Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatsblad 2023, 173 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatsblad 2023, 173 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 28 december 2022, nr WJZ/22586329, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie en Veiligheid;
Gelet op de artikelen 11, tweede en derde lid, 29, tweede lid, 34, vierde lid, onderdeel f, en veertiende lid, 41, derde lid, en 43, zesde lid, van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames en artikel 9, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 maart 2023, nr. W18.22.00223/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 mei 2023, nr. WJZ/26912696, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie en Veiligheid;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder wet verstaan: de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames.
1. Een melding als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, wordt gedaan met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier en omvat in ieder geval:
a. informatie over de meldingsplichtigen en hun vertegenwoordigers;
b. informatie over de voorgenomen verwerving of wijziging van zeggenschap of verkrijging of vergroting van significante invloed;
c. informatie over de eigendomsstructuur en -verhoudingen van de meldingsplichtigen, inclusief informatie over het verwerven en houden van zeggenschap of significante invloed, en over de uiteindelijke verwerver en diens deelneming in het kapitaal;
d. informatie over de producten en diensten die de meldingsplichtigen leveren;
e. informatie over het land waar het hoofdbestuur van de verwerver is gevestigd;
f. een overzicht van de rechtspersonen, rechtsvorm en statutaire zetel van de rechtspersonen van de verwerver; en
g. overige informatie die noodzakelijk is voor de beoordeling, bedoeld in paragraaf 3.5 van de wet.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de melding geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de meldingsplichtigen worden verstrekt.
1. Een meldingsplichtige die voorafgaand aan een melding op grond van deze wet reeds een melding heeft gedaan bij de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 34 van de Mededingingswet, kan volstaan met te vermelden dat gegevens en bescheiden eerder zijn verstrekt indien de Autoriteit Consument en Markt beschikt over de meest recente versie van deze gegevens en bescheiden.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens en bescheiden die door de Autoriteit Consument en Markt op grond van het eerste lid worden verstrekt.
1. Onze Minister geeft uitvoering aan artikel 29, eerste lid, van de wet, binnen een redelijke termijn die niet langer is dan de termijn, bedoeld in artikel 28, tweede of vierde lid, van de wet.
2. Onze Minister verzoekt de verwerver onverwijld na het ontvangen van de opbrengst, bedoeld in artikel 29, eerste lid, binnen een termijn van twee weken, mededeling te doen van de wijze waarop de verwerver deze wenst te ontvangen.
3. Onze Minister verstrekt de opbrengst zo spoedig mogelijk aan de verwerver, of draagt er zorg voor dat de opbrengst zo spoedig mogelijk ten bate komt van de verwerver, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen nadat de mededeling, bedoeld in het tweede lid, is ontvangen.
4. Indien de termijn bedoeld in het tweede lid is verstreken en Onze Minister geen mededeling heeft ontvangen, maakt Onze Minister de opbrengst zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen na het verstrijken van de termijn, over naar de laatst bekende betaalrekening van de verwerver.
5. Indien de verwerver onderworpen is aan beperkende maatregelen krachtens hoofdstuk 7 van het Handvest van de Verenigde Naties, artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Sanctiewet 1977 of anderszins niet in staat is de opbrengst te ontvangen, plaatst Onze Minister de opbrengst op een derdenrekening.
6. Indien de verwerver heeft medegedeeld dat de beperkende maatregelen zijn opgeheven, of dat hij in staat is de opbrengst te ontvangen, maakt Onze Minister de opbrengst zo spoedig mogelijk over aan de verwerver, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen na de dag waarop de verwerver de mededeling heeft gedaan.
7. Bij de toepassing van het derde tot en met zesde lid wordt de opbrengst, indien van toepassing, vermeerderd of verminderd met de rente en verminderd met de transactiekosten en de kosten verbonden aan het aanhouden van een derdenrekening.
1. De beursgenoteerde doelonderneming geeft uitvoering aan artikel 43, eerste lid, van de wet, binnen een redelijke termijn die niet langer is dan de termijn, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet.
2. De beursgenoteerde doelonderneming, of de houder van een depot respectievelijk de bewaarder die uitvoering heeft gegeven aan een opdracht van een beursgenoteerde doelonderneming, als bedoeld in artikel 43, tweede of derde lid, verzoekt de verwerver onverwijld na het ontvangen van de opbrengst, bedoeld in artikel 43, zesde lid, onder b, van de wet binnen een termijn van twee weken, mededeling te doen van de wijze waarop de verwerver deze wenst te ontvangen.
3. De beursgenoteerde doelonderneming of een houder van een depot respectievelijk de bewaarder verstrekt de opbrengst zo spoedig mogelijk aan de verwerver, of draagt er zorg voor dat de opbrengst zo spoedig mogelijk ten bate komt van de verwerver, maar in elk geval niet later dan dertig dagen nadat de mededeling, bedoeld in het tweede lid, is ontvangen.
4. Indien de termijn bedoeld in het tweede lid is verstreken en de beursgenoteerde doelonderneming of de houder van een depot respectievelijk de bewaarder geen mededeling heeft ontvangen, maakt de beursgenoteerde doelonderneming of de houder van een depot respectievelijk de bewaarder de opbrengst zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen na het verstrijken van de termijn, over naar de laatst bekende betaalrekening van de verwerver.
5. Indien de verwerver onderworpen is aan beperkende maatregelen krachtens hoofdstuk 7 van het Handvest van de Verenigde Naties, artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Sanctiewet 1977 of anderszins niet in staat is de opbrengst te ontvangen, plaatst de beursgenoteerde doelonderneming of de houder van een depot respectievelijk de bewaarder de opbrengst zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen na het verstrijken van de termijn, op een derdenrekening.
6. Indien de verwerver heeft medegedeeld dat de beperkende maatregelen zijn opgeheven, of dat hij in staat is de opbrengst te ontvangen, maakt de doelonderneming, de houder van een depot respectievelijk de bewaarder de opbrengst zo spoedig mogelijk over aan de verwerver, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen na de dag waarop de verwerver de mededeling heeft gedaan.
7. Bij de toepassing van het derde tot en met zesde lid wordt de opbrengst, indien van toepassing, vermeerderd of verminderd met de rente en verminderd met de transactiekosten en de kosten verbonden aan het aanhouden van een derdenrekening.
1. Onze Minister van Financiën verstrekt op grond van artikel 34, vierde lid, onderdeel b, van de wet gegevens van de Belastingdienst, voor zover deze zijn verkregen in het kader van de heffing en inning van belastingen ten aanzien van de meldingsplichtingen.
2. De Autoriteit Consument en Markt verstrekt op grond van artikel 34, vierde lid, onderdeel d, van de wet gegevens over de eigendomsstructuur en zeggenschapsverhoudingen van de verwerver of de doelonderneming.
De Kamer van Koophandel verstrekt desgevraagd alle informatie aan Onze Minister met betrekking tot artikel 15a van de Handelsregisterwet 2007 en artikel 5 van de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies.
De bewaartermijn van de persoonsgegevens die op grond van de wet zijn verkregen, is maximaal vijf jaar.
1. De beursgenoteerde doelonderneming treft de nodige maatregelen van technische en organisatorische aard tegen onbevoegde kennisneming van de gegevens waarover zij beschikt naar aanleiding van een verstrekking op grond van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, juncto artikel 40, derde lid, van de wet.
2. De bewaartermijn van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, is maximaal 12 maanden.
3. In afwijking van artikel 8 geldt de bewaartermijn, bedoeld in het tweede lid, ook voor persoonsgegevens waarover de beursgenoteerde doelonderneming beschikt, naar aanleiding van een informatieverzoek als bedoeld in het eerste lid.
4. De beursgenoteerde doelonderneming draagt onverwijld zorg voor vernietiging van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, voor het verstrijken van de termijn, bedoeld in het tweede lid.
