Besluit van 24 maart 2023 tot wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met de periodieke beoordeling van gebouwen, de aanscherping van de schileisen van tijdelijke woningen en enkele andere wijzigingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 29 november 2022, nr. 2022-0000552744;

Gelet op artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 14 december 2022, nr. W04.22.00181/I;

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 20 maart 2023, nr. 2022-0000705999;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bouwwerken leefomgeving wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2.17 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwactiviteiten die verbouwen betreffen.

B

Na artikel 3.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.6a (periodieke beoordeling)

De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk is verplicht periodiek een beoordeling te doen van de constructieve veiligheid van dat bouwwerk als het behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie bouwwerken.

C

Tabel 3.30 komt te luiden:

Tabel 3.30

gebruiksfunctie

leden van toepassing

waarden

             

zijde grenzend aan de

               

binnenlucht

buitenlucht

     

binnenoppervlak

buitenoppervlak

beloopbaar vlak

vrijgestelde oppervlakte

toepassing Euroklassen

extra beschermde vluchtroute

beschermde route

overig

extra beschermde vluchtroute

beschermde route

overig

   

artikel

3.31

3.32

3.33

3.34

3.35

3.31

3.32

   

lid

1

2

3

4

5

1

2

3

1

2

3

1

2

*

1

1

               

[brandklasse]

[brandklasse]

1

Woonfunctie

             
 

a

in een woongebouw

1

2

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

2

4

2

2

4

 

b

andere woonfunctie

1

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

4

4

2

4

4

2

Bijeenkomstfunctie

1

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

4

4

2

4

4

3

Celfunctie

1

3

4

5

1

2

3

1

2

3

1

*

1

1

4

1

1

4

4

Gezondheidszorgfunctie

                                       
 

a

met bedgebied

1

2

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

2

4

2

4

4

 

b

andere gezondheidszorgfunctie

1

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

4

4

2

4

4

5

Industriefunctie

1

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

4

4

2

4

4

6

Kantoorfunctie

1

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

4

4

2

4

4

7

Logiesfunctie

                                       
 

a

in een logiesgebouw

1

2

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

2

4

2

4

4

 

b

andere logiesfunctie

1

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

4

4

2

4

4

8

Onderwijsfunctie

1

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

4

4

2

4

4

9

Sportfunctie

1

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

4

4

2

4

4

10

Winkelfunctie

1

3

5

1

2

3

1

2

3

1

*

2

4

4

2

4

4

11

Overige gebruiksfunctie

12

Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                       
 

a

tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer

3

1

2

3

1

2

3

2

*

2

4

4

 

b

ander bouwwerk geen gebouw zijnde

1

2

3

1

2

3

2

*

2

4

4

D

Aan artikel 3.31 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste lid voldoet het beweegbare deel van een deur in een inwendige scheidingsconstructie op een route tussen:

    • a. een gebruiksgebied, een toiletruimte of een badruimte en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert; en

    • b. een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte;

    aan brandklasse 4, bepaald volgens NEN 6065.

E

Tabel 4.42 komt te luiden:

Tabel 4.42

gebruiksfunctie

leden van toepassing

waarden

       

zijde grenzend aan de

bovenzijde

elektrische leidingen

pijpisolatie

       

binnenlucht

buitenlucht

     
     

binnenoppervlak

buitenoppervlak

beloopbaar vlak

kabels en pijpisolatie

vrijgesteld

dakoppervlak

tijdelijke bouw

extra beschermde vluchtroute

beschermde vluchtroute

overig

extra beschermde vluchtroute

beschermde vluchtroute

overig

extra beschermde vluchtroute

beschermde vluchtroute

overig

extra beschermde vluchtroute

beschermde vluchtroute

overige

extra beschermde vluchtroute

beschermde vluchtroute

overige

extra beschermde vluchtroute

beschermde vluchtroute

overige

extra beschermde vluchtroute

beschermde vluchtroute

overige

   

artikel

4.43

4.44

4.45

4.45a

4.46

4.47

4.48

4.43

4.44

4.45

4.45a

4.45a

4.45a

4.45a

   

lid

1

2

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

3

1

2

*

1 en 2

1

1 en 2

1b

3

2b

4

                   

[brandklasse]

[brandklasse]

[brandklasse]

