eerste lid, onderdeel h, 6, eerste lid, onderdeel i, en 8, eerste lid, onderdeel h, wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» telkens vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

D

Artikel 10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel h wordt «de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor van de bank bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In onderdeel i wordt «de personen die het beleid van het bijkantoor van de bank bepalen of mede bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

E

Artikel 11a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g wordt «de personen die het dagelijks beleid bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In onderdeel h wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

F

Artikel 11c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel h wordt «de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor van de herverzekeraar bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In onderdeel i wordt «de personen die het beleid van het bijkantoor van de herverzekeraar bepalen of mede bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

G

Artikel 12, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g wordt «de personen die het dagelijks beleid bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In onderdeel h wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

H

Artikel 18, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel h wordt «de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor van de verzekeraar bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In onderdeel i wordt «de personen die het beleid van het bijkantoor van de verzekeraar bepalen of mede bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

I

De artikelen 26, eerste lid, 29, eerste lid, en 31a, eerste lid, worden als volgt gewijzigd:

1. In de artikelen 26, eerste lid, onderdeel g, 29, eerste lid, onderdeel g, en 31a, eerste lid, onderdeel f, wordt «de personen die het dagelijks beleid bepalen» telkens vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In de artikelen 26, eerste lid, onderdeel h, 29, eerste lid, onderdeel h, en 31a, eerste lid, onderdeel g, wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» telkens vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

J

Artikel 31c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel g wordt «de personen die het dagelijks beleid van het bijkantoor van de entiteit voor risico-acceptatie bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In artikel h wordt «de personen die het beleid van het bijkantoor van de entiteit voor risico-acceptatie bepalen of mede bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

K

Artikel 31f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel g, wordt «de personen die het dagelijks beleid bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In het eerste lid, onderdeel h, wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

3. Het eerste lid, onderdeel m, onder 1°, komt te luiden:

  • 1°. gegevens op basis waarvan de Autoriteit Financiële Markten kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 4:9, eerste lid, van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de in dat lid bedoelde personen en hetgeen ingevolge het tweede lid van dat artikel van de wet is bepaald met betrekking tot de vakbekwaamheid van de in dat lid bedoelde personen;

4. Het tweede lid, onderdeel a, aanhef, komt te luiden «met betrekking tot de geschiktheid van de in artikel 4:9, eerste lid, van de wet bedoelde personen:».

5. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden «met betrekking tot de vakbekwaamheid van de in artikel 4:9, tweede lid, van de wet bedoelde personen: een beschrijving van de wijze waarop deze vakbekwaamheid wordt gewaarborgd.»

L

In artikel 31i, eerste lid, onder j, wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

M

Artikel 31k, eerste lid, onder h, wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

N

Artikel 31l wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «de personen die het dagelijks beleid bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In het eerste lid worden de onderdelen h tot en met l verletterd tot g tot en met k.

3. In onderdeel g (nieuw) wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

4. In het vierde lid wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel g».

O

De artikelen 32 en 33 worden als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel h, komt telkens te luiden:

  • h. gegevens op basis waarvan de Autoriteit Financiële Markten kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 4:9, eerste lid, van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de in dat lid bedoelde personen en hetgeen ingevolge het tweede lid van dat artikel van de wet is bepaald met betrekking tot de vakbekwaamheid van de in dat lid bedoelde personen.

2. In het eerste lid, onderdeel i, wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» telkens vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

3. Het tweede lid, onderdeel a, aanhef, komt telkens te luiden:

  • a. met betrekking tot de geschiktheid van de in artikel 4:9, eerste lid, van de wet bedoelde personen:

4. Het tweede lid, onderdeel b, komt telkens te luiden:

  • b. met betrekking tot de vakbekwaamheid van de in artikel 4:9, tweede lid, van de wet bedoelde personen: een beschrijving van de wijze waarop deze vakbekwaamheid wordt gewaarborgd.

P

Artikel 35, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «de personen die het dagelijks beleid bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In onderdeel d wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

Q

De artikelen 36, 38, 39 en 40 worden als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel h, komt telkens te luiden:

  • h. gegevens op basis waarvan de Autoriteit Financiële Markten kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 4:9, eerste lid, van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid van de in dat lid bedoelde personen en hetgeen ingevolge het tweede lid van dat artikel van de wet is bepaald met betrekking tot de vakbekwaamheid van de in dat lid bedoelde personen.

2. In het eerste lid, onderdeel i, wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» telkens vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

3. Het tweede lid, onderdeel a, aanhef, komt telkens te luiden:

  • a. met betrekking tot de geschiktheid van de in artikel 4:9, eerste lid, van de wet bedoelde personen:

4. Het tweede lid, onderdeel b, komt telkens te luiden:

  • b. met betrekking tot de vakbekwaamheid van de in artikel 4:9, tweede lid, van de wet bedoelde personen: een beschrijving van de wijze waarop deze vakbekwaamheid wordt gewaarborgd.

R

Artikel 41a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «de personen die het dagelijks beleid bepalen» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

2. In het eerste lid, onderdeel f, wordt «de personen die het beleid bepalen of mede bepalen of onderdeel zijn van een orgaan dat belast is met toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken» vervangen door «de in dat artikel bedoelde personen».

3. In het tweede lid, aanhef, komt «ten aanzien van de personen die het dagelijks beleid bepalen:» te vervallen.

S

In artikel 47, derde lid, aanhef, wordt «onderdeel f» vervangen door «onderdelen d en f».

ARTIKEL III

Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervallen de definities «business line», «entiteit voor securitisatiedoeleinden», «groep van verbonden wederpartijen», «ondernemingsgebonden herverzekeraar», «initiator», «interne modellenmethode», «kans op wanbetaling», «kredietbeoordeling», «kredietbeoordelingsbureau», «kredietrisicovermindering», «kredietverbetering», «leningverstrekkende financiële onderneming», «omgekeerde retrocessieovereenkomst», «omrekeningsfactor», «opgenomen effectenlening», «opgenomen grondstoffenlening», «retrocessie», «retrocessieovereenkomst», «revolverende vordering», «risicomeetsysteem», «sponsor», «suppletiebijdragen», «synthetische securitisatie», «traditionele securitisatie», «verlies bij wanbetaling», «verstrekte effectenlening», «verstrekte grondstoffenlening», «vervroegde-aflossingsbepaling», «verwachte verliespost», «verwateringsrisico», «vorderingswaarde» en «wanbetaling».

B

Artikel 26h wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een betaaldienstverlener voorziet in sterke cliëntauthenticatie indien:

    • a. een betaler zich via het internet toegang tot zijn betaalrekening verschaft;

    • b. een betaler een elektronische betalingstransactie initieert;

    • c. een betaler via een communicatiemiddel op afstand een handeling uitvoert die een risico op betaalfraude of andere vormen van misbruik met zich mee kan brengen;

    • d. een betaling via een betaalinitiatiedienstverlener wordt geïnitieerd; of

    • e. informatie via een rekeninginformatiedienstverlener wordt opgevraagd.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Indien een betaaldienstverlener sterke cliëntauthenticatie toepast treft hij beveiligingsmaatregelen en voorziet hij in authenticatieprocedures ter bescherming van de vertrouwelijkheid en integriteit van de persoonlijke beveiligingsgegevens van betaaldienstgebruikers.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Toepassing van dit artikel geschiedt met inachtneming van de krachtens artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten door de EBA vastgestelde technische reguleringsnormen.

C

Aan artikel 32 wordt toegevoegd «, tenzij die financiële onderneming een bank, betaalinstelling, elektronischgeldinstelling of premiepensioeninstelling is».

D

In de artikelen 32aa, derde lid, onderdeel b, 32bb, derde lid, onderdeel b, 33, tweede lid, onderdeel b, 37a, derde lid, onderdelen b en c, 38, tweede lid, onderdeel b, 44, zesde lid, onderdeel b, en 45, derde lid, onderdeel b, wordt «vier weken» telkens vervangen door «zes weken».

E

In het opschrift van hoofdstuk 14 vervalt «en de actuaris».

F

Artikel 137 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en derde lid vervalt «of actuaris».

2. In het tweede lid vervalt «of de actuaris».

G

Na artikel 139 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 140

Een groepsmaatschappij verstrekt bij een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:103a, eerste lid, van de wet aan de Nederlandsche Bank de volgende gegevens:

Een groepsmaatschappij verstrekt bij een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:103a, eerste lid, van de wet aan de Nederlandsche Bank de volgende gegevens:

  • a. een omschrijving van de wijziging, bedoeld in artikel 3:103a, eerste lid, van de wet;

  • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 3:100, eerste lid, onderdeel a, van de wet is bepaald met betrekking tot de betrouwbaarheid van de persoon die als gevolg van de voorgenomen wijziging het beleid van de betrokken onderneming zou kunnen bepalen of mede bepalen of zou bepalen of mede bepalen;

  • c. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of voldaan wordt aan hetgeen ingevolge artikel 3:99a van de wet is bepaald met betrekking tot de geschiktheid, gelet op diens reputatie, van de persoon die als gevolg van de voorgenomen wijziging het beleid van de betrokken onderneming zou kunnen bepalen of mede bepalen of zou bepalen of mede bepalen;

  • d. bescheiden waaruit de financiële positie van de bij de voorgenomen wijziging betrokken groepsmaatschappijen, bedoeld in artikel 3:103a, eerste lid, van de wet blijkt, voor zover deze informatie niet eerder, voor de uitoefening van haar toezicht, aan de Nederlandsche Bank is verstrekt;

  • e. bescheiden waaruit de juridische groepsstructuur als gevolg van de wijziging blijkt.

H

De bijlagen C en D vervallen.

ARTIKEL IV

Het Besluit financiële markten BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1:10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1:10a (uitgezonderde aanbieders van betaal- of spaarrekeningen)

De wet is met betrekking tot het aanbieden van eurobetaal- of eurospaarrekeningen en daaraan verbonden betaal- of spaarfaciliteiten niet van toepassing op kredietinstellingen, elektronischgeldinstellingen of geldtransactiekantoren met zetel in het Europese deel van Nederland die op grond van artikel 2:3a, eerste of tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht in het Europese deel van Nederland zijn toegelaten tot de uitoefening van het bedrijf van betaaldienstverlener.

B

In artikel 1:12, eerste lid, vervalt «3:4, ».

C

Artikel 3:4 vervalt.

D

In artikel 3:29 wordt «een diploma dat ingevolge artikel 3:4 is aangewezen» vervangen door «een door een bij regeling van Onze Minister, zo nodig onder voorwaarden, erkend diploma».

ARTIKEL V

Het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt «artikel 22, tweede lid, Wet toezicht trustkantoren» vervangen door «artikel 49, tweede lid, Wet toezichtkantoren 2018».

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen worden in de numerieke volgorde de volgende artikelnummers met bijbehorende boetecategorieën ingevoegd:

3:29, vierde lid

2

3:103a, eerste en derde lid

3

2. In de opsomming van artikelen uit de Wet op het financieel toezicht onder het Deel Gedragstoezicht financiële markten vervalt bij de artikelen 5:38, eerste en tweede lid, en 5:39, eerste lid, de letter «P» in de kolom Bijzondere termijn openbaarmaking.

3. In de opsomming van artikelen uit het Besluit prudentiële regels Wft worden «26i, tweede tot en met achtste lid» vervangen door «26i» en «26j, tweede tot en met zevende lid» vervangen door «26j».

4. In de opsomming van artikelen uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt in numerieke volgorde het volgende artikelnummer met bijbehorende boetecategorie ingevoegd:

32da

2

5. In de opsomming van artikelen uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt «86g, eerste lid» vervangen door «86g, eerste tot en met derde lid», wordt «86i, eerste tot en met derde lid» vervangen door «86i, eerste tot en met vierde lid» en wordt «147, eerste, derde en vierde lid» vervangen door «147, eerste en derde lid».

6. In de opsomming van artikelen uit het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen wordt de bij artikel 144 behorende boetecategorie «2» vervangen door «3».

C

In artikel 16 wordt in numerieke volgorde het volgende artikelnummer met bijbehorende boetecategorie ingevoegd:

47

2

ARTIKEL VI

Artikel 2, eerste lid, onderdeel y, van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten komt te luiden:

  • y. voor verordening (EU) nr. 2017/1131 (geldmarktfondsen):

    • 1°. ten aanzien van de gehele verordening met uitzondering van artikel 28: de Autoriteit Financiële Markten;

    • 2°. ten aanzien van artikel 28: de Nederlandsche Bank;

ARTIKEL VII

De bijlagen bij het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 worden als volgt gewijzigd:

A

In bijlage 1 wordt tabel 2 als volgt gewijzigd:

1. «Tussenpersoon, voor zover deze bemiddelt bij het tot stand brengen en het sluiten van overeenkomsten inzake koop en verkoop van voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen (artikel 1a, vierde lid, onderdeel h, van de wet)» wordt vervangen door «Natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps- of bedrijfsmatig bemiddelen inzake koop en verkoop van voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen (artikel 1a, vierde lid, onderdeel j, van de wet)».

2. «Een transactie waarbij tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling een of meerdere voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen gekocht of verkocht worden, waarbij het contant te betalen bedrag € 20.000,- of meer bedraagt» wordt vervangen door «Een transactie waarbij tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling een of meerdere voertuigen, schepen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen gekocht of verkocht worden, waarbij het contant te betalen bedrag € 20.000,- of meer bedraagt».

3. «Een transactie van € 20.000,- of meer» wordt vervangen door «Een transactie waarbij tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling één of meer kunstvoorwerpen gekocht of verkocht worden, waarbij het contant te betalen bedrag € 20.000,- of meer bedraagt».

B

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift «2. Overige strafrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel a» wordt vervangen door «2. Overige strafrechtelijke antecedenten».

2. Het opschrift «3. Financiële antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel b» wordt vervangen door «3. Financiële antecedenten».

3. Het opschrift «4. Toezichtantecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel c» wordt vervangen door «4. Toezichtantecedenten».

4. Het opschrift «5. Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel d» wordt vervangen door «5. Fiscaal bestuursrechtelijke antecedenten».

5. Het opschrift «6. Overige antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdeel e» wordt vervangen door «6. Overige antecedenten».

ARTIKEL VIII

Het Besluit kredietvergoeding wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a vervalt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met i tot a tot en met h.

2. In onderdeel g (nieuw) wordt «artikel 34, onder a, van de wet» vervangen door «artikel 76, eerste lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek».

3. In onderdeel h (nieuw) wordt «artikel 34, onder b, van de wet» vervangen door «artikel 76, eerste lid, onderdeel b, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek».

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit berust op artikel 76, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

C

In de artikelen 1, 2, 6, 8, 9, 11 en 16 wordt «krediettransactie» telkens vervangen door «kredietovereenkomst», en in de artikelen 6, 7, 8 en 15 wordt «krediettransacties» telkens vervangen door «kredietovereenkomsten».

ARTIKEL IX

In artikel 34, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft wordt «vier weken» vervangen door «zes weken».

ARTIKEL X

In artikel 4, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit gereglementeerde markten Wft wordt «vier weken» vervangen door «zes weken».

ARTIKEL XI

Onze Minister van Financiën zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen H, L en N, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten in de praktijk van de artikelen 61, eerste lid, onderdelen e en f, 86d, eerste lid, onderdeel b, en 86i, eerste lid, onderdeel f, en derde lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, zoals gewijzigd bij dit besluit.

ARTIKEL XII

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2024, met uitzondering van artikel I, onderdelen D en T, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst

ARTIKEL XIII

Dit besluit wordt aangehaald als: Wijzigingsbesluit financiële markten 2023.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 november 2023

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

Uitgegeven de dertigste januari 2024

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

Dit besluit is een verzamelbesluit waarmee wijzigingen worden aangebracht in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo), het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr), het Besluit financiële markten BES, alsmede enige andere besluiten op het terrein van de financiële markten.

Met dit besluit wordt voorzien in nadere voorschriften voor financieel advies op grond van het BGfo. Er worden specifieke eisen voor volledig geautomatiseerd advies geïntroduceerd om te waarborgen dat adviezen die geautomatiseerd tot stand zijn gekomen aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als advies gegeven door een natuurlijk persoon (paragraaf 2). Ook wordt de frequentie van de accountantscontrole van het kostprijsmodel verlaagd en wordt daarvoor in de plaats een jaarlijkse rapportageverplichting voor de aanbieder van het financieel product over de berekening geïntroduceerd (paragraaf 3). Tevens wordt de huidige «passieve» provisietransparantie verplichting bij schadeverzekeringen gedeeltelijk omgezet naar een actieve verplichting (paragraaf 4).

Daarnaast bevat dit besluit een aantal wijzigingen met betrekking tot Caribisch Nederland. Met de wijzigingen in het Besluit financiële markten BES wordt voorzien in eurobetaalrekeningen vanuit Europees Nederland (paragraaf 5) en vervalt de krachtens wet gestelde diploma-eis voor bestuurders van assurantiebemiddelaars (paragraaf 6).

Ook wordt met dit besluit voorzien in een aantal verbeteringen in het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft (BMfo) met betrekking tot het overleggen van gegevens over de geschiktheid en betrouwbaarheid van personen voor de aanvraag van een vergunning of de aanvraag van instemming (paragraaf 7). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om andere aanpassingen met een technisch of redactioneel karakter in het BMfo aan te brengen.

Ten slotte brengt dit besluit wijzigingen aan in het Bpr, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector, het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten, het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018, het Besluit kredietvergoeding, het Besluit reikwijdtebepalingen Wft en het Besluit gereglementeerde markten Wft (paragraaf 8).

§ 2. Geautomatiseerd advies

Automatisering wordt steeds meer ingezet bij de totstandkoming van adviezen over financiële producten.1 Het is voorzienbaar dat in de nabije toekomst advies over financiële producten volledig geautomatiseerd tot stand komt. Geautomatiseerd advies is een vorm van adviseren waarbij het advies opgesteld wordt door een geautomatiseerd systeem. De inventarisatie van de persoonlijke wensen en gegevens is gedigitaliseerd en het advies wordt volledig geautomatiseerd geproduceerd en gecommuniceerd. De enige rol van een natuurlijk persoon bestaat uit eventuele IT-ondersteuning of andere vormen van diensten die niet zien op het advies zelf, of de totstandkoming van het advies. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een IT-helpdesk die gebeld kan worden als de software is vastgelopen of niet opgestart kan worden.

Voordelen geautomatiseerd advies

Al langere tijd wordt geanticipeerd op de komst van geautomatiseerd advies. Reeds in 2016 werd, als onderdeel van het concept-Wijzigingsbesluit financiële markten 2017, een bepaling voor geautomatiseerd advies geconsulteerd. Veel marktpartijen gaven in hun consultatiereactie aan dat zij het positief vonden dat de wetgever anticipeert op ontwikkelingen in de financiële markten, maar dat het in hun ogen nog te vroeg was om nadere eisen te stellen aan deze manier van adviseren. Sinds de consultatie in 2016 zijn er verschillende rapporten2 op het gebied van geautomatiseerd advies verschenen. Daarnaast heeft een enkele marktpartij aangegeven dat het in een vergevorderd stadium is om geautomatiseerd advies te gaan geven. Bovendien kan de aanwezigheid van een normenkader voor geautomatiseerd advies ook een stimulans zijn om eventuele onzekerheid bij marktpartijen weg te nemen. Dat is wenselijk omdat geautomatiseerd advies verschillende voordelen kent. Een voorbeeld is een betere toegankelijkheid van advies. Consumenten kunnen vanuit de door hen gekozen locatie en wanneer het hun schikt, advies krijgen over het door hen gewenste financiële product. Eventuele drempels in de vorm van (reis)tijd en moeite worden hiermee weggenomen. Een ander punt zijn lagere kosten. Hoewel de ontwikkeling van geautomatiseerd advies investeringen vereist, zullen bij veelvuldig gebruik de advieskosten voor zowel consumenten als financiëledienstverleners op termijn dalen. Door de lagere kosten voor advies kan een consument sneller geneigd zijn advies in te winnen over financiële producten. Dit kan de financiële situatie van de consument ten goede komen. Tevens kan geautomatiseerd advies bijdragen aan het beter begrijpelijk maken van advies door het gebruik van visuele weergaven en andere interactieve toepassingen. Daarnaast kan geautomatiseerd advies bijdragen aan de consistentie van de adviezen, doordat meer input kan worden verwerkt en automatisch gegevens kunnen worden ingeladen.

