Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2023, 312 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2023, 312 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 17 juli 2023, nr. 2023-0000413449;
Gelet op artikel 69, derde lid, van de Participatiewet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2023, nr. W12.23.00214/III);
Gezien het nader rapport van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 19 september 2023, nr. 2023-0000514768,
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
a. De punt aan het slot van subonderdeel 1 wordt vervangen door een puntkomma.
b. Aan het slot van subonderdeel 2 wordt een puntkomma toegevoegd.
c. De punt aan het slot van subonderdeel 3 wordt vervangen door een puntkomma.
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef van het derde lid wordt «BL = (1-m) * L/TL * TB» vervangen door «BL = (1-m) * L/TL * (TB-BLKS)».
b. De punt aan het slot van onderdeel a, subonderdeel 1, wordt vervangen door een puntkomma.
c. Aan het slot van onderdeel a, subonderdeel 2, wordt een puntkomma toegevoegd.
d. De punt aan het slot van subonderdeel 3 wordt vervangen door een puntkomma.
e. Onder vervanging van de punt aan het slot van de onderdelen c en d door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. BLKS het deel van de uitkering is dat wordt verstrekt ten behoeve van de loonkostensubsidies.
3. Het vierde lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
a. De punt aan het slot van subonderdeel 1 wordt vervangen door een puntkomma.
b. Aan het slot van subonderdeel 2 wordt een puntkomma toegevoegd.
c. De punt aan het slot van subonderdeel 3 wordt vervangen door een puntkomma.
4. In het zevende lid wordt «SOM [(1-m) * L/TL] * TB» vervangen door «SOM [(1-m) * L/TL] * (TB-BLKS)».
5. In het achtste lid wordt «SOM [m * GU/TGU] * TB» vervangen door «SOM [m * GU/TGU] * (TB-BLKS)».
B
De bijlage behorende bij artikel 6 wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 20 september 2023
Willem-Alexander
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Uitgegeven de zevenentwintigste september 2023
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Deze bijlage bevat een nadere toelichting bij de verdeelsystematiek, zoals deze is beschreven in artikel 3, tweede tot en met vijfde lid, van het Besluit. Artikel 3, zesde tot en met negende lid, gaat over de omvang van de deelbudgetten. Daarnaast bevat deze bijlage een toelichting op het objectieve verdeelmodel zoals genoemd in artikel 6 van het Besluit.
De berekeningswijze van het deelbudget voor loonkostensubsidies en de wijze waarop dit wordt verdeeld, wordt aan het eind van deze bijlage toegelicht.
Deze beschrijving gaat over de totstandkoming van de deelbudgetten ten behoeve van de bijstandsuitkeringen, oftewel de delen van het beschikbare macrobudget die objectief, op basis van historische lasten en ten behoeve van dak- en thuislozen en instellingsbewoners worden verdeeld.
De wijze waarop de uitkering voor gemeenten wordt vastgesteld is afhankelijk van het aantal inwoners. Er zijn drie categorieën te onderscheiden. Gemeenten met 15.000 inwoners of minder, gemeenten met 40.000 inwoners of meer en de gemeenten met meer dan 15.000 maar minder dan 40.000 inwoners.
Voor gemeenten met 15.000 inwoners of minder (kleine gemeenten) wordt de uitkering volledig historisch bepaald op basis van de gerealiseerde gemeentelijke uitkeringslasten, waarbij rekening wordt gehouden met de groei of krimp van het aantal huishoudens in de tussenliggende periode. Concreet betekent dit voor deze kleine gemeenten dat het aandeel van de gemeentelijke uitgaven in de totale landelijke uitgaven wordt bepaald in jaar t-2. Hierbij worden voor iedere afzonderlijke gemeente de gemeentelijke uitgaven gecorrigeerd voor de groei en krimp van huishoudens tussen 1 januari t-2 en 1 januari t-1. Het resulterende uitgavenaandeel in jaar t-2 bepaalt het budgetaandeel voor jaar t. Voor de bepaling van de uitkering wordt dit budgetaandeel ten slotte vermenigvuldigd met het voor jaar t beschikbare macrobudget.
Voor de vaststelling van de uitkering voor gemeenten met 40.000 inwoners of meer (grote gemeenten) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringslasten. Deze worden op grond van artikel 6 van het besluit bepaald aan de hand van een objectief verdeelmodel. Een toelichting op dit objectief verdeelmodel is opgenomen in het vervolg van deze bijlage. Voor de uitkering aan dak- en thuislozen en instellingsbewoners ontvangen deze gemeenten een aparte extra uitkering. Een nadere toelichting hierop is ook opgenomen in deze bijlage.
Voor de vaststelling van de uitkering voor gemeenten met tussen de 15.000 en 40.000 inwoners (middelgrote gemeenten) wordt deels gebruik gemaakt van de objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringslasten (plus de uitkering voor dak- en thuislozen en instellingsbewoners) en wordt deels gebruik gemaakt van de gerealiseerde gemeentelijke uitkeringslasten (gecorrigeerd voor groei of krimp van huishoudens). Voor deze groep gemeenten bestaat de uitkering dus uit een objectief en een historisch bepaald deel. Welk deel objectief en welk deel historisch wordt bepaald hangt af van het aantal inwoners.
Bij een stijgend aantal inwoners loopt het aandeel dat objectief wordt bepaald lineair op van 0% bij 15.000 inwoners tot 100% bij 40.000 inwoners. Voor deze gemeenten wordt allereerst berekend wat het budgetaandeel zou zijn als dit volledig historisch zou zijn bepaald. Net als bij kleine gemeenten wordt hierbij rekening gehouden met de groei of krimp van het aantal huishoudens in de afzonderlijke gemeenten. Dit budgetaandeel wordt vermenigvuldigd met het beschikbare macrobudget net als bij kleine gemeenten. Het resultaat hiervan wordt ten slotte vermenigvuldigd met het percentage dat de gemeente historisch wordt verdeeld. De uitkomst hiervan is het historisch verdeelde deel van de uitkering.