Het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt gewijzigd als volgt:
Aan artikel 16 wordt, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. Onze Minister, Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat of Onze Minister of Ministers die het mede aangaat, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 4 mei 2023
Willem-Alexander
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Uitgegeven de eenendertigste mei 2023
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Dit besluit vindt zijn grondslag in de Wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (hierna verder te noemen: Wet vifo). De Wet vifo heeft ten doel risico’s voor de nationale veiligheid te beheersen door middel van investeringstoetsing. Het gaat daarbij om beheersing van risico’s als gevolg van verwervingsactiviteiten, zoals investeringen in en fusies met vitale aanbieders, beheerders van bedrijfscampussen of ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie.
Het onderhavig besluit werkt een aantal technische aspecten uit die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de Wet vifo. Specifiek ziet het toe op het nader uitwerken van een aantal onderdelen: (1) de bij de melding te verstrekken gegevens; (2) de mogelijkheid voor een meldingsplichtige om te kunnen verwijzen naar een eerder gedane melding; (3) de wijze waarop opbrengst wordt verstrekt aan de verwerver; (4) informatieverstrekking door andere instanties; en (5) de bewaartermijnen van de gegevens en de wijze waarop de gegevens die in het kader van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling zijn verkregen worden verwerkt.
Hiernaast komt onder de Wet vifo het Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie te hangen. Dit besluit regelt nader wat tot sensitieve technologie in het kader van de Wet vifo wordt gerekend, zodat daarvan een preciezere en nader afgewogen afbakening wordt gegeven dan in de Wet vifo.
Om te kunnen beoordelen of een bepaalde verwervingsactiviteit een risico kan opleveren voor de nationale veiligheid, heeft de minister voldoende informatie nodig over de verwerver en de doelonderneming (de meldingsplichtigen) en de voorgenomen verwervingsactiviteit. De meldingsplichtigen zullen in de eerste plaats zelf de nodige informatie moeten verschaffen. Dit doen zij door middel van een melding (artikel 11, eerste lid van de Wet vifo). Het is zaak dat de meldingsplichtigen bij de melding al zo veel mogelijk relevante informatie aanleveren voor de risicobeoordeling. Een gedegen risicobeoordeling vereist een grondige analyse. Bovendien bespoedigt het aanleveren van de juiste en volledige gegevens aan het begin van het meldingsproces de afhandeling, waardoor een melding mogelijk sneller kan worden afgerond, hetgeen meldingsplichtigen eerder rechtszekerheid verschaft.
In dit besluit is bepaald welke informatie bij de melding moet worden verstrekt. Het gaat hierbij in eerste instantie om gegevens over de doelonderneming en haar activiteiten en over de voorgenomen verwervingsactiviteit. Deze gegevens zijn nodig om te controleren of de verwervingsactiviteit inderdaad onder de reikwijdte van de Wet vifo valt en om te kunnen identificeren waar eventuele risico’s bestaan voor de nationale veiligheid. Hiernaast moet informatie verstrekt worden over de verwerver. Hierbij moet onder andere gedacht worden aan informatie over de identiteit van de verwerver, de banden die de verwerver heeft met derden (waaronder statelijke actoren), en of de verwerver in het verleden een relevant misdrijf heeft begaan. Deze informatie is nodig om een gedegen risicobeoordeling te kunnen maken op basis van de beoordelingsfactoren die zijn opgenomen in paragraaf 3.5 van de Wet vifo. In deze paragraaf van de wet zijn algemene beoordelingsfactoren opgenomen, en beoordelingsfactoren die specifiek gelden voor vitale aanbieders of ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie.
In dit besluit is op hoofdlijnen aangegeven welke gegevens de meldingsplichtigen in het kader van de melding moeten aanleveren. Het meldingsformulier, waarin deze hoofdlijnen verder worden uitgewerkt, zal bij ministeriële regeling worden vastgesteld. Vanwege de bovengenoemde uitsplitsing van beoordelingsfactoren, zal het meldingsformulier uit een algemeen deel bestaan en een deel dat is toegespitst op vitale aanbieders, respectievelijk ondernemingen die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie.
Om de administratieve lasten bij bedrijven te beperken, wordt voor sommige onderdelen van de melding de mogelijkheid gegeven om aan te geven dat deze informatie eerder bij de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) is verstrekt in het kader van het concentratietoezicht op grond van hoofdstuk 5 van de Mededingingswet. In dit geval hoeven meldingsplichtigen deze informatie niet opnieuw in het kader van een melding onder de Wet vifo te verstrekken.
Bij ministeriële regeling zal worden gepreciseerd voor welke gegevens en bescheiden de meldingsplichtigen in het kader van de melding kunnen volstaan met de mededeling dat deze eerder aan de ACM zijn verstrekt.
Dit besluit regelt tevens de wijze waarop opbrengst wordt verstrekt aan de verwerver bij een verwervingsactiviteit die in strijd met de Wet vifo is uitgevoerd, waarbij niet op tijd aan een hierop volgende last wordt voldaan.
Bij verwervingsactiviteiten in een niet-beursgenoteerde doelonderneming in strijd met een verbod kan de minister een verwerver of doelonderneming een last opleggen om binnen een redelijke termijn de noodzakelijke handelingen te verrichten om de ongewenste effecten van de activiteit te voorkomen of de activiteit ongedaan te maken. De Wet vifo houdt er rekening mee dat een verwerver of doelonderneming niet voldoet aan een opgelegde last. In dat geval is de minister bij uitsluiting onherroepelijk gemachtigd om namens en voor rekening van de verwerver of doelonderneming, diens aandelen overeenkomstig de last te vervreemden of anderszins uitvoering te geven aan de opgelegde last.
Indien de minister overgaat tot vervreemding van de aandelen, dan zal de minister daar in de regel opbrengsten voor ontvangen. In dit besluit worden nadere regels gesteld over de termijn waarbinnen en de wijze waarop de opbrengst van de vervreemding ten goede moet komen aan de (voormalige) verwerver. Het is aan de verwerver om aan te geven op welke wijze hij de opbrengst wenst te ontvangen. Ook wordt geregeld dat de kosten die gepaard kunnen gaan met de verstrekking direct worden verrekend.
Bij verwervingsactiviteiten die in strijd met een verbod hebben plaats gevonden met gebruikmaking van een effectenafwikkelingssysteem kan de minister een verwerver of een beursgenoteerde doelonderneming een last opleggen om binnen een redelijke termijn de zeggenschap of significante invloed die met de verwervingsactiviteit is verkregen terug te brengen of te beëindigen. De Wet vifo houdt er ook in dit geval rekening mee dat een verwerver of doelonderneming niet voldoet aan een opgelegde last.
In dit geval is niet de minister, maar de beursgenoteerde doelonderneming bevoegd én verplicht om over te gaan tot de gehele vervreemding of tot terugbrenging van de zeggenschap of het aandelenbelang. Naast de doelonderneming, is hier ook een belangrijke rol weggelegd voor de houder respectievelijk de bewaarder van een depot. Indien de verwerver deelgenoot is in een depot, dan wel cliënt is van een bewaarder, verstrekt de beursgenoteerde onderneming de opdracht tot gehele vervreemding of terugbrenging van het aandelen «door» aan de houder van het depot respectievelijk de bewaarder. Dit betekent ook dat de opbrengsten in dit geval worden ontvangen door de beursgenoteerde doelonderneming of de houder, respectievelijk bewaarder van een depot.
Met betrekking tot de termijnen waarbinnen en de wijze waarop de opbrengst van de vervreemding ten goede moet komen aan de (voormalige) verwerver worden vergelijkbare regels gesteld als bij verwervingsactiviteiten in een niet-beursgenoteerde doelonderneming. Deze regels zijn in dit geval echter niet gericht tot de minister, maar tot de beursgenoteerde doelonderneming of de houder respectievelijk de bewaarder van een depot. Zie voor nadere uitleg de toelichting bij de artikelen 4 en 5.
Naast de informatieverplichting die rust op de meldingsplichtigen zelf, voorziet de Wet Vifo in andere informatiebronnen die de minister kan gebruiken om het beeld over de voorgenomen verwervingsactiviteit compleet te krijgen. Eén daarvan betreft informatie beschikbaar bij andere bestuursorganen, diensten, toezichthouders of andere personen (artikel 34, vierde lid, van de Wet vifo). In dit besluit worden nadere regels gesteld met betrekking tot de informatie die in dat kader verstrekt wordt door de Minister van Financiën (Belastingdienst) en de ACM.
Met betrekking tot gegevens die worden verstrekt door de Belastingdienst, bepaalt dit besluit dat alleen informatie verstrekt hoeft te worden die verkregen is in het kader van de heffing en inning van belastingen ten aanzien van de meldingsplichtingen. Het gaat onder meer om gegevens die verkregen zijn in het kader van de omzetbelasting, de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de loonbelasting. Met deze gegevens kunnen onder andere gegevens over de identiteit van de verwerver, de identiteit van de aandeelhouders en de identiteit van de bestuurders van de verwerver geverifieerd worden.
Bij de ACM ziet de informatieverstrekking op gegevens die worden verkregen in het kader van het concentratietoezicht (hoofdstuk 5 van de Mededingingswet). In dit besluit wordt gespecificeerd dat alleen informatie wordt verstrekt die verband houdt met de eigendomsstructuur en zeggenschapsverhoudingen van de verwerver of de doelonderneming.
Ten slotte wordt in het besluit bepaald dat de Kamer van Koophandel desgevraagd alle informatie aan Onze Minister verstrekt met betrekking tot artikel 15a van de Handelsregisterwet 2007 en artikel 5 van de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies (zie voor een nadere uitleg de artikelsgewijze toelichting bij artikel 7).
Er zal een grote mate van zorgvuldigheid betracht worden bij het opvragen en gebruiken van deze gegevens en ook de andere gegevens die in het kader van de Wet vifo zijn verkregen. De minister vraagt alleen gegevens als dit nodig is in het kader van de uitvoering van de Wet vifo, en deze worden niet verder gedeeld dan strikt noodzakelijk is ter uitvoering van deze wet. Dit geldt zowel voor persoonsgegevens (zie artikel 34, eerste lid, van de Wet vifo), als voor andere in het kader van de Wet vifo verkregen gegevens. De minister is immers als bestuursorgaan onderworpen aan een geheimhoudingsplicht in het kader van de beoordeling krachtens de Wet vifo van de voorgenomen transactie. Dit geldt ook voor de ambtenaren die de besluitvorming voorbereiden (zie in dit verband artikel 2:5, eerste lid, van de Awb, artikel 9 van de Ambtenarenwet en artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht).
In dit besluit worden regels gesteld over de bewaartermijn van op grond van de Wet vifo verkregen gegevens. Dit geldt zowel voor persoonsgegevens, als voor andere gegevens verkregen op grond van de wet.
De bewaartermijn van de persoonsgegevens die de minister op grond van de wet verkrijgt, is maximaal vijf jaar. De voor de uitvoering van de Wet vifo relevante persoonsgegevens zijn rechtstreeks gerelateerd aan de beoordeling van de activiteit en zullen derhalve in eerste instantie enige tijd bewaard moeten worden totdat er een risicobeoordeling heeft plaatsgevonden en, in voorkomend geval, een toetsingsbesluit is genomen.
Als de omstandigheden er om vragen, en dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het vergaren van de informatie uit derde landen, bestaat op grond van de wet bovendien de mogelijkheid om de beslistermijn met zes maanden te verlengen.
Voor de uitvoering van Wet vifo is het hiernaast noodzakelijk om ook na het onherroepelijk worden van het besluit of afsluiten van de zaak nog een beperkte tijd inzage te hebben in de beoordeling van een activiteit. Voor de consistentie van beleid, uitvoering en toezicht is dit noodzakelijk. Daarnaast is ook na het onherroepelijk worden van een besluit noodzaak tot toegang tot persoonsgegevens indien er in dat besluit mitigerende maatregelen zijn opgelegd en hierop toezicht gehouden dient te worden. Daarom is gekozen voor een bewaartermijn van vijf jaar.
De bewaartermijn van de (persoons)gegevens waarover de beursgenoteerde onderneming beschikt naar aanleiding van een verstrekking op grond van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling als bedoeld in artikel 40, derde lid, van de Wet vifo, is twaalf maanden. Deze termijn sluit aan bij de bewaartermijn van gegevens op grond van de Wet giraal effectenverkeer. Zie voor nadere uitleg de artikelsgewijze toelichting bij artikel 8. Naast de bewaartermijnen, regelt het onderhavig besluit ook de wijze van verwerking van de gegevens waarover de beursgenoteerde doelonderneming beschikt naar aanleiding van een verstrekking op grond van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling. De beursgenoteerde doelonderneming wordt verplicht de nodige maatregelen van technische en organisatorische aard te treffen tegen onbevoegde kennisneming en onverwijld zorg te dragen voor vernietiging van de gegevens voor het verstrijken van de maximale bewaartermijn van twaalf maanden.
Daarnaast regelt dit besluit de grondslag voor de verstrekking van justitiële gegevens door de Minister van Justitie en Veiligheid door middel van een wijziging van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. Deze wijziging wordt toegelicht in het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting bij artikel 10.
Tussen 18 juli tot en met 22 augustus 2022 is dit besluit opengesteld voor internetconsultatie. Op dit besluit is één reactie binnengekomen van een bedrijf dat anoniem wilde blijven. Op de in deze reactie gestelde vragen over de verhouding tussen artikel 9 van dit besluit en de privacywetgeving is schriftelijk gereageerd. Artikel 9 (dat zowel ziet op persoonsgegevens als andere gegevens die in het kader van een identiteitsonderzoek worden verkregen) en de privacywetgeving (die ziet op persoonsgegevens) kunnen en moeten beiden gerespecteerd worden. De reactie heeft niet geleid tot wijzigingen van het besluit.
Bij brief van 13 juli 2022 is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geraadpleegd over het conceptbesluit. De AP heeft op 3 november 2022 een advies uitgebracht. In het advies geeft de AP aan geen opmerkingen te hebben op het conceptbesluit.
De Belastingdienst heeft een uitvoeringstoets gedaan met betrekking tot de gegevens die de Belastingdienst op grond van artikel 34, vierde lid, onderdeel b, van de wet, en artikel 6, eerste lid, van het besluit, aan de minister moet verstrekken. De Belastingdienst acht het wetsvoorstel uitvoerbaar, waarbij wordt aangegeven dat geaccepteerd moet worden dat door de Belastingdienst en de Douane verwerkte informatie niet of heel beperkt voorziet in de informatiebehoefte van de minister. Hoewel de relevante informatie die de Belastingdienst kan verstrekken naar verwachting niet altijd volledig actueel zal zijn, is het zeker ook niet uitgesloten dat de Belastingdienst in bepaalde gevallen wel over relevante informatie beschikt. In deze gevallen moet deze informatie met de minister gedeeld kunnen worden.
ACM heeft reeds op de wet Vifo een uitvoeringstoets gedaan met betrekking tot de gegevens en bescheiden die ACM op grond van artikel 34, vierde lid, onderdeel d, van de wet, aan de minister moet verstrekken. ACM heeft aangegeven geen noodzaak te zien voor een nieuwe uitvoeringstoets naar aanleiding van dit besluit.
In de memorie van toelichting van de Wet vifo wordt nader ingegaan op de geschatte regeldruk voor bedrijven. Een belangrijk uitgangspunt bij de ontwikkeling van de wet was om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk te houden. Hier is aan voldaan door de wet duidelijk af te bakenen en de reikwijdte te beperken. Daarbij is er een transparante procedure en zijn er korte doorlooptermijnen. Doordat ook vooraf duidelijk is welke informatie een bedrijf standaard bij een melding aan moet leveren kunnen bedrijven die een verwervingsactiviteit voorbereiden hierop anticiperen. Aan dit laatste aspect wordt middels dit besluit inkleuring gegeven, doordat nader wordt toegelicht welke informatie meldingsplichtigen aan moeten leveren en waarop meldingen worden beoordeeld. Bovendien kunnen meldingsplichtigen bij een melding aangeven dat zij bepaalde informatie eerder bij andere instanties hebben aangeleverd, waarmee zij die informatie niet nogmaals separaat hoeven aan te leveren. Daarnaast dienen de meldingen te worden ingediend via een vast formulier. Op die manier is het voor de meldingsplichtige duidelijk welke informatie wordt vereist voor een volledige melding.
In de memorie van toelichting van de Wet vifo wordt ook aangegeven dat het besluit dat de reikwijdte van de categorie bedrijven op het gebied van sensitieve technologie vast zal stellen (Besluit toepassingsbereik sensitieve technologie) belangrijk is voor een accurate inschatting van de regeldruk. In dat besluit zal dan ook nader in worden gegaan op de geschatte regeldruk voor bedrijven op basis van de reikwijdte van de categorie ondernemingen actief op het gebied van sensitieve technologie.
Het besluit is tevens ter advisering naar het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) gezonden. De ATR heeft geen opmerkingen over het besluit en geeft als eindoordeel ten aanzien van het voorstel «vaststellen».
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en zal tegelijkertijd in werking treden met de Wet vifo.
In dit artikel is geregeld welke informatie de melding, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet vifo moet bevatten. Zie ook paragraaf 2.1 van de toelichting.
Het startpunt van een risicoanalyse begint met de identiteit van een houder van zeggenschap of significante invloed en de banden die deze heeft met derden. Daartoe is in eerste instantie algemene informatie over de meldingsplichtingen en hun vertegenwoordigers nodig (onderdeel a). Het gaat met name om de naam en contactgegevens van de meldingsplichtigen, informatie over de groep waar de verwerver deel van uitmaakt en informatie over de (bevoegdheid van de) vertegenwoordiger van de verwerver en de doelonderneming. Een ander essentieel aspect van de risicoanalyse is de eigendomsstructuur en – verhoudingen van de meldingsplichtigen, inclusief informatie over de uiteindelijke verwerver en diens deelneming in het kapitaal (onderdeel c). Dit onderdeel houdt in het bijzonder verband met het verwerven en houden van zeggenschap en invloed, zodat beoordeeld kan worden wie de uiteindelijke verwerver is. De deelneming in het kapitaal van de verwerver speelt hierbij ook een rol.
Inzicht in, en transparantie over de eigendomsstructuur en -verhoudingen van de verwerver, zijn van groot belang om relevante (statelijke of niet-statelijke) actoren die mogelijk ongewenste invloed kunnen uitoefenen op de verwerver, boven tafel te krijgen. Dit zal onder andere beoordeeld worden aan de hand van het ontstaan van grote aandelenbelangen, gelieerde aandelenbelangen van verschillende bevriende partijen, bijzondere zeggenschapsrechten al dan niet vastgelegd in een aandeelhoudersovereenkomst, de samenstelling van bestuur en raad van commissarissen en de daarmee samenhangende benoemingsrechten.
Met het oog op het hiervoor genoemde doel kan er gevraagd worden om de gegevens van de financiële instellingen die bij de transactie betrokken zijn en informatie over de financieringsafspraken. Ook door bepaalde financieringsafspraken kan zeggenschap en invloed ontstaan.
Bij onderdeel b («informatie over de voorgenomen verwerving of wijziging van zeggenschap of verkrijging of vergroting van significantie invloed») valt te denken aan: de aard en inhoud van de verwervingsactiviteit en de waarde bij benadering van de verwervingsactiviteit, de (bron van) financiering van de verwervingsactiviteit en de (geplande) datum van voltooiing van de verwervingsactiviteit. Met de waarde bij benadering wordt bedoeld de waarde in euro’s van de doelonderneming of, indien de doelonderneming onderdeel is van een grotere transactie, de totale waarde van de transactie. Bij een fusie wordt hiermee bedoeld de totale waarde van de nieuwe of overblijvende doelonderneming.
Onder de bron van de financiering van de verwervingsactiviteit wordt verstaan: de bancaire leningen, garanties, achtergestelde leningen, obligatieleningen, hybride financieringsinstrumenten of aandelen die ter beschikking worden gesteld door een of meer financiële instellingen, de kapitaalmarkt of door bepaalde investeerders.
Voor de risicoanalyse is ook de aard van de verwervingsactiviteit relevant. In onderdeel d wordt daarom bepaald dat bij de melding informatie wordt verstrekt over de producten en diensten die de meldingsplichtigen leveren. Om te kunnen controleren of een verwervingsactiviteit onder de reikwijdte van de Wet vifo valt, dient vastgesteld te worden of de producten van de doelonderneming kwalificeren als sensitieve technologie. Hierom is het van belang om aanvullende informatie te ontvangen over de aard en samenstelling van de producten en diensten van de doelonderneming.
Om een beeld te krijgen van de geopolitieke en economische omgeving waarbinnen de verwerver opereert en om eventuele daarmee gepaard gaande risico’s voor de nationale veiligheid te identificeren, dient de melding ook informatie te bevatten over het land waar het hoofdbestuur van de verwerver is gevestigd (onderdeel e). Wanneer de veiligheidssituatie onzeker of slecht is in het land waarin het hoofdbestuur van een verwerver gevestigd is of in de landen van de omliggende regio, kan dit een risicofactor zijn.
Tot slot wordt in onderdeel f geregeld dat de meldingsplichtigen een overzicht verschaffen van de rechtspersonen, rechtsvorm en statutaire zetel van de rechtspersonen van de verwerver. Voor de uitkomsten van een risicoanalyse zal relevant zijn in welke mate het ontbreken van transparantie in de concernstructuur van de verwerver aan de orde is.
Naast de meer algemene informatie over de meldingsplichtigen, opgesomd in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, dient de melding de overige informatie te omvatten, die noodzakelijk is voor de beoordeling, bedoeld in paragraaf 3.5 van de wet (onderdeel g). In paragraaf 3.5 van de wet zijn de beoordelingscriteria opgenomen, op basis waarvan de minister beoordeelt of een bepaalde verwervingsactiviteit een risico kan opleveren voor de nationale veiligheid.
Ongeacht de vraag of de doelonderneming een vitale aanbieder is, of actief is op het gebied van sensitieve technologie, is het hierbij van belang om inzicht te krijgen in een aantal kenmerken van de verwerver (artikel 19 van de wet). Onder andere moet getoetst worden of er beperkingen krachtens internationaal, EU- of nationaal recht zijn. Hierbij is de vraag of verwerver een natuurlijke persoon, rechtspersoon of een niet-statelijke entiteit is, die onderworpen is aan beperkende maatregelen krachtens hoofdstuk 7 van het Handvest van de Verenigde Naties, artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Sanctiewet 1977, of onder invloed staat van een dergelijke persoon of entiteit.
Het begrip «onder invloed staan van»» is in de Wet vifo opgenomen om omzeiling van de maatregelen te voorkomen. Om de uiteindelijke verwerver te achterhalen dient onderzocht te worden of de verwerver onder invloed staat van een (rechts)persoon, staat of niet-statelijke entiteit.
«Onder invloed staan van een persoon»» omvat een invloedsrelatie binnen zowel de zakelijke als familiaire kring. Onder personen binnen de familiaire kring vallen in ieder geval partners, meerderjarige en minderjarige kinderen en ouders. «Onder invloed staan van een persoon» kan zich ook manifesteren in de zakelijke relaties van de verwerver: bijvoorbeeld door nauwe zakelijke relaties tussen een (naast geassocieerde) persoon en de verwerver of doordat de verwerver UBO (Ultimate Beneficial Owner, oftewel uiteindelijk belanghebbenden) is van een onderneming waarvan bekend is dat deze is opgericht ten behoeve van deze persoon. Ook grote afhankelijkheid van een cliënt of investeerder kan met zich meebrengen dat deze cliënt of investeerder – zonder zichtbaar betrokken te zijn bij de voorgenomen verwerving – wel degelijk een zodanige invloed kan aanwenden dat de verwerver zijn beleid of gedrag laat beïnvloeden en zelfs leiden door de cliënt of investeerder. Deze relaties kunnen maken dat verwerver en deze persoon erg afhankelijk van elkaar zijn en dat verwerver niet zelfstandig de (volledige) zeggenschap kan uitoefenen over de investering of de te verwerven significante invloed (volledig) zelfstandig kan aanwenden.
«Onder invloed staan van een staat of niet-statelijke entiteit» kan blijken uit specifieke wettelijke kaders die de onafhankelijkheid van de verwerver in grote mate inperken of door dreiging met geweldsmiddelen. Ook kan hier sprake van zijn als er bijvoorbeeld chantage door een overheidsdienst wordt uitgeoefend.
Voorts is een beoordelingsfactor of de verwerver een bij ministeriële regeling vastgesteld misdrijf heeft begaan.
Voor de beoordeling of het verwerven van zeggenschap in een doelonderneming die tevens een vitale aanbieder is, leidt tot de verwezenlijking van een of meer risico’s voor de nationale veiligheid, geldt een aantal specifieke criteria (artikel 20 van de wet). Er wordt gekeken naar de staat van dienst van de verwerver inzake exploitatie of het beheer van het relevante vitale proces of de naleving van wettelijke voorschriften ten aanzien hiervan, de financiële solvabiliteit of stabiliteit van de verwerver in relatie tot de noodzakelijke investeringen ten bate van de continuïteit en de weerbaarheid van een vitaal proces. Ook wordt getoetst of de staat waarvan verwerver ingezetene is of waar deze banden mee heeft relevante afspraken en verdragen nakomt en of de staat een of meer offensieve programma’s heeft, gericht op het verstoren of aantasten van de integriteit, beveiliging, veiligheid of beschikbaarheid integriteit van een vitaal proces, of gericht op het wegsluizen van kennis en informatie.
Voor ondernemingen met sensitieve technologie geldt eveneens een aantal specifieke beoordelingscriteria (artikel 21 van de wet). In de eerste plaats wordt er gekeken naar de staat van dienst van de verwerver inzake de beveiliging, de verhandeling of het gebruik van technologie en of de verwervingsactiviteit plaats vindt vanuit marktgedreven overwegingen dan wel met het oog op andere dan bedrijfseconomische motieven. Indien de verwervingsactiviteit niet gedreven is door aantoonbare bedrijfseconomische motieven, dan is de kans groter dat verwerver toegang wil tot een technologie om deze in te zetten tegen, of ter beschikking te stellen aan een statelijke of niet-statelijke actor die deze technologie kan inzetten tegen, de veiligheidsbelangen van Nederland of haar bondgenoten.
Ook wordt getoetst of de staat waarvan verwerver ingezetene is of waar deze banden mee heeft gebonden is aan relevante verdragen of besluiten inzake beveiliging, rubricering en een beleid inzake exportcontrole van strategische goederen uitvoert. Ook wordt gekeken of deze staat een heldere scheiding kent tussen civiele en militaire onderzoeks- en ontwikkelprogramma’s.
In het tweede lid wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de wijze waarop de melding geschiedt en de gegevens en bescheiden die door de meldingsplichtigen worden verstrekt. Bij ministeriële regeling zal het model van het meldingsformulier worden vastgesteld. Het meldingsformulier bevat derhalve een verdere specificatie van de informatie die moet worden ingediend, op grond van het eerste lid.
Bij de ministeriele regeling wordt tevens geregeld dat de melding schriftelijk bij het Bureau Toetsing Investeringen (BTI) van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat moet worden ingediend en wordt het postadres waar de melding naartoe moet worden gestuurd, vastgesteld.
Om administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden, verschaft artikel 3, eerste lid, de mogelijkheid voor de meldingsplichtige om te kunnen volstaan met de vermelding dat reeds eerder informatie is verstrekt aan de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) in het kader van het concentratietoezicht als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Mededingingswet. De werkwijze bij concentratiezaken alsmede de stukken en bescheiden die bij een melding op grond van artikel 34 van de Mededingingswet ingediend worden, maken het goed denkbaar dat bij bepaalde meldingen samenloop bestaat met een melding onder de Wet vifo. Het staat de meldingsplichtige vrij om hier wel of niet gebruik van te maken.
Om ervoor te zorgen dat verwijzen naar een eerder gedane melding niet aan relevantie inboet, moet de informatie actueel zijn. Daarom wordt in dit lid tevens bepaald dat de meldingsplichtige kan volstaan met een verwijzing naar de eerdere melding indien de ACM over de meest recente versie beschikt van deze gegevens en bescheiden.
Bij ministeriële regeling zal worden gepreciseerd welke gegevens en bescheiden door de Autoriteit Consument en Markt op grond van het eerste lid worden verstrekt (tweede lid).
Het eerste lid heeft als wettelijke grondslag artikel 29, tweede lid, van de wet. Artikel 4 ziet op de situatie waarin een activiteit niet is uitgevoerd via een effectenafwikkelingssysteem. Anders is artikel 5 van toepassing.
Op grond van artikel 28, tweede lid, van de wet, kan de minister, indien de uitvoering van een verwervingsactiviteit niet met gebruikmaking van een effectenafwikkelingssysteem is afgewikkeld, gelasten de noodzakelijke handelingen te verrichten om de ongewenste effecten van de verboden activiteit te voorkomen of de activiteit ongedaan te maken. Het vierde lid creëert een vergelijkbare voorziening in de situatie dat goederen onder algemene titel zijn verkregen waardoor zeggenschap of significante invloed wordt verworven en waarbij de minister vervolgens heeft verboden dat deze zeggenschap of significante invloed wordt gehouden. In geval van een niet-beursgenoteerde onderneming is de minister na afloop van een door hem gestelde redelijke termijn bij uitsluiting onherroepelijk gemachtigd om namens en voor rekening van de verwerver of doelonderneming, diens aandelen overeenkomstig de last te vervreemden of anderszins uitvoering te geven aan de opgelegde last (zie artikel 29, eerste lid, van de wet). In artikel 29, tweede lid, onderdeel a, van de Wet vifo is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld over de termijn waarbinnen de minister uitvoering moet geven aan artikel 29, eerste lid. In artikel 4, eerste lid, van dit besluit wordt bepaald dat de minister dit moet doen binnen een redelijke termijn die niet langer is dan de termijn verbonden aan de last die de verwerver of de doelonderneming heeft gekregen op grond van artikel 28, tweede of vierde lid, van de wet. Van de verwerver of de doelonderneming mag verwacht worden dat de uitvoering van de last ten minste net zo snel en waarschijnlijk sneller kan worden uitgevoerd dan de termijn die de minister hiervoor nodig heeft. Dit zorgt ervoor dat de minister een redelijke termijn krijgt om zelf de noodzakelijke handelingen te verrichten om de verwervingsactiviteit ongedaan te maken, ook als de verwerver stil is blijven zitten en geen enkel werk heeft verricht om te voldoen aan de last.
Indien de minister overgaat tot vervreemding van de aandelen, dan zal de minister daar in de regel opbrengsten voor ontvangen. In artikel 29, eerste lid, is voorts bepaald dat de minister gehouden is een eventuele opbrengst te verstrekken aan of ten bate te doen komen van de verwerver. Op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld worden over de wijze waarop, voor zover van toepassing, opbrengst wordt verstrekt aan of ten bate komt van de verwerver. Dit is uitgewerkt in artikel 4, tweede tot en met zevende lid. Onverwijld na het ontvangen van de opbrengst verzoekt de minister de verwerver om binnen een termijn van twee weken, mededeling te doen van de wijze waarop de verwerver de opbrengst, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onder b, van de wet, wenst te ontvangen (het tweede lid). De termijn van dertig dagen is analoog aan de termijn genoemd in artikel 4, derde lid, van de Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEU 2011, L 48). Dit artikel is geïmplementeerd in artikel 6:119b BW bij Wet van 13 december 2012 tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEU L48/1)(Stb. 2012, 647). Hoewel de betalingsverplichting van de minister uit artikel 4 niet uit een handelstransactie met de verwerver voortvloeit, is het logisch om aan te sluiten bij deze termijn, omdat er in beide gevallen sprake is van een verplichting voor de overheid een schuld in te lossen die de overheid heeft bij een private partij.
Zo spoedig mogelijk, maar niet later dan 30 dagen nadat de verwerver heeft aangegeven hoe hij de opbrengst wenst te ontvangen, verstrekt de minister de opbrengst aan de verwerver, of draagt de minister er zorg voor dat de opbrengst zo spoedig mogelijk ten bate komt van de verwerver (derde lid). Het verstrekken van de opbrengst heeft in beginsel betrekking op het overmaken van de geldsom door de minister aan de verwerver op de door de verwerver aangegeven bankrekening. Het zinsdeel «er zorg voor dragen dat de opbrengst ten bate komt van de verwerver» ziet op het geval dat de minister niet rechtstreeks de opbrengst aan de verwerver verstrekt, maar een derde partij vraagt om dat namens de minister te doen (bijvoorbeeld de doelonderneming). Dit zinsdeel kan ook zien op het geval dat de verwerver de minister verzoekt de opbrengst te verrekenen met een belastingschuld of een betalingsachterstand van de verwerver. Ook denkbaar is dat de verwerver aangeeft dat de minister de opbrengst verstrekt aan een schuldeiser van de verwerver.
In de situatie dat de termijn, bedoeld in het tweede lid, is verstreken en de verwerver niet heeft aangegeven op welke wijze deze de opbrengt wil ontvangen, maakt de minister de opbrengst over naar de laatst bekende betaalrekening van verwerver (vierde lid). Dit dient ook zo spoedig mogelijk te gebeuren, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen na het verstrijken van de termijn te geschieden.
Het vijfde lid voorziet in de situatie dat de verwerver onderworpen is aan beperkende maatregelen krachtens het hoofdstuk 7 van het Handvest van de Verenigde Naties, het artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Sanctiewet 1977 of anderszins niet in staat is de opbrengst te ontvangen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de financiële instelling waar de verwerver haar rekening aanhoudt zelf onderworpen is aan een beperkende maatregel. Ook andere omstandigheden kunnen maken dat de verwerver niet in staat is de opbrengst te ontvangen: bijvoorbeeld het niet aangesloten zijn op het Nederlands betaalsysteem vanwege technische of geopolitieke problemen.
Als de situatie gewijzigd is, is het vervolgens aan de verwerver om de minister te attenderen op het feit dat de beperkende maatregelen zijn opgeheven, of dat hij weer in staat is de opbrengst te ontvangen. De minister maakt dan de opbrengst zo spoedig mogelijk over aan de verwerver, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen na de dag waarop de verwerver de mededeling heeft gedaan over het feit dat hij de opbrengst kan ontvangen.
Het zevende lid heeft betrekking op de kosten die verbonden zijn aan de toepassing van het derde tot en met zesde lid. Het is denkbaar dat er kosten gemaakt worden, verbonden aan het uitvoeren van de banktransacties op grond van dit artikel, alsmede kosten verbonden aan het openen en aanhouden van een derdenrekening. De opbrengst wordt, indien van toepassing, vermeerderd of verminderd met de rente en verminderd met de transactiekosten en de kosten verbonden aan het aanhouden van een derdenrekening.
Het is redelijk dat deze kosten voor rekening komen van de verwerver, nu verwerver heeft verzuimd zelf aan de last te voldoen en deze kosten derhalve mede door zijn handelen zijn ontstaan en die hij bovendien, als hij zelf voldaan had aan de last, ook (deels) had gemaakt.
Artikel 5 ziet op de situatie waarin een activiteit is uitgevoerd via een effectenafwikkelingssysteem en heeft als wettelijke grondslag artikel 43, zesde lid, van de wet. Anders is artikel 4 van toepassing.
Op grond van artikel 42, eerste lid, gelast de minister, indien een verboden verwervingsactiviteit met gebruikmaking van een effectenafwikkelingssysteem is afgewikkeld, de verwerver of de doelonderneming, binnen een door de minister vast te stellen redelijke termijn, de zeggenschap of significante invloed die met deze verwervingsactiviteit is verkregen, terug te brengen of te beëindigen.
Artikel 43, eerste lid, bepaalt dat de beursgenoteerde doelonderneming bevoegd én verplicht is om over te gaan tot de gehele vervreemding of tot terugbrenging van de zeggenschap of het aandelenbelang, indien de verwerver binnen de daarvoor gestelde redelijke termijn geen uitvoering heeft gegeven aan de last, bedoeld in artikel 42, eerste lid. In artikel 43, zesde lid, onderdeel a, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld over de termijn waarbinnen uitvoering wordt gegeven aan artikel 43, eerste lid. In artikel 5, eerste lid, wordt bepaald dat de termijn, bedoeld in artikel 43, eerste lid, een redelijke termijn is die niet langer is dan de termijn verbonden aan de last die de verwerver heeft gekregen op grond van artikel 42, eerste lid, van de wet. Van de verwerver of de beursgenoteerde doelonderneming mag verwacht worden dat de uitvoering van de last ten minste net zo snel en waarschijnlijk sneller kan worden uitgevoerd dan de termijn die de beursgenoteerde doelonderneming hiervoor nodig heeft. Dit zorgt ervoor dat de beursgenoteerde doelonderneming een redelijke termijn krijgt om te voldoen aan artikel 43, eerste lid, ook als de verwerver stil is blijven zitten en geen enkel werk heeft verricht om te voldoen aan de last.
Indien de verwerver deelgenoot is in een depot, dan wel cliënt is van een bewaarder, verstrekt de beursgenoteerde onderneming de opdracht tot gehele vervreemding of terugbrenging van het aandelen «door» aan de houder van het depot respectievelijk de bewaarder (artikel 43, tweede en derde lid, van de wet).
Indien de beursgenoteerde doelonderneming, houder van een depot, of bewaarder, overgaat tot gehele vervreemding of terugbrenging, dan zal de onderneming daar in de regel opbrengsten voor ontvangen. Op grond van artikel 43, zesde lid, onderdeel b, kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld worden over de wijze waarop, voor zover van toepassing, opbrengst wordt verstrekt aan of ten bate komt van de verwerver. Dit is uitgewerkt in artikel 5, tweede tot en met zevende lid.
Na het ontvangen van de opbrengst verzoekt de beursgenoteerde doelonderneming of de houder van een depot respectievelijk de bewaarder, de verwerver om binnen een termijn van twee weken, mededeling te doen van de wijze waarop de verwerver de opbrengst, bedoeld in artikel 43, zesde lid, onder b, van de wet, wenst te ontvangen (tweede lid). Het gaat hier om de houder van een depot respectievelijk de bewaarder die uitvoering geeft aan een opdracht van een beursgenoteerde doelonderneming op grond van artikel 43, tweede of derde lid. De beursgenoteerde doelonderneming of een houder van een depot respectievelijk de bewaarder verstrekt de opbrengst zo spoedig mogelijk aan de verwerver, of draagt er zorg voor dat de opbrengst zo spoedig mogelijk ten bate komt van de verwerver, maar in elk geval niet later dan dertig dagen na de mededeling, bedoeld in het tweede lid (derde lid). Voor meer uitleg over de keuze van de termijn van dertig dagen en het verschil tussen «het verstrekken van de opbrengst» en «er zorg voor dragen dat de opbrengst ten bate komt van de verwerver», wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4, derde lid. Het ligt in de reden dezelfde termijn van dertig dagen die geldt voor de minister, ook te hanteren bij de verstrekking van de opbrengst door de beursgenoteerde doelonderneming of de houder van een depot respectievelijk de bewaarder. Het gaat immers om een vergelijkbare handeling en een vergelijkbaar belang van de verwerver om de opbrengst zo spoedig mogelijk te ontvangen.
In de situatie dat de termijn, bedoeld in het tweede lid is verstreken en de verwerver niet heeft aangegeven op welke wijze deze de opbrengst wil ontvangen, maakt de beursgenoteerde doelonderneming of de houder van een depot respectievelijk de bewaarder de opbrengst over naar de laatst bekende betaalrekening van verwerver (vierde lid). Dit dient ook zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen na het verstrijken van de termijn te geschieden.
Het vijfde lid voorziet in de situatie dat de verwerver onderworpen is aan beperkende maatregelen krachtens het hoofdstuk 7 van het Handvest van de Verenigde Naties, het artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of de Sanctiewet 1977 of anderszins niet in staat is de opbrengst te ontvangen. Dit is bijvoorbeeld het geval als door kapitaalcontroles die zijn ingesteld door het land van vestiging van de verwerver, de ontvangst van de opbrengst praktisch onmogelijk wordt indien de opbrengst een aanzienlijk bedrag betreft. In dat geval plaatst de beursgenoteerde doelonderneming of de houder van een depot respectievelijk de bewaarder de opbrengst zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen na het verstrijken van de termijn, op een derdenrekening bij een notaris of een advocaat. Voor een verdere uitleg over het zinsdeel «anderszins niet in staat is de opbrengst te ontvangen» wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4.
Als de situatie gewijzigd is, is het vervolgens aan de verwerver om de beursgenoteerde onderneming, de houder of de bewaarder te attenderen op het feit dat de beperkende maatregelen zijn opgeheven, of dat hij weer in staat is de opbrengst te ontvangen. De beursgenoteerde onderneming, de houder of de bewaarder maakt dan de opbrengst zo spoedig mogelijk over aan de verwerver, maar in ieder geval niet later dan dertig dagen na de dag waarop de verwerver de mededeling heeft gedaan over het feit dat hij de opbrengst kan ontvangen (zesde lid).
Het zevende lid heeft betrekking op de kosten die verbonden zijn aan de toepassing van het derde tot en met zesde lid. Het is denkbaar dat er kosten gemaakt worden verbonden aan het uitvoeren van de banktransacties op grond van dit artikel, alsmede kosten verbonden aan het openen en aanhouden van een derdenrekening. De opbrengst wordt, indien van toepassing, vermeerderd of verminderd met de rente en verminderd met de transactiekosten en de kosten verbonden aan het aanhouden van een derdenrekening.
Het is redelijk dat deze kosten voor rekening komen van de verwerver, nu verwerver heeft verzuimd zelf aan de last te voldoen en deze kosten derhalve mede door zijn handelen zijn ontstaan en die hij bovendien, als hij zelf voldaan had aan de last, ook (deels) had gemaakt.
Op grond van artikel 34, vierde lid, van de wet verstrekken de partijen die in dat lid zijn opgesomd de minister desgevraagd en naar aanleiding van een specifieke casus, alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet. Dit betreft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Financiën, voor zover het gegevens betreft die verwerkt worden door de Belastingdienst, de Minister van Justitie en Veiligheid en de ACM.
In artikel 34, veertiende lid, is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de informatie die op grond van artikel 34, vierde lid, van de wet wordt verstrekt. Deze regels zijn opgenomen in artikel 6 voor wat betreft de Belastingdienst en de ACM. Voor de andere partijen volgt voldoende helder uit de wet om welke gegevens het gaat.
Artikel 6, eerste lid, regelt dat de Minister van Financiën op grond van artikel 34, vierde lid, onderdeel b, gegevens van de Belastingdienst verstrekt, voor zover deze zijn verkregen in het kader van de heffing en inning van belastingen ten aanzien van de meldingsplichtingen.
Het gaat onder meer om gegevens die reeds bij de Belastingdienst berusten in het kader van de heffing en inning: gegevens uit de omzetbelasting, de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de loonbelasting. Deze gegevens kunnen ook bestuurlijke boetes of dwangbevelen omvatten. De fiscale gegevens die de Belastingdienst met de minister deelt, worden niet verder gedeeld dan strikt noodzakelijk is ter uitvoering van deze wet. Het kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om bij de motivering van een toetsingsbesluit aan te geven dat uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat bepaalde door de meldingsplichtigen verstrekte gegevens niet kloppen. Dit toetsingsbesluit wordt echter niet openbaar.
Het tweede lid regelt dat de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 34, vierde lid, onderdeel d, gegevens verstrekt over de eigendomsstructuur en zeggenschapsverhoudingen van de verwerver en de doelonderneming. Het gaat om informatie over de huidige, maar ook de voorgenomen eigendomsstructuur en zeggenschapsverhoudingen, nadat de concentratie voltrokken is.
Uit de tekst van artikel 34, vierde lid, van de wet, volgt dat de levering van de informatie door de in dit lid genoemde instanties geschiedt naar aanleiding van een verzoek van de minister. Daarnaast ziet de informatieverstrekking door deze instanties enkel op gegevens die reeds bij deze instanties berusten: zij hoeven hiervoor dus geen extra onderzoek te doen of extra gegevens uit te vragen. Voor meer informatie over de gegevensverstrekking en hoe de minister met deze gegevens omgaat wordt verwezen naar paragraaf 2.4 van deze toelichting.
Op grond van artikel 34, vierde lid, onderdeel f, van de Wet vifo kunnen bij algemene maatregel van bestuur bestuursorganen, diensten, toezichthouders of andere personen worden aangewezen die de minister (naast de al in dat lid aangewezen partijen) desgevraagd alle informatie verstrekken die noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet. Op grond van artikel 7 van het besluit wordt de Kamer van Koophandel aangewezen.
Op grond van artikel 34, derde lid, onderdeel a, van de Wet vifo maakt de minister gebruik van gegevens die afkomstig zijn uit het handelsregister. In het handelsregister zijn ook gegevens opgenomen van de uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Deze gegevens zijn van groot belang bij de uitvoering van de Wet vifo.
Op 22 november 2022 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) uitspraak1 gedaan in een prejudiciële zaak over het Luxemburgse register van uiteindelijk belanghebbenden en geoordeeld dat de verplichte openbaarheid van gegevens over uiteindelijke belanghebbenden, zoals voorgeschreven door de vijfde anti-witwasrichtlijn2, in strijd is met de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende grondrechten. Als gevolg van deze uitspraak van het HvJEU zijn de gegevens over uiteindelijk belanghebbenden uit het handelsregister op dit moment niet meer toegankelijk voor eenieder.3 Het kabinet bereidt op dit moment een wetsvoorstel voor tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 om de gegevens over uiteindelijk belanghebbenden toegankelijk te maken voor de groepen van personen waar de anti-witwasrichtlijn van voorschrijft dat die wel toegang moeten hebben tot de gegevens betreffende uiteindelijk belanghebbenden. In het kader daarvan is ook de toegang tot de gegevens betreffende uiteindelijk belanghebbenden beoogd voor het Bureau Toetsing Investeringen (BTI). Om buiten twijfel te stellen dat BTI vooruitlopend op de inwerkintreding van dat wetsvoorstel gebruik kan maken van de gegevens betreffende uiteindelijk belanghebbenden, wordt de Kamer van Koophandel krachtens artikel 34, vierde lid, onderdeel f, van de wet in artikel 7 van dit besluit aangewezen als partij die desgevraagd informatie verstrekt aan de minister die noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet. Daarbij is verduidelijkt dat het gaat om de informatie betreffende uiteindelijk belanghebbenden, zoals genoemd in artikel 15a van de Handelsregisterwet 2007. Voor de volledigheid is ook bepaald dat de Kamer van Koophandel op verzoek ook informatie verstrekt aan de minister over uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies, die door de Kamer van Koophandel wordt geregistreerd op grond van artikel 5 van de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies. Dit laat onverlet dat BTI op grond van artikel 34, derde lid, onderdeel a, van de wet, toegang heeft tot alle overige informatie uit het handelsregister.
Artikel 34, veertiende lid, van de wet, bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de bewaartermijnen van de op grond van deze wet verkregen persoonsgegevens.
Deze regels worden gesteld in artikel 8, waarin bepaald is dat deze bewaartermijn maximaal vijf jaar is. Bij de uitvoering van de wet zal de minister in verschillende situaties in aanraking komen met persoonsgegevens en deze ook verwerken. Onder de reikwijdte van dit artikel vallen alle persoonsgegevens die de minister heeft verkregen op grond van deze wet.
Voor de verwerking van persoonsgegevens geldt een opslagbeperking op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel e, van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119). Dit beginsel van opslagbeperking vergt dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwerking. Dit artikel regelt dat de bewaartermijn van de op grond van deze wet verkregen persoonsgegevens maximaal vijf jaar is. Zie paragraaf 2.5 van de toelichting voor nadere uitleg waarom gekozen is voor deze termijn.
De termijn van vijf jaar is ook van toepassing op persoonsgegevens die de minister heeft verkregen naar aanleiding van een verstrekking op grond van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet vifo. Het ligt in de reden om hier dezelfde termijn te hanteren, omdat het in beide gevallen om persoonsgegevens gaat die de minister op grond van de wet verkrijgt. Ook hier geldt dat deze persoonsgegevens rechtstreeks zijn gerelateerd aan de beoordeling van de verwervingsactiviteit en derhalve in eerste instantie enige tijd bewaard zullen moeten worden totdat er een risicobeoordeling plaatsvindt en een toetsingsbesluit genomen wordt. De bewaartermijn van de persoonsgegevens die de doelonderneming heeft verkregen in het kader van een dergelijk informatieverzoek tot identiteitsvaststelling wordt geregeld in artikel 9, derde lid.
Artikel 41, derde lid, van de wet, bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de wijze van verwerking van de gegevens en de bewaartermijnen van de gegevens, bedoeld in artikel 40, derde lid, door de doelonderneming en door de minister die deze gegevens ter uitvoering van deze wet heeft verkregen. Artikel 9 heeft betrekking op de gegevens waarover de beursgenoteerde doelonderneming beschikt in het kader van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling. De bewaartermijn van de persoonsgegevens die de minister heeft verkregen in het kader van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, juncto artikel 40, derde lid, van de Wet vifo wordt geregeld in artikel 8.
Het eerste lid van artikel 9 regelt dat de beursgenoteerde doelonderneming de nodige maatregelen van technische en organisatorische aard treft tegen onbevoegde kennisneming van de gegevens waarover zij beschikt naar aanleiding van een verstrekking op grond van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling. Deze bepaling is analoog aan artikel 32 van de Algemene verordening gegevensbescherming, welke verordening rechtstreekste werking heeft als het gaat om de persoonsgegevens waarover de doelonderneming beschikt in het kader van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling. De noodzaak om de nodige maatregelen van technische en organisatorische aard te treffen tegen onbevoegde kennisneming geldt net zo goed voor de overige gegevens verkregen in het in het kader van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling door de doelonderneming, omdat het om uiterst gevoelige bedrijfsinformatie kan gaan. Daarom is dit aanvullend geregeld voor de overige gegevens.
Het tweede lid bepaalt dat de bewaartermijn van de gegevens waarover de beursgenoteerde doelonderneming beschikt naar aanleiding van een verstrekking op grond van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling maximaal 12 maanden is. Dezelfde termijn geldt ook voor persoonsgegevens waarover de beursgenoteerde doelonderneming beschikt naar aanleiding van een informatieverzoek (derde lid).
Indien de activiteit uitgevoerd is via een effectenafwikkelingssysteem, kan er onduidelijkheid bestaan over de eigendomsstructuur en -verhoudingen binnen een beursgenoteerde verwerver of beursgenoteerde doelonderneming. Om die duidelijkheid te verkrijgen kan de minister op grond van artikel 38, eerste lid, van de Wet vifo, de verwerver of doelonderneming vragen een onderzoek in te stellen naar de identiteit van een houder van zeggenschap of significante invloed en de banden die deze heeft met derden. Zie voor meer informatie over dit identiteitsonderzoek de memorie van toelichting bij de Wet vifo (vanaf blz. 167)4. Het informatieverzoek dat een doorgeleid bericht bevat ziet op de identiteit van een achterliggende deelgenoot of cliënt en uiteindelijk van verwerver, zodat dit veelal persoonsgegevens betreft. De beursgenoteerde onderneming meldt op grond van artikel 39, tweede lid, onder c, van de Wet vifo, de resultaten van het identiteitsonderzoek aan de minister.
Artikel 49d, vijfde lid, van de Wet op het giraal effectenverkeer vermeldt een bewaartermijn door de uitgevende instelling voor bepaalde onder meer in artikel 49b, eerste en tweede lid, van die wet bedoelde persoonsgegevens. Het gaat dan onder andere om namen, adressen, unieke identificatiecodes en soms e-mailadressen van bijvoorbeeld deelgenoten in aandelendepots, die op verzoek aan de uitgevende instelling zijn verstrekt. In artikel 39, tweede lid, van de Wet vifo, is zowel artikel 49b, eerste en tweede lid, als artikel 49d van de Wet giraal effectenverkeer van overeenkomstige toepassing verklaard. De in artikel 49d, vijfde lid, genoemde bewaartermijn van twaalf maanden geldt derhalve al onder de wet voor een uitgevende instelling (de doelonderneming).
Bij deze bewaartermijn is voor de toepassing van de Wet veiligheidstoets, investeringen, fusies en overnames, zoveel mogelijk aangesloten bij de bewaartermijn in de Wet giraal effectenverkeer, aangezien het in belangrijke mate om dezelfde soort persoonsgegevens gaat. In het derde lid van artikel 9 wordt de bewaartermijn van de persoonsgegevens waarover de doelonderneming beschikt naar aanleiding van een verstrekking op grond van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling vastgesteld op maximaal 12 maanden.
De beursgenoteerde doelonderneming draagt onverwijld zorg voor vernietiging van de gegevens, waarover zij beschikt naar aanleiding van een verstrekking op grond van een informatieverzoek tot identiteitsvaststelling, voor het verstrijken van de termijn van twaalf maanden (vierde lid). De noodzaak van de vernietiging houdt verband met de gevoeligheid van de bedrijfs- en financiële gegevens. Na het afronden van het identiteitsonderzoek meldt de beursgenoteerde onderneming de resultaten van het identiteitsonderzoek aan de minister. Het is voor de doelonderneming derhalve niet meer nodig om de gegevens langer te bewaren.
Op grond van artikel 34, vierde lid, van de Wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, verstrekt de Minister van Justitie en Veiligheid, met inachtneming van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), desgevraagd de justitiële gegevens in relatie tot de verwerver die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet. Een van de beoordelingsfactoren of er sprake is van een risico voor de nationale veiligheid is of de verwerver een bij ministeriële regeling vastgesteld misdrijf heeft begaan.
De Wjsg kent een gesloten stelsel van gegevensverstrekking. Buiten de uitdrukkelijk bij of krachtens die wet geregelde verstrekkingen mogen justitiële gegevens niet worden verstrekt. Op grond van artikel 9 van de Wjsg kunnen bij algemene maatregel van bestuur personen of instanties die met een publieke taak zijn belast, worden aangewezen aan wie justitiële gegevens kunnen worden verstrekt, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang en voor een goede taakuitoefening van degene aan wie de justitiële gegevens worden verstrekt. Wat betreft de noodzaak om justitiële gegevens te betrekken bij de veiligheidstoets wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames, met name paragraaf 5.1.5.
In het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) zijn de in artikel 9 Wjsg bedoelde personen en instanties opgenomen. In (onder meer) artikel 16 worden regels gesteld over de verstrekking van justitiële gegevens ten behoeve van de uitoefening van een wettelijke taak. Aan dit artikel wordt een nieuw onderdeel g toegevoegd met het oog op de uitvoering van de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames.
Nu artikel 10, tweede lid, van de wet bepaalt dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat een toetsingsbesluit neemt in overeenstemming met de Minister van Justitie en Veiligheid en eventueel de minister of ministers die het mede aangaat, is voorzien in de mogelijkheid van verstrekking van justitiële gegevens aan de genoemde ministers. Voor de duidelijkheid wordt vermeld dat met het begrip «Onze Minister» in het Bjsg de Minister van Justitie en Veiligheid wordt bedoeld.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens
Gevoegde zaken C-37/20 Luxembourg Business Registers en C-601/20 Sovim. HvJ EU 22 november 2022, ECLI:EU:C:2022:912.
Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2023-173.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.