Versterken van het systeem

Tegenover de voordelen staan bepaalde risico’s die geautomatiseerd advies mee kan brengen. Om geautomatiseerd advies op een verantwoorde manier te kunnen laten plaatsvinden is het van groot belang dat waarborgen worden ingebouwd. De vakbekwaamheidseisen in de Wft sluiten op dit moment alleen aan op de situatie waarbij sprake is van rechtstreeks contact met de klant, waardoor er nu geen wettelijk kader is waar het geautomatiseerd systeem aan moet voldoen. Met dit wijzigingsbesluit wordt geëxpliciteerd dat geautomatiseerd advies aan dezelfde regels moet voldoen als fysiek advies.

Voorkomen moet worden dat onjuiste of onvolledige informatie in de «tool» kan worden opgenomen, of dat de klantinventarisatie kan leiden tot een verkeerde uitkomst. Het risico bestaat dat deze fouten, wanneer de «tool» niet uitvoerig is getest door een vakbekwaam persoon, pas achteraf en daarmee te laat aan het licht komen. Hetzelfde geldt als de «tool» een systeemfout bevat of het algoritme niet meer correct is. Ook kan indien weinig ICT-kennis aanwezig is binnen de financiëledienstverlener die de «tool» aanbiedt, maar niet zelf ontwikkeld heeft of beheert, het lastig zijn om controle te hebben op de dienstverlening. Een geautomatiseerd systeem kan in korte tijd veel adviezen uitgeven, en een fout in het systeem kan dus ook tot vele incorrecte adviezen in korte tijd leiden. De waarborgen voor geautomatiseerd advies zijn als volgt. Allereerst dient de financiëledienstverlener per financieel product een of meerdere personen aan te wijzen die verantwoordelijk zijn voor het geautomatiseerd systeem en de geautomatiseerde adviezen. De aangewezen personen dienen te beschikken over de benodigde vakbekwaamheid om het advies rechtstreeks te kunnen geven. Voorafgaand aan de ingebruikname van het geautomatiseerd systeem moet worden bepaald wat een geschikte doelgroep en financieel product is waarvoor geautomatiseerd advies kan worden gegeven. De financiëledienstverlener moet middels scenarioanalyses kunnen aantonen dat de door het geautomatiseerd systeem gegenereerde adviezen in alle verschillende scenario’s voldoen aan de regels die aan het advies worden gesteld. Na ingebruikname moet periodiek zeker worden gesteld dat het geautomatiseerd advies de laatst beschikbare kennis meeneemt, conform ook de eisen van permanente educatie. Om dat zowel voorafgaand aan de ingebruikname als tijdens het gebruik te kunnen vaststellen, moet de controle plaatsvinden door vakbekwame natuurlijke personen die hiervoor door de financiëledienstverlener zijn aangewezen. Het gebruik van het geautomatiseerd systeem dient direct gestaakt te worden wanneer een fout wordt ontdekt. In dat geval dient ook zo spoedig mogelijk na vaststelling van de fout onderzocht te worden of bij de andere financiële producten van die financiëledienstverlener zich een vergelijkbare fout voordoet. Pas wanneer de fout aantoonbaar is opgespoord en opgelost, kan het geautomatiseerd systeem voor dat type financieel product weer in gebruik worden genomen. De financiëledienstverlener is hierbij verplicht om de betrokken consument of, indien het een verzekering betreft, cliënt zo spoedig mogelijk na het ontdekken van de fout te informeren over de geconstateerde fout.

De «tool» gaat ervan uit dat consumenten respectievelijk cliënten begrijpen welke informatie wordt gevraagd, terwijl dit niet het geval hoeft te zijn. Het is daarom belangrijk dat het voldoende duidelijk is voor de consument of cliënt welke informatie gevraagd wordt, alsmede dat hier een bepaalde controle op zit. Bijvoorbeeld door in te bouwen dat bepaalde controlevragen opgenomen worden om eventuele tegenstrijdige of onduidelijke antwoorden van de consument of cliënt te detecteren en daar acties aan te verbinden (zoals de consument respectievelijk cliënt alsnog doorverwijzen naar een financiëledienstverlener die fysiek advies geeft). Hetzelfde geldt voor het geautomatiseerd advies zelf. Na het doorlopen van de «tool» krijgt de consument of cliënt het resultaat van zijn of haar adviesaanvraag. Zeker moet worden gesteld dat iemand het advies begrijpt, ook wanneer het om een negatief advies gaat. Daartoe wordt verwezen naar de wettelijke grondslag, waarbij een beheerste en integere uitoefening onverminderd van toepassing blijft.

Ten slotte worden er regels opgesteld om uitvoering te geven aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Conform de AVG en de daarop gebaseerde Uitvoeringswet AVG is geautomatiseerde besluitvorming verboden, behalve in uitzonderingsgevallen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een kredietaanvraag door een geautomatiseerd systeem wordt afgewezen. Ook dient de verzamelde (persoonlijke) informatie van de gebruiker van het geautomatiseerd systeem overeenkomstig de AVG te worden verwerkt en bewaard.

§ 3. Controle kostprijsmodel

Bij de invoering van het provisieverbod is ook een verplicht kostprijsmodel ingevoerd voor de correcte berekening van de advies- en distributiekosten van de directe aanbieders. Dit kostprijsmodel moet nu jaarlijks gecontroleerd worden door een accountant. Gevolg gevend aan het advies van het toenmalige adviescollege toetsing regeldruk Actal3 om de nalevingskosten te verminderen, wordt de frequentie hiervan teruggebracht, waarbij er wel alternatieve waarborgen geïntroduceerd worden voor de jaren waarin er geen accountantscontrole is. Zo is opgenomen dat de aanbieder van het financieel product elk jaar berekent of de begrote advies- en distributiekosten juist en volledig zijn toegerekend aan het financieel product en daarbij vermeldt of daarin sprake is van een materiële wijziging. Indien in de tussenliggende jaren geen sprake is van een materiele wijziging, dient de accountant de juistheid van de verklaring te controleren wanneer in ieder geval twee opeenvolgende jaren zijn verstreken sinds de laatste controle van de verklaring door een accountant. Wanneer in de tussenliggende jaren daar aanleiding toe is gelet op de aanwezigheid van een materiele wijziging, dient de accountant ook in die jaren de controle uit te voeren. De accountant controleert of de advies- en distributiekosten juist en volledig zijn toegerekend aan de financiële producten. Door het terugbrengen van de frequentie waarmee de accountant het kostprijsmodel dient te controleren wanneer geen sprake is van materiele wijzigingen wordt de regeldruk verminderd, maar doordat de aanbieder jaarlijks rapporteert over de berekening blijft er een extra prikkel om te waarborgen dat het kostprijsmodel de advies- en distributiekosten juist en volledig toerekent aan de financiële producten ook in de jaren dat er geen accountantscontrole is.

§ 4. Actieve provisietransparantie

Het is belangrijk dat consumenten op de hoogte zijn van de beloning of vergoeding (hierna: «provisie») die de aanbieder betaalt aan de bemiddelaar of adviseur voor respectievelijk de bemiddeling of het advies. In de eerste plaats omdat zij hierdoor in staat zijn om te beoordelen welke dienstverlening tegenover de in rekening gebrachte prijs (hierna: «premie») staat, waaronder bedoelde provisie voor bemiddeling of advies. Als een consument weet dat hij (indirect) betaalt voor het advies of de bemiddeling, dan is de consument waarschijnlijk ook eerder geneigd om te vragen wat deze dienstverlening precies inhoudt. Consumenten kunnen zo ook kosten vergelijken. Als een consument diensten afneemt van een bemiddelaar of adviseur, betaalt de aanbieder van het product in sommige gevallen een beloning of vergoeding aan de bemiddelaar of adviseur in de vorm van provisie. Deze provisie maakt deel uit van de totale premie, die de consument voor de schadeverzekering betaalt. Doordat de aanbieder een provisie direct aan de bemiddelaar of adviseur betaalt, is de consument niet per definitie op de hoogte van het bestaan of de omvang van deze provisie. In deze gevallen is het van belang dat de adviseur of bemiddelaar inzicht geeft in de provisie.

Het BGfo bevat verplichtingen voor adviseurs en bemiddelaars in verzekeringen over provisietransparantie. Dit besluit wijzigt de bestaande regeling van de verplichting om de consument te informeren over de hoogte van de provisie ontvangen van een aanbieder. Tot nog toe diende een bemiddelaar of adviseur de consument te informeren of deze afsluitprovisie of doorlopende provisie ontving. En diende een bemiddelaar of adviseur het bedrag van de provisie kenbaar te maken wanneer de consument daarom verzoekt. Dit wordt ook wel passieve provisietransparantie genoemd. In de praktijk vragen consumenten niet vaak naar de hoogte van de provisies. De consument weet niet welke dienstverlening staat tegenover het bedrag van de provisie. Om die reden introduceert het gewijzigde artikel 86d in combinatie met artikel 86i BGfo bij schadeverzekeringen zogeheten actieve provisietransparantie. Er komt een verplichting om voorafgaand aan het einde van de dienstverlening, of het nu bemiddeling betreft of advisering, actief de hoogte van de provisie mee te delen aan de consument. Daarmee krijgen consumenten in alle gevallen inzicht in de hoogte van de provisie, ook als zij daar niet zelf naar informeren.4 Het is, vanuit het beoogde effect om het gesprek over dienstverlening te bevorderen, van belang dat consumenten op basis van de gegeven informatie over de provisie begrijpen dat zij (i) indirect de bemiddelaar of adviseur betalen voor respectievelijk de bemiddeling of het advies, (ii) een beroep kunnen doen op dienstverlening en (iii) welke dienstverlening van de adviseur of bemiddelaar zij in verhouding moeten zien, dus die zij mogen verwachten gegeven tot de hoogte van het betaalde bedrag aan provisie.5 Om de consument te activeren om te vragen welke dienstverlening deze van de adviseur of bemiddelaar kan verwachten, is het belangrijk dat de informatie van de provisie de vorm heeft van een bedrag in euro’s. Percentages geven doorgaans geen of te weinig inzicht. Daarnaast is het belangrijk dat de consument de informatie zo vroeg mogelijk krijgt, maar uiterlijk voordat de bemiddelaar zijn bemiddeling heeft afgerond dan wel de adviseur zijn advies heeft gegeven, zodat de consument het gesprek over de dienstverlening die hij mag verwachten, nog kan aangaan.

Een bemiddelaar of adviseur weet pas na het verlenen van de dienst wat het exacte bedrag van de ontvangen provisie(s) is. De bemiddelaar of adviseur heeft wellicht pas na afloop de benodigde gegevens over de schadeverzekering (bijvoorbeeld de gekozen verzekeraar, het te verzekeren bedrag, eventuele uitsluitingen, hoogte van eventueel eigen risico, wijze van premiebetaling of aanvullende dekkingen) om het bedrag van de provisie exact te kunnen berekenen. Dit maakt dat voorafgaand aan de dienstverlening geen zekerheid bestaat over het exacte bedrag dat de adviseur of bemiddelaar specifiek voor het door deze klant afgesloten product zal ontvangen. Voor zover niet tijdig het daadwerkelijke exacte bedrag van de provisie bekend is, moet een bemiddelaar of adviseur een bedrag geven dat de daadwerkelijke provisie zo nauwkeurig mogelijk benadert, dus een accurate indicatie. Voor deze indicatie geldt het concept van het «fijnmazig gemiddelde».6 Het is de bedoeling dat de consument een zo nauwkeurig mogelijke indicatie te zien krijgt in euro’s. Deze indicatie is nauwkeurig indien deze uiteindelijk binnen een kleine bandbreedte valt van de uiteindelijk te ontvangen provisies. Om deze indicatie te bepalen gaat de bemiddelaar of adviseur uit van gemiddelde provisies voor vergelijkbare producten met vergelijkbare risicodekkingen. Dit betekent uiteraard dat indien tijdens het advies- of bemiddelingstraject de indicatie significant wijzigt de adviseur of bemiddelaar de consument daarvan op de hoogte brengt. Het gewijzigde artikel 86d geeft de minister de bevoegdheid om regels te stellen over de wijze waarop de bemiddelaar of adviseur nauwkeurige indicatie berekenen en de bij die berekening in aanmerking te nemen factoren, mocht dit voor een goede uitvoering noodzakelijk blijken.

Het besluit bestaat uit de omzetting van passieve in actieve provisietransparantie. Waar voorheen consumenten alleen op verzoek informatie ontvingen over de beloning of vergoeding, die de aanbieder betaalt aan de adviseur of bemiddelaar, zullen deze voortaan actief informatie moeten geven. In geval van we passieve provisietransparantie weten veel consumenten niet dat ze kunnen vragen naar provisie. Uit beide onderzoeken van de AFM en de Consumentenbond is bekend dat consumenten willen weten of er provisie in het spel is. Passieve provisietransparantie leidt daarom niet tot het effect dat consumenten gaan informeren naar de dienstverlening. Van actieve provisietransparantie mag eerder worden verwacht dat consumenten gaan informeren naar de dienstverlening. Een (minder risicovolle) schadeverzekering leent zich beter dan complexe financiële producten, waarvoor een provisieverbod geldt, voor een keuze van de consument voor het meest passende kanaal in verhouding tot de prijs, en een keuze voor het kanaal zonder advies of bemiddeling is daarom minder riskant voor de consument. Het is aan de consument om te bepalen welk kanaal van toegevoegde waarde is, gegeven de prijs. Actieve provisietransparantie geeft een hogere kans op het beoogde effect dat consumenten vragen naar welke dienstverlening zij mogen verwachten dan passieve provisietransparantie. Er is een aanzienlijke kans dat consumenten vragen gaan stellen in reactie op de mededeling over de provisie. De adviseur of bemiddelaar zal zich naar verwachting geroepen voelen bij het bekend maken van de provisie uit te leggen dat weliswaar sprake is van een betaling door de aanbieder van provisie aan de adviseur of bemiddelaar maar dat deze diensten verricht, die van toegevoegde waarde zijn ten opzichte van bijvoorbeeld directe aanbieders. Anders gezegd, de adviseur of bemiddelaar zal willen uitleggen dat de provisie (die zich vertaalt in een hogere premie) de consument wel degelijk ook iets oplevert ten opzichte van een relatief lagere premie van een direct aanbieder (die geen met een die van een adviseur of bemiddelaar vergelijkbare diensten levert). In welke mate deze verwachtingen uitkomen zal de regering uiteraard toetsen door middel van een evaluatie.

Gelet op de verschillen tussen de particuliere en zakelijke markt (bijvoorbeeld als het gaat om de kennis en mondigheid van de cliënt en het type advies dat gegeven wordt), geldt de verplichting van actieve provisietransparantie niet voor de zakelijke markt. Wel houden zakelijke klanten de mogelijkheid om de bemiddelaar of adviseur te vragen naar de afsluitprovisie en doorlopende provisie.

Om cliënten ook de mogelijkheid te geven om distributiekanalen te vergelijken, dienen zowel directe aanbieders van schadeverzekeringen op grond van artikel 61 als adviseurs en bemiddelaars kenbaar te maken welke diensten zij verlenen. Indien een cliënt conform het «selfservice model» van verzekeraars een schadeverzekering afsluit bij een directe aanbieder dan zal de cliënt geen provisie betalen in de zin van een beloning of vergoeding voor bemiddelen of adviseren. De schadeverzekeraar zal dan de cliënt duidelijk dienen te maken dat deze geen «extra» diensten verleent zoals het bieden van additionele ondersteuning bij het afhandelen van een schadeclaim.

Daarnaast moeten directe aanbieders kenbaar maken wat zij aan derden, anders dan bemiddelaars of adviseurs, betalen als aanbrengvergoeding. Derden zijn dan bijvoorbeeld prijsvergelijkingssites die niet tevens bemiddelaar of adviseur zijn en die een vergoeding van een verzekeraar ontvangen voor elke cliënt die via de website van de prijsvergelijker op de website van de verzekeraar komt en vervolgens daar een verzekering afsluit.

De richtlijn verzekeringsdistributie staat het Nederland toe extra regels op te leggen aan alle in Nederland actieve directe aanbieders voor informatieverstrekking.7 Deze regels kunnen een belemmering vormen voor het vrije verkeer van directe aanbieders. De regels zijn echter gerechtvaardigd te beschouwen. Het doel van de maatregel is namelijk de bescherming van de onwetende cliënt. Deze weet niet welke dienstverlening deze mag verwachten van de aanbieder, die de client laat betalen voor het hebben aangebracht van deze cliënt. Daarmee dient de maatregel een legitiem doel, van algemeen belang. Bovendien is het voorstel om twee redenen als proportioneel te beschouwen. Ten eerste is de aanbrengprovisietransparantie als middel geschikt voor voornoemd doel. Doordat de aanbieder de cliënt informeert over de aanbrengprovisie, weet deze tenminste van het bestaan en de hoogte daarvan. Ten tweede is het voorstel noodzakelijk om voornoemd doel te bereiken. Zonder een op de wet gebaseerde verplichting tot verstrekking van informatie over de aanbrengprovisie ontstaat er geen afdwingbaar gelijk speelveld tussen directe aanbieders. Deze aanbieders zullen er naar verwachting uit zichzelf niet toe komen om deze informatie te verstrekken aan de cliënt. Het informeren van de cliënt is daarnaast een relatief gering belastende regel voor informatieverstrekking. Het bestaan en de hoogte van de aanbrengprovisie is de directe aanbieder immers bekend.

Het is wenselijk dat elke cliënt in Nederland medegedeeld krijgt welke aanbrengprovisie is inbegrepen in de prijs van de verzekering, ongeacht of de aanbieder zetelt in Nederland of in een andere EU-lidstaat. Betaling van een aanbrengprovisie door de directe aanbieder aan de aanbrengende derde partij moet de cliënt altijd een aanleiding geven tot een gesprek over de dienstverlening, die de cliënt mag verwachten van de aanbieder. En niet alleen in geval van een aanbieder met een zetel in Nederland. Dat zou een cliënt die overweegt in te gaan op een aanbod van een directe aanbieder uit een lidstaat in minder volledige informatiepositie brengen dan de cliënt die zaken wil doen met een in Nederland gevestigde directe aanbieder.

De verplichting voor adviseurs en bemiddelaars om de consument actief te informeren over het bedrag van de afsluitprovisie en doorlopende provisie, evenals de beperking van deze verplichting tot consumenten, zal binnen drie jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd (zie artikel XI). Hetzelfde geldt voor de op de aanbieder rustende verplichting om cliënten te informeren over de kenmerken van de werkzaamheden en de vergoeding die hij aan derden, anders dan, adviseurs of bemiddelaars, betaalt voor het aanbrengen van nieuwe cliënten.

§ 5. Aanbieden van eurobetaalrekeningen in Caribisch Nederland

Op grond van artikel 2:1 Wfm BES is het verboden om in Caribisch Nederland betaal- en spaardiensten aan te bieden zonder vergunning op grond van de Wfm BES (eerste lid, onderdeel a, sub 1°). Die vergunningplicht geldt ook voor Europees-Nederlandse banken die een vergunning hebben op grond van de Wft. Die laatste vergunning geeft, door de gescheiden rechtsstelsels van Europees en Caribisch Nederland, immers alleen toegang tot Europees Nederland (en de Europese markt).

Onder ingezetenen van Caribisch Nederland bestaat echter vraag naar Europees-Nederlandse eurobetaalrekeningen, om uiteenlopende redenen. Iemand kan door bijvoorbeeld studerende kinderen of andere familiebetrekkingen een sterke band hebben met Europees Nederland. Daarnaast kan het voor ondernemers die (mede) op Europees Nederland zijn gericht, handig zijn om een betaalrekening in euro’s te kunnen gebruiken. In de praktijk stuit de behoefte om een eurobetaalrekening te kunnen openen echter op een aantal belemmeringen. Zo kunnen aanvragen vanuit Caribisch Nederland meestal niet via de gangbare elektronische kanalen worden afgehandeld omdat voor verplichte velden geen gegevens bestaan (postcode, BSN-nummer) en worden registraties op de BES-eilanden (Kamer van Koophandel, bevolkingsregister) niet erkend. Op dit moment weerhoudt de vergunningplicht uit de Wfm BES Nederlands-Europese banken ervan om deze formele belemmeringen weg te nemen, omdat dit als het aanbieden van diensten in Caribisch Nederland zou (kunnen) kwalificeren en hen zou verplichten tot het aanvragen van een vergunning op grond van de Wfm BES. Een extra drempel vormt daarbij de in artikel 3:1 Wfm BES opgenomen zeteleis, inhoudende dat de aanvrager van een vergunning zijn zetel in de Caribisch Nederland, Curaçao of Sint Maarten moet hebben – zij het dat die drempel ook door een vrijstelling op grond van het tweede lid van genoemd artikel zou kunnen worden weggenomen. Voor dit laatste is evenwel niet gekozen, omdat hier een principiëler punt aan de orde is: de mogelijkheid voor inwoners van Caribisch Nederland om ook aan het (euro-)betalingsverkeer in het Europese deel van hun land te kunnen deelnemen. Om die reden is ervoor gekozen om in het Bfm BES expliciet te bepalen dat de Wfm BES niet van toepassing is als het gaat om het aanbieden van eurobetaal- of spaarrekeningen door Europees-Nederlandse banken aan ingezetenen van Caribisch Nederland.

Aan de hierboven beschreven keuze voor een algemene uitzondering ligt bovendien nog een tweede aspect ten grondslag: de vraag of op het aanbieden van eurorekeningen aan ingezetenen van Caribisch Nederland de gedragsregels van de Wfm BES of die van de Wft van toepassing moeten zijn. Door de nauwe banden tussen beide delen van Nederland kan hier niet worden volstaan met de gebruikelijke uitzondering dat het incidenteel, op eigen initiatief van de persoon die de rekening opent, beschikbaar stellen van een betaal- of spaarrekening op zichzelf nog niet als grensoverschrijdend aanbieden kwalificeert. Daarvoor is het aantal gegadigden te groot. Dat zou betekenen dat het beschikbaar stellen van een betaal- of spaarrekening aan een ingezetene van Caribisch Nederland al snel als «aanbieden in Caribisch Nederland» zou kwalificeren, waardoor niet alleen de vergunningplicht maar ook de gedragsregels van de Wfm BES van toepassing zouden zijn. Tegelijkertijd moet echter worden geconstateerd dat het zwaartepunt van de activiteit niet in Caribisch Nederland, maar in Europees Nederland ligt. Centraal staat de deelname van ingezetenen van Caribisch Nederland aan het Europees-Nederlandse betalingsverkeer, niet het betreden van de Caribisch-Nederlandse markt van dollar-betaal- en spaarrekeningen door Europees-Nederlandse banken. Passend is dan ook dat op die deelname aan het Europees-Nederlandse betalingsverkeer de gedragsregels van de Wft en niet die van de Wfm BES van toepassing zijn, en dat daarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen Caribisch- en Europees-Nederlandse rekeninghouders. Bovendien zou een dergelijk onderscheid in de praktijk weer een extra drempel kunnen vormen, omdat Europees-Nederlandse banken dan voor een klein deel van hun klantenbestand ook zorg zouden moeten dragen voor de naleving van Caribisch-Nederlandse wetgeving waarmee zij minder vertrouwd zijn.

§ 6. Vervallen van de diploma-eis voor bestuurders van assurantiebemiddelaars in Caribisch Nederland

Op grond van artikel 3:5 Wfm BES dienen de dagelijkse beleidsbepalers van een financiële onderneming geschikt te zijn voor de uitoefening van het bedrijf van die onderneming. Deze geschiktheidseis is verder uitgewerkt in het Bfm BES. Artikel 3:4 van dat besluit schrijft voor dat dagelijks beleidsbepalers en leden van toezichthoudende organen van bemiddelaars in verzekeringen hun geschiktheid aantonen door middel van een vakdiploma aangewezen bij ministeriële regeling. Deze bepaling komt te vervallen omdat deze eis niet passend is. Als beleidsbepaler bestuurt een persoon een onderneming en dient daarom in bezit te zijn van de bijhorende capaciteiten en ervaring. Dat de geschiktheid kan worden vastgesteld louter op basis van een behaald diploma sluit daarom niet aan op de functie-eisen. Voorts is de eis dubbelop met de vakbekwaamheidseis die al geldt voor feitelijke leiders en personeelsleden van financieel dienstverleners. Feitelijk leidinggevenden en personeelsleden van assurantiebemiddelaars dienen eveneens in bezit te zijn van het diploma waarmee de vakbekwaamheid reeds voldoende wordt geborgd binnen de onderneming. Deze eis blijft bestaan. Ook wijkt de huidige eis af van de geschiktheidseis die reeds geldt voor dagelijkse beleidsbepalers van bemiddelaars en aanbieders van krediet, die hun geschiktheid kunnen aantonen door relevante ondernemerservaring, eventueel in combinatie met een relevante opleiding. Om een level playing field te creëren en om de dubbeling weg te nemen vervalt artikel 3:4. In plaats daarvan zal de beleidsregel «AFM en DNB toepassing en uitvoering Wfm BES en Wwft BES 2012» gehanteerd worden voor de invulling van de geschiktheid van bemiddelaars bij verzekeringen. Een beleidsbepaler van een assurantiebemiddelaar moet aantonen te beschikken over (i) bestuurlijke vaardigheden nodig voor het (dagelijks) beleid en (ii) leidinggevende vaardigheden in een hiërarchische verhouding opgedaan in een relevante werkomgeving. Een gevolmachtigd agent in verzekeringen moet naast deze eisen ook algemene en specifiek vakinhoudelijke kennis aantonen. Voor beleidsbepalers van kleine instellingen (instelling bestaat uit maximaal 6 personen, inclusief het bestuur) zijn er nog andere mogelijkheden om de geschiktheid aan te tonen, namelijk (i) het hebben van een relevant hbo-diploma, (ii) het hebben van een hbo-diploma in combinatie met minimaal twee jaar relevante werkervaring, (iii) tien jaar relevante werkervaring of (iv) het hebben van één jaar bestuurlijke ervaring opgedaan in een relevante werkomgeving. Dit lichtere regime draagt bij aan een betere markttoegangsmogelijkheid voor vaak startende partijen. Indien daar aanleiding voor is, kan een beleidsbepaler aan de zwaardere eisen worden getoetst.

§ 7. Verstrekken van gegevens over de geschiktheid en betrouwbaarheid

Het BMfo bepaalt welke gegevens moeten worden overgelegd bij de aanvraag voor een vergunning of de aanvraag van instemming. Het gaat hierbij onder andere om gegevens waarmee de toezichthouder kan beoordelen of voldaan wordt aan de eisen van geschiktheid en betrouwbaarheid. De omschrijving van deze gegevens is abusievelijk niet aangepast naar aanleiding van een tweetal uitbreidingen van de categorieën van personen op wie de eisen van geschiktheid en betrouwbaarheid betrekking hebben. Met ingang van 1 juli 2012 bepalen de artikelen 3:8, eerste lid, en 4:9, eerste lid, Wft dat indien binnen de financiële onderneming een orgaan is belast met toezicht op het beleid en de algemene zaken van de financiële onderneming, dit toezicht wordt gehouden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht. Daarvoor was op leden van de raad van commissarissen alleen de betrouwbaarheidseis van toepassing. Een tweede uitbreiding volgde op 1 april 2015. Sindsdien gelden ingevolge de artikelen 3:8, eerste lid, en 3:9, eerste lid, Wft de wettelijke eisen van geschiktheid en betrouwbaarheid ook voor personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank, kredietunie of verzekeraar, die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen die wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden (het zogenaamde tweede echelon). Met dit besluit wordt het BMfo hierop aangepast.

§ 8. Overige wijzigingen

Voor de overige wijzigingen wordt verwezen naar het artikelsgewijze deel van deze toelichting, waarvan enkele daarvan hier worden uitgelicht.

Met de wijziging van het Bpr worden de bepalingen inzake intra-groep uitbesteding in lijn gebracht met de EBA-richtsnoeren inzake uitbesteding van 25 februari 2019 en daarnaast wordt voorzien in het herstel van gebreken en omissies die zijn opgetreden bij de implementatie van de richtlijnen solvabiliteit II8, Omnibus II9 en betaaldiensten10.

Voorts bevat onderhavig besluit wijzigingen van het Bpr, het BGfo, het Besluit reikwijdtebepalingen Wft en het Besluit gereglementeerde markten Wft om de termijn aan te passen die de toezichthouder heeft voor het nemen van een besluit na het verzoeken om nadere gegevens. Het wordt niet wenselijk geacht dat in dat geval een beslistermijn van slechts vier weken resteert, in tegenstelling tot de beslistermijn van zes weken die zonder nadere gegevens geldt. Dit kan er immers toe leiden dat de totale beslistermijn door te verzoeken om nadere gegevens bij een snelle ontvangst van die gegevens korter wordt dan de beslistermijn van zes weken, die normaliter geldt.

Met het wijzigingsbesluit vervalt voorts de verplichting voor een icbe op grond van het BGfo om binnen vier weken na elk boekjaar een mededeling van een accountant aan de AFM te verstrekken waaruit blijkt dat de icbe in overeenstemming met een aantal nader genoemde artikelen uit het BGfo heeft gehandeld.

De wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 strekt tot het herstel van gebreken en omissies die zijn opgetreden bij de implementatie van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn11 en de wijziging van het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten strekt tot verduidelijking van de bevoegdheden van de toezichthouders ten aanzien van het rapportageloket op grond van verordening inzake geldmarktfondsen.12

§ 9. Administratieve lasten en nalevingskosten

In deze paragraaf wordt ingegaan op de regeldrukkosten. Onder regeldrukkosten worden verstaan alle investeringen en inspanningen (uitgedrukt in euro’s) die burgers, bedrijven of professionals moeten doen of verrichten om te voldoen aan verplichtingen uit regelgeving afkomstig van de rijksoverheid. Het gaat hierbij om kosten die voortvloeien uit informatieverplichtingen en inhoudelijke verplichtingen, waaronder toezichtgerelateerde verplichtingen op basis van regelgeving. Deze kosten worden verdeeld in eenmalige en structurele kosten.

Een voorontwerp van het besluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk. Het college heeft in zijn advies enkel aanvullende opmerkingen gemaakt met betrekking tot de gevolgen voor de regeldruk van de actieve provisietransparantie.

Geautomatiseerd advies

Voordat een geautomatiseerd systeem in gebruik wordt genomen, dient de financiëledienstverlener analyses uit te voeren om te borgen dat het geautomatiseerd systeem werkt en dat alle adviesonderdelen passen bij en aansluiten op de door de klant verstrekte informatie. Verder dient de financiëledienstverlener periodiek en indien daar aanleiding toe is, te controleren of de geautomatiseerde adviezen passend zijn bij de consument of, indien het een verzekering betreft, cliënt. Een of meer hoogopgeleide medewerkers zullen nodig zijn om dit proces goed in te richten en deze taken uit te voeren. De nalevingskosten per financiëledienstverlener worden geschat op € 15.000. Ervan uitgaande dat ongeveer vijf financiëledienstverleners geautomatiseerd advies in de toekomst zullen gaan aanbieden, worden de totale nalevingskosten geschat op € 75.000 (5 * € 15.000,-).

Controle kostprijsmodel

De verzekeraar heeft minder directe en indirecte kosten bij een driejaarlijkse accountantscontrole, of controle na een majeure wijziging, dan bij een jaarlijkse accountantscontrole. Voorbeelden van indirecte kosten zijn kosten voor aanlevering van data en beantwoording van vervolgvragen. Mogelijk zijn de directe kosten van een accountantscontrole voor dat jaar hoger wanneer er eens in de drie jaar gecontroleerd wordt, gelet op dat de informatie over de afgelopen twee jaar niet bij de accountant bekend is. Deze extra directe kosten zullen echter naar waarschijnlijkheid niet drie keer zo hoog zijn.

Actieve provisietransparantie

Bemiddelaars en adviseurs moeten doorlopend bepalen wat het provisiebedrag per schadeverzekering is. Dit vergt aanpassingen van de bedrijfsprocessen en ICT systemen door de verzekeraar. Het eenmalig aanpassen van de ICT-systemen zal € 10.000 per verzekeraar gaan kosten. Uitgaande van 100 schadeverzekeraars (waarvan ca. 70 Nederlandse aanbieders en ca. 30 buitenlandse aanbieders) worden de totale eenmalige nalevingskosten voor verzekeraars geschat op € 1.000.000 (100 * €10.000). Een directe aanbieder zal ook kenbaar moeten maken welke diensten zij levert. Daarvoor dient de verzekeraar de informatie op zijn website en informatiedocumenten aan te passen. De eenmalige nalevingskosten voor de verzekeraar worden geschat op € 540 (€ 54 * 10 uur). De totale eenmalige nalevingkosten voor verzekeraars worden geschat op € 540.000 (100 * € 540). De structurele nalevingskosten per schadeverzekeraar bestaan uit het actueel houden van de informatie in de ICT systemen en zullen naar verwachting € 2.000 per jaar bedragen. De totale structurele nalevingskosten voor verzekeraars worden geschat op 100 * € 2.000 = € 200.000.

Bemiddelaars en adviseurs dienen eveneens hun bedrijfsvoering en ICT-systemen aan te passen om consumenten te kunnen informeren over het bedrag van de provisie en de diensten die hier tegenover staan. Het eenmalig aanpassen van de ICT-systemen zal € 1.000 per adviseur en/of bemiddelaar gaan kosten. Uitgaande van 4.500 bemiddelaars en adviseurs worden de totale eenmalige nalevingskosten voor verzekeraars geschat op € 4.500.000 (4.500 * €1.000). Daarnaast dient de bemiddelaar of adviseur informatie op zijn website en informatiedocumenten aan te passen. De eenmalige nalevingskosten voor de bemiddelaar of adviseur worden geschat op € 540 (€ 54 * 10 uur). De totale eenmalige nalevingkosten voor bemiddelaars en adviseurs worden geschat op € 2.430.000 (4.500 * € 540). De structurele nalevingskosten voor de bemiddelaar of adviseur bestaan uit het actueel houden van de informatie in de ICT systemen en het actief informeren van het provisiebedrag aan in ieder geval consumenten. Deze kosten worden geschat op € 1.080 (€ 54 * 20 uur) per adviseur of bemiddelaar. De totale structurele nalevingskosten voor bemiddelaars en adviseurs worden geschat op €4.860.00 (4.500 * € 1.080).

Daarnaast moeten de directe aanbieders klanten informeren over de aanbrengvergoeding die zij aan derden betalen. Dit vergt ook een aanpassing van de website en/of een aanpassing van bepaalde informatiedocumenten. Het aanpassen van de systemen en informatie zal naar schatting leiden tot eenmalige nalevingskosten van € 5.000 per directe aanbieder. Uitgaande van 100 directe aanbieders zullen de totale eenmalige nalevingskosten naar verwachting € 500.000 (€ 5.000 * 100) bedragen. Daarnaast dient de verzekeraar mogelijkerwijs informatie op zijn website of informatiedocumenten aan te passen. De eenmalige nalevingskosten voor de verzekeraar worden geschat op € 540 (€ 54 * 10 uur). De totale eenmalige nalevingkosten voor verzekeraars worden geschat op € 54.000 (100 * € 540). Het jaarlijks aanpassen van de informatie zal € 1.000 bedragen. De structurele nalevingskosten worden geschat op € 100.000 (€ 1.000 * 100 directe aanbieders).

Schrappen van mededeling accountant m.b.t. handelen in overeenstemming met beleggingsvoorschriften icbe’s

De verplichting voor een icbe wordt geschrapt om binnen vier weken na elk boekjaar een mededeling van een accountant aan de AFM te verstrekken waaruit blijkt dat de icbe in overeenstemming heeft gehandeld met de artikelen 130 tot en met 143 BGfo. In Nederland zijn er 14 beheerders die icbe’s beheren. Per beheerder bedragen de accountantskosten om te beoordelen of is voldaan aan de artikelen 130 tot en met 143 BGfo ongeveer € 8500. Dit betekent dat de totale nalevingskosten zullen verminderen met 14 * € 8500 = € 119.000.

Meldplicht wijziging binnen een groep

In dit wijzigingsbesluit wordt onder meer voorzien in een nadere uitwerking van de meldplicht die op grond van artikel 3:103a, eerste lid, Wft gaat gelden in geval van wijzigingen binnen een groep.13 Daarbij gaat het om gevallen waarin eerder een verklaring van geen bezwaar is verleend die geldt voor alle groepsmaatschappijen gezamenlijk (groeps-vvgb).14 In het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Wijzigingswet financiële markten 2022-II zijn de gevolgen van deze meldplicht voor de regeldruk reeds toegelicht.15 De nadere invulling die met het onderhavige besluit aan deze meldplicht wordt gegeven leidt ten opzichte daarvan niet tot wijzigingen.

Wijzigingen ten aanzien van intra-groep uitbesteding

Het wijzigen van artikel 32 Bpr zorgt ervoor dat banken, betaalinstellingen, elektronischgeldinstellingen en premiepensioeninstellingen moeten voldoen aan de eisen van de artikelen 29 tot en met 31 Bpr, ook indien zij intra-groep uitbesteden. De wijziging brengt daarmee nalevingskosten voor voornoemde instellingen met zich mee. De artikelen 29 tot en met 31 bepalen onder meer dat een instelling over een adequaat beleid en vastgestelde procedures en maatregelen dient te beschikken voor het structureel uitbesteden van werkzaamheden en het monitoren van uitbestede werkzaamheden. Daarnaast dient ook in geval van intra-groep uitbesteding een uitbestedingsovereenkomst opgesteld te worden.

Voor de berekening van de nalevingskosten wordt er rekening mee gehouden dat de werkzaamheden inzake het opstellen van het uitbestedingsbeleid en uitbestedingsprocedures, alsmede van een uitbestedingsovereenkomst door een hooggeschoolde medewerker worden verricht tegen een uurtarief van € 54.16 Geschat wordt dat het opstellen van uitbestedingsbeleid en -procedures en het opstellen van een uitbestedingsovereenkomst ongeveer tussen de 15 en 80 uren kost. Dat betekent dat in geval van intra-groep uitbesteding de lastenverzwaring als gevolg van onderhavige wijziging gemiddeld € 2565 bedraagt (gemiddeld tijdsbesteding x € 54,–).

Omdat op voorhand niet bekend is in hoeveel gevallen de genoemde instellingen werkzaamheden zullen uitbesteden binnen de groep en tevens onbekend is om welk type werkzaamheden het zal gaan, kunnen de totale nalevingskosten die gepaard gaan met het monitoren van werkzaamheden die binnen een groep zijn uitbesteed niet worden ingeschat.

Advies ATR

Een voorontwerp van dit verzamelbesluit is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het college adviseert om nader toe te lichten hoe de verplichte actieve provisietransparantie verzekeringsnemers zal beschermen. Ook geeft het college het advies om een provisieverbod als minder belastend alternatief te overwegen dan wel toe te lichten waarom niet daarvoor, in plaats van actieve provisietransparantie, gekozen wordt.

Naar aanleiding van de opmerkingen van het ATR wordt als volgt opgemerkt. Actieve provisietransparantie wil zeggen dat de adviseur of bemiddelaar in schadeverzekeringen de consument ook zonder dat die daarom vraagt, informatie geeft over de provisie die hij ontvangt van de verzekeraar voor zijn dienstverlening. Op de productmarkt voor schadeverzekeringen is het onderscheid tussen een markt voor dienstverlening en een productmarkt op dit moment moeilijk te maken, omdat de consument alleen premie betaalt voor de verzekering die hij afsluit. De verzekeraar betaalt vervolgens uit die premie de provisie aan de adviseur of bemiddelaar. Provisietransparantie is bedoeld om het gesprek over dienstverlening te faciliteren en stimuleren. Een provisieverbod is een zeer ingrijpende maatregel, die in bepaalde gevallen kan zijn gerechtvaardigd door de geconstateerde excessen en de grote impact daarvan.17 Bij schadeverzekeringen is geen sprake van rechtvaardiging van een dergelijk ingrijpende maatregel, onder andere vanwege de andere kenmerken van de markt.

§ 10. Voorhangprocedure

Met dit besluit wordt, als onderdeel van de nadere voorschriften voor financieel advies, onder meer artikel 86g BGfo gewijzigd. Op die wijziging is artikel 4:25, derde lid, Wft van toepassing, waarin is bepaald dat een voordracht voor een op grond van het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur die strekt tot wijziging van een reeds op grond van dat artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur, niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd, behoudens indien het vaststellen van de algemene maatregel van bestuur naar het oordeel van de Minister van Financiën spoedeisend is. Bij brief van 24 november 2021 is het ontwerp van het Wijzigingsbesluit financiële markten 2021 (zoals de citeertitel op dat moment nog was) aangeboden aan de Eerste en Tweede Kamer.18

De voorhang heeft geleid tot gewijzigde inzichten over de wenselijke uitwerking van de aard van het bedrag van de provisie die de aanbieder betaalt aan de adviseur of bemiddelaar ontvangt en waarover deze de consument tijdig informeert, ook wel de «actieve provisietransparantie» genoemd. Na de voorhang, bij brief van 28 juni 2022, heeft de Minister van Financiën aangegeven welke benadering van het exacte bedrag bij nader inzien nodig is en haalbaar lijkt: het concept van het fijnmazig gemiddelde.19 Uitgangspunt daarbij is dat de adviseurs of bemiddelaars een zo nauwkeurig mogelijke indicatie van het provisiebedrag delen met de consument. De minister zal in overleg treden met de AFM en relevante vertegenwoordigers van consumenten, financiële dienstverleners en verzekeraars om te inventariseren of er nog knelpunten zijn bij de operationalisering van dit criterium en zo ja, hoe die het beste verholpen kunnen worden. Het is belangrijk dat de consument voldoende inzicht krijgt in welke dienstverlening deze vóór en na het sluiten van de overeenkomst inzake een schadeverzekering mag verwachten, gegeven de prijs van de verzekering, waarvan de provisie onderdeel uitmaakt. Om de bemiddelaars en adviseurs voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden om op de verplichting tot actieve provisietransparantie, treedt het besluit (waaronder artikel I, onderdelen H, L en N) in werking met ingang van 1 juli 2024 (zie artikel XII). De overgangsbepaling van artikel 86d, vierde lid (nieuw), sluit daarop aan: de actieve provisietransparantie gaat gelden voor overeenkomsten die zijn gesloten op of na 1 juli 2024. Op overeenkomsten van eerdere datum blijft het recht van toepassing zoals dat op 30 juni 2024 geldt. Eerder was nog in een invoeringstermijn van twee jaar voorzien, omdat de berekening van het exacte bedrag niet makkelijk uitvoerbaar zou zijn. Inmiddels is gekozen voor het eenvoudiger uit te voeren «een zo nauwkeurig mogelijke indicatie van dat bedrag» (artikel 86d, eerste lid, onderdeel b). Hierdoor kan de invoeringstermijn worden verkort. Een overweging in dit kader is ook dat de Tweede Kamer de motie Van Weyenberg/Grinwis heeft aangenomen, die oproept tot invoering met ingang van 1 januari 2024.20 Door de nieuwe provisieregels per 1 juli 2024 in werking te laten treden, is beoogd een balans te vinden tussen uitvoering van de motie enerzijds en het bieden van voldoende tijd aan adviseurs en bemiddelaars om zich voor te bereiden om de regels die gaan gelden voor vanaf 1 juli 2024 te sluiten overeenkomsten anderzijds.

§ 11. Consultatie

Een voorontwerp van dit verzamelbesluit is openbaar geconsulteerd, onder de naam Wijzigingsbesluit financiële markten 2021. De consultatiedocumenten zijn zes weken ter consultatie voorgelegd op de website www.internetconsultatie.nl. Gedurende de consultatie zijn 22 reacties binnengekomen, waarvan 18 openbaar. De openbare reacties zijn afkomstig van Adfiz, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Organisatie van Financiële Dienstverleners (OvFD), Stroomversnelling, Moneyview Research, Kring van Pensioenspecialisten, de Nederlandse Vereniging van Hypothecair Planners (NVHP), Commissie Financiële Dienstverlening (CFD), de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR), Zorgverzekeraars Nederland, de Consumentenbond en vier zelfstandige adviseurs en/of bemiddelaars. De meeste reacties zien (mede) op het omzetten van de verplichting op grond van het BGfo van «passieve» provisietransparantie naar een actieve verplichting bij schadeverzekeringen.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de (verwerking van de) consultatiereacties.21 Naar aanleiding van de consultatiereacties is een aantal wijzigingen aangebracht in het besluit en de toelichting. Verder is goed om op deze plaats te noemen dat enkele onderwerpen na consultatie uit het verzamelbesluit zijn gehaald en enkele andere onderwerpen alsnog in het verzamelbesluit een plaats hebben gekregen.

Zo bevatte het geconsulteerde voorontwerp tevens een wijziging van de artikelen 80e en 80f BGfo. Omdat spoedige inwerkingtreding hiervan wenselijk was, terwijl voor het wijzigen van artikel 86g BGfo een wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure geldt (zie paragraaf 10), is na afloop van de internetconsultatie besloten om de wijziging van de artikelen 80e en 80f BGfo in een apart besluit op te nemen. Deze onderdelen zijn derhalve opgenomen in het Besluit van 5 maart 2021 tot wijziging van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen in verband met het vervallen van de kennis- en ervaringstoets bij het treffen van energiebesparende voorzieningen (Stb. 2021, 129).

Ook werd in het geconsulteerde voorontwerp een nieuw artikel 86fa BGfo voorgesteld dat bepaalde dat een adviseur de consument of cliënt moet informeren of de adviseur op afhankelijke dan wel onafhankelijke basis adviseert. Daarbij was ervan uitgegaan dat de financiëledienstverlener deze informatie los van het dienstverleningsdocument aan de consument respectievelijk cliënt zou mededelen. Omwille van een gestroomlijnde en duidelijke informatievoorziening richting de consument, zal deze mededeling onderdeel worden van de vergelijkingskaart financiële dienstverleners (hierna: vergelijkingskaart). De vergelijkingskaart volgt het dienstverleningsdocument op als informatiedocument dat financiëledienstverleners in de precontractuele fase aan consumenten dienen te verstrekken en is gebaseerd op de uitkomsten van en nader onderzoek op basis van de evaluatie van het provisieverbod.22 Het aanvankelijk voorgestelde artikel 86fa BGfo wordt daarom geïntegreerd in artikel 86f BGfo dat ziet op het informatiedocument dat financieeldienstverleners dienen te verstrekken. Voor meer informatie wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het Besluit vergelijkingskaart financieel dienstverleners.

Verder is, omwille van de snelheid, de aanvankelijk opgenomen toevoeging van artikel 42, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 600/2014 (MiFIR) aan het Besluit uitvoering EU-verordening financiële markten overgeplaatst naar het Uitvoeringsbesluit verordening herstel en afwikkeling centrale tegenpartijen.

Ten slotte zijn na afloop van de consultatie, voorafgaand aan de adviesaanvraag bij de Afdeling advisering van de Raad van State, enkele onderdelen, die technische verbeteringen bevatten van het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector, het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 en het Besluit kredietvergoeding, aan dit verzamelbesluit toegevoegd.

Actieve provisietransparantie

In het geconsulteerde besluit was een verplichting voor bemiddelaars en adviseurs opgenomen om consumenten actief te informeren over de gemiddelde afsluit- en doorlopende provisie voor bepaalde categorieën schadeverzekeringen. Ten aanzien van die wijzigingen zijn verschillende reacties ontvangen. De aard van de reacties loopt sterk uiteen en de insprekers zijn grofweg te onderscheiden in twee categorieën: de categorie die het voorstel niet ver genoeg vindt gaan en de categorie die überhaupt geen noodzaak ziet voor actieve provisietransparantie (waarbij een deel zich nog wel kan vinden in het voorontwerp). Het draagvlak voor actieve provisietransparantie lijkt dan ook een wankel evenwicht te zijn. Een groot aantal insprekers onderschrijft het idee achter transparant zijn over dienstverlening en de vergoeding die daartegenover staat, maar plaatst wel kanttekeningen.

Naar aanleiding van de consultatiereacties en daaropvolgende gesprekken met verschillende stakeholders is ervoor gekozen om de actieve provisietransparantie, anders dan in het voorstel dat ter consultatie is voorgelegd, vorm te geven als een verplichting om de consument te informeren over het nominale bedrag dat aan provisie is ontvangen met betrekking tot de afgesloten schadeverzekering. Nadat tijdens de voorhangprocedure bleek dat het geven van het exacte nominale bedrag niet in alle gevallen uitvoerbaar was, is ervoor gekozen om de mogelijkheid te geven een bedrag te gebruiken dat een fijnmazig gemiddelde is van provisies van zeer vergelijkbare risicodekkingen met zeer vergelijkbare voorwaarden.

ANVR geeft in haar reactie aan dat een goede onderbouwing ontbreekt om regels te stellen omtrent provisietransparantie. Bovendien wordt in de reacties opgemerkt dat de prijsopbouw van veel producten niet transparant is en het daarom vergaand is om voor één productgroep wel transparantie voor te schrijven. In het voorgaande is toegelicht welk belang consumenten erbij hebben om te weten wat een adviseur voor hen kan doen en wat hij daarvoor aan provisie krijgt.23 Een cliënt is zich (mogelijk) niet bewust van het feit dat in zijn verzekeringspremie een provisiebedrag verwerkt zit – en al zou de cliënt zich bewust daarvan zijn, dan wordt de hoogte van de provisie voor hem pas transparant als hij ernaar vraagt. Dat alleen cliënten die zelf vragen naar de hoogte van de provisie hierover worden geïnformeerd, is met het oog op consumentenbelang een risico. Het gesprek over bijbehorende dienstverlening komt dan mogelijkerwijs onvoldoende op gang. Ook maken veranderingen in de markt, zoals de komst van geautomatiseerd advies, het potentieel lastiger voor cliënten om te vragen naar de hoogte van de provisie. Door financiële dienstverleners te verplichten om zelfstandig iedere consument te informeren over zijn of haar dienstverlening en de vergoeding die de dienstverlener daarvoor krijgt, krijgt voortaan elke consument die informatie.

De AFM, de Consumentenbond, het Verbond van Verzekeraars en Zorgverzekeraars Nederland stellen dat voorgestelde vorm van actieve provisietransparantie onvoldoende informatie oplevert voor de consument. Consumenten alleen precontractueel voorzien van gemiddelde percentage per productcategorie, zoals geconsulteerd is, zou te generiek zijn en onvoldoende inzicht geven in de specifieke situatie van de consument. De genoemde partijen zouden dan ook graag zien dat de consument geïnformeerd wordt over het exacte nominale provisie bedrag per product in plaats van gemiddelden. Het besluit is naar aanleiding van deze reacties na consultatie op dit punt aangepast. Toen vervolgens uit nadere gesprekken bleek dat het verstrekken van het exacte nominale bedrag van de provisie tot uitvoerbaarheidsproblemen zou leiden, is ervoor gekozen om de mogelijkheid te geven om een bedrag te gebruiken dat een fijnmazig gemiddelde is van provisies van zeer vergelijkbare producten met zeer vergelijkbare risicodekkingen en voorwaarden.

De AFM en het Verbond van Verzekeraars stellen dat er in de praktijk weinig onderscheid is tussen consumenten (particulieren) en kleine en middelgrote ondernemers (zakelijk) die geen eigen expertise hebben op verzekeringsgebied. Zij pleiten ervoor dat voor alle cliënten (daaronder valt ook de zakelijke markt) in de precontractuele fase het exacte nominale bedrag van de provisie en de daar tegenoverstaande dienstverlening kenbaar wordt gemaakt. Dit zou betekenen dat de verplichting voor de actieve provisietransparantie wordt uitgebreid naar vrijwel de gehele zakelijke markt (uitgezonderd groot zakelijk). Er is op dit moment onvoldoende aanleiding om het besluit uit te breiden naar de zakelijke markt, aangezien op de zakelijke markt het gesprek over de dienstverlening al veel nadrukkelijker wordt gevoerd en Nederland al additionele waarborgen voor het zakelijke segment kent in vergelijking tot andere Europese landen. De zakelijke klant kan op basis van de huidige passieve provisietransparantie het exacte provisiebedrag bovendien reeds opvragen. Daarbij is de Nederlandse wetgeving al strenger dan de Europese wetgeving die alleen passieve transparantie eist voor de consument. In paragraaf 4 van deze toelichting is opgenomen dat de actieve provisietransparantie drie jaar na de inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Aan de hand van de uitkomst van de evaluatie kan opnieuw bezien worden of er aanleiding is om de actieve provisietransparantie uit te breiden naar de zakelijke markt.

Verder zijn er verschillende reacties ontvangen over het transparant maken van de aanbrengvergoeding. Het doel van de verplichting voor de directe aanbieders om deze vergoeding te publiceren is wederom helderheid voor de consument. Bovendien draagt dit bij aan het niet verstoren van het gelijke speelveld tussen bemiddelaar of adviseur en de directe aanbieders. Zoals het voor een klant niet altijd duidelijk is wat een bemiddelaar of adviseur krijgt voor het afsluiten van een schadeverzekering, geldt dat ook voor bijvoorbeeld vergelijkingssites, die niet tevens bemiddelaar of adviseur zijn, die een vergoeding van een verzekeraar krijgen voor elke verzekeringnemer die via de website van de prijsvergelijker op de website van de verzekeraar komt en vervolgens daar een verzekering afsluit. Meer transparantie hierover is in het belang van de consument. Adfiz merkt in haar reactie op dat het voorstel niet duidelijk maakt in welk stadium de transparantie over de aanbrengvergoeding moet worden gegeven. Hiermee is rekening gehouden, omdat de eerste volzin van het eerste en het tweede lid van artikel 61 BGfo niet wijzigen. Daaruit volgt dat die informatie voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst tot schadeverzekering verstrekt moet worden. Het Verbond van Verzekeraars stelt voor om de voorgestelde eisen uit artikel 61, over het verstrekken van het exacte nominale bedrag, gelijk te stellen aan het nieuw voorgestelde lid uit artikel 86i BGfo. De formulering van artikel 86i houdt er rekening mee dat het berekenen van afsluit- of doorlopende provisies complex kan zijn. Bij aanbrengvergoedingen is dit in mindere mate het geval, zodat volstaat voor te schrijven dat de consument wordt geïnformeerd over de aard en het bedrag van de vergoeding.

Verder verzoekt ANVR om duidelijkheid te verschaffen over de positie van de vrijgestelde bemiddelaar. Het besluit verandert diens positie (de vrijstellingsgrenzen) niet. De vrijgestelde bemiddelaar wordt verwacht dus te voldoen aan artikel 61 BGfo.

Adfiz geeft aan dat wanneer de verplichting voor actieve provisietransparantie verdergaand wordt ingevuld dan hetgeen geconsulteerd is, het risico ontstaat dat het gelijke speelveld tussen tussenpersonen en directe aanbieders wordt verstoord. Dit risico wordt gemitigeerd doordat ook de directe aanbieders voortaan transparant moeten zijn over de kenmerken van hun dienstverlening en de aanbrengvergoeding. Voor dit gesignaleerde risico zal aandacht zijn bij de evaluatie van de artikelen uit dit besluit die zien op actieve provisietransparantie (zie de toelichting bij artikel XI).

Geautomatiseerd advies

Adfiz, CFD, Kring van Pensioenspecialisten, de NVB, OvFD en het Verbond van Verzekeraars hebben gereageerd op de voorschriften ten aanzien van geautomatiseerd advies (artikel 32da BGfo). Onderdelen uit de reacties geven aanleiding tot verduidelijking van enkele delen van de toelichting. In de reacties worden onder meer vragen gesteld over de definitie en reikwijdte van artikel 32da BGfo. De toelichting is daarop uitgebreid ten aanzien van de definitie van geautomatiseerd advies. In de toelichting is voorts opgenomen dat voor de financiëledienstverleners de vergunningplicht voor adviseren ongewijzigd blijft. De reikwijdte van het «advies»-begrip blijft daarmee onveranderd. Voor de bescherming van de consument maakt het niet uit of het om een geautomatiseerd advies of een advies uitgebracht door een natuurlijk persoon gaat. Elk advies moet voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in artikel 4:23 Wft. Hiermee is geregeld dat een klant er van op aan moet kunnen dat het advies dat hij krijgt geschikt is, ongeacht of dit door een geautomatiseerd systeem of natuurlijk persoon wordt gegeven. Daarom dient de financiëledienstverlener die geautomatiseerd advies aanbiedt, te beschikken over procedures en maatregelen die waarborgen dat de geautomatiseerde adviezen voldoen aan dezelfde wettelijke regels als die gelden voor advies gegeven door een natuurlijk persoon.

Door verschillende partijen zijn vragen gesteld over de formulering van artikel 32da, eerste lid, BGfo. CFD doet het voorstel om voor de «aangewezen personen» te eisen dat het onafhankelijke externen zijn. De NVB geeft aan dat de term «verantwoordelijk» nadere invulling behoeft. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor beheerste en integere uitoefening van het bedrijf ligt bij de financiëledienstverlener. De financiëledienstverlener bepaalt wie als «verantwoordelijke» voor het advies aangewezen wordt en is verantwoordelijk voor de mogelijkheid dat deze vakbekwame «verantwoordelijke» adviseur zich afdoende kan uitspreken over het geautomatiseerde systeem en de kwaliteit van de geautomatiseerde adviezen, conform de standaarden die aan een vakbekwame adviseur gesteld worden. De reacties op dit punt hebben geen aanleiding tot aanpassing gegeven.

Adfiz merkt onder andere op dat het voorontwerp te veel uitgaat van alleen systeemrisico’s. In de artikelsgewijze toelichting van artikel 32da BGfo wordt toegelicht dat het artikel waarborgen inbouwt voor alle risico’s. Om dit te verduidelijken is de toelichting op dit punt uitgebreid.

Tot slot zien enkele consultatiereacties op de vraag welke consumenten of cliënten moeten worden geïnformeerd wanneer een onvolledigheid geconstateerd is (artikel 32da, vierde lid, BGfo). Tot een beheerste en integere bedrijfsvoering behoort ook de bescherming en correcte verwerking van klantgegevens. Daaruit is herleidbaar welke klanten wanneer zijn geadviseerd en conform welke versie van het algoritme. Zo kan een financiëledienstverlener specifiek de directe klanten, zijnde de klanten waarbij de advisering leidt tot het aangaan van een overeenkomst inzake het aanbevolen product, identificeren als blijkt dat een bepaalde versie van een algoritme een fout bevatte en tot ondermaatse uitkomsten heeft geleid. Om die reden is dan ook geen aanleiding het onderhavige voorstel op dit punt aan te vullen.

Verder is het voorschrift van artikel 32da, eerste lid, BGfo dat de financiëledienstverlener per financieel product waarover hij geautomatiseerd advies geeft, «twee of meer personen» aanwijst aangepast. Dit voorschrift was bij nader inzien niet goed uitvoerbaar voor financiëledienstverleners zonder of met weinig medewerkers. Daarom luidt die bepaling nu dat de financiëledienstverlener per financieel product waarover hij geautomatiseerd advies geeft, «een of meer personen» aanwijst die verantwoordelijk zijn voor het geautomatiseerd systeem en de geautomatiseerde adviezen.

Groeps-vvgb

De NVB gaat in haar consultatiereactie in op artikel 140 Bpr, waarin bepaald wordt welke gegevens een groepsmaatschappij dient te verstrekken bij een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:103a, eerste lid, Wft. Laatstgenoemd artikel voorziet in een verplichting om de toezichthouder in kennis te stellen van voorgenomen wijzigingen binnen een groep, die – samengevat – tot gevolg hebben dat een groepsmaatschappij een gekwalificeerde deelneming in een financiële onderneming zal houden, verwerven of vergroten, terwijl door DNB eerder al een verklaring van geen bezwaar is verleend die geldt voor alle groepsmaatschappijen gezamenlijk (groeps-vvgb).

Op onderdelen heeft deze consultatiereactie betrekking op de Wijzigingswet financiële markten 2022-II, waarmee de hiervoor omschreven verplichting in de Wft is geïntroduceerd. De NVB verwijst in dit kader ook naar haar eerder ingezonden reactie op het geconsulteerde voorontwerp van dat wetsvoorstel.24 Naar aanleiding van die reactie is een aantal wijzigingen doorgevoerd in het wetsvoorstel, die in de memorie van toelichting worden omschreven en toegelicht.25 Zo is bijvoorbeeld gehoor gegeven aan de oproep van de NVB om in artikel 3:103a Wft duidelijkheid te verschaffen over (de omvang van) de (voorafgaande) beoordeling van een voorgenomen wijziging binnen de groep door de toezichthouder. De noodzaak voor deze beoordeling vloeit direct voort uit de relevante Europese richtlijnen, waaronder de richtlijn kapitaalvereisten en de richtlijn Solvabiliteit II. Voor een uitgebreide reactie op de consultatiereactie van de NVB bij het voorstel voor de Wijzigingswet financiële markten 2022-II wordt dan ook verwezen naar voornoemde memorie van toelichting. Daarin wordt ook nader toegelicht waarom de meldplicht niet uitsluitend rust op de topholding maar op alle bij de wijziging betrokken groepsmaatschappijen.26

Met betrekking tot artikel 140 Bpr merkt de NVB in de eerste plaats op dat reeds bij wet duidelijkheid gegeven dient te worden over de omvang van de verplichting om DNB in kennis te stellen van een voorgenomen wijziging binnen de groep. De NVB vraagt om een nadere toelichting waarom bij algemene maatregel van bestuur een nadere invulling wordt gegeven aan artikel 3:103a Wft. Zoals ook in de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Wijzigingswet financiële markten 2022-II is opgemerkt, is in dit kader overwogen dat een uitwerking van de bij een melding te verstrekken gegevens op het niveau van algemene maatregel van bestuur passend is, gelet op de bestaande systematiek van de Wft. Zo zijn ook de bij een aanvraag voor een (groeps-)vvgb te verstrekken gegevens uitgewerkt in het Bpr, te weten in artikel 138 Bpr. Daarbij is aansluiting gezocht.

Daarnaast is de NVB van oordeel dat verduidelijkt dient te worden dat bij een kennisgeving van een voorgenomen wijziging binnen de groep alleen die gegevens dienen te worden verstrekt, die gewijzigd zijn sinds de toekenning van de oorspronkelijke groeps-vvgb. Zoals in de artikelsgewijze toelichting is omschreven, is beoogd om de bij een melding te verstrekken gegevens te beperken tot gegevens die verband houden met de voorgenomen wijziging en tot gegevens waarover de toezichthouder nog niet beschikt. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 140 Bpr. Daarin is bijvoorbeeld bepaald dat de gegevens die verstrekt dienen te worden ten behoeve van een beoordeling van het betrouwbaarheidsvereiste van artikel 3:99 Wft, beperkt zijn tot de gegevens van de personen die als gevolg van de voorgenomen wijziging het beleid van de financiële onderneming gaan (mede) bepalen. Daartoe behoren derhalve niet de personen die reeds eerder het beleid van de betrokken financiële onderneming (mede) bepaalden en die in die hoedanigheid reeds op betrouwbaarheid zijn getoetst. Ook is in artikel 140 Bpr expliciet bepaald dat bescheiden met betrekking tot de financiële positie van de bij een wijziging betrokken groepsmaatschappijen alleen verstrekt dienen te worden, voor zover deze informatie niet eerder aan DNB is verstrekt. Dit betekent ook dat informatie die reeds verstrekt is bij de oorspronkelijke aanvraag voor een groeps-vvgb, niet opnieuw verstrekt hoeft te worden. De NVB merkt in haar reactie terecht op dat dit niet proportioneel zou zijn. Een verdere verduidelijking hiervan in artikel 140 Bpr is niet noodzakelijk bevonden.

De NVB stelt in haar consultatiereactie tevens dat een betrouwbaarheidstoets wordt geïntroduceerd voor beleidsbepalers in de topholding van een groep, terwijl zij reeds eerder op betrouwbaarheid zijn getoetst en op hen de doorlopende betrouwbaarheidsvereisten van de Wft van toepassing zijn. Van de introductie van een (nieuw) betrouwbaarheidsvereiste is evenwel geen sprake: met onderhavige bepaling wordt slechts bepaald dat er, in het kader van een kennisgeving op grond van artikel 3:103a, eerste lid, Wft gegevens moeten worden verstrekt om de toezichthouder in staat te stellen de betrouwbaarheid te beoordelen van de personen die als gevolg van de voorgenomen wijziging binnen de groep het beleid van de financiële onderneming gaan (mede) bepalen. Het betrouwbaarheidsvereiste zelf volgt reeds uit de artikelen 3:9, eerste lid, 3:99, eerste lid, en 3:100, eerste lid, Wft.

Bovendien volgt uit artikel 140, onderdeel b, Bpr dat het verstrekken van gegevens ten behoeve van de betrouwbaarheidstoets alleen noodzakelijk is voor zover het personen betreft die als gevolg van de voorgenomen wijziging het beleid van de financiële onderneming gaan (mede) bepalen. In artikel 3:9, tweede lid, Wft is immers bepaald dat de betrouwbaarheid van een persoon buiten twijfel staat, wanneer dat eenmaal door de toezichthouder is vastgesteld en zolang een wijziging van de relevante feiten of omstandigheden geen aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling. Van een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid van eerder bij de groepsmaatschappij betrokken (mede)beleidsbepalers zal derhalve in beginsel geen sprake zijn. Dit volgt ook uit de gezamenlijke richtsnoeren van de ESA’s.27

Tot slot stelt de NVB in haar consultatiereactie dat het bij de initiële aanvraag voor een (groeps-)vvgb niet verplicht is om informatie te verstrekken waaruit de financiële positie van alle bij een gekwalificeerde deelneming betrokken groepsmaatschappijen, niet zijnde de topholding van een groep, blijkt. De vereisten in het kader van de onderhavige meldplicht zouden daardoor omvangrijker zijn dan de vereisten voor een aanvraag van een (groeps-)vvgb.

Uit artikel 138, onder 3°, Bpr volgt dat bij de aanvraag voor een vvgb bescheiden moeten worden verstrekt waaruit de financiële positie van de aanvrager of houder van een vvgb blijken. In het geval waarin een groeps-vvgb wordt aangevraagd op grond van artikel 3:102, tweede lid, Wft, betreft het derhalve de financiële positie van de aanvrager en niet van de overige groepsmaatschappijen die een gekwalificeerde deelneming in de betrokken financiële onderneming verwerven, houden, of vergroten. De aanvrager van een groeps-vvgb is, zoals de NVB terecht opmerkt, doorgaans de topholding.

Tegelijkertijd volgt uit de gezamenlijke richtsnoeren van de ESA’s, die door DNB als toezichthouder in acht genomen moeten worden, dat zowel met betrekking tot de groepsmaatschappijen die (als gevolg van de voorgenomen wijziging binnen de groep) rechtstreeks een gekwalificeerde deelneming verwerven, houden of vergroten, als met betrekking tot de groepsmaatschappijen die middellijk een gekwalificeerde deelneming verwerven, houden of vergroten, de voor de beoordeling relevante informatie aan de toezichthouder dient te worden verstrekt. Tot die relevante informatie behoort de informatie over de financiële positie van alle groepsmaatschappijen die een gekwalificeerde deelneming verwerven in de financiële onderneming, ook als zij niet de topholding of de oorspronkelijke aanvrager van de vvgb zijn.

Gelet op het voorgaande heeft de consultatiereactie van de NVB niet tot wijzigingen geleid in dit onderdeel van het onderhavige besluit.

Overige opmerkingen

De NVB vraagt in haar consultatiereactie voorts aandacht voor de voorgestelde wijziging die ziet op intra-groep uitbesteding van werkzaamheden binnen de EER door banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen (artikel 32 Bpr). Zoals de toelichting vermeldt, wordt met deze wijziging het Nederlands wettelijk kader met betrekking tot uitbesteding verder in lijn gebracht met het Europees wettelijk kader en de EBA-richtsnoeren inzake uitbesteding van 25 februari 2019. De NVB heeft aangegeven het belang van het verder in lijn brengen van de Nederlandse regelgeving met EBA-richtsnoeren te onderschrijven. Wel verzoekt zij om te voorzien in overgangsrecht voor de inwerkingtreding van de verplichtingen die samenhangen met deze wijziging. De EBA-richtsnoeren inzake uitbesteding gelden sinds 30 september 2019. Voor banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen is in deze richtsnoeren bepaald dat er een overgangstermijn geldt tot 31 december 2021 om uitbestedingsovereenkomsten die reeds bestonden voor het in werking treden van de richtsnoeren aan te passen aan de vereisten die daaraan in de richtsnoeren worden gesteld.28 Naar aanleiding van deze consultatiereactie was beoogd om gehoor te geven aan de oproep van de NVB en aan te sluiten bij de overgangstermijn uit de EBA-richtsnoeren. Sindsdien heeft het ontwerpbesluit enige vertraging opgelopen, met als gevolg dat de overgangstermijn reeds verstreken zal zijn op het moment dat dit besluit in werking treedt.

De NVB verzoekt daarnaast om in de toelichting expliciet op te nemen dat het feit dat Nederlandse banken voortaan betaal- en spaarrekeningen in euro’s kunnen aanbieden in Caribisch Nederland zonder daarvoor over een BES-vergunning te beschikken, niet een verplichting meebrengt om dergelijke rekeningen aan te bieden. In het algemeen deel wordt genoemd dat de wijziging van het Bfm BES dient om de bestaande wettelijke belemmering weg te nemen en de Europees-Nederlandse gedragsregels van toepassing zijn, en in de artikelsgewijze toelichting wordt genoemd dat banken voortaan eurorekeningen beschikbaar «mogen stellen». Hiermee komt reeds voldoende tot uiting dat Europees-Nederlandse niet verplicht zijn om eurorekeningen aan te bieden.

De NVB merkt verder op dat de uurtarieven die in het besluit worden gehanteerd voor het ramen van de nalevingskosten niet de werkelijke kosten benaderen. Het berekenen van de administratieve lasten vindt plaats aan de hand van een vaste systematiek, zoals neergelegd in het Handboek meting regeldrukkosten, waarbij wordt uitgegaan van standaardtarieven voor intern personeel bij bedrijven.29

§ 12. Uitvoering en handhaving

Een concept van dit besluit is in het kader van een uitvoerings- en handhavingstoets voorgelegd aan DNB en de AFM. Dat is gebeurd nadat de Afdeling advisering van de Raad van State in haar advies een opmerking had gemaakt over het ontbreken van deze toetsen.

Voor DNB zijn met name twee wijzigingen van het Bpr relevant. Het gaat hierbij om de verdere uitwerking van de gegevens die een groepsmaatschappij moet verstrekken bij de verplichte kennisgeving bij een voorgenomen wijziging binnen de groep en het in lijn brengen van de uitbestedingsregels met de EBA-richtsnoeren inzake uitbesteding. DNB zegt de beide wijzigingen te verwelkomen en niet te verwachten dat het besluit tot problemen voor de uitvoerbaarheid en handhaving zal leiden. DNB acht het huidige toezichtraamwerk passend en noemt dat de noodzakelijke kennis reeds aanwezig is. Wel merkt DNB op dat het besluit zou kunnen leiden tot toename van de toezichtinspanning en dat die inspanning, voor de verplichte kennisgeving bij een voorgenomen wijziging binnen een groep, deels kan worden verrekend in de vorm van leges. DNB noemt het voorts goed denkbaar dat niet alle houders van een groeps-vvgb tot het melden zullen overgaan, omdat veel van deze groeps-vvgb’s aan buitenlandse partijen zijn verleend en het aannemelijk is dat deze groep niet bekend zal zijn met de nieuwe meldplicht. En dat heeft gevolgen voor de handhaving: dat instrumentarium kan pas worden ingezet als DNB kennis heeft van bijvoorbeeld het niet-naleven van de meldplicht met betrekking tot wijzigingen die binnen de groep plaatsvinden.

De AFM heeft vier onderdelen van het besluit getoetst op uitvoerbaarheid: het onderdeel dat specifieke eisen aan volledig geautomatiseerd advies introduceert, het onderdeel dat voorziet in het verlagen van de frequentie van de verplichte accountantsverklaring op het kostprijsmodel, de gedeeltelijke omzetting van de huidige «passieve» provisietransparantieverplichting bij schadeverzekeringen in een «actieve» verplichting, en het onderdeel waarmee krachtens de Wet financiële markten BES gestelde diploma-eis voor bestuurders van assurantiebemiddelaars komt te vervallen. Uit de toets volgt dat de nieuwe bevoegdheden en verplichtingen uitvoerbaar zijn, mits aan het voorstel dat voorziet in de verplichting tot actieve provisietransparantie wordt toegevoegd dat bemiddelaars en adviseurs consumenten informeren als het daadwerkelijke provisiebedrag significant afwijkt van de eerdere indicatie (hierna uitgebreider). De AFM geeft verder aan dat voor het uitvoeren van het toezicht op actieve provisietransparantie beperkte nieuwe kosten moeten worden gemaakt. Voor de andere onderdelen uit het besluit voorziet de AFM (vooralsnog) geen benodigde wijzigingen in de toezichtkosten.

Bij het onderdeel actieve provisietransparantie heeft de AFM een viertal opmerkingen gemaakt. Deze opmerkingen worden hierna behandeld, voorzien van een reactie van de regering.

Ten eerste bepleit de AFM dat de adviseur of bemiddelaar de verplichting krijgt in geval van significante afwijking van de uiteindelijke provisie van de eerdere medegedeelde provisie (het fijnmazig gemiddelde) het bedrag van de uiteindelijke provisie alsnog mede te delen aan de consument. Zoals in het voorgaande omschreven heeft de regering ervoor gekozen om adviseurs en bemiddelaars toe te staan een zo nauwkeurig mogelijke indicatie van de provisie te geven in het geval zij de exacte provisie niet kunnen geven en hen dus niet te verplichten in elke situatie het exacte nominale bedrag mee te delen. Het mededelen van dit fijnmazig gemiddelde voldoet om het doel van de regeling te bereiken. Het doel van de regels voor actieve provisietransparantie is immers dat het gesprek tussen adviseur en consument over de dienstverlening op gang komt als de consument verneemt dat een vergoeding voor advies of bemiddeling is inbegrepen. Een bedrag in euro’s te horen krijgen is daarvoor nuttig en nodig, ook als dat een fijnmazig gemiddelde is. Het feit dat het moet gaan om een zo nauwkeurig mogelijke indicatie impliceert ook dat het gegeven bedrag ergens op gebaseerd moet zijn en dat een inspanning van de adviseur mag worden verwacht om tot een bedrag te komen dat de daadwerkelijke provisie zo goed mogelijk benadert. Daarmee verhoudt zich, naar het oordeel van de regering, niet goed dat het fijnmazig gemiddelde sterk afwijkt van de werkelijk ontvangen provisie. Tegelijkertijd acht de regering het, om het doel van het gesprek over de dienstverlening te bereiken, niet nodig dat aanvullende verplichtingen in het leven worden geroepen om deze daadwerkelijk ontvangen provisies te registreren per klant en te vergelijken met de meegedeelde provisies om vervolgens bij grote verschillen te kunnen terugkoppelen. De regering ziet ook geen aanleiding te veronderstellen dat adviseurs of bemiddelaars alleen onder druk van een secundaire, als het ware reparerende mededelingsplicht (bij significante afwijking alsnog het bedrag van de provisie) de primaire mededelingsplicht (exacte bedrag dan wel nauwkeurige indicatie daarvan) zullen naleven. De regering gaat ervan uit dat AFM de naleving van deze mededelingsplicht, net zoals in andere gevallen van enkele mededelingsplichten, kan onderzoeken en afdwingen: is (i) het bedrag medegedeeld en zo ja, is (ii) het bedrag exact dan wel een nauwkeurige indicatie die past binnen een bandbreedte van provisies van vergelijkbare producten en voorwaarden. Indien de evaluatie zou uitwijzen dat aanvullende maatregelen nodig zijn om de naleving van de kernverplichting om het fijnmazig gemiddelde mede te delen te bevorderen, neemt de regering alsnog in overweging om deze aanvullende verplichting te introduceren.

Ook plaatst de AFM de kanttekening dat de vormgeving van actieve transparantie open normen bevat die voor interpretatie vatbaar zijn. In reactie merkt de regering op dat het open karakter van elementen uit de norm, met name «zo nauwkeurig mogelijke indicatie», de naleving door adviseurs of bemiddelaars noch het wettelijk toezicht erop in de weg hoeven te staan, evenmin als in andere gevallen van (toezicht op de naleving van) verplichtingen op basis van open normen. Bijvoorbeeld, informatieverstrekking door een financiële dienstverlener dient onder andere «geen afbreuk» te doen aan verplicht te verstrekken informatie en dient «niet misleidend» te zijn (artikel 4:19, eerste en tweede lid, Wft). Ook deze kernnorm bevat open geformuleerde elementen. Deze open elementen geven inderdaad ruimte voor interpretatie, maar niet dusdanig dat de dienstverlener niet weet hoe te handelen naar de letter en de geest van deze informatieplicht. Het open karakter, ook van de verplichting om, in geval dat het exacte bedrag niet bekend is, een «zo nauwkeurig mogelijk indicatie» daarvan te geven, is naar het oordeel van de regering voldoende bepaald om daarmee in de praktijk uit de voeten te kunnen. Voor het geval dat het nodig blijkt om aanvullende normen te stellen om het probleem van niet-passende naleving van deze norm te voorkomen, geeft het gewijzigde artikel 86d de minister verder de bevoegdheid om regels te stellen over de wijze waarop de bemiddelaar of adviseur de nauwkeurige indicatie berekent en de bij die berekening in aanmerking te nemen factoren. Mocht voor een goede uitvoering of toezicht daarop het noodzakelijk blijken een of meerdere open normen nader in te vullen, dan kan de minister daartoe dus gebruik maken ter gelegenheid van deze bevoegdheid.

Ten derde merkt de AFM op dat de verplichting niet ziet op de wijze waarop de adviseur of bemiddelaar de provisie mededeelt aan de consument en verzoekt hierin te voorzien. De AFM stelt voor dat wordt bepaald dat de mededeling (ook) schriftelijk gebeurt. De regering ziet nu geen aanleiding expliciet voor te schrijven op welke wijze de adviseur of bemiddelaar de informatie verstrekt. Daarbij laat de regering een rol spelen dat de adviseur of bemiddelaar, op basis van passende vastlegging, moet kunnen aantonen te hebben voldaan aan deze mededelingsplicht, dat wil zeggen aan de plicht dat de consument het bedrag medegedeeld heeft gekregen. De AFM kan in het kader van het toezicht een beroep doen op haar bevoegdheid om inlichtingen in te winnen bij de adviseur of bemiddelaar, door te vragen dat de adviseur of bemiddelaar aantoont dat de consument de informatie over de provisie heeft ontvangen.

Ten slotte noemt de AFM dat zonder de benodigde data, over met name de nauwkeurige indicaties van het exacte bedrag ten opzichte van de uiteindelijk ontvangen provisies, de evaluatie van actieve provisietransparantie informatie mist. Dit punt is belangrijk en zal de regering opnemen met belanghebbendenorganisaties, die in het doen verzamelen van die data een belangrijke rol kunnen spelen.

Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft)

A

Aan artikel 1 BGfo wordt in alfabetische volgorde de definitie van geautomatiseerd advies toegevoegd. Bij geautomatiseerd advies wordt het werk van de fysieke adviseur volledig overgenomen door een geautomatiseerd systeem. De inventarisatie is gedigitaliseerd en het advies wordt volledig geautomatiseerd geproduceerd en gecommuniceerd. De enige rol van de mens is het (door)ontwikkelen van het systeem, het eventueel oplossen van storingen in de IT-systemen en het beantwoorden van specifieke ICT-vragen. Er kan daarbij wel sprake zijn van ondersteuning door een natuurlijk persoon op bijvoorbeeld ICT-gebied (als een programma is vastgelopen of het opstarten niet lukt, etc.) of feitelijke vragen als «moet ik mijn netto- of brutoloon invullen?». Wanneer alleen gebruik wordt gemaakt van automatisering om informatie van de klant te vergaren en te analyseren om het adviestraject te versimpelen of verkorten, is geen sprake van geautomatiseerd advies als bedoeld in dit besluit. Ook wanneer een deel van het advies automatisch wordt opgesteld, is nog geen sprake van geautomatiseerd advies. Bij deze twee vormen van automatisering is immers nog steeds een natuurlijk persoon verantwoordelijk is voor de inhoud van het advies.

B

In paragraaf 8 van de algemene toelichting is uiteengezet dat de termijn voor het nemen van een besluit na het verzoeken om nadere gegevens wordt gewijzigd, zodat het verzoeken om nadere gegevens niet langer tot een verkorting van de termijn kan leiden. De onderhavige artikelen voorzien daarin voor het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen.

C

Artikel 31c BGfo is niet meer van toepassing op beleggingsondernemingen. Artikel 31b bepaalt voor beleggingsondernemingen waaraan het organisatieonderdeel dat de compliance functie uitoefent, moet voldoen. Daarom is de verwijzing in artikel 23 naar artikel 31c aangepast.

D

Artikel 31 is gebaseerd op artikel 4:14, tweede lid, aanhef en onderdeel a, Wft en verwerkt artikel 1, derde lid, van gedelegeerde richtlijn (EU) 2021/127030. Het betreft een wijziging van artikel 5 van uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU. Aan artikel 31, eerste lid, is toegevoegd dat werknemers van een beheerder van een icbe dienen te beschikken over de nodige vakbekwaamheid en deskundigheid om te zorgen voor een doeltreffende integratie van duurzaamheidsrisico’s.

E

In artikel 32ab, tweede lid, wordt verwezen naar artikel 32a, eerste lid. Dit betreft een verkeerde verwijzing aangezien artikel 32ab betrekking heeft op financiëledienstverleners die betaalrekeningen, kredieten en spaarrekeningen distribueren en artikel 32a, eerste lid, betrekking heeft op beleggingsondernemingen die financiële instrumenten uitgeven, ontwikkelen of samenstellen. Er dient te worden verwezen naar artikel 32aa. Daarin is bepaald dat een financiële onderneming die een betaalrekening, krediet of spaarrekening aanbiedt of samenstelt en in de markt verkrijgbaar stelt, de financiëledienstverlener die de betaalrekening, het krediet of de spaarrekening distribueert dient te informeren over de kenmerken van het financieel product, de kenmerken en doelstellingen van de doelgroep en de distributiestrategie. De financiëledienstverlener kan op basis van de informatie die is verkregen van de aanbieder en de informatie over haar eigen cliënten de doelgroep en de distributiestrategie bepalen.

F

In artikel 32da zijn de regels voor geautomatiseerd advies opgenomen. Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:15, eerste lid, Wft. De regels voor geautomatiseerd advies in dit besluit zijn bedoeld om ten aanzien van de gesignaleerde risico’s waarborgen in te bouwen en om te expliciteren dat de artikelen die betrekking hebben op advies gegeven door een natuurlijk persoon eveneens van toepassing zijn op geautomatiseerd advies. Dat betekent onder meer dat bij een geautomatiseerd advies ook conform artikel 4:23, eerste lid, Wft (i) informatie ingewonnen moet worden over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling en risicobereidheid van een consument of cliënt, (ii) dat het advies gebaseerd moet zijn op deze informatie en (iii) dient te worden toegelicht wat de overwegingen zijn die aan het advies ten grondslag liggen. Dit artikel is niet van toepassing op beleggingsadvies en het beheren van individueel vermogen, omdat hiervoor in het regelgevend kader al bepalingen zijn opgenomen. Dit is geregeld in de artikelen 21 en 54, eerste lid, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/56531.

In het eerste lid is opgenomen dat een financiëledienstverlener per financieel product waarover geautomatiseerd advies wordt gegeven een of meer personen dient aan te wijzen die verantwoordelijk zijn voor het geautomatiseerd systeem en de geautomatiseerde adviezen. De financiëledienstverlener draagt er zorg voor dat de personen die verantwoordelijk zijn voor het geautomatiseerd systeem en de geautomatiseerde adviezen vakbekwaam zijn. Deze personen dienen te beschikken over de benodigde vakbekwaamheid om het advies rechtstreeks te kunnen geven. Dat wil zeggen over een diploma zoals is voorgeschreven voor de fysieke advisering over de financiële producten waarop het geautomatiseerd advies betrekking heeft (zie artikel 7 BGfo). Indien het geautomatiseerd systeem bijvoorbeeld adviseert over hypotheken dan dient de persoon die verantwoordelijk is voor het geautomatiseerd systeem voor hypotheekadviezen te beschikken over het Wft-diploma Adviseur hypothecair krediet en dient hij of zij deze door middel van PE-examens geldig te houden. Hierbij is overigens niet vereist dat de verantwoordelijke persoon zelf in staat is om het algoritme te wijzigen, wel dat hij of zij zeker kan stellen dat de uitkomst, zijnde geautomatiseerd advies, in elk scenario geschikt is voor de desbetreffende consument of cliënt. Daarbij is het van belang dat de bevindingen van de verantwoordelijke persoon de juiste opvolging krijgen. Dit betekent dat de verantwoordelijke persoon een bepaalde mate van zeggenschap binnen de onderneming dient te hebben, in ieder geval ten aanzien van de geautomatiseerde adviezen.

Het is belangrijk dat een geautomatiseerd systeem dat wordt gebruikt voor advies zorgvuldig wordt ontwikkeld, gecontroleerd en wordt onderhouden, zodat altijd de geldende vakinhoudelijke inzichten toegepast worden en het gegenereerde advies past bij de klantsituatie. In het tweede lid is opgenomen dat voordat het geautomatiseerd systeem in gebruik wordt genomen, de financiëledienstverlener analyses dient uit te voeren waaruit blijkt dat het geautomatiseerd systeem werkt en alle adviesonderdelen passen bij en aansluiten op de informatie die door de consument is verstrekt (of cliënt als het om een verzekering gaat). Dit betekent onder meer dat voorafgaand aan de ingebruikname van het geautomatiseerd systeem bepaald moet worden wat de geschikte doelgroep en het financieel product is waarvoor geautomatiseerd advies kan worden gegeven. Hoe minder complex de klantsituatie en het betreffende financieel product is, hoe minder variaties er zijn die in het geautomatiseerd systeem ingebouwd moeten worden om een geautomatiseerd advies te generen dat geschikt is voor de desbetreffende klant. Indien de financiëledienstverlener ervoor gekozen heeft om het geautomatiseerd systeem niet zelf te ontwikkelen, maar om deze in te kopen, geldt de verplichting om het gebruik van het geautomatiseerd systeem te analyseren voor de financiëledienstverlener onverkort. De financiëledienstverlener blijft ook in dat geval verantwoordelijk voor het feit dat er analyses worden uitgevoerd waaruit blijkt dat het geautomatiseerd systeem werkt. Waar nodig dient de financiëledienstverlener hier nadere afspraken over te maken met de leverancier van het geautomatiseerd systeem en een intern beheersingsproces in te regelen. Ook bij de inkoop moet de financiëledienstverlener de rationale, risico’s en beslisregels achter het algoritme begrijpen.

Het derde lid bevat de verplichting om de geautomatiseerde adviezen periodiek en wanneer daar aanleiding toe is te controleren en indien nodig aan te passen, zodat het geautomatiseerd advies past en aansluit op de consument of door de cliënt verstrekte informatie over zijn situatie en doelstellingen. Na ingebruikname moet periodiek zeker worden gesteld dat het geautomatiseerd systeem alleen beschikbaar is voor de beoogde doelgroep en de vakbekwaamheidseisen zijn toegepast en worden nagekomen. Hierbij wordt de financiëledienstverlener geacht het geautomatiseerd systeem in ieder geval te controleren en daar waar nodig aan te passen wanneer er een wijziging heeft plaatsgevonden in de vakbekwaamheidseisen. Wanneer er geen wijzigingen van de vakbekwaamheidseisen zijn, dan ligt het in de rede om een dergelijke controle frequent uit te voeren. De financiëledienstverlener moet daarbij de werking van het geautomatiseerd systeem als geheel als ook op het niveau van de verschillende onderdelen analyseren. Deze analyses bestrijken in ieder geval uiteenlopende scenario’s, zodat kan worden vastgesteld dat het geautomatiseerd advies nog steeds voldoet aan de vastgelegde vereisten en een advies genereert wat past bij en aansluit op de door de consument of cliënt verstrekte informatie. Het geautomatiseerd systeem moet ervoor zorg dragen dat het voldoende informatie inwint en dat het advies ook op die informatie is gebaseerd.

Het vierde lid schrijft voor dat indien een geautomatiseerd systeem afbreuk doet aan het geautomatiseerd advies de financiëledienstverlener adequate maatregelen moet treffen met als resultaat dat verdere afbreuk wordt voorkomen. Deze verplichting strekt zich uit tot de gegeven geautomatiseerde adviezen bij nieuwe en bestaande klanten van het desbetreffende financieel product. Onderdeel a regelt dat verdere activiteiten worden gestaakt ten aanzien van het financiële product waar de fout in het geautomatiseerd advies zich heeft voorgedaan totdat de oorzaak van het niet voldoen aantoonbaar is verholpen. Onderdeel b bevat de verplichtingen dat de financiëledienstverlener extra controles uitoefent om de fout, als bedoeld in onderdeel a, te onderzoeken en te bezien of de fout zich ook in andere adviestrajecten voordoet. Onderdeel c bepaalt dat elke directe ontvanger van het geautomatiseerde advies waar mogelijk een fout in zit zo spoedig mogelijk over de ontdekte onvolkomenheid wordt geïnformeerd.

G

Het betreft hier het herstel van een omissie.

H

Artikel 61 is gebaseerd op artikel 4:20, eerste lid, Wft. Op grond van het eerste lid, onderdeel e, dient een schadeverzekeraar een cliënt te informeren over welke diensten hij verleent aan de cliënt (eerste lid, onderdeel e). Tevens dient de schadeverzekeraar de cliënt te informeren over de aard en het bedrag van de vergoeding die hij aan derden, niet zijnde een bemiddelaar of adviseur, betaalt voor het aanbrengen van een nieuwe cliënt (onderdeel f), bij voorkeur in relatie tot de kenmerken van de dienstverlening. Derden zijn dan bijvoorbeeld prijsvergelijkingssites die niet tevens bemiddelaar of adviseur zijn, die een vergoeding van een schadeverzekeraar krijgen voor elke cliënt die via de website van de prijsvergelijker op de website van de verzekeraar komt en vervolgens daar een verzekering afsluit.

I

Artikel 63a implementeert artikel 24, eerste en tweede lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie32 en is gebaseerd op artikel 4:20, eerste lid, Wft. Het eerste lid van artikel 63a wordt aangepast zodat duidelijk is dat het eerste lid betrekking heeft op een verzekering die wordt aangeboden samen met een aanvullend product (niet zijnde een verzekering) of aanvullende dienst, als onderdeel van een pakket of dezelfde overeenkomst. Het hoeft derhalve niet te gaan om een verzekering in combinatie met een ander financieel product of financiële dienst. Het kan ook betrekking hebben op een bemiddelaar in verzekeringen die samen met de verzekering waarin hij bemiddelt bijvoorbeeld een arbodienst aanbiedt.

J

Een aanbieder van hypothecair krediet hoeft niet te voldoen aan de voorwaarden in lid 1 van dat artikel, als deze aanbieder een aanvullend hypothecair krediet van ten hoogste 25.000 euro aanbiedt en de consument het aanvullend hypothecair krediet binnen 5 jaar afsluit. In artikel 80e, tweede lid, dient om die reden «aanvraagt» vervangen te worden door «afsluit».

K

Artikel 86c, vierde lid, vervalt aangezien personen die op grond van artikel 11, derde lid, van de Vrijstellingsregeling Wft zijn vrijgesteld op grond van artikel 168a BGfo geen provisie mogen verschaffen of ontvangen voor het verlenen van een beleggingsdienst of nevendienst aan een niet-professionele belegger (artikel 35a, eerste lid, onderdeel I, Vrijstellingsregeling Wft). Het gaat om personen die beleggingsdiensten verlenen als bedoeld in onderdeel a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst met betrekking tot rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of icbe. Artikel 86c, vierde lid, schrijft eveneens voor dat deze personen geen provisie mogen verschaffen of ontvangen. Artikel 86c, vierde lid, is daarom overbodig.

Artikel 86d bevat een provisieverbod voor bepaalde producten, tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Een van deze voorwaarden is provisietransparantie. Artikel 86d is gebaseerd op artikel 4:25a Wft. In artikel 86d, eerste lid, onderdeel b, wordt voor de dienstverlening aan consumenten de tot nog toe geldende passieve provisietransparantie vervangen door een verplichting tot actieve provisietransparantie (zie ook paragraaf 4 van de algemene toelichting). Voortaan moet een adviseur of bemiddelaar de consument actief informeren over de provisie die de aanbieder betaalt in ruil voor respectievelijk het advies of de bemiddeling (afsluit- of doorlopende provisies). Als dat bedrag nog niet exact bekend is, moet hij daarvan een zo nauwkeurig mogelijke indicatie (het «fijnmazig gemiddelde») geven. Deze mededeling mag de adviseur of bemiddelaar zo vroeg mogelijk doen, mits zo nauwkeurig mogelijk en moet gebeuren uiterlijk vóór het einde van de desbetreffende financiële dienstverlening, dat wil zeggen uiterlijk tegelijk met het door een adviseur uit te brengen advies of, bij bemiddeling, voordat de overeenkomst wordt gesloten (vgl. artikel 86i, eerste en tweede lid, en het nieuwe derde lid). Als het gaat om advies aan of bemiddeling voor een cliënt die geen consument is blijft de regeling onveranderd, namelijk dat informatie over het bedrag van de provisie op verzoek moet worden gegeven. Daarbij blijft ook de mogelijkheid bestaan om de wijze van berekening te geven als het bedrag van de provisie nog niet bekend is.

Het nieuwe derde lid van artikel 86d geeft de Minister van Financiën de bevoegdheid tot het stellen van technische regels over de wijze van berekening van de indicatie van het bedrag van de provisies, indien het exacte bedrag (nog) niet bekend is. Deze regels kunnen betrekking hebben op factoren die de adviseur of de bemiddelaar in acht moet nemen bij de berekening van de indicatie van het van het provisiebedrag. Uitgangspunt voor die regels is dat de consument het gemiddelde te zien krijgt van de provisies van vergelijkbare producten met vergelijkbare risicodekkingen, uitgedrukt in een bedrag in euro’s. De indicatie is nauwkeuring indien deze het uiteindelijke, exacte bedrag van de provisies benadert. De bemiddelaar of adviseur mag de consument zo vroeg mogelijk informeren, mits zo nauwkeurig mogelijk, over de provisie. De bemiddelaar of adviseur moet deze informatie uiterlijk voorafgaand aan het einde van de dienstverlening geven, dus uiterlijk voordat de bemiddeling of advisering is voltooid. Mocht er aanleiding zijn om regels te stellen, dan zal de minister in overleg treden met belanghebbende organisaties en de AFM.

Het nieuwe vierde lid (dat in de plaats komt van het bestaande derde lid) bepaalt dat de verplichting tot actieve provisietransparantie geldt voor overeenkomsten die op of na 1 juli 2024 zijn gesloten. Op bestaande overeenkomsten blijft de oude passieve transparantieverplichting zoals die luidt op 30 juni 2024, van toepassing. Dit is ook van belang voor al bestaande overeenkomsten waarbij de adviseur of bemiddelaar een doorlopende provisie ontvangt. Met de datum van 1 juli 2024 wordt aangesloten bij he moment van inwerkingtreding van het besluit (zie artikel ZII).

M

Artikel 86g is gebaseerd op artikel 4:25b Wft. Artikel 86g bepaalt dat verzekeraars een kostprijsmodel dienen te ontwikkelen waarmee de advies- en distributiekosten juist en volledig worden toegerekend aan het financieel product. De advies- en distributiekosten hebben betrekking op de eerste fase van een klantcontact tot het sluiten van de overeenkomst voor een specifiek financieel product. Voor de berekening van de advies- en distributiekosten worden alle (directe en indirecte) kosten van dienstverlening meegenomen die zijn toe te rekenen aan het advies en zijn gericht op het tot stand brengen van een overeenkomst met betrekking tot het product. Het tweede lid vervalt dat bepaalt dat de accountant dit jaarlijks controleert. Daarvoor in de plaats komt de jaarlijkse rapportage van de aanbieder in combinatie met een accountantscontrole op gezette momenten. In deze rapportage dient de aanbieder te rapporteren of het kostprijsmodel de advieskosten en distributiekosten juist en volledig toerekent aan de financiële producten en dient te worden vermeld of de basis voor de berekening en toewijzing van de advieskoten en distributiekosten materieel afwijkt van het voorgaande jaar. De aanbieder dient vervolgens de juistheid van het rapport te laten controleren wanneer een materiële wijziging van het kostprijsmodel heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld in het jaar waarin gestart wordt of waarin een ander systeem voor toewijzing van kosten gehanteerd wordt). Hierbij is het aan de aanbieder om een gemotiveerde afweging te maken van het feit of het al dan niet om een materiële wijziging gaat. Het derde lid regelt dat de juistheid van het rapport wordt gecontroleerd door een accountant wanneer een materiele wijziging van het kostprijsmodel heeft plaatsgevonden of twee opeenvolgende jaren zijn verstreken nadat het kostprijsmodel door een accountant is gecontroleerd. De accountant controleert of de advieskosten en distributiekosten juist en volledig zijn toegerekend aan de financiële producten, bedoeld in het eerste lid.

N

De wijzigingen in artikel 86i houden verband met de wijzigingen van de artikelen 61 en 86d (zie onderdelen H en L). Aan de opsomming in artikel 86i, eerste lid, wordt evenals in artikel 61, eerste lid, «de kenmerken van zijn dienstverlening» toegevoegd, terwijl in artikel 86i de bij de advisering aan consumenten of de bemiddeling voor consumenten de actief te verstrekken informatie over afsluitprovisies of doorlopende provisies wordt toegevoegd aan de informatie die een adviseur of bemiddelaar bij zijn dienstverlening verplicht is te verstrekken (zie het nieuwe derde lid).

O

De termijn voor het nemen van een besluit na het verzoeken om nadere gegevens wordt gewijzigd, zodat het verzoeken om nadere gegevens niet langer tot een verkorting van de termijn kan leiden.

P

Door vernummering van de leden van artikel 4:37c dienen de verwijzingen naar de leden van artikel 4:37c in artikel 88b te worden aangepast.

Q

De termijn voor het nemen van een besluit na het verzoeken om nadere gegevens wordt gewijzigd, zodat het verzoeken om nadere gegevens niet langer tot een verkorting van de termijn kan leiden.

R

Door vernummering van de leden van artikel 4:37c dienen de verwijzingen naar de leden van artikel 4:37c in het opschrift van paragraaf 10.3.1 te worden aangepast.

S

Door vernummering van de leden van artikel 4:37c dienen de verwijzingen naar de leden van artikel 4:37c in artikel 115b te worden aangepast.

T

Artikel 126a is gebaseerd op 4:59a, derde lid, Wft en verwerkt artikel 1, zesde lid, van de richtlijn (EU) 2021/1270. Het betreft een wijziging van artikel 17, derde lid, van uitvoeringsrichtlijn 2010/43/EU. Een beheerder dient bij het bepalen van de soorten van belangenconflicten rekening te houden met de belangen van door hem beheerde icbe’s. In het derde lid is bepaald dat de beheerder bij het bepalen van de soorten belangenconflicten die de belangen van de door hem beheerde icbe’s kunnen schaden, rekening dient te houden met de belangenconflicten die ontstaan als gevolg van de integratie van duurzaamheidsrisico’s in zijn processen, systemen en interne controle.

U

Artikel 144 (oud) vervalt. De bewaarder dient ervoor te zorgen dat de verkoop, de uitgifte, de inkoop, de terugbetaling en de intrekking van de rechten van deelneming in de icbe geschieden in overeenstemming met het fondsreglement of de statuten (artikel 147f BGfo jo. artikel 22, derde lid, onderdeel a van richtlijn 2014/91/EU33 (UCITS V)). De bewaarder controleert derhalve ook of wordt voldaan aan de beleggingsrestricties zoals opgenomen in de artikelen 130 tot en met 143 BGfo. De bewaarder van een icbe dient op grond van artikel 4:62t, tweede lid, Wft alle gegevens van door hem verrichte diensten en transacties bij te houden die de AFM redelijkerwijs nodig heeft ten behoeve van het toezicht op de naleving van het ingevolge de Wft bepaalde door de bewaarder. Gelet hierop is het voorschrift dat een icbe een mededeling van de accountant dient te overleggen aan de AFM waaruit blijkt dat de icbe in overeenstemming heeft gehandeld met de artikelen 130 tot en met 143 BGfo overbodig geworden.

Artikel 144 (nieuw) is gebaseerd op artikel 4:61, eerste lid, Wft en verwerkt artikel 89 van de richtlijn instellingen voor collectieve beleggingen in effecten.34 Artikel 144 voorziet in een algemeen verbod op het verkopen van financiële instrumenten vanuit een ongedekte positie om zware verliezen voor icbe’s te vermijden. In artikel 144 is opgenomen dat een beheerder van een icbe of bewaarder van een icbe geen financiële instrumenten mag verkopen vanuit een ongedekte positie (ongedekt short gaan). Het gaat dan om aandelen, obligaties en andere door uitgevende instellingen uitgegeven waardebewijzen, geldmarktinstrumenten of derivaten zoals opties, futures of swaps. Hieronder valt ook het ongedekt schrijven van call-opties. Verkopen vanuit een ongedekte positie zijn alle transacties waarbij een icbe geconfronteerd wordt met het risico dat zij financiële instrumenten moet kopen tegen een hogere prijs dan die waartegen de financiële instrumenten zullen worden geleverd en daardoor et een verlies te maken krijgt en met het risico dat zij niet in staat blijkt op de vervaldatum van de transactie bij de afwikkeling het onderliggende financiële instrument te leveren. Met deze risico’s moet steeds rekening worden gehouden bij transacties in het kader waarvan een beheerder van een icbe zich verplicht ziet financiële instrumenten op de markt te kopen om aan haar verplichtingen te voldoen. In die gevallen loopt de beheerder van een icbe het risico alle of een deel van de verbintenissen die zij in het kader van een derivatentransactie is aangegaan, niet te kunnen nakomen.

V

Artikel 147, eerste lid, is gebaseerd op artikel 4:61, eerste lid, Wft en in lijn gebracht met artikel 76 van de richtlijn instellingen voor collectieve beleggingen in effecten. Het tweede en derde lid kunnen vervallen omdat die leden betrekking hadden op icbe-maatschappijen die zelf activa beheren en die activa niet in bewaring hoefden te geven bij een bewaarder (artikel 126 BGfo (oud)). Door richtlijn 2014/91/EU dienen de activa van een icbe altijd te worden bewaard door een bewaarder waardoor deze artikelleden overbodig zijn geworden.

W

De artikelen die van toepassing zijn op een bewaarder van een beleggingsinstelling en een bewaarder van een icbe zijn sinds maart 2016 bij de Implementatiewet wijziging icbe’s in een aparte paragraaf (paragraaf 4.3.1.4e Bewaarders) opgenomen, om de overzichtelijkheid te bevorderen. De artikelen 4:57a en 4:57b zijn toen vervallen en vervangen door de artikelen 4:62v en 4:62w. In artikel 147a, tweede lid, zijn nu de juiste verwijzingen opgenomen.

X

Artikel 147hh is overbodig geworden en vervalt omdat in artikel 1c van de Vrijstellingsregelging Wft vrijstelling is geregeld van artikel 2:3g, eerste lid, van de wet.

Y

De verwijzing naar artikel 126 BGfo in onderdelen 7.5 en 7.9 van bijlage I vervalt omdat artikel 126 is vervallen en geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen icbe’s die hun activa laten bewaren door een bewaarder en icbe’s die geen bewaarder hebben. Alle icbe’s dienen hun activa te laten bewaren door een bewaarder. Vanwege dezelfde reden kan onderdeel 7.14 vervallen.

Artikel II (Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft)

In paragraaf 6 van het algemeen deel van de toelichting is aangegeven dat het BMfo wordt aangepast naar aanleiding van een tweetal eerdere uitbreidingen in de Wft van de categorieën van personen op wie de eisen van geschiktheid en betrouwbaarheid betrekking hebben. De onderdelen A tot en met K en N tot en met R houden hiermee verband.

Teneinde de redacties zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen wordt in de onderdelen K, O en Q de redactie ten aanzien van vakbekwaamheid in lijn gebracht met de (nieuwe) redactie ten aanzien van geschiktheid, en wordt met de onderdelen L en M de redactie ten aanzien van betrouwbaarheid in lijn gebracht met de (nieuwe) redactie ten aanzien van geschiktheid.

Verder wordt in onderdeel B de verwijzing naar de wettelijke grondslagen verbeterd, worden in de onderdelen N en R een technische respectievelijk redactionele verbetering aangebracht, en wordt met onderdeel S een incomplete verwijzing verbeterd.

Artikel III (Besluit prudentiële regels Wft)

A

In de lijst met definities in artikel 1 kunnen verschillende definities vervallen die als gevolg van eerdere wijzigingen niet meer voorkomen in het Bpr.

B

Met de wijziging van artikel 26h wordt het eerste lid het nieuwe vierde lid en wordt de reikwijdte van dat lid aangepast. Het vierde lid implementeert artikel 97, derde lid, van de richtlijn betaaldiensten. Daarin is bepaald dat ten aanzien van het eerste lid van artikel 97 beveiligingsmaatregelen getroffen dienen te worden. Gelet hierop dient een betaaldienstverlener beveiligingsmaatregelen te treffen en in authenticatieprocedures te voorzien indien hij sterke cliëntauthenticatie toepast.

Daarnaast wordt een nieuw lid (lid 7) toegevoegd. Dit lid beoogt te bewerkstellingen dat bij de naleving van artikel 26h de door de EBA op grond van artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten opgestelde technische reguleringsnormen in acht worden genomen. De thans in artikel 26h opgenomen verwijzing naar artikel 98 van de richtlijn betaaldiensten is daartoe niet toereikend, mede daar in laatstgenoemd artikel zelf geen inhoudelijke normen zijn opgenomen. Met onderhavige wijziging wordt deze omissie hersteld.

C

Naar aanleiding van de richtsnoeren inzake uitbesteding35 die op 25 februari 2019 zijn uitgebracht door de Europese Bankautoriteit (EBA) wordt artikel 32 Bpr gewijzigd. Voornoemde richtsnoeren hebben betrekking op uitbesteding van werkzaamheden binnen de EER door banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen. Op grond van de EBA-verordening zijn toezichthoudende autoriteiten, zoals DNB, en financiële instellingen verplicht om zich tot het uiterste in te spannen om te voldoen aan richtsnoeren die door EBA worden uitgebracht.36

Gebleken is dat het Nederlands wettelijk kader met betrekking tot uitbesteding verder in lijn kan worden gebracht met de relevante Europese regelgeving en de richtsnoeren van de EBA.37 Thans volgt uit artikel 32 Bpr dat de regels uit artikel 29 tot en met 31 van het Bpr niet van toepassing zijn indien een financiële onderneming werkzaamheden uitbesteedt aan een onderneming binnen dezelfde groep (intra-groep uitbesteding). Op intra-groep uitbesteding zijn op grond van de relevante Europese richtlijnen echter dezelfde vereisten van toepassing als op uitbesteding van werkzaamheden aan een onderneming buiten de groep. In het uitbestedingsbeleid en de uitbestedingsprocedures van een financiële onderneming dient ook met deze vorm van uitbesteding rekening te worden gehouden. Uit de richtsnoeren van de EBA volgt in dit kader dat de risico’s verbonden aan intra-groep uitbesteding door banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen niet noodzakelijkerwijs kleiner zijn. Het toezicht op de uitbestedende instelling kan proportioneel worden ingevuld, afhankelijk van de inschatting van de risico’s die met uitbesteding gepaard gaan.

Gelet op het voorgaande wordt met onderhavige wijziging bepaald dat de uitzondering van artikel 32 Bpr niet van toepassing is op banken, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen. Als gevolg van deze wijziging zullen de regels met betrekking tot uitbestedingsbeleid en -procedures en uitbestedingsovereenkomsten ook van toepassing zijn op deze instellingen wanneer zij werkzaamheden uitbesteden binnen de groep waarvan zij deel uitmaken. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat uit artikel 32a Bpr volgt dat, waar het betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen betreft, de regels met betrekking tot uitbesteding uit dit hoofdstuk van het Bpr uitsluitend van toepassing zijn indien sprake is van uitbesteding van «belangrijke werkzaamheden».

Van de gelegenheid wordt tevens gebruik gemaakt om artikel 32 Bpr op eenzelfde wijze te wijzigen waar het premiepensioeninstellingen betreft. Ook voor premiepensioeninstellingen geldt dat er op grond van de relevante Europese regelgeving niet op voorbaat onderscheid gemaakt kan worden tussen uitbesteding aan ondernemingen binnen, dan wel buiten de groep.38

D

De termijn voor het nemen van een besluit na het verzoeken om nadere gegevens wordt gewijzigd, zodat het verzoeken om nadere gegevens niet langer tot een verkorting van de termijn kan leiden.

E

De wijziging van het opschrift heeft ten doel dat opschrift in lijn te brengen met de inhoud van het hoofdstuk, aangezien bepalingen over de actuaris daarin niet meer voorkomen als gevolg van de implementatie van de richtlijn solvabiliteit II en de Omnibus II richtlijn.

F

De wijzigingen in het eerste tot en met derde lid van artikel 137 hebben ten doel de tekst van die leden in lijn te brengen met de artikelen waarnaar verwezen wordt. In die artikelen komt de actuaris namelijk niet meer voor als gevolg van de implementatie van de richtlijnen solvabiliteit II en Omnibus II.

G

De introductie van artikel 140 Bpr houdt verband met de introductie van een meldplicht in artikel 3:103a Wft, aangaande voorgenomen wijzigingen binnen een groep, die tot gevolg hebben dat een groepsmaatschappij een gekwalificeerde deelneming in een financiële onderneming zal houden, verwerven of zal vergroten, dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming zal gaan uitoefenen. Het betreft gevallen waarin eerder door DNB, dan wel de ECB, een verklaring van geen bezwaar (vvgb) is verleend die geldt voor alle groepsmaatschappijen gezamenlijk (groeps-vvgb).39

In artikel 140 Bpr wordt invulling gegeven aan de gegevens die een groepsmaatschappij moet verstrekken bij een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:103a, eerste lid, Wft. Uit de systematiek van artikel 3:103a Wft volgt dat de verplichting om DNB in kennis te stellen van een voorgenomen wijziging binnen de groep rust op de groepsmaatschappij waaraan eerder de groeps-vvgb is verleend, doorgaans de topholding van een groep, alsmede op de overige bij de wijziging betrokken groepsmaatschappijen. Dat neemt niet weg dat aan de verplichting kan worden voldaan door één van de groepsmaatschappijen, zodat DNB slechts één melding van de voorgenomen wijzigingen ontvangt. Daarbij zal de meldende groepsmaatschappij informatie moeten verstrekken die DNB in staat stelt om te beoordelen of zij, dan wel de ECB, op grond van artikel 3:103a Wft kan instemmen met de voorgenomen wijziging.

Voor het vaststellen van de te verstrekken gegevens is aansluiting gezocht bij artikel 138 Bpr, alsmede bij de in dit kader relevante Europese richtlijnen40 en de gezamenlijke richtsnoeren die door de Europese Bankenautoriteit (EBA), de Europese Pensioen- en Verzekeringsautoriteit (EIOPA) en de Europese Effecten- en Marktenautoriteit (ESMA) zijn opgesteld met betrekking tot de prudentiële beoordeling van een verwerving of verhoging van een gekwalificeerde deelneming in de financiële sector (gezamenlijk: European Supervisory Authorities, ESA’s).41 In artikel 138 Bpr staan de gegevens genoemd die bij een aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar moeten worden verstrekt. In artikel 23, vierde lid, van de richtlijn kapitaalvereisten42 is bepaald dat de te verstrekken informatie in verhouding moet staan tot en afgestemd moet zijn op de aard van de kandidaat-verwerver en de voorgenomen verwerving. Eenzelfde bepaling is onder meer ook opgenomen in de richtlijn Solvabiliteit II43 en de herziene richtlijn betaaldiensten.44 Tot slot wordt in de gezamenlijke richtsnoeren van de ESA’s overwogen dat een melding van een wijziging binnen een groep informatie dient te bevatten over de op handen zijnde veranderingen binnen de groep en de nieuwe personen en/of entiteiten binnen een groep die direct of indirect een deelneming verwerven of vergroten, of die het dagelijks beleid bepalen.

Uitgaande van het voorgaande is in artikel 140 Bpr bepaald dat de gegevens, bedoeld in artikel 138 Bpr, moeten worden verstrekt, voor zover deze verband houden met de voorgenomen wijziging binnen de groep. Dit komt onder meer tot uitdrukking met de woorden «als gevolg van de voorgenomen wijziging» in onderdelen b en c. Daarmee wordt beoogd te verduidelijken dat tot deze gegevens geen informatie behoort over (mede)beleidsbepalers waarvan, onder andere, de betrouwbaarheid reeds eerder, bijvoorbeeld in het kader van de oorspronkelijke aanvraag voor een groeps-vvgb, is vastgesteld. Het betreft derhalve slechts gegevens van de entiteiten en personen die, naar aanleiding van de voorgenomen wijziging, het beleid van de betreffende financiële onderneming (kunnen) gaan (mede) bepalen. Onderdeel d betreft daarnaast bescheiden waarin de financiële positie van de bij de wijziging betrokken groepsmaatschappijen tot uitdrukking komt. Het is voorstelbaar dat deze informatie reeds bij de toezichthouder bekend is, uit hoofde van de uitoefening van haar doorlopend toezicht. Dit zal met name het geval zijn indien DNB, of de ECB, op geconsolideerde basis toezicht houdt. Om die reden is in onderdeel d expliciet bepaald dat deze informatie slechts behoeft te worden verstrekt, voor zover DNB niet reeds over deze gegevens beschikt. Tot slot wordt opgemerkt dat de informatie bedoeld in onderdeel a en e, in de praktijk kan overlappen. Met de toevoeging van onderdeel d is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de toezichthouder in kennis moet worden gesteld van de volledige juridische groepsstructuur, zoals deze naar aanleiding van een voorgenomen wijziging eruit zal zien. Ook indien bij de voorgenomen wijziging slechts een beperkt aantal groepsmaatschappijen betrokken is. Het ligt in de rede dat DNB nadere informatie verschaft over de te verstrekken gegevens en bescheiden, bijvoorbeeld in de vorm van een kennisgevingsformulier.

H

De artikelen die verwijzen naar deze bijlagen zijn reeds vervallen of vervangen waardoor deze bijlagen kunnen vervallen.

Artikel IV (Besluit financiële markten BES)

A

Middels artikel 1:10a worden betaaldienstverleners gevestigd in Europees Nederland en in bezit van een vergunning in de zin van artikel 2:3a Wft uitgezonderd van de verplichtingen van de Wfm BES. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de grondslag opgenomen in artikel 1:3, vierde lid, Wfm BES om bij besluit bepaalde financiële ondernemingen uit te zonderen van de wet door in artikel 1:10a een uitzondering op te nemen in het Besluit financiële markten BES. Dit betekent concreet dat deze ondernemingen Europees Nederlandse eurobetaal- of eurospaarrekeningen beschikbaar mogen stellen aan ingezetenen van Caribisch Nederland zonder dat zij in bezit hoeven te zijn van een vergunning op basis van de Wfm BES of moeten voldoen aan de verplichtingen uit de Wfm BES. Dat houdt in dat het wegnemen van formele belemmeringen zoals het aanpassen van systemen of procedures voor ingezetenen van Caribisch Nederland niet neerkomt op overtreding van de Wfm BES. Aangezien de rekening formeel in Europees Nederland wordt gehouden en de betaalrekening in de eerste plaats deelname aan het Europees Nederlandse betalingsverkeer biedt zijn de gedragsregels van de Wft van toepassing, niet de gedragsregels van de Wfm BES. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen Caribisch- en Europees-Nederlandse rekeninghouders.

B en C

Met onderdeel C komt artikel 3:4 Bfm BES te vervallen. Hiermee vervalt de bij besluit voorgeschreven geschiktheidstoets voor beleidsbepalers bij assurantiebemiddelaars. Dat betekent dat geschiktheid voor beleidsbepalers bij assurantiebemiddelaars niet meer aangetoond wordt middels een bij regeling aangewezen diploma. In plaats daarvan zal de toetsing van de geschiktheid plaatsvinden aan de hand van de Beleidsregel geschiktheid AFM en DNB toepassing en uitvoering Wfm BES en Wwft BES 2012. Daarin is bepaald dat de Beleidsregel geschiktheid 2012 overeenkomstig wordt toegepast, en dat betekent dat de geschiktheid van de beleidsbepaler in ieder geval blijkt uit diens opleiding, werkervaring en competenties en de doorlopende toepassing hiervan.

Onderdeel B strekt ertoe om de verwijzing naar artikel 3:4 in artikel 1:12 te vervallen.

D

Artikel 3:29 is aangepast in verband met het vervallen van artikel 3:4. Artikel 3:29 verplicht feitelijk leidinggevenden en medewerkers van assurantiebemiddelaars in bezit te zijn van een diploma. In artikel 3:29 werd verwezen naar de diploma’s voor dagelijkse beleidsbepalers bij assurantiebemiddelaars aangewezen bij ministeriële regeling op grond van artikel 3:4. Artikel 3:4 vervalt, maar de eis blijft gehandhaafd voor feitelijke leidinggevenden en werknemers door een nieuwe grondslag om dergelijke diploma’s bij ministeriële regeling aan te wijzen in artikel 3:29 op te nemen.

Artikel V (Besluit bestuurlijke boetes financiële sector)

A

Het betreft een technische wijziging van een verouderde verwijzing. De verwijzing naar de basisbedragen voor overtredingen is aangepast naar artikel 49, tweede lid, Wet toezichtkantoren 2018.

B

In artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector is een opsomming opgenomen van artikelen uit de Wft en daarop gebaseerde algemene maatregelen van en daarbij behorende boetecategorieën.

De eerste opdracht strekt tot beboetbaarstelling van artikel 3:29, vierde lid, Wft. Uit artikel 3:9a Wft volgt dat de uiteindelijk belanghebbende (ultimate beneficial owner, ubo) van een wisselinstelling met zetel in Nederland – gelet op zijn of haar reputatie – geschikt dient te zijn en dat de betrouwbaarheid van deze ubo buiten twijfel dient te staan. In dat kader rust op wisselinstellingen een aantal kennisgevingsverplichtingen richting de toezichthouder, bijvoorbeeld wanneer de identiteit van de ubo wijzigt. Omdat een wisselinstelling daarbij in bepaalde gevallen informatie nodig zal hebben van de betreffende ubo, is deze persoon op grond van artikel 3:29, vierde lid, Wft verplicht de informatie te verschaffen die de wisselinstelling nodig heeft om aan hun kennisgevingsverplichtingen te voldoen. De Wft voorziet in de mogelijkheid voor de toezichthouders om ten aanzien van de ubo die zich niet aan deze informatieplicht houdt, handhavend op te treden. Met onderhavige wijziging is de daarmee verband houdende boetecategorie 2 vastgesteld, waarmee deze gelijk is aan de boetecategorie bij overtreding van een gelijke verplichting uit artikel 8, vierde lid, Wtt 2018.

Ook vindt beboetbaarstelling plaats van de meldplicht met betrekking tot wijzigingen die plaatsvinden binnen een groep nadat eerder door DNB een groeps-vvgb is verleend, bedoeld in artikel 3:103a, eerste en derde lid, Wft. Aan overtreding van deze meldplicht wordt, overeenkomstig de reeds bestaande beboetbaarstelling van de verbodsbepaling in artikel 3:95 Wft en de meldplicht in artikel 3:103 Wft, de derde boetecategorie toegerekend. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 66 van de richtlijn kapitaalvereisten.45

Aan de artikelen 5:38, eerste en tweede lid, en 5:39, eerste lid, Wft is zowel de derde boetecategorie als de letter «P» toegekend. Die «P» geeft aan dat de boete direct kan worden gepubliceerd, en dus niet pas nadat het besluit onherroepelijk is geworden. Omdat de Wft voorschrijft dat alle boetes van de derde categorie direct worden gepubliceerd, is de «P» bij de genoemde artikelen overbodig. Het tweede onderdeel strekt ertoe om de mogelijkheid van directe publicatie in het Bbbfs te laten vervallen.

Met de derde wijzigingsopdracht wordt de overtreding van de artikelen 26i, eerste lid, en 26j, eerste lid, Bpr beboetbaar gesteld. Dit dient ter aanvullende implementatie van de richtlijn betaaldiensten.

De vierde en vijfde wijzigingsopdracht zorgen ervoor dat de nieuw ingevoegde artikelen in het BGfo die betrekking hebben op de regels omtrent geautomatiseerd advies, controle van het kostprijsmodel en actieve provisietransparantie beboetbaar zijn. De desbetreffende boetecategorieën zijn bepaald naar de ernst van de overtreding en sluiten aan bij de categorieën die voor soortgelijke overtredingen gelden.

Met de zesde wijzigingsopdracht wordt overtreding van het nieuwe artikel 144 BGfo (een algemeen verbod op het verkopen van financiële instrumenten vanuit een ongedekte positie om zware verliezen voor icbe’s te vermijden) beboetbaar gesteld. De boetecategorie is bepaald naar de ernst van de overtreding en sluit aan bij de categorie die geldt voor soortgelijke overtredingen.

C

Eerder is abusievelijk nagelaten om overtreding van artikel 47 van de Wet toezicht trustkantoren 2018 beboetbaar te stellen. Die omissie wordt met onderhavig onderdeel hersteld.

Artikel VI (Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten)

Voor de bevoegdheidsverdeling tussen de AFM en DNB ten aanzien van de verordening geldmarktfondsen46 geldt dat de AFM is aangewezen als toezichthouder voor de gehele verordening met uitzondering van het artikel dat gaat over de stresstesten, te weten artikel 28 Wft en het artikelonderdeel dat gaat over de rapportage van stresstesten, te weten artikel 37, tweede lid, onderdeel c, Wft. Daarvoor is DNB aangewezen als bevoegde autoriteit.

Inmiddels is duidelijk dat de AFM en DNB één gezamenlijk rapportageloket gaan hanteren voor de rapportages die in het kader van de verordening moeten worden aangeleverd. Dat wil zeggen dat de geldmarktfondsen alle rapportages (ook die over stresstesten) bij AFM moeten aanleveren en dat de AFM de stresstestrapportages aan DNB doorstuurt, zodat DNB toezicht kan houden op de stresstesten conform artikel 28. Omdat de AFM moet kunnen handhaven op het niet tijdig aanleveren van de rapportages, wordt de bevoegdheidsverdeling aangepast. Voor het artikelonderdeel dat betrekking heeft op de rapportage van stresstesten, te weten artikel 37, tweede lid, onderdeel c, van de verordening wordt AFM de bevoegde toezichthouder. Voor de beoordeling van de stresstesten en de rapportages over stresstestresultaten, op grond van artikel 28 van de verordening blijft DNB de bevoegde toezichthouder.

Overigens is nog vermeldenswaardig dat DNB zelfstandig een uitvraag om aanvullende informatie kan doen op grond van artikel 37, tweede lid, laatste alinea, ook al is de AFM aangewezen als de bevoegde autoriteit. Die bevoegdheid is er immers voor de bevoegde autoriteit van het MMF (zie artikel 37, eerste lid, van de verordening), gedefinieerd in artikel 2, onderdeel 17, van de verordening. Aangezien DNB is aangewezen als bevoegde autoriteit voor artikel 28, kwalificeert DNB als de bevoegde autoriteit van het MMF en kan dus zelfstandig een dergelijke uitvraag doen.

Artikel VII (Uitvoeringsbesluit Wwft)

A

De eerste wijzigingsopdracht dient ertoe een foutieve verwijzing te corrigeren.

Met de tweede wijzigingsopdracht wordt «kunstvoorwerpen» geschrapt uit de objectieve indicator voor kopers en verkopers van goederen als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel i, Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De reden voor die schrapping ligt in het feit dat voor koper en verkopers van kunstvoorwerpen (als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel k, Wwft) een eigen, specifieke objectieve indicator bestaat.

De objectieve indicator voor kopers en verkopers van kunstvoorwerpen wordt met de derde wijzigingsopdracht aangepast. Artikel 1a, vierde lid, onderdeel k, Wwft bevat een nadere regulering voor de kunsthandel. Met de inwerkingtreding van de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn is, ter implementatie van artikel 2, derde lid, onderdeel i en j, van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn47, de reikwijdte van de Wwft uitgebreid voor wat betreft de handel in kunstvoorwerpen. Deze handelaren vielen reeds voor de inwerkingtreding van de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn onder de reikwijdte van de Wwft indien er een bedrag van € 10.000 of meer in contanten mee gemoeid was, maar met de inwerkingtreding van genoemde wet vallen dergelijke handelaren ook onder de reikwijdte van de Wwft wanneer er sprake is van girale betaling van € 10.000 of meer. Omdat tabel 2 van bijlage 1 van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 kopers en verkopers van kunstvoorwerpen thans verplicht om elke transactie van € 20.000 of meer te melden bij de Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU-Nederland), vallen hier zowel contante als girale betalingen onder. Deze objectieve indicator voor kopers en verkopers van kunstvoorwerpen wordt zodanig aangepast dat deze handelaren enkel transacties moeten melden bij de FIU-Nederland indien daarbij tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling één of meer kunstvoorwerpen gekocht of verkocht worden, waarbij het contant te betalen bedrag € 20.000 of meer bedraagt. Uiteraard blijft de subjectieve indicator gewoon gelden bij zowel contante betaling als girale betaling.

B

De wijziging van bijlage 2 betreft een technische wijziging. Een aantal kopjes in die bijlage bevat verwijzingen naar niet bestaande onderdelen. Die foutieve verwijzingen worden met onderhavige wijziging aangepast.

Artikel VIII (Besluit kredietvergoeding)

Met de Wet Consumentenkredietovereenkomsten, goederenkrediet en geldlening zijn privaatrechtelijke bepalingen uit de Wet op het consumentenkrediet (Wck) overgebracht naar het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 1 Besluit kredietvergoeding wordt nog verwezen naar inmiddels vervallen artikelen van de Wck. Deze materie is thans in artikel 7:76 BW geregeld. Onderdeel A brengt artikel 1 Besluit kredietvergoeding hiermee in overeenstemming en met onderdeel B wordt verduidelijkt dat de grondslag voor het Besluit kredietvergoeding nu artikel 76, tweede lid, Boek 7 BW is.48 Onderdeel C brengt de terminologie in het Besluit kredietvergoeding in overeenstemming met het BW door «krediettransactie(s)» te wijzigen in «kredietovereenkomst(en)».

Artikelen IX en X (Besluit reikwijdtebepalingen Wft en Besluit gereglementeerde markten Wft)

In paragraaf 8 van het algemene deel van deze toelichting is uiteengezet dat de termijn voor het nemen van een besluit na het verzoeken om nadere gegevens wordt gewijzigd, zodat het verzoeken om nadere gegevens niet langer tot een verkorting van de termijn kan leiden. De onderhavige artikelen voorzien daarin voor het Besluit reikwijdtebepalingen Wft en het Besluit gereglementeerde markten Wft.

Artikel XI (Evaluatiebepaling)

De Minister van Financiën zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de regels met betrekking tot actieve provisietransparantie bij schadeverzekeringen en het transparant maken van de aanbrengvergoeding door de aanbieder. Dit betreft een eenmalige evaluatie die is aangekondigd bij brief van 7 juni 2021 aan de Tweede Kamer.49 Het doel van de evaluatie is om inzicht te geven in de vraag of (i) de regels omtrent actieve provisietransparantie conform de beleidsdoelstelling daadwerkelijk in het belang van de consument zijn en (ii) de dialoog tussen de consument en de adviseur of bemiddelaar over provisie versus dienstverlening stimuleren, (iii) zonder dat zij het gelijke speelveld tussen adviseurs en bemiddelaars enerzijds en verzekeraars anderzijds verstoren. Adviseurs en bemiddelaars blijven twijfelen aan het nut van het wijzigen van de huidige passieve provisietransparantie bij schadeverzekeringen naar een actieve provisietransparantie. Daarom is gekozen voor een evaluatietermijn van drie jaar in plaats van de gebruikelijke vijf jaar. De termijn van drie jaar is lang genoeg zodat markteffecten waargenomen kunnen worden. De evaluatie geeft ook gelegenheid om te bezien of er aanleiding is om de actieve provisietransparantie tevens voor het aanbieden van schadeverzekeringen aan de zakelijke markt verplicht te stellen, zoals verschillende partijen in het kader van de internetconsultatie van het besluit hebben geopperd. De evaluatie zal uitgevoerd worden door een onafhankelijke partij conform een methode die de onderzoekers passend achten.

Artikel XII

Dit artikel bepaalt dat het besluit in werking treedt met ingang van 1 juli 2024.

Voor de bepalingen die zien op de actieve provisietransparantie (artikel I, onderdelen H, L en N) sluit dit aan bij het overgangsrecht van artikel I, onderdeel L: artikel 86d, vierde lid (nieuw), BGfo bepaalt dat de nieuwe provisieregels van toepassing zijn op schadeovereenkomsten die zijn gesloten op of na 1 juli 2024. Op schadeovereenkomsten van eerdere datum blijft het recht van toepassing zoals dat op 30 juni 2024 geldt.

Artikel I, onderdelen D en T, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst. Het gaat hierbij om herstel van implementatie.

Artikel XIII

Tijdens de consultatie en voorhang stond dit besluit bekend als het Wijzigingsbesluit financiële markten 2021. Vanwege de sindsdien opgelopen vertraging is de citeertitel voorafgaand aan het aanhangig maken van de adviesaanvraag bij de Afdeling advisering van de Raad van State gewijzigd naar Wijzigingsbesluit financiële markten 2023.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag


X Noot
1

Autoriteit Financiële Markten, «Trendzicht 2020», 10 oktober 2019.

X Noot
2

Autoriteit Financiële Markten, «Visie op roboadvies», maart 2018; European Supervisory Authorities, «Joint Committee Report on the results of the monitoring exercise on «automation in financial advice», september 2018; European Banking Authority «EBA report on the prudential risks and opportunities arising for institution from fintech», juli 2018; Financial Stability Board «FinTech and market structure in financial services: market developments and potential financial stability implications», februari 2019; Financial Stability Board «BigTech in finance: Market developments and potential financial stability implications», december 2019.

X Noot
4

Zie ook Kamerstukken II 2018/19, 32 545, nr. 100.

X Noot
5

De afwegingen die hebben geleid tot de keuze voor het nominale bedrag zijn verder toegelicht in de brieven van de Minister van Financiën van 27 oktober 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 32 013, nr. 239) en 7 juni 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 32 545, nr. 137).

X Noot
6

Zie ook de brief van de Minister van Financiën van 28 juni 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 32 545, nr. 171) en de motie Van Weyenberg/Grinwis van 4 oktober 2022 (Kamerstukken II 2022/23, 32 545, nr. 179).

X Noot
7

Artikel 22, tweede lid, van richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (herschikking) (PbEU 2016, L 26).

X Noot
8

Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (PbEU 2009, L 335).

X Noot
9

Richtlijn 2014/51/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van de Richtlijnen 2003/71/EU en 2009/138/EG alsmede de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (PbEU 2014, L 153).

X Noot
10

Richtlijn 2015/2366/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de richtlijnen wijzing van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2015, L 337).

X Noot
11

Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PbEU 2018, L 156).

X Noot
12

Verordening (EU) nr. 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake geldmarktfondsen (PbEU 2017, L 169).

X Noot
13

Artikel 103a Wft is ingevoegd via de Wijzigingswet financiële markten 2022-II (Stb. 2023, 57). Inwerkingtreding van deze bepaling is eerder aangehouden in afwachting van onderhavige uitwerking op besluitniveau.

X Noot
14

Artikel 3:102, tweede lid, Wft.

X Noot
15

Kamerstukken II 2021/22, 36 131, nr. 3, p. 11-12.

X Noot
16

Bron: bijlage IV bij het Handboek meting regeldrukkosten, versie d.d. 1 januari 2018, intern uurtarief voor hoogopgeleide medewerkers.

X Noot
17

Kamerstukken II 2010/11, 31 086, nr. 27.

X Noot
18

Kamerstukken II 2021/22, 32 545, nr. 152.

X Noot
19

Kamerstukken II 2021/22, 32 545, nr. 171.

X Noot
20

Motie Van Weyenberg/Grinwis van 4 oktober 2022 (Kamerstukken II 2022/23, 32 545, nr. 179).

X Noot
21

Een aantal consultatiereacties gaat in op zaken die geen betrekking hebben op onderhavig besluit, zoals provisie bij consumptief krediet waarbij andere beloningsregels gelden en het verzoek tot aanpassingen in het kostprijsmodel. Op deze reacties wordt niet nader ingegaan.

X Noot
22

Kamerstukken II 2017/18, 32 545, nr. 74 en Kamerstukken II 2020/21, 32 013, nr. 239.

X Noot
23

Kamerstukken II 2018/19, 32 545, nr. 100.

X Noot
24

Beschikbaar via: https://www.internetconsultatie.nl/wijzigingswetfm2021. De Wijzigingswet financiële markten 2022-II stond in de voorbereidingsfase bekend onder de naam Wijzigingswet financiële markten 2021.

X Noot
25

Zie Kamerstukken II 2021/22, 36 131, nr. 3.

X Noot
26

Waarbij het van belang is dat deze meldplicht voor ieder van de betrokken groepsmaatschappijen wordt opgeheven, zodra door één van hen aan de meldplicht op grond van artikel 3:103a Wft is voldaan. Hiermee wordt beoogd geen disproportionele lasten te creëren.

X Noot
27

Onderdeel 8.5 van de Joint Guidelines on the prudential assessment of acquisitions and increases of qualifying holdings in the financial sector, 20 December 2016, JC/GL/2016/01, beschikbaar via https://esas-joint-committee.europa.eu/Publications/Guidelines/JC_QH_GLs_EN.pdf.

X Noot
28

Final report on EBA Guidelines on outsourcing arrangements, 25 February 2019, EBA/GL/2019/02., punt 16.

X Noot
29

Bijlage IV bij het Handboek meting regeldrukkosten, versie d.d. 1 januari 2018.

X Noot
30

Gedelegeerde richtlijn (EUR) 2021/1270 van de Commissie van 21 april 2021 tot wijziging van Richtlijn 2010/43/EU wat betreft voor instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) in aanmerking te nemen duurzaamheidsrisico’s en duurzaamheidsfactoren (PbEU 2021, L 277).

X Noot
31

Gedelegeerde verordening (EU) 2017/565 van de Commissie van 25 april 2016 aanvulling van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PbEU 2017, 87).

X Noot
32

Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie van 20 januari 2016 (herschikking) (PbEU 2016, L 26).

X Noot
33

Richtlijn 2014/91/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot wijziging van Richtlijn 2009/65/EG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) wat bewaartaken, beloningsbeleid en sancties (PbEU 2014, L 275).

X Noot
34

Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (herschikking) (PbEU 2009, L 302).

X Noot
35

Final report on EBA Guidelines on outsourcing arrangements, 25 February 2019, EBA/GL/2019/02.

X Noot
36

Artikel 16, derde lid, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PbEU 2010, L 331).

X Noot
37

Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 338), Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2015, L 337) en Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PbEU 2009, L 267).

X Noot
38

Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's) (PbEU 2016, L 354).

X Noot
39

Artikel 3:102, tweede lid, Wft.

X Noot
40

Zie voor een volledige opsomming van de relevante richtlijnen punt 3.1, onderdeel vii, van de Joint Guidelines on the prudential assessment of acquisitions and increases of qualifying holdings in the financial sector, 20 December 2016, JC/GL/2016/01, beschikbaar via: https://esas-joint-committee.europa.eu/Publications/Guidelines/JC_QH_GLs_EN.pdf.

X Noot
41

Joint Guidelines on the prudential assessment of acquisitions and increases of qualifying holdings in the financial sector, 20 December 2016, JC/GL/2016/01, beschikbaar via: https://esas-joint-committee.europa.eu/Publications/Guidelines/JC_QH_GLs_EN.pdf.

X Noot
42

Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013, betreffende de toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentiële toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176).

X Noot
43

Artikel 59, vierde lid, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toeging tot en uitoefening van het verzekerings- en herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PbEU 2009, L 335).

X Noot
44

Artikel 6, tweede lid, van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PbEU 2015, L 337).

X Noot
45

Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PbEU 2013, L 176) en Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van EU-verordening 648/2012 (PbEU 2013, L 176).

X Noot
46

Verordening (EU) nr. 2017/1131 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake geldmarktfondsen (PbEU 2017, L 169).

X Noot
47

Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PbEU 2018, L 156).

X Noot
48

Kamerstukken II 2015/16, 34 442, nr. 3, p. 21.

X Noot
49

Kamerstukken II 2020/21, 32 545, nr. 137.

Naar boven