Besluit van 22 juni 2023 tot wijziging van onder meer het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 in verband met de wijziging van de indexeringsbepalingen van het lesgeld en cursusgeld

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 11 april 2023, nr. WJZ/37660406 (ID14789) directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 4, vierde lid, 5, tweede, derde en vierde lid, en 6, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, van de Les- en cursusgeldwet en artikel 7.45, zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 31 mei 2023, nr. W05.23.00089/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 19 juni 2023, nr. WJZ/38753572 (ID14789), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT LES- EN CURSUSGELDWET 2000

Het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

De begripsbepaling «onderwijsovereenkomst» in artikel 1 vervalt.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het bevoegd gezag schrijft een leerling in voor een opleiding. Het bevoegd gezag zorgt dat de leerling bekend is met de verplichting tot het betalen van lesgeld op grond van de wet.

2. In het derde lid vervalt de tweede volzin.

C

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a. Omvang lesgeld

  • 1. Het lesgeld, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, bedraagt voor het cursusjaar 2024–2025 € 1419.

  • 2. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex. De ministeriële regeling wordt vastgesteld voor 1 oktober voorafgaand aan het cursusjaar waarvoor het gewijzigde lesgeld zal gelden. De wijziging wordt bepaald door de gemiddelde procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de periode mei tot en met april, voorafgaand aan de vaststelling van de ministeriële regeling, heeft ondergaan ten opzichte van dezelfde periode in het daaraan voorafgaande jaar. De aldus verkregen wijziging van het lesgeldbedrag wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal.

  • 3. Onder de consumentenprijsindex, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan: de consumentenprijsindex «reeks alle huishoudens» zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

D

In artikel 14, derde lid, wordt «artikel 8.1.3, derde lid, onder e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door »artikel 7.4.8, vierde lid, onder h, van de Wet educatie en beroepsonderwijs».

E

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15. Omvang cursusgeld

  • 1. Het cursusgeld, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de wet, bedraagt voor de volgende categorieën cursussen voor het cursusjaar 2024–2025:

    • a. voor opleidingen beroepsonderwijs voor zover het betreft de assistent-opleiding, de entreeopleiding en de basisberoepsopleiding: € 295;

    • b. voor opleidingen beroepsonderwijs voor zover het betreft de vakopleiding, de middenkaderopleiding en de specialistenopleiding: € 715;

    • c. voor opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, gericht op het behalen van een diploma als bedoeld in de artikelen 2.4 tot en met 2.6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, of onderdelen van dat diploma: € 0,94 voor elke 45 minuten onderwijs, berekend op basis van het normatieve aantal minuten onderwijs per jaar van de opleiding waarvoor inschrijving heeft plaatsgevonden.

  • 2. De bedragen, genoemd in het eerste lid, worden jaarlijks bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex. De ministeriële regeling wordt vastgesteld voor 1 oktober voorafgaand aan het cursusjaar waarvoor het gewijzigde cursusgeld zal gelden. De wijziging wordt bepaald door de gemiddelde procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de periode mei tot en met april, voorafgaand aan de vaststelling van de ministeriële regeling, heeft ondergaan ten opzichte van dezelfde periode in het daaraan voorafgaande jaar. De aldus verkregen wijziging van de cursusgeldbedragen, met uitzondering van het in het eerste lid, onder c, bedoelde bedrag, wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal.

  • 3. Onder de consumentenprijsindex, bedoeld in het tweede lid, wordt verstaan: de consumentenprijsindex «reeks alle huishoudens» zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

F

Na artikel 16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17. Tarieven lesgeld en cursusgeld 2023–2024 in verband met overgang naar nieuwe indexatiesystematiek

  • 1. Het lesgeld, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, bedraagt voor het cursusjaar 2023–2024 € 1.357.