[brandklasse]

[brandklasse]

[brandklasse]

[brandklasse]

1

Woonfunctie

                                                                                 
 

a

in een woongebouw

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

1

*

B

B

D

C

C

D

Cfl

Cfl

Dfl

B2ca

B2ca

Dca

B2ca

Cca

Dca

Bl

Bl

Dl

Cl

Cl

Dl

 

b

voor zorg met een g.o. > 500 m2

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

1

*

B

B

D

C

C

D

Cfl

Cfl

Dfl

B2ca

B2ca

Dca

B2ca

B2ca

Dca

Bl

Bl

Dl

Cl

Cl

Dl

 

c

andere woonfunctie

1

3

1

2

4

5

1

2

1

2

4

1

2

1

*

B

D

D

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

Dca

Dca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Dl

Dl

Cl

Dl

Dl

2

Bijeenkomstfunctie

                                                                                 
 

a

voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

1

*

B

B

D

C

C

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

B2ca

Dca

B2ca

B2ca

Dca

Bl

Bl

Dl

Cl

Cl

Dl

 

b

andere bijeenkomstfunctie

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

1

*

B

D

D

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

Dca

Dca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Dl

Dl

Cl

Dl

Dl

3

Celfunctie

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

1

*

B

B

C

B

B

D

Cfl

Cfl

Cfl

B2ca

B2ca

Cca

B2ca

B2ca

Dca

Bl

Bl

Cl

Bl

Bl

Dl

4

Gezondheidszorgfunctie

                                                                                 
 

a

met bedgebied

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

1

*

B

B

D

C

C

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

B2ca

Dca

B2ca

B2ca

Dca

Bl

Bl

Dl

Cl

Cl

Dl

 

b

andere gezondheidszorgfunctie

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

1

*

B

D

D

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

Dca

Dca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Dl

Dl

Cl

Dl

Dl

5

Industriefunctie

                                                                                 
 

a

lichte industriefunctie voor bedrijfsmatig houden van dieren

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

1

*

B

B

B

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

B2ca

B2ca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Bl

Bl

Cl

Dl

Dl

 

b

andere industriefunctie

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

1

*

B

D

D

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

Dca

Dca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Dl

Dl

Cl

Dl

Dl

6

Kantoorfunctie

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

1

*

B

D

D

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

Dca

Dca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Dl

Dl

Cl

Dl

Dl

7

Logiesfunctie

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

1

*

B

B

D

C

C

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

B2ca

Dca

B2ca

B2ca

Dca

Bl

Bl

Dl

Cl

Cl

Dl

8

Onderwijsfunctie

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

1

*

B

D

D

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

Dca

Dca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Dl

Dl

Cl

Dl

Dl

9

Sportfunctie

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

1

*

B

D

D

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

Dca

Dca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Dl

Dl

Cl

Dl

Dl

10

Winkelfunctie

1

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

1

*

B

D

D

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

Dca

Dca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Dl

Dl

Cl

Dl

Dl

11

Overige gebruiksfunctie

1

2

3

1

2

3

4

5

1

2

1

2

3

4

1

2

1

2

*

B

D

D

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

Dca

Dca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Dl

Dl

Cl

Dl

Dl

12

Bouwwerk geen gebouw zijnde

                                                                                 
 

a

tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer

1

3

1

2

4

5

1

2

1

2

3

4

3

1

2

*

B

B

B

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

B2ca

B2ca

B2ca

Dca

Dca

Bl

Bl

Bl

Cl

Dl

Dl

 

b

ander bouwwerk geen gebouw zijnde

1

2

4

5

1

2

1

2

3

4

3

1

2

*

C

D

D

Cfl

Dfl

Dfl

B2ca

Dca

Dca

Cl

Dl

Dl

F

Aan artikel 4.43 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid voldoet het beweegbare deel van een deur in een inwendige scheidingsconstructie op een route tussen:

    • a. een gebruiksgebied, een toiletruimte of een badruimte en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert; en

    • b. een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte;

    aan brandklasse D, bepaald volgens NEN-EN 13501-1.