Het resterende deel van de uitkering voor middelgrote gemeenten wordt net als voor grote gemeenten objectief bepaald (inclusief een uitkering voor dak- en thuislozen en instellingsbewoners). De objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringslasten worden bepaald op basis van de uitkomsten van het objectieve verdeelmodel. Het verdeelmodel berekent een objectieve grondslag die vervolgens gebruikt wordt om een budgetaandeel te berekenen in het objectief te verdelen deel van het macrobudget. De formule hiervoor is terug te vinden in artikel 3 van het Besluit. In woorden betekent de formule het volgende. Het budgetaandeel wordt berekend door eerst het product te berekenen van 1) het deel van het budget dat objectief wordt verdeeld (100% voor grote gemeenten) en 2) de objectieve grondslag zoals bepaald door het verdeelmodel. Dit product wordt vervolgens gedeeld door de som van dit product voor alle gemeenten. De uitkomst hiervan (een aandeel) wordt vermenigvuldigd met het objectief te verdelen deel van het beschikbare macrobudget. Het resultaat is het objectief vastgestelde deel van de gemeentelijke uitkering.
Het objectief te verdelen deel van het beschikbare macrobudget wordt bepaald door op het totaal beschikbare macrobudget het historisch berekende deel van de uitkering, de uitkering ten behoeve van dak- en thuislozen en instellingsbewoners en het deelbudget ten behoeve van loonkostensubsidies in mindering te brengen.
Voor alle gemeenten worden ten slotte het objectief berekende deel van de uitkering, het historisch berekende deel van de uitkering, de uitkering ten behoeve van dak- en thuislozen en instellingsbewoners en het deelbudget ten behoeve van de loonkostensubsidies bij elkaar opgeteld.
Alle deelbudgetten bij elkaar opgeteld vormen het voorlopig budget van gemeenten. Dit budget wordt uiterlijk drie maanden voor het begin van het uitvoeringsjaar bekend gemaakt aan gemeenten. Op basis van het voorlopig budget wordt voor elke gemeente het aandeel berekend in het totaal beschikbare voorlopige macrobudget. Dit budgetaandeel wordt per beschikking aan gemeenten bekend gemaakt en wijzigt daarna in principe niet meer. Slechts indien onverhoopt sprake blijkt van een – in strijd met de regelgeving – onjuiste toepassing van de verdelingssystematiek kan de verdeling nog worden aangepast.
Het beschikbare macrobudget kan nog wijzigen op grond van artikel 71, eerste lid van de Pw waarmee het gemeentelijk budget ook kan wijzigen. Ook de verdeling tussen de deelbudgetten kan wijzigen als gevolg van wijziging in het deelbudget ten behoeve van de loonkostensubsidies. Het definitieve macrobudget voor het lopende uitvoeringsjaar wordt in beginsel bekend gemaakt tegelijk met de bekendmaking van het voorlopig macrobudget voor het volgende uitvoeringsjaar. Gemeenten ontvangen een beschikking met het definitieve budget.
De basis voor de berekening van de objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringslasten is een niet-lineair (logit) verdeelmodel met indicatoren op meerdere niveaus, namelijk huishoud-, gemeente- en buurtniveau. Het verdeelmodel bestaat uit een volumecomponent en een prijscomponent. Met de volumecomponent wordt de kans op ontvangst van een bijstandsuitkering voor een huishouden ingeschat (hierna: «kans op bijstand»). Met de prijscomponent wordt de hoogte van de bijstandsuitkering ingeschat. De voorspelde kans op bijstand in combinatie met de voorspelde hoogte van de uitkering resulteert in een voorspeld bijstandsbudget per huishouden. Het huishouden is het niveau waarop gemeenten het recht op en de hoogte van bijstand bepalen. Het verdeelmodel sluit hiermee aan bij de praktijk van bijstandverlening.
De in het verdeelmodel opgenomen verklarende variabelen zijn grotendeels individuele kenmerken van huishoudens aangevuld met omgevingskenmerken.
In de volumecomponent is voor de individuele huishoudkenmerken onderscheid gemaakt tussen indicatoren die corrigeren voor mensen in een huishouden die geen recht hebben op bijstand en indicatoren die van belang zijn voor de kans op bijstand van personen in een huishouden. Bij de omgevingskenmerken wordt onderscheid gemaakt tussen indicatoren die een rol spelen aan de vraagkant van de arbeidsmarkt (de vraag naar werk; de beschikbare banen) en de aanbodkant van de arbeidsmarkt (het aanbod van werk; de kenmerken van de beroepsbevolking). Daarnaast kunnen ook buurteffecten van invloed zijn op de kans op bijstand, los van de huishoudkenmerken en de regionale beschikbaarheid van werk. Tabel 1 biedt een overzicht van de in de volumecomponent opgenomen verklarende indicatoren (hh staat voor huishouden).
Voor alle in de volumecomponent opgenomen verklarende indicatoren wordt een coëfficiënt (gewicht) geschat. Deze coëfficiënten worden met de gehanteerde peildata gepubliceerd in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Indicatoren |
Niveau |
Bron |
---|---|---|
Niet-rechthebbenden |
||
Te veel vermogen |
||
Alleenstaande, vermogen boven € 6.295 |
Huishouden |
CBS |
Alleenstaande, vermogen tot en met € 6.295, overwaarde boven € 53.100 |
Huishouden |
CBS |
Paar/eenouder, vermogen boven € 12.590 |
Huishouden |
CBS |
Paar/eenouder, vermogen tot en met € 12.590, overwaarde boven € 53.100 |
Huishouden |
CBS |
Andere uitkering |
||
AO-uitkering, mate van AO 15–80% of onbekend in hh |
Huishouden |
CBS |
AO-uitkering, mate van AO 80–100% in hh |
Huishouden |
CBS |
WW-uitkering in hh |
Huishouden |
CBS |
ANW-uitkering in hh |
Huishouden |
CBS |
Zw-uitkering, wachtgeld of overige uitkering in hh |
Huishouden |
CBS |
Pensioenuitkering in hh |
Huishouden |
CBS |
Kan/wil niet werken |
||
Student (mbo/hbo/wo) in hh |
Huishouden |
CBS |
Aanbodkant van de arbeidsmarkt |
||
Leeftijd |
||
18 tot 20-jarige in hh (referentie) |
Huishouden |
CBS |
20 tot 25-jarige in hh |
Huishouden |
CBS |
25 tot 30-jarige in hh |
Huishouden |
CBS |
30 tot 40-jarige in hh |
Huishouden |
CBS |
40 tot 50-jarige in hh |
Huishouden |
CBS |
50-jarige tot AOW-leeftijd in hh |
Huishouden |
CBS |
Gezinssituatie |
||
Alleenstaande (referentie) |
Huishouden |
CBS |
Eenouder-moeder, jongste kind tot 5 |
Huishouden |
CBS |
Eenouder-moeder, jongste kind 5–12 |
Huishouden |
CBS |
Eenouder-moeder, jongste kind 12–18 |
Huishouden |
CBS |
Eenouder-moeder, jongste kind 18+ |
Huishouden |
CBS |
Eenouder-vader, jongste kind tot 5 |
Huishouden |
CBS |
Eenouder-vader, jongste kind 5–12 |
Huishouden |
CBS |
Eenouder-vader, jongste kind 12–18 |
Huishouden |
CBS |
Eenouder-vader, jongste kind 18+ |
Huishouden |
CBS |
Paar, jongste kind 18- |
Huishouden |
CBS |
Paar, jongste kind 18+ |
Huishouden |
CBS |
Paar zonder kinderen |
Huishouden |
CBS |
Thuiswonend meerderjarig kind |
Huishouden |
CBS |
Overig huishouden |
Huishouden |
CBS |
Wonen in Corporatiewoning |
Huishouden |
CBS |
Wonen op een standplaats |
Huishouden |
CBS |
Migratieachtergrond |
||
Herkomstland Nederland in hh (referentie) |
Huishouden |
CBS |
Turk in hh |
Huishouden |
CBS |
Surinamer in hh |
Huishouden |
CBS |
Caribisch Nederlander in hh |
Huishouden |
CBS |
Marokkaan in hh |
Huishouden |
CBS |
Ghanees in hh |
Huishouden |
CBS |
Somaliër of Eritreeër in hh |
Huishouden |
CBS |
Overig Afrika in hh |
Huishouden |
CBS |
Afghaan in hh |
Huishouden |
CBS |
Irakees in hh |
Huishouden |
CBS |
Syriër in hh |
Huishouden |
CBS |
Iranees in hh |
Huishouden |
CBS |
Chinees in hh |
Huishouden |
CBS |
Indiaas in hh |
Huishouden |
CBS |
Overig Azië in hh |
Huishouden |
CBS |
Voormalig Joegoslavisch in hh |
Huishouden |
CBS |
Voormalig Sovjet-Unie in hh |
Huishouden |
CBS |
Overig Europees in hh |
Huishouden |
CBS |
Overig Amerika en Oceanië in hh |
Huishouden |
CBS |
Opleiding |
||
HCI (human capital index) onbekend (referentie) |
Huishouden |
CBS |
Lage HCI in hh |
Huishouden |
CBS |
Middelbare of hoge HCI in hh |
Huishouden |
CBS |
(V)SO/Pro gevolgd in hh |
Huishouden |
CBS |
Gezondheid |
||
Zorgkosten boven € 5.000 in hh |
Huishouden |
CBS |
Zorgkosten voor hulpmiddelen |
Huishouden |
CBS |
Zorgkosten voor ziekenhuisbezoek |
Huishouden |
CBS |
Bovengemiddelde huisartskosten |
Huishouden |
CBS |
Verleden met zorgkosten boven de € 5.000 |
Huishouden |
CBS |
Verleden met GGZ-kosten |
Huishouden |
CBS |
Uitgevallen ex-student met psychoproblematiek |
Huishouden |
CBS |
Gebruik GGZ-zorg in hh |
Huishouden |
CBS |
Medicijnen voor verslaving in hh |
Huishouden |
CBS |
Medicijnen voor depressie in hh |
Huishouden |
CBS |
Medicijnen voor psychose in hh |
Huishouden |
CBS |
Medicijnen voor epilepsie en pijn in hh |
Huishouden |
CBS |
Medicijngebruik uit minder dan 4 hoofdgroepen in hh (referentie) |
Huishouden |
CBS |
Medicijngebruik uit 4 tot 6 hoofdgroepen in hh |
Huishouden |
CBS |
Medicijngebruik uit 6 tot 8 medicijngroepen in hh |
Huishouden |
CBS |
Medicijngebruik uit 8 of meer hoofdgroepen in hh |
Huishouden |
CBS |
Combinaties van factoren |
||
Niet-Europees (excl. Overig Azië en Overig Amerika en Oceanië) in hh en 50-jarige tot AOW in hh |
Huishouden |
CBS |
Niet-Europees (excl. Overig Azië en Overig Amerika en Oceanië) in hh en gezondheidsproblemen1 in hh |
Huishouden |
CBS |
Lage HCI in hh en gezondheidsproblemen1 in hh |
Huishouden |
CBS |
Vraagkant van de arbeidsmarkt |
||
Banen per lid beroepsbevolking, gecorrigeerd voor reistijd, concurrentie en grenspendel |
Postcode (4 posities) |
Atlas Research |
Verdringing op de arbeidsmarkt per lid laagopgeleide beroepsbevolking, gecorrigeerd voor reistijd en concurrentie |
Postcode (4 posities) |
Atlas Research |
Buurteffecten |
||
Aandeel niet-werkenden in directe omgeving t.o.v. de wijdere omgeving |
Buurt |
Atlas Research |
Index overlast en onveiligheid |
Buurt |
Atlas Research |
Definitie gezondheidsproblemen: persoon in huishoudens heeft 1 van de volgende kenmerken: heeft zorgkosten boven € 5.000, maakt gebruik van GGZ-zorg, van medicijnen tegen verslaving, depressie, psychose of epilepsie en pijn, of maakt gebruik van 4 of meer medicijngroepen.
In de prijscomponent van het verdeelmodel wordt een inschatting gemaakt van de hoogte van de bijstandsuitkering van een huishouden. De hoogte van de uitkering hangt ten eerste af van het wettelijke bruto normbedrag voor de verschillende typen huishoudens en van de kostendelersnorm. De bruto bijstandsbedragen zijn afgeleid van de netto bijstandsbedragen zoals deze in juni voorafgaand aan het uitvoeringsjaar per ministeriële regeling bekend zijn gemaakt. Tabel 2 laat zien voor welke afzonderlijke huishoudtypen normbedragen in het model zijn gehanteerd. De verschillende normbedragen worden ieder jaar gepubliceerd in de regeling Participatiewet.