  • 2. Het cursusgeld, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de wet, bedraagt voor de volgende categorieën cursussen voor het cursusjaar 2023–2024:

    • a. voor opleidingen beroepsonderwijs voor zover het betreft de assistent-opleiding, de entreeopleiding en de basisberoepsopleiding: € 270;

    • b. voor opleidingen beroepsonderwijs voor zover het betreft de vakopleiding, de middenkaderopleiding en de specialistenopleiding: € 654;

    • c. voor opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, gericht op het behalen van een diploma als bedoeld in de artikelen 2.4 tot en met 2.6 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, of onderdelen van dat diploma: € 0,86 voor elke 45 minuten onderwijs, berekend op basis van het normatieve aantal minuten onderwijs per jaar van de opleiding waarvoor inschrijving heeft plaatsgevonden.

G

Artikel 17 vervalt.

ARTIKEL II. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008

In artikel 2.2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 wordt «aangepast» vervangen door «gewijzigd», wordt «aangepaste» vervangen door «gewijzigde», wordt «aanpassing» vervangen door «wijziging» en vervalt de laatste volzin.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2023, met uitzondering van artikel I, onderdeel G, dat in werking treedt met ingang van 1 augustus 2024.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 juni 2023

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

Uitgegeven de achtentwintigste juni 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

De economische en geopolitieke ontwikkelingen vanaf begin 2022 hebben geleid tot grote schommelingen in de inflatie. In april 2022 was de inflatie met 9,6% toegenomen ten opzichte van april 2021, wat direct gevolgen heeft gehad voor de indexering van het lesgeld voor studiejaar1 2023–2024. Ook werd duidelijk dat de wijze van indexering van het lesgeld erg gevoelig is voor (tijdelijke) pieken en dalen van de inflatie. Daarom heeft de regering besloten om de wijze van indexering van het lesgeld te wijzigen. Daarbij wordt aangesloten bij de wijze van indexering van het wettelijk collegegeld en het cursusgeld per studiejaar 2023–2024. Om dit mogelijk te maken wordt de Les- en cursusgeldwet (LCW) aangepast.2 Met die wetswijziging worden de delegatiebepalingen betreffende het les- en cursusgeld en wettelijk collegegeld geharmoniseerd, zodat deze alle drie op het niveau van algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden geregeld. Op die manier kan in de toekomst gemakkelijker op veranderende omstandigheden worden ingespeeld en sluit de wetssystematiek van de wijze van indexeren van het les-, cursus- en collegegeld beter op elkaar aan. Dit besluit is daar de uitwerking van.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1 Aanleiding en wettelijke grondslag

Onderhavig besluit is de uitwerking van een wetsvoorstel dat de LCW wijzigt. Tot de inwerkingtreding van deze wijziging van de LCW, wordt in artikel 5, tweede en derde lid, LCW bepaald dat het lesgeld jaarlijks conform de consumentenprijsindex wordt geïndexeerd. De indexering vindt plaats op basis van de procentuele wijziging van het indexcijfer van de consumentenprijs over de maand april, voorafgaand aan de aanpassing, ten opzichte van de maand april in het daaraan voorafgaande kalenderjaar. De indexering vindt plaats voor 1 oktober voorafgaand aan het studiejaar waarop het lesgeld betrekking heeft. Op diezelfde wijze is tot en met studiejaar 2022/2023 ook het cursusgeld en het wettelijk collegegeld geïndexeerd. Hierna is deze wijze van indexering aangepast, omdat bleek dat deze wijze van indexering gevoelig is voor pieken en dalen in de inflatie.3

Vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid en goede voorspelbaarheid van financiële ontwikkelingen in het les-, cursus- en collegegeld, is het wenselijk de berekeningswijze van de indexering van het les-, cursus-, en collegegeld gelijk te houden aan elkaar. Gelet op de samenhang tussen het les-, cursus- en collegegeld, wordt met de benodigde wetswijziging ook de ongelijkheid in het niveau van regelgeving waarop de wijze van indexering is geregeld, gewijzigd en de indexatiewijze van het les-, cursus- en wettelijk collegegeld op hetzelfde niveau van wetgeving vastgesteld. Hiervoor is een wetsvoorstel in procedure gebracht. Met deze wetswijziging wordt de wijze van indexeren van het lesgeld niet opnieuw in de wet opgenomen, maar wordt deze gedelegeerd naar het niveau van AMvB. Met voornoemde wetswijziging wordt dan ook de wetssystematiek voor het les- en cursusgeld gelijkgetrokken met het wettelijk collegegeld.

Met de wetswijziging en de hier voorliggende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 (hierna: ULCW) is het streven dat per studiejaar 2024–2025 voor zover het gaat om het lesgeld, aangesloten wordt bij de nieuwe wijze van indexering zoals die vanaf studiejaar 2023–2024 reeds geldt voor het cursusgeld en wettelijk collegegeld. De bedragen van de aanvullende beurs van de studiefinanciering in het mbo hangen samen met de hoogte van het lesgeld. Het wetsvoorstel en dit besluit dienen daarom vóór 1 oktober 2023 in werking te treden, zodat DUO voldoende tijd heeft de bedragen van studiefinanciering voor kalenderjaar 2024 voor te bereiden.

2.2 Nieuwe wijze van indexering

Met de nieuwe wijze van indexering zal worden gekeken naar de gemiddelde procentuele wijziging van de consumentenprijsindex van het meest recente jaar. Hierbij wordt het jaargemiddelde berekend op basis van de gemiddelde consumentenprijsindex over de periode mei tot en met april voorafgaand aan de vaststelling van het les- en cursusgeld.4 Het les- en cursusgeld wordt uiterlijk 30 september van het jaar voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het les- en cursusgeld zal gelden, vastgesteld. Het gemiddelde wordt berekend door de consumentenprijsindex voor de betreffende maanden, zoals gerapporteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, op te tellen en te delen door 12.

Door de indexering van de les- en cursusgeldtarieven te baseren op een jaargemiddelde, werken incidentele ontwikkelingen beperkt door op het les- en cursusgeld. Een (tijdelijke) stijging in de inflatie resulteert na wijziging in een beperkte(re) toename van het les- en cursusgeld. Een incidentele daling van de inflatie (of deflatie) zal, op een zelfde wijze, ook gedempt doorwerken in de hoogte van het les- en cursusgeld. Deze wijziging komt de voorspelbaarheid en stabiliteit van het les- en cursusgeld ten goede, omdat de percentages waarmee het les- en cursusgeld worden geïndexeerd minder volatiel zijn.

In onderstaande tabel is te zien hoe de hoogte van het lesgeld zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld, en hoe deze zich zou hebben ontwikkeld als reeds vanaf het vaststellen van de indexering van het lesgeld voor studiejaar 2019/2020 de nieuwe indexeringswijze was gehanteerd.

Tabel 1. Ontwikkeling hoogte lesgeld onder oude en nieuwe indexatiemethodiek

Indexatiemethodiek

18/19

19/20

20/21

21/22

22/23

23/24

Huidige systematiek

€ 1.155

€ 1.168

€ 1.202

€ 1.216

€ 1.239

€ 1.357

CPI verschil april-april

 

1,0111

1,0288

1,0119

1,0188

1,0956

Jaar op jaar verschil

 

€ 13

€ 34

€ 14

€ 23

€ 118

Nieuwe systematiek

€ 1.155

€ 1.170

€ 1.195

€ 1.222

€ 1.239

€ 1.298

CPI o.b.v. jaargemiddelde

 

1,0127

1,0218

1,0226

1,0137

1,0474

Jaar op jaar verschil

 

€ 15

€ 25

€ 27

€ 17

€ 59

Zoals te zien is in bovenstaande tabel, resulteert de nieuwe systematiek in een meer constante stijging. Waar de stijgingen in de oude (huidige) systematiek tot studiejaar 2022/2023 wisselen tussen de 13 en 34 euro, variëren deze in de nieuwe systematiek tussen de 15 en 27 euro. Ook is te zien dat de totale stijging tussen studiejaar 2018/2019 en studiejaar 2022/2023 bij beide regimes gelijk is. Op de lange termijn is deze wijziging dan ook budgetneutraal. De nieuwe indexeringswijze heeft enkel als gevolg dat de indexering minder gevoelig is voor hevige pieken en dalen in de koopkrachtcijfers.

2.3 Een nieuw startbedrag lesgeld

Zoals weergegeven in tabel 1 en figuur 1, verschilt de hoogte van het lesgeld onder de oude of nieuwe indexeringswijze in de periode van 2018 tot 2023 niet veel. Wel is de stijging van de hoogte van het lesgeld onder de nieuwe systematiek meer geleidelijk. Het verschil tussen de beide bedragen in studiejaar 2023/2024 is veel groter. De nieuwe indexeringswijze voor het lesgeld kan pas effect hebben vanaf studiejaar 2024/2025, omdat hiervoor een wetswijziging nodig is. Dit betekent dat het lesgeld een jaar langer op de oude wijze wordt geïndexeerd dan het collegegeld en het cursusgeld. Dit zou als gevolg hebben dat in de toekomst wordt doorgerekend aan de hand van het piekbedrag van studiejaar 2023/2024. De nieuwe lijn van de hoogte van het lesgeld zou dan in de toekomst altijd meer dan 59 euro hoger liggen dan deze zou liggen als het lesgeld wel, net als het collegegeld en het cursusgeld, meteen voor studiejaar 2023/2024 op de nieuwe wijze had kunnen worden geïndexeerd. De regering acht het onwenselijk dat lesgeldplichtige studenten in de toekomst blijvend geraakt worden door deze grote stijging in studiejaar 2023/2024. Lesgeldplichtige studenten zouden dan meer worden geraakt ten opzichte van studenten die collegegeld en cursusgeld betalen. Daarom wordt in dit besluit voor de vaststelling van het startbedrag van het lesgeld voor studiejaar 2024/2025 niet gewerkt met de hoogte van het lesgeld zoals die eerder voor studiejaar 2023/2024 is vastgesteld in de Regeling tarieven les- en cursusgeld 2023–2024.5 De hoogte van het lesgeld voor studiejaar 2024/2025 wordt in plaats daarvan geïndexeerd op basis van het bedrag dat zou zijn verkregen als reeds voor studiejaar 2023/2024 het lesgeld op de nieuwe wijze zoals hiervoor omschreven was geïndexeerd.

De hoogte van het lesgeld voor 2024/2025 wordt dan ook bepaald door te indexeren vanaf € 1.298, de hoogte die het lesgeld in studiejaar 2023/2024 zou hebben als die net als het cursusgeld en het wettelijk collegegeld meteen zou zijn bepaald volgens de nieuwe wijze van indexering (zie tabel 1). Het lesgeldbedrag wordt geïndexeerd op basis van de gemiddelde procentuele wijziging van de CPI van het meeste recente jaargemiddelde. Dat jaargemiddelde bedraagt voor de periode mei 2022 tot en met april 2023 9,35 procent. Het lesgeld voor studiejaar 2024/2025 bedraagt daarom € 1.419 aan de hand van de volgende berekening: € 1.2986 + 9,35 procent van € 1.298 = € 1.419,42. Dit is afgerond op het naastbij gelegen gehele getal € 1.419.

2.4 Startbedragen cursusgeld

De wijze van indexering van het cursusgeld is reeds tegelijkertijd met de indexeringswijze van het wettelijk collegegeld gewijzigd bij de vaststelling van de bedragen van het cursusgeld voor studiejaar 2023/2024. De startbedragen in deze AMvB zijn verkregen door de bedragen van het cursusgeld uit de Regeling tarieven les- en cursusgeld 2023–2024 opnieuw te indexeren.

In het voorgestelde artikel 15 ULCW is geregeld, dat de indexering van de cursusgeldtarieven wordt bepaald door de gemiddelde procentuele wijziging van de CPI van het meest recente jaargemiddelde, waarbij het jaargemiddelde wordt bepaald door de gemiddelde procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over een periode van mei tot en met april heeft ondergaan ten opzichte van dezelfde periode in het daaraan voorafgaande jaar. De cursusgeldtarieven, met uitzondering van het tarief onder sub c, worden afgerond op het naastbij gelegen gehele getal. Het tarief onder sub c wordt afgerond op twee cijfers achter de komma. De tarieven zijn als volgt berekend:

Ad a. € 270 + 9,35% van € 270 is € 295,26; afgerond op het naastbij gelegen gehele getal is dit € 295;

Ad b. € 654 + 9,35% van € 654 is € 715,18; afgerond op het naastbij gelegen gehele getal is dit € 715;

Ad c. € 0,86 + 9,35% van € 0,86 is € 0,9404; afgerond op twee cijfers achter de komma is dit € 0,94.

Deze wijze van berekenen van het cursusgeld komt overeen met hoe dit was bepaald in artikel 2 van de Regeling tarieven les- en cursusgeld 2023–2024 en is gelijk aan de wijze van indexeren van het lesgeld en het collegegeld.

3. Financiële gevolgen

3.1 Gevolgen voor de rijksbegroting

Het lesgeld is verschuldigd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het cursusgeld is verschuldigd aan de instelling. Omdat de nieuwe wijze van indexeren op de lange termijn gelijk opgaat met de stijging zoals die zou zijn geweest onder het oude regime, zoals getoond in Tabel 1 en Figuur 1, is deze aanpassing op de lange termijn budgetneutraal.

3.2 Gevolgen voor instellingen

De wijze van indexeren van het cursusgeld is reeds gewijzigd per studiejaar 2023/2024. Dit besluit wijzigt dit dus niet, maar stelt het enkel vast op het niveau van AMvB. Het lesgeld is verschuldigd aan de minister van OCW. Daarmee heeft dit besluit geen gevolgen voor de instellingen.

3.3 Gevolgen voor studenten

Voor lesgeldplichtige studenten betekent de nieuwe systematiek van indexeren dat zij te maken krijgen met een meer constante indexering van het lesgeld vanaf studiejaar 2024/2025. Bovendien wordt voorkomen dat zij op de lange termijn geconfronteerd worden met een hoog lesgeld bedrag, nu de hoge piek in de hoogte van het lesgeld voor studiejaar 2023/2024 met dit besluit wordt gecorrigeerd. De hoogte van het lesgeld voor studiejaar 2023/2024 kan niet worden aangepast met dit besluit.

Ten aanzien van het cursusgeld verandert dit besluit niets voor studenten.

4. Regeldruk, doenvermogen en gendergelijkheid

De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de regeldruk, het doenvermogen en de gendergelijkheid.

Een concept van het voorstel is ook voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

5. Gevolgen voor Caribisch Nederland

De wijzigingen hebben geen gevolgen voor Caribisch Nederland. Het ULCW is niet van toepassing op de BES-eilanden.

6. Advies en consultatie

6.1 Internetconsultatie

Een concept van dit besluit heeft opengestaan voor internetconsultatie tussen 9 december 2022 en 16 januari 2023.

De indexering wordt berekend op basis van de CPI over de periode mei 2022 tot en met april 2023. Deze periode lag ten tijde van de internetconsultatie nog gedeeltelijk in de toekomst. De versie in internetconsultatie ging daarom uit van voorlopige cijfers en een inschatting van de toekomst.

Er is één openbare reactie gekomen op de internetconsultatie. In deze reactie wordt aanbevolen om bij de indexering te werken met een maximumstijging van bijvoorbeeld 10%. Hiervoor is niet gekozen.

De financiering van het bekostigde onderwijs kent twee componenten: de rijksbijdrage aan instellingen en de eigen bijdrage van studenten. Beide componenten stijgen mee met de prijsontwikkelingen, zodat instellingen niet hoeven te bezuinigen op onderwijskwaliteit als de prijzen stijgen. De verhouding tussen de rijksbijdrage en eigen bijdrage van de student blijft zo ook min of meer gelijk.

De studiefinanciering stijgt ook mee met de prijsontwikkeling. De prijsstijging van de eigen bijdrage blijft zo ook in evenwicht met de stijging van de studiefinanciering.

Het is niet passend om in dit stelsel wel de kosten voor de student te maximeren, maar niet de inkomsten via studiefinanciering.

Het kabinet acht het vanwege de onderlinge samenhang verder wenselijk dat de wijze van indexeren van het les-, cursus- en collegegeld gelijk aan elkaar zijn. Het maximeren van de indexering van het les- en cursusgeld, zou dus ook moeten zien op het collegegeld. Er zijn geen middelen beschikbaar om instellingen te compenseren voor het eventueel mislopen van cursusgeld en collegegeld, of om het gat in de inkomsten van het lesgeld te dichten, zodra de indexering van deze bedragen wordt gemaximeerd.

6.2 Uitvoeringstoets

DUO heeft op 25 januari 2023 een uitvoeringstoets uitgebracht. DUO geeft daarbij aan dat onderhavig besluit uitvoerbaar is binnen de geschetste kaders. Daarbij vraagt DUO nadrukkelijk aandacht voor het tijdig aanleveren van de bedragen van het lesgeld, vanwege de doorwerking in andere normen, zoals de aanvullende beurs in het mbo. DUO stelt voor om voor het toekennen van studiefinanciering voor het kalenderjaar 2024 (en mogelijk ook voor het toekennen van tegemoetkoming scholieren) alvast uit te gaan van de nieuwe norm, ook als op dat moment het onderhavige wetsvoorstel nog niet is goedgekeurd door het parlement. Het wetsvoorstel tot wijziging van de LCW is op 21 december 2022 aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer. De regering verwacht dat het wetsvoorstel op tijd door beide Kamers zal zijn goedgekeurd en hoopt hierbij op medewerking van het parlement. Ook onderhavig besluit kan na goedkeuring van het parlement op tijd in werking treden. Indien het wetsvoorstel en dit besluit onverhoopt niet vóór 1 oktober 2023 in werking kunnen treden, zal in overleg tussen het ministerie van OCW en DUO worden bepaald hoe de wijze van vaststelling van de lesgeldnorm voor studiejaar 2024–2025 zodanig kan plaatsvinden dat de uitvoering hiervoor zo min mogelijk extra inspanning moet verrichten.

7. Inwerkingtreding

Met de wetswijziging en de hier voorliggende wijziging van het ULCW is het streven dat per studiejaar 2024–2025 voor zover het gaat om het lesgeld, wordt aangesloten bij de nieuwe wijze van indexering zoals die vanaf studiejaar 2023–2024 reeds geldt voor het cursusgeld en wettelijk collegegeld. De bedragen van de aanvullende beurs van de studiefinanciering in het mbo hangen samen met de hoogte van het lesgeld. Het wetsvoorstel en dit besluit dienen daarom vóór 1 oktober 2023 in werking te treden, zodat DUO voldoende tijd heeft de bedragen van studiefinanciering voor kalenderjaar 2024 voor te bereiden.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen A, B en D (artikelen 1, 2 en 14 ULCW)

Met de inwerkingtreding van de Wet van 23 februari 2022 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs met het oog op de verbetering van de rechtsbescherming van mbo-studenten (Stb. 2022, 134) vervalt de onderwijsovereenkomst. De verwijzingen hiernaar in het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 worden derhalve aangepast.

Artikel 2, eerste lid, schreef voor dat de leerling zich in de onderwijsovereenkomst bekend verklaart met de verplichting tot het betalen van lesgeld op grond van de wet. Door het vervallen van de onderwijsovereenkomst, wordt de bepaling aangepast. In het vervolg zorgt het bevoegd gezag ervoor dat de leerling op andere wijze bekend is met de verplichting tot het betalen van lesgeld op grond van de wet.

Artikel I, onderdeel C (artikel 3a ULCW)

In dit artikel wordt de omvang van het lesgeld bepaald, de wijze van indexering van dit bedrag en de definitie van de consumentenprijsindex die voor de indexering wordt gebruikt. De opbouw van het artikel is gelijk aan artikel 2.2 Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (UWHW) waarin de hoogte en indexeringswijze van het wettelijk collegegeld is opgenomen. Het enige verschil met artikel 2.2 UWHW is dat de indexering van het lesgeld moet worden vastgesteld voor 1 oktober voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het aangepaste lesgeld zal gelden, i.p.v. voor 1 november. De reden hiervoor is dat het studiejaar in het mbo een maand eerder begint dan in het hoger onderwijs.

Artikel I, onderdeel E (artikel 15 ULCW)

In dit artikel wordt de omvang van (de verschillende tarieven van) het cursusgeld bepaald, de wijze van indexering van dit bedrag en de definitie van de consumentenprijsindex die voor de indexering wordt gebruikt. De opbouw van het artikel is gelijk aan artikel 2.2 UWHW (de hoogte en indexeringswijze van het wettelijk collegegeld). Er zijn twee verschillen met artikel 2.2 UWHW. Ten eerste is bepaald dat de indexering van het cursusgeld moet worden vastgesteld voor 1 oktober voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het aangepaste cursusgeld zal gelden, i.p.v. voor 1 november. De reden hiervoor is dat het studiejaar in het mbo een maand eerder begint dan in het hoger onderwijs. Ten tweede worden verschillende tarieven cursusgeld vastgesteld voor verschillende categorieën van cursussen.

Artikel I, onderdelen F en G (artikel 17 ULCW)

De tarieven voor het lesgeld en cursusgeld werden in de oude systematiek vastgesteld bij ministeriële regeling. Voor studiejaar 2023–2024 is dit gebeurd in de Regeling tarieven lesgeld en cursusgeld 2023–2024 (Stcrt. 2022, 26112). Deze regeling zou per 1 augustus 2023 in werking treden. Vanwege de wijziging van de indexeringssystematiek van het lesgeld en het cursusgeld vervalt echter per die datum de grondslag van de regeling. Daarom vervalt de Regeling tarieven lesgeld en cursusgeld 2023–2024 per 1 augustus 2023 van rechtswege. De tarieven voor studiejaar 2023–2024 worden daarom in artikel 17 ULCW opgenomen.

Per studiejaar 2024–2025 wordt met onderhavig besluit een nieuw startbedrag voor het lesgeld vastgesteld, zie hierover verder paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting. De tarieven voor studiejaar 2023–2024, opgenomen in het nieuwe artikel 17, kunnen daarom met ingang van 1 augustus 2024 vervallen.

Artikel II (artikel 2.2 Uitvoeringsbesluit WHW 2008)

Dit betreft een zuiver technische wijziging. Conform aanwijzing 2.32, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt de terminologie aangepast, zodat duidelijk wordt dat de jaarlijks geïndexeerde bedragen daadwerkelijk leiden tot een wijziging van de AMvB en niet alleen tot vaststelling van de betreffende bedragen. De term «aanpassen» wordt vervangen door «wijzigen» en de laatste volzin van artikel 2.2, die stelt: «Het overeenkomstig dit lid gewijzigde bedrag treedt in de plaats van het in het eerste lid genoemde bedrag», vervalt. Die volzin is gelet op bovengenoemde aanwijzing 2.32, derde lid, overbodig.

Artikel III (inwerkingtreding)

Onderhavig besluit vloeit voort uit de Wet van 19 april 2023, houdende wijziging van onder andere de Les- en cursusgeldwet in verband met de aanpassing van de indexeringsbepalingen van het lesgeld en cursusgeld en aanpassing van de hardheidsclausule (Stb. 2023, 147) en dient gelijk met deze wet – met ingang van 1 augustus 2023 – in werking te treden. Uitzondering vormt artikel I, onderdeel G, dat in werking treedt met ingang van 1 augustus 2024. Op die datum vervallen de tarieven lesgeld en cursusgeld 2023–2024, vastgesteld in artikel 17 ULCW.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
1

In de Les- en cursusgeldwet (LCW) wordt dit cursusjaar genoemd. In het algemeen deel van de toelichting zal de terminologie studiejaar worden gebruikt, aangezien dit beter aansluit bij het dagelijks taalgebruik.

X Noot
2

Stb. 2023, 147.

X Noot
3

Zie hierover verder: Kamerstukken II 2022/23, 36 283, nr. 3, en Staatsblad 2022, 379.

X Noot
4

Met de wetswijziging wordt ook de indexatiewijze van het cursusgeld naar het niveau van AMvB gedelegeerd. Dit moet daarom nogmaals in onderhavig besluit worden vastgesteld.

X Noot
6

Dit bedrag zou de hoogte van het lesgeld in 2023–2024 zijn als tegelijkertijd met het cursusgeld en collegegeld de nieuwe wijze van indexeren was gehanteerd.

Naar boven