G

Tabel 4.148A komt te luiden:

Tabel 4.148A

gebruiksfunctie

leden van toepassing

waarden

     

bijna energieneutraal

afbakening maatwerkvoorschriften minimumwaarde

aandeel hernieuwbare energie

bijna energieneutraal

     

artikel

4.149

4.149a

4.149b

4

     

lid

1

2

3

4

5

*

1

2

3

1

                           

Energiebehoefte

Primair fossiel energiegebruik

Aandeel hernieuwbare energie

                           

[kWh/m2.jr]

[kWh/m2.jr]

[%]

                           

(1) geldt als Als/Ag ≤ 1,83

   
                           

(2) geldt als Als/Ag > 1,83 en ≤ 3,0

   
                           

(3) geldt als Als/Ag > 3,0

   
                           

(4) geldt als Als/Ag ≤ 1,5

   
                           

(5) geldt als Als/Ag > 1,5 en ≤ 3,0

   
                           

(6) geldt als Als/Ag ≤ 1,8

   
                           

(7) geldt als Als/Ag > 1,8

   

1

Woonfunctie

                         
 

a

woongebouw

1

3

4

5

*

1

2

3

(1) 65

50

40

                         

(2) 55 + 30 x (Als/Ag – 1,5)

   
                         

(3) 100 + 50 x (Als/Ag – 3,0)

   
 

b

woonwagen

1

4

100 + 30 x (Als/Ag – 2,0)

60

50

 

c

drijvend bouwwerk na 2018

1

4

80 + 30 x (Als/Ag – 1,5)

50

50

   

gerealiseerde ligplaats

                       
 

d

drijvend bouwwerk andere ligplaats

1

4

80 + 30 x (Als/Ag – 1,5)

70

50

 

e

andere woonfunctie

1

4

5

1

2

3

(4) 55

30

50

                         

(5) 55 + 30 x (Als/Ag – 1,5)

   
                         

(3) 100 + 50 x (Als/Ag – 3,0)

   

2

Bijeenkomstfunctie

                       
 

a

voor kinderopvang

1

2

(6) 160

70

40

                         

(7) 160 + 30 x (Als/Ag – 1,8)

   
 

b

andere bijeenkomstfunctie

1

2

(6) 90

60

30

                         

(7) 90 + 30 x (Als/Ag – 1,8)

   

3

Celfunctie

1

2

(6) 160

120

30

                         

(7) 160 + 35 x (Als/Ag – 1,8)

   

4

Gezondheidszorgfunctie

                       
 

a

met bedgebied

1

2

350

130

30

 

b

andere gezondheidszorgfunctie

1

2

(6) 90

50

40

                         

(7) 90 + 35 x (Als/Ag – 1,8)

   

5

Industriefunctie

6

Kantoorfunctie

1

2

(6) 90

40

30

                         

(7) 90 + 30 x (Als/Ag – 1,8)

   

7

Logiesfunctie

                       
 

a

in een logiesgebouw

1

2

(6) 100

130

40

                         

(7) 100 + 35 x (Als/Ag – 1,8)

   
 

b

andere logiesfunctie

1

2

5

(4) 55

40

50

                         

(5) 55 + 30 x (Als/Ag – 1,5)

   
                         

(3) 100 + 50 x (Als/Ag – 3,0)

   

8

Onderwijsfunctie

1

2

(6) 190

70

40

                         

(7) 190 + 30 x (Als/Ag – 1,8)

   

9

Sportfunctie

1

2

(6) 40

90

30

                         

(7) 40 + 15 x (Als/Ag – 1,8)

   

10

Winkelfunctie

1

2

(6) 70

60

30

                         

(7) 70 + 30 x (Als/Ag – 1,8)

   

11

Overige gebruiksfunctie

12

Bouwwerk geen gebouw zijnde

H

Tabel 4.148B komt te luiden:

Tabel 4.148B

gebruiksfunctie

leden van toepassing

waarden

 

afbakening maatwerkregels bijna energieneutraal

thermische isolatie, warmteweerstand

thermische isolatie, warmtedoorgangscoëfficiënt

luchtvolumestroom

gebruiksfunctie met een lage energievraag

tijdelijk bouwwerk

overgangsrecht: energiezuinigheid

thermische isolatie, warmteweerstand

thermische isolatie, warmteweerstand

thermische isolatie, warmtedoorgangscoëfficiënt

 

artikel

4.150

4.152

4.153

4.154

4.155

4.156

4.157

4.152

4.156

 

lid

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

1

2

1

2

*

1

2

3

*

1 en 8

3

5 en 6

1

2

                                           