Bij tabel 2 wordt opgemerkt dat bij het verwerken van de kostendelersnorm in de bruto bijstandsbedragen rekening is gehouden met de groepen die uitgezonderd zijn van de kostendelersnorm: jongeren tot 21 jaar en studenten (mbo/hbo/wo). Het is niet mogelijk om rekening te houden met de uitzondering voor commerciële kamerhuurders vanwege het ontbreken van gegevens hierover. Voor studenten wordt de bruto norm op 0 gesteld. Thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder worden als zelfstandige huishoudens gezien met een eigen recht op bijstand.
Standaard type huishoudens zonder kostendelerbepaling |
---|
Alleenstaande (ouder), leeftijd 21 tot AOW |
Alleenstaande (ouder), 18, 19 of 20 jaar |
Gehuwd paar, beide partners leeftijd 21 tot AOW |
Gehuwd paar, beide partners 18, 19 of 20 jaar, zonder kind(eren) |
Gehuwd paar, beide partners 18, 19 of 20 jaar, met kind(eren) |
Gehuwd paar, één van beide partners 18, 19 of 20 jaar, zonder kind(eren) |
Gehuwd paar, één van beide partners 18, 19 of 20 jaar, met kind(eren) |
Normen gerechtigde leeftijd 21 tot AOW bij aantal kostendelers |
9 normbedragen voor situaties van 2 kostendelers tot en met 10 kostendelers of meer |
Normen gehuwde paren (1 partner jonger dan 21, 1 partner leeftijd 21 of ouder) afhankelijk van aantal kostendelers |
Paren met kinderen: 9 normbedragen voor situaties van 2 kostendelers tot en met 10 kostendelers of meer |
Paren zonder kinderen: 9 normbedragen voor situaties van 2 kostendelers tot en met 10 kostendelers of meer |
Afwijkende normen gehuwden obv art. 24 Pw |
Rechthebbende 21 jaar of ouder met of zonder kinderen |
Rechthebbende jonger dan 21 jaar, zonder kind |
Rechthebbende jonger dan 21 jaar, met kind |
Voor de hoogte van de bijstandsuitkering is het, naast het wettelijke bruto normbedrag en de kostendelersnorm, relevant of een huishouden overige inkomsten heeft. Deze inkomsten worden verrekend met de bijstandsuitkering. De prijscomponent berekent daarom de te verwachten hoogte van de uitkering als fractie van het bruto normbedrag middels objectieve indicatoren die samenhangen met de mate waarin huishoudens met een bijstandsuitkering overige inkomsten hebben. De indicatoren zijn onderverdeeld in factoren die direct de hoogte van de bijstandsuitkering beïnvloeden, zoals ontvangst van een andere uitkering, en factoren die samenhangen met de kans dat iemand in de bijstand bijverdiensten uit (deeltijd) werk heeft. De mate waarin mensen in de bijstand bijverdienen wordt grotendeels verklaard door dezelfde kenmerken als opgenomen in de volumecomponent. In de prijscomponent zijn een aantal kenmerken samengevoegd tot een hoger aggregatieniveau om te waarborgen dat de gewichten gebaseerd zijn op gegevens over voldoende huishoudens in de bijstand. Tabel 3 biedt een overzicht van de in de prijscomponent opgenomen verklarende indicatoren (hh staat voor huishouden).
Voor alle in de prijscomponent opgenomen verklarende indicatoren wordt een coëfficiënt (gewicht) geschat. Net als de schattingen in de volumecomponent worden deze coëfficiënten met de gehanteerde peildata gepubliceerd in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Indicatoren |
Niveau |
Bron |
---|---|---|
Directe verrekening |
||
Andere uitkering of loonkostensubsidie |
||
WW-uitkering in hh |
Huishouden |
CBS |
AO-uitkering, mate van AO 15–80% of onbekend in hh |
Huishouden |
CBS |
AO-uitkering, mate van AO 80–100% in hh |
Huishouden |
CBS |
ANW-uitkering in hh |
Huishouden |
CBS |
Zw-uitkering, wachtgeld of overige uitkering in hh |
Huishouden |
CBS |
Pensioenuitkering in hh |
Huishouden |
CBS |
Loonkostensubsidies in hh |
Huishouden |
CBS |
Kans op deeltijdwerk |
||
Aanbodkant van de arbeidsmarkt |
||
Leeftijd |
||
18 tot 25-jarige in hh (referentie) |
Huishouden |
CBS |
25 tot 30-jarige in hh |
Huishouden |
CBS |
30 tot 40-jarige in hh |
Huishouden |
CBS |
40 tot 50-jarige in hh |
Huishouden |
CBS |
50-jarige tot AOW-leeftijd in hh |
Huishouden |
CBS |
Gezinssituatie |
||
Alleenstaande, eenoudervader (referentie) |
Huishouden |
CBS |
Eenouder-moeder, jongste kind tot 5 |
Huishouden |
CBS |
Eenouder-moeder, jongste kind 5+ |
Huishouden |
CBS |
Paar met kinderen |
Huishouden |
CBS |
Paar zonder kinderen, overig huishouden |
Huishouden |
CBS |
Thuiswonend meerderjarig kind |
Huishouden |
CBS |
Wonen in corporatiewoning of op standplaats |
Huishouden |
CBS |
Migratieachtergrond |
||
Geen, Europees of overig niet-Europees herkomstland in hh (referentie) |
Huishouden |
CBS |
Turk in hh |
Huishouden |
CBS |
Surinamer in hh |
Huishouden |
CBS |
Marokkaan in hh |
Huishouden |
CBS |
Overig Afrika (excl. Marokkaan) in hh |
Huishouden |
CBS |
Irakees, Syriër, Iraniër, of Afghaan in hh |
Huishouden |
CBS |
Opleiding |
||
HCI (human capital index) onbekend (referentie) |
Huishouden |
CBS |
Lage HCI in hh |
Huishouden |
CBS |
Middelbare of hoge HCI in hh |
Huishouden |
CBS |
Gezondheid |
||
Gebruik GGZ-zorg in hh |
Huishouden |
CBS |
Medicijnen voor depressie in hh |
Huishouden |
CBS |
Combinaties van factoren |
||
Lage HCI in hh en gezondheidsproblemen1 in hh |
Huishouden |
CBS |
Vraagkant van de arbeidsmarkt |
||
Banen met laag beroepsniveau per lid laagopgeleide beroepsbevolking gecorrigeerd voor reistijd en concurrentie |
Postcode (4 posities) |
Atlas Research |
Buurteffecten |
||
Index overlast en onveiligheid |
Buurt |
Atlas Research |
Definitie gezondheidsproblemen: persoon in huishoudens heeft 1 van de volgende kenmerken: heeft zorgkosten boven € 5.000, maakt gebruik van GGZ-zorg, van medicijnen tegen verslaving, depressie, psychose of epilepsie en pijn, of maakt gebruik van 4 of meer medicijngroepen.
De geschatte coëfficiënten (gewichten) in de volume- en prijscomponent zijn de basis voor de uiteindelijke objectieve verdeling. Voor elk huishouden in de dataset wordt de objectieve kans op bijstand en de voorspelde fractie van het bruto normbedrag berekend door, respectievelijk, de coëfficiënten uit de volumecomponent en de prijscomponent toe te passen op zo recent mogelijke gegevens. De peildata van deze gegevens worden ook gepubliceerd in de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Voor alle huishoudens wordt het te verwachten bijstandsbudget bepaald middels de volgende formule, waarbij de laatste twee factoren samen de prijscomponent vormen:
Voorspeld budget per huishouden = voorspelde kans op bijstand x bruto normbedrag x voorspelde fractie normbedrag
Binnen iedere gemeente wordt het budget van alle huishoudens bij elkaar opgeteld. Het resulterende bedrag vormt de input voor de verdelingssystematiek zoals beschreven onder het kopje «algemene beschrijving verdeelsystematiek».
Het benodigde budget ten behoeve van de uitkering aan dak- en thuislozen en aan instellingsbewoners wordt apart bepaald. Gemeenten ontvangen dit budget naar rato van de mate waarin de gemeentelijke uitkering objectief wordt verdeeld. Voor gemeenten die (deels) historisch worden verdeeld geldt dat de uitgaven aan dak- en thuislozen en instellingsbewoners meelopen in de historische verdeling. De uitgaven aan dak- en thuislozen en instellingsbewoners maken namelijk onderdeel uit van de realisaties van gemeenten.
Het budget voor dak- en thuislozen en instellingsbewoners wordt bepaald aan de hand van de verhouding tussen de netto uitgaven van een gemeente aan deze doelgroep en de totale netto uitgaven van alle gemeenten aan uitkeringen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004. Dit budgetaandeel wordt vermenigvuldigd met het totaal beschikbare macrobudget en met het percentage dat een gemeente objectief wordt verdeeld. Deze gegevens worden ontleend aan het Stelsel van Sociaal-statistische Bestanden van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Deze bestanden bevatten gegevens over de netto uitgaven aan uitkeringen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, het Bbz 2004 en de bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand wordt buiten beschouwing gelaten voor het bepalen van de totale netto uitgaven aan uitkeringen.
De verdeling van het deel van het beschikbare macrobudget ten behoeve van de loonkostensubsidies wordt gebaseerd op het uitgavenaandeel aan loonkostensubsidies (realisaties) van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld (het budgetjaar). Bij het vaststellen van de voorlopige budgetten, voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het budgetjaar, zijn er nog geen realisaties beschikbaar. De voorlopige budgetten worden daarom gebaseerd op het uitgavenaandeel aan loonkostensubsidies twee jaar, voorafgaand aan het budgetjaar. Gedurende het budgetjaar komen de realisaties van het jaar, voorafgaand aan het budgetjaar beschikbaar. De definitieve budgetten worden gebaseerd op deze realisaties.
De omvang van het definitieve resp. voorlopige budget voor loonkostensubsidies voor een individuele gemeente wordt berekend door het aandeel in de totale uitgaven aan loonkostensubsidies van alle gemeenten samen, gebaseerd op de uitgaven van resp. één of twee jaar voor het budgetjaar, te vermenigvuldigen met het deel van het beschikbare macrobudget voor loonkostensubsidies in het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld. Dit deelbudget is gebaseerd op de (verwachte) realisaties van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld, vermeerderd met de verwachte oploop van de uitgaven aan loonkostensubsidies in het jaar waarover de uitkering wordt vastgesteld en een correctie voor de loon- en prijsontwikkeling.
De budgetberekening geschiedt op grond van de cijfers zoals die bij het vaststellen van de verdeling beschikbaar zijn. Indien deze cijfers hierna nog wijzigen (bijvoorbeeld door toepassing van een alternatieve meetmethode of nagekomen informatie), dan zullen de budgetten hiervoor niet worden aangepast.
Geregeld vinden er fusies en herindelingen van gemeenten plaats. De verdeelkenmerken zijn dan nog niet bekend voor de samenstelling van de nieuwe gemeenten. Daarom worden in het geval van een fusie de uitkomsten van het verdeelmodel voor de gemeenten van voor de fusie opgeteld. In het geval van een herindeling worden de budgetten naar rato toegedeeld aan de (nieuwe) gemeenten. Deze toedeling vindt plaats op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou zijn geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.
In het Besluit Participatiewet is vastgelegd op welke wijze het macrobudget voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidie (LKS) over gemeenten wordt verdeeld. Er heeft onderhoud plaatsgevonden aan het verdeelmodel. Het verdeelmodel staat beschreven in de bijlage bij artikel 6 van het besluit. De wijzigingen in het verdeelmodel maken dat deze bijlage vervangen dient te worden. De bijlage bevat een integrale toelichting op het verdeelmodel zoals dat toegepast wordt voor de verdeling in 2024. In het vervolg van deze toelichting wordt nader ingegaan op de wijzigingen in het verdeelmodel.
Daarnaast is er geconstateerd dat er bij de overstap naar de nieuwe financieringsmethode voor LKS in 2022 per abuis enkele formules niet in de regelgeving zijn aangepast. Bij de vaststelling van de budgetten zijn de correcte formules gebruikt, dus deze omissies in de regelgeving zijn niet van invloed geweest op de budgetten van gemeenten. Met dit wijzigingsbesluit wordt dit hersteld en worden de formules in lijn gebracht met de manier waarop de berekeningen in de praktijk al worden gedaan.
Als onderdeel van de doorontwikkeling van het bijstandsverdeelmodel wordt een aantal nieuwe kenmerken aan het verdeelmodel toegevoegd, een aantal bestaande kenmerken wordt aangepast en een aantal kenmerken zijn uit het model verwijderd. Hieronder volgt een nadere toelichting bij de aanpassingen.
De onderzoekers SEO en Atlas Research hebben aanvullende kenmerken in kaart gebracht waarmee de verklaringskracht van het verdeelmodel kan worden versterkt. Een deel van deze kenmerken komt uit het onderzoek van vorig jaar naar meerjarige tekorten en overschotten op het bijstandsbudget (Vermeulen et al., 2022)1. De nieuwe kenmerken zijn getoetst aan de hand van het eerder opgestelde toetsingskader getoetst:
– Uitlegbaar: er moet een theoretische grond zijn om te verwachten dat de betreffende factor/indicator van invloed is op de kans op bijstand, en niet omgekeerd;
– Niet Beïnvloedbaar: de factor/indicator mag niet (op korte termijn) te beïnvloeden zijn door lokaal arbeidsmarkt- en armoedebeleid, en dus niet tot een perverse prikkel bij gemeenten leiden;
– Aanvullend: met de factor mag nog geen rekening gehouden zijn in (de huidige indicatoren in) het verdeelmodel.
Als gevolg van de analyses ten behoeve van de doorontwikkeling zijn de volgende kenmerken aan het verdeelmodel toegevoegd:
– Medicijnen epilepsie en pijn
– Zorgkosten voor hulpmiddelen
– Zorgkosten voor ziekenhuisbezoek
– Bovengemiddelde huisartskosten
– Verleden met ggz-kosten
– Verleden met zorgkosten boven de € 5.000
– Uitgevallen ex-student met psychoproblematiek
– De vermogensgrenzen voor niet-rechthebbenden zijn geactualiseerd:
In model 2024 wordt uitgegaan van de vermogensgrenzen voor niet-rechthebbenden die in de wet gelden.
– Een aantal kenmerken binnen het kopje Migratieachtergrond zijn hernoemd:
Het verdeelmodel bijstand 2024 sluit aan bij de nieuwe definities voor herkomstland die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) worden gehanteerd. Dit leidt tot enkele wijzigingen. Twee relatief kleine wijzigingen zijn dat het kenmerk «Geen migratieachtergrond in hh (referentie)» vanaf nu «Herkomstland Nederland in hh (referentie)» genoemd wordt, en dat «Nederlands Antilliaan in hh» in model 2024 «Caribisch Nederlander in hh» gaat heten. Een wat grotere wijziging komt voort uit het feit dat het CBS de achtergronden westers en niet-westers niet langer gebruikt. Deze achtergronden vervallen daarom, en worden vervangen door de herkomstlanden «Overig Europees», «Overig Amerika en Oceanië», «Overig Afrika» en «Overig Azië». Deze definitiewijzigingen zullen slechts zeer beperkt effect hebben op de uitkomsten van het verdeelmodel bijstand 2024.
De nieuwe definities van het CBS werken ook door in de interactietermen onder Combinaties van Factoren, omdat het kenmerk «Niet westerse migratieachtergrond» vervalt:
• «Niet westerse migratieachtergrond in hh en 50-jarige tot AOW-leeftijd in hh» wordt «Niet Europees (excl. Overig Azië en Overig Amerika en Oceanië) in hh en 50-jarige tot AOW-leeftijd in hh»
• «Niet westerse migratieachtergrond in hh en gezondheidsproblemen in hh» wordt «Niet Europees (excl. Overig Azië en Overig Amerika en Oceanië) in hh en gezondheidsproblemen in hh».
Tot slot moeten er door de nieuwe definities van het CBS ook kleine aanpassingen worden gedaan in de prijscomponent. Het kenmerk «Geen, westerse of overige niet-westerse migratieachtergrond (referentie)» gaat «Geen, Europees of niet-Europees herkomstland in hh» heten, en het kenmerk «Afrikaan (excl. Marokkaan) in hh» heet in het vervolg «Overig Afrika (excl. Marokkaan) in hh».
– Grens voor zorgkosten is naar beneden bijgesteld: bij de ontwikkeling van model 2017 is er een indicator voor hoge zorgkosten in het verdeelmodel opgenomen. Toen is ervoor gekozen om zorgkosten boven € 50.000 als verklarende variabele in het verdeelmodel op te nemen. Uit nadere analyses blijkt inmiddels dat de grens van € 50.000 erg hoog is en dat er vanaf zorgkosten boven de € 5.000 al een aanzienlijke stijging is in de kans op bijstand. De grens voor hoge zorgkosten is daarom verlaagd naar € 5.000.
– Toevoeging van zelfstandig in arbeidsverleden bij Human Capital Index (HCI):
De HCI die in het verdeelmodel is opgenomen is samengesteld op basis van twee kenmerken, namelijk het opleidingsniveau en het arbeidsverleden. Hier is voor gekozen omdat opleidingen pas vanaf een relatief recent moment goed zijn geregistreerd in de data, zodat het opleidingsniveau niet voor alle Nederlanders bekend is. Voor model 2024 is voor personen vanaf 32 jaar tot 46 jaar enkel het opleidingsniveau geregistreerd voor hoogopgeleiden. Vanaf 46 jaar is er geen enkele opleiding geregistreerd. Om dit gat op te vullen is gebruik gemaakt van het arbeidsverleden over de afgelopen 5 jaar. De gedachte hierachter is dat het arbeidsverleden een indicatie geeft over het menselijk kapitaal van een individu en dient daarmee als proxy voor het opleidingsniveau.
Tot nu toe is het arbeidsverleden enkel opgenomen voor personen die in loondienst zijn. De winst van zelfstandigen bleef buiten beschouwing. Omdat het aantal zelfstandigen in de afgelopen jaren is toegenomen, is dit steeds relevanter geworden voor de inschatting van het HCI-niveau. Daarom is besloten om voortaan ook het arbeidsverleden van zelfstandigen in de HCI mee te nemen.
– Update en verfijning van de regionale kenmerken
Er zijn enkele veranderingen doorgevoerd aan de regionale arbeidsmarktkenmerken. De regionale arbeidsmarktkenmerken zijn geconstrueerde variabelen, die door Atlas Research worden ontwikkeld. Voor deze kenmerken – die de vraagkant van de arbeidsmarkt meten – zijn onder andere onderliggende databronnen geactualiseerd. Daarnaast worden de kenmerken gemeten op een lager aggregatieniveau. Deze aanpassingen aan de regionale kenmerken maken het model stabieler. Aangezien het geconstrueerde variabelen betreft vereisen de wijzigingen die in de regionale arbeidsmarktkenmerken zijn aangebracht in het algemeen geen aanpassing van de bijlage bij artikel 6 Besluit Participatiewet. Hierop zijn een aantal uitzonderingen. In de volumecomponent van het verdeelmodel worden de volgende wijzigingen doorgevoerd:
• «Banen per lid beroepsbevolking in gemeente, gecorrigeerd voor reistijd, concurrentie en grenspendel» werd voorheen gemeten op gemeenteniveau. Omdat deze variabele vanaf nu wordt gemeten op postcodeniveau (4 posities), is deze hernoemd naar «Banen per lid beroepsbevolking, gecorrigeerd voor reistijd, concurrentie en grenspendel». Inhoudelijk verandert de variabele niet.
• «Aandeel werkend onder niveau in gemeente» wordt in het vervolg gemeten op postcodeniveau (4 posities), en heet vanaf nu «Verdringing op de arbeidsmarkt per lid laagopgeleide beroepsbevolking, gecorrigeerd voor reistijd en concurrentie».
• «Aandeel van de beroepsbevolking in gemeente in buurt waar werken niet de norm is o.b.v. postcodegebieden (6 posities)» heet in het vervolg «Aandeel niet-werkenden in directe omgeving t.o.v. de wijdere omgeving», en wordt nu gemeten op buurtniveau in plaats van gemeenteniveau.
Naast aanpassingen in de volumecomponent, is er ook een aanpassing gedaan aan een regionaal arbeidsmarktkenmerk in de prijscomponent. De variabele «Laaggeschoolde banen per lid beroepsbevolking in gemeente, gecorrigeerd voor reistijd, concurrentie en grenspendel» werd gemeten op gemeenteniveau. In het vervolg heet deze variabele «Banen met laag beroepsniveau per lid laagopgeleide beroepsbevolking gecorrigeerd voor reistijd en concurrentie». Deze variabele wordt gemeten op postcodeniveau (4 posities).
– «Aandeel WW’ers onder de beroepsbevolking in gemeente» (op gemeenteniveau) wordt uit het model gehaald, om het model stabieler te maken. Het model is stabieler zonder deze indicator, omdat de coëfficiënt van «Aandeel WW’ers onder de beroepsbevolking in gemeente» (gemeten op gemeenteniveau) flink kon variëren bij verschillende modelspecificaties. Ook bleek deze indicator gevoelig voor aanpassingen in andere kenmerken.
– «Aandeel studenten (hbo/wo) onder de potentiële beroepsbevolking in gemeente» wordt uit het model verwijderd, omdat deze variabele al meerdere jaren statistisch insignificant is.
Vanaf 2022 is er overgestapt naar een nieuwe financieringsmethode van de LKS, waarbij de verdeling van het LKS-budget is gebaseerd op realisaties. Bij de overstap naar de nieuwe financieringsmethodiek voor LKS is er een fout in de regelgeving ontstaan.
Voorheen werd het historisch bepaalde aandeel voor kleine en middelgrote gemeenten toegepast op het volledige macrobudget (inclusief LKS). Bij de invoering van de nieuwe financieringsmethodiek voor LKS, is het LKS-budget een apart deelbudget binnen het macrobudget geworden dat volledig op basis van realisatiecijfers wordt verdeeld. Het historisch bepaalde aandeel voor kleine en middelgrote gemeenten moet sindsdien worden toegepast op het macrobudget exclusief het deelbudget voor LKS. Deze correctie op de berekening van het historisch bepaalde aandeel van het budget is bij de invoering van de nieuwe LKS-financiering niet in de regelgeving vastgelegd. Dit besluit corrigeert deze omissie.
Het wijzigingsbesluit heeft gevolgen voor de verdeling van de budgetten tussen gemeenten. In onderstaande tabel worden de mutaties van het objectieve budgetaandeel die het gevolg zijn van bovenstaande aanpassingen aan model 2024 weergegeven. Dit betreft mutaties ten opzichte van de situatie dat het verdeelmodel bijstand 2023 was geactualiseerd, maar er geen aanpassingen aan de kenmerken waren gedaan. Deze herverdeeleffecten zijn alleen van toepassing op het objectieve budgetaandeel van gemeenten. Kleine gemeenten (tot 15.000 inwoners) en middelgrote gemeenten (tussen de 15.000 en 40.000 inwoners) worden (gedeeltelijk) historisch verdeeld. De wijzigingen in het verdeelmodel hebben geen gevolgen voor het historisch verdeelde budgetaandeel van gemeenten.
Totaal aantal gemeenten |
310 |
---|---|
Gemiddelde mutatie |
4,74 |
Minimum mutatie |
–15,7% |
Maximum mutatie |
19,8% |
Aantal < -12,5% |
1 |
Aantal > -12,5% en <= -7,5% |
3 |
Aantal > -7,5% en <= 0% |
75 |
Aantal > 0% en <= 10% |
210 |
Aantal > 10% |
21 |
Het is belangrijk om tabel 4 goed toe te lichten. De tabel laat zien dat er 310 gemeenten zijn die volledig of gedeeltelijk objectief verdeeld worden. Van deze 310 gemeenten is er één gemeente waarvan het objectieve budgetaandeel met meer dan -12,5% daalt (met -15,7% om precies te zijn) als gevolg van de wijzigingen in het verdeelmodel. In totaal zijn er 78 gemeenten die er als gevolg van de modelaanpassing in meer of mindere mate op achteruit gaan, en 231 gemeenten die profijt hebben van de modelaanpassing. Het is goed om hierbij nogmaals te benadrukken dat de tabel niet de daadwerkelijke stijging of daling van het objectieve budgetaandeel van gemeenten ten opzichte van model 2023 laat zien, enkel de gevolgen van de modelaanpassing.
Dit wijzigingsbesluit heeft betrekking op de verdeling van het rijksbudget naar gemeenten. De betrokken partijen zijn gemeenten, Divosa en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Zij zijn betrokken geweest bij de uitwerking van de modelaanpassingen.
Er is geen advies ingewonnen over de gevolgen die dit wijzigingsbesluit heeft voor privacy. De reden hiervoor is dat er op dat vlak niets verandert door de aanpassingen aan het verdeelmodel bijstand, noch door de technische correctie aan de berekening van het LKS-budget. Er zijn bestaande verwerkingsovereenkomsten met de onderzoeksbureaus SEO Economisch Onderzoek en Atlas Research. Bovendien vinden alle werkzaamheden aan het verdeelmodel bijstand waarbij persoonsgegevens worden verwerkt altijd plaats binnen de beveiligde omgeving van het CBS.
Het wijzigingsbesluit is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) voor advies over de regeldruk. Daarnaast is het wijzigingsbesluit voorgelegd aan de begeleidingscommissie verdeelmodel bijstand, bestaande uit vertegenwoordigers van gemeenten, Divosa en de VNG. Tevens is het wijzigingsbesluit besproken door de commissie PSI van de VNG.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk van burgers en bedrijven heeft.
De VNG ziet geen inhoudelijke bezwaren tegen de technische wijzigingen van het verdeelmodel zoals voorgesteld in het wijzigingsbesluit Participatiewet. Wel spreekt de VNG haar zorgen uit over eventueel ongewenste effecten van de herverdeling die de aanpassing met zich meebrengt.
De herverdeeleffecten als gevolg van de modelaanpassingen zijn qua omvang vergelijkbaar met de herverdeeleffecten die jaarlijks optreden als gevolg van de herschatting van het model op basis van de meest recente gegevens. De herverdeeleffecten worden daarom als acceptabel beschouwd. Van internetconsultatie van dit wijzigingsbesluit is afgezien, vanwege de hierboven beschreven betrokkenheid van de relevante partijen en het grotendeels technische karakter van de wijzigingen.
De wijziging in de financieringssystematiek heeft geen gevolgen voor de totale omvang van het macrobudget voor bijstandsuitkeringen en LKS dat aan gemeenten wordt verstrekt. Voor individuele gemeenten heeft de wijziging wel financiële gevolgen, omdat de aanpassing in de financieringssystematiek leidt tot een andere verdeling van het macrobudget tussen gemeenten. (Zie paragraaf 3 voor een nadere toelichting).
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2024. Publicatie vindt plaats op uiterlijk 1 oktober 2023, zoals artikel 69, vierde lid, van de Participatiewet voorschrijft. Uiterlijk op 1 oktober ontvangen gemeenten een beschikking waarin de budgetverdeling voor het nieuwe jaar wordt vastgesteld. Deze beschikking heeft pas effect vanaf 1 januari, wanneer de uitbetaling van de uitkering aanvangt.
Hiermee is voldaan aan het kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn voor regelgeving, zoals neergelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dat beleid houdt onder meer in dat algemene maatregelen van bestuur in beginsel in werking treden met ingang van 1 januari of 1 juli. Nieuwe regels of wijzigingen daarvan worden minimaal drie maanden van tevoren worden gepubliceerd als zij, zoals in dit geval, direct relevant zijn voor medeoverheden.
Artikel I, onderdeel A, tweede lid, onderdelen a en e, en vierde en vijfde lid, treden in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2022. Met deze wijzigingen worden omissies hersteld in de formules in artikel 3, derde lid, aanhef, en zevende en achtste lid, van het besluit, zoals toegelicht in paragraaf 2.2. Gevolg van deze omissie was dat op basis van de formules, bij de verdeling van het beschikbare budget, twee keer rekening werd gehouden met de kosten voor LKS. Het beschikbare budget veranderde hierdoor dus niet. Kleine en middelgrote gemeenten zouden hierdoor een iets te hoog deel van het budget hebben ontvangen in verhouding tot grote gemeenten. In de praktijk is dat niet gebeurd en zijn voor de jaren 2022 en 2023 de budgetten verdeeld op basis van de formule zoals die had moeten luiden. De omissie is namelijk pas later ontdekt. Omdat het hier om een evidente verschrijving gaat, wat ook blijkt uit de nota van toelichting bij de betreffende wijziging,2 wordt hieraan terugwerkende kracht toegekend.
Dit onderdeel bevat enkele technische wijzigingen waarmee de formules in artikel 3, derde lid, aanhef, en zevende en achtste lid, van het besluit in lijn wordt gebracht met de manier waarop de berekeningen voor de verdeling van het macrobudget voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidie in de praktijk worden gedaan.
Er heeft onderhoud plaatsgevonden aan het verdeelmodel. Het verdeelmodel staat beschreven in de bijlage bij artikel 6 van het besluit. De wijzigingen in het verdeelmodel hebben ertoe geleid dat de bijlage is gewijzigd. De bijlage bevat een integrale toelichting op het verdeelmodel zoals dat toegepast wordt voor de verdeling in 2024. De bijlage wordt in zijn geheel vervangen, waarbij de inhoud voor een groot deel ongewijzigd blijft. Voor een inhoudelijke toelichting op de wijzigingen wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.
Bij de overstap naar de nieuwe financieringsmethode voor LKS in 2022 zijn per abuis de formules in artikel 3, derde lid, aanhef, en zevende en achtste lid, van het besluit niet aangepast. Bij de vaststelling van de budgetten zijn de correcte formules gebruikt, dus deze omissie is niet van invloed geweest op de budgetten van gemeenten. Door de gewijzigde artikelen met terugwerkende kracht inwerking te laten treden worden de correcte formules die zijn gebruikt gelegaliseerd in het besluit.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Vermeulen, W., Kroon, L., Schwartz, T., Athmer, J., Middeldorp, M., Burema, F. & Veldkamp, J. (2022). Meerjarige tekorten en overschotten op het bijstandsbudget. Een verkenning van objectieve verklaringen. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek & Atlas Research.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2023-312.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.