[m2.K/W]

 

[m2.K/W]

[W/m²K]

1

Woonfunctie

                                                 
 

a.

woonwagen

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

1

2

*

2,6

2,6

2,6

1,3

4,2

 

b.

andere woonfunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

1

2

3

*

4,7

6,3

3,7

2,6

2,2

2

Bijeenkomstfunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

*

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

3

Celfunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

4

Gezondheidszorgfunctie

                                                 
 

a.

met bedgebied

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

 

b.

andere gezondheidszorgfunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

5

Industriefunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

1

2

1

2

*

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

6

Kantoorfunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

7

Logiesfunctie

                                                 
 

a.

in een logiesgebouw

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

 

b.

andere logiesfunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

*

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

8

Onderwijsfunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

9

Sportfunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

*

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

10

Winkelfunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1

2

1

2

*

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

11

Overige gebruiksfunctie

*

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

1

2

1

2

*

1

2

*

4,7

6,3

3,7

1,3

4,2

12

Bouwwerk geen gebouw zijnde

 

I

Na artikel 4.149a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.149b (voorkomen oververhitting)

  • 1. Een woonfunctie heeft, bepaald volgens paragraaf 5.7 van NTA 8800, een waarde voor oververhitting van ten hoogste 1,20 voor iedere rekenzone en oriëntatie.

  • 2. Als de hoogst berekende waarde voor oververhitting bij een niet in een woongebouw gelegen woonfunctie meer dan 1,20 is, wordt met een berekening aangetoond dat het totaal aantal gewogen overschrijdingsuren in elke verblijfsruimte van die woonfunctie op jaarbasis niet meer dan 450 is.

  • 3. Als in een woongebouw bij een of meer woonfuncties binnen dat woongebouw de hoogst berekende waarde voor oververhitting meer dan 1,20 is, wordt bij de woonfunctie met de hoogst berekende waarde voor oververhitting met een berekening aangetoond dat het aantal gewogen overschrijdingsuren in elke verblijfsruimte van die woonfunctie op jaarbasis niet meer dan 450 is.

J

Artikel 4.152, eerste tot en met achtste lid, komt te luiden:

  • 1. Een onderdeel van een verticale uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte heeft een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste 2,6 m2•K/W. De gemiddelde warmteweerstand van de onderdelen van de van het bouwwerk deel uitmakende verticale uitwendige constructies van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte is een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 4.148B aangegeven waarde.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, heeft de uitwendige scheidingsconstructie van een drijvend bouwwerk op een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een gemiddelde warmteweerstand van ten minste 3,7 m2•K/W.

  • 3. Een onderdeel van een horizontale of schuine uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte heeft een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste 2,6 m2•K/W. De gemiddelde warmteweerstand van de onderdelen van de van het bouwwerk deel uitmakende horizontale of schuine uitwendige scheidingsconstructies van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte is een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 4.148B aangegeven waarde.

  • 4. In afwijking van het derde lid, tweede volzin, heeft de uitwendige scheidingsconstructie van een drijvend bouwwerk op een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een gemiddelde warmteweerstand van ten minste 4,5 m2•K/W.

  • 5. Een onderdeel van een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, heeft een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste 2,6 m2•K/W. De gemiddelde warmteweerstand van de onderdelen van de van het bouwwerk deel uitmakende constructies die de scheiding vormen tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, is een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 4.148B aangegeven waarde.

  • 6. Een onderdeel van een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en de grond of het water, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, heeft een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste 2,6 m2•K/W. De gemiddelde warmteweerstand van de onderdelen van de van het bouwwerk deel uitmakende uitwendige scheidingsconstructies die de scheiding vormen tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en de grond of het water, met inbegrip van de op die constructies aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand is een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 4.148B gegeven waarde.

  • 7. In afwijking van het eerste, tweede en zesde lid heeft de uitwendige scheidingsconstructie van het drijflichaam van een drijvend bouwwerk een volgens NTA 8800 bepaalde gemiddelde warmteweerstand van ten minste 3,7m2•K/W en bij een op 1 januari 2018 bestaande ligplaatslocatie een warmteweerstand van ten minste 2,6 m2•K/W.

  • 8. Een onderdeel van een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en een ruimte die niet wordt verwarmd of die alleen wordt verwarmd voor een ander doel dan het verblijven van personen heeft een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste 2,6 m2•K/W. De gemiddelde warmteweerstand vande onderdelen van de van het bouwwerk deel uitmakende inwendige scheidingsconstructies die de scheiding vormen tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en een ruimte die niet wordt verwarmd of die alleen wordt verwarmd voor een ander doel dan het verblijven van personen is een volgens NTA 8800 bepaalde warmteweerstand van ten minste de in tabel 4.148B gegeven waarde.

K

Artikel 4.156 komt te luiden:

Artikel 4.156 (tijdelijk bouwwerk)

  • 1. Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk dat bestemd is om te worden verwarmd is artikel 4.152 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het eerste lid, tweede volzin, het derde lid, tweede volzin, het vijfde lid, tweede volzin, het zesde lid, tweede volzin, het zevende lid en het achtste lid, tweede volzin, en met dien verstande dat de warmteweerstand ten minste de in tabel 4.148B aangegeven waarde is.

  • 2. Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk dat bestemd is om te worden verwarmd is artikel 4.153 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het eerste lid, tweede volzin, en met dien verstande dat de warmtedoorgangscoëfficiënt ten hoogste de in tabel 4.148B aangegeven waarde is.

  • 3. Op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk dat bestemd is om te worden verwarmd is artikel 4.154 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Het in artikel I, onderdeel A, opgenomen artikel 2.17, vierde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 maart 2023

Willem-Alexander

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

Uitgegeven de derde april 2023

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

1. Inleiding

In dit besluit zijn enkele wijzigingen in het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) aangebracht. De aanleiding en de inhoud van de wijzigingen worden per onderwerp in hoofdstuk 2 nader toegelicht.

2. Inhoud van het besluit

2.1 Periodieke beoordeling constructieve veiligheid grote publieke gebouwen
Aanleiding

De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft onderzoek1 gedaan naar het instorten van het tribunedak van het AZ-stadion op zaterdag 10 augustus 2019. De OvV heeft daarbij aanbevelingen gedaan voor de beheersing van veiligheidsrisico’s in de gebruiksfase van bouwconstructies. Aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie (BZK) is de aanbeveling gedaan om voor het grote publiek toegankelijke gebouwen uit de gevolgklasse 3 wettelijk verplicht te stellen dat de eigenaren periodiek onderzoek laten doen naar de constructieve veiligheid van het gebouw. De minister van BZK heeft in reactie daarop aangegeven2 deze wettelijke periodieke beoordeling te gaan instellen.

Wijziging Bbl

In het Bbl is de plicht opgenomen een periodieke beoordeling te doen van de constructieve veiligheid van gebouwen wanneer een gebouw behoort tot een bij ministeriële regeling aangewezen categorie bouwwerken. Er gold in het Bbl al een zorgplicht voor de veiligheid van bestaande gebouwen in artikel 3.5 (specifieke zorgplicht: bestaande bouwwerken). De nieuwe periodieke beoordeling kan worden gezien als verbijzondering van deze zorgplicht. Voor specifieke veiligheidsproblemen van bouwwerken waarvan redelijkerwijs is komen vast te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of veiligheid kunnen opleveren is er een onderzoeksplicht naar de staat van dat bouwwerk gegeven in artikel 3.6 (onderzoeksplicht). Ook voor die onderzoeksplicht geldt dat bij ministeriële regeling een categorie bouwwerken kan worden aangewezen waarvoor deze plicht geldt. Hiervan is eerder gebruik gemaakt voor galerijvloeren flats, roestvaststaal in zwembaden en meest recent de breedplaatvloeren. De huidige tekst van artikel 3.6 is echter niet geschikt om ook de nieuwe periodieke beoordeling in verband met de constructieve veiligheid daaronder te brengen en verder te regelen in de Omgevingsregeling. De onderzoeksplicht van artikel 3.6 ziet op bouwwerken waarvan al vaststaat dat die een gevaar voor de veiligheid kunnen opleveren. Dat is bij de periodieke beoordeling nog niet het geval. Deze beoordeling is juist bedoeld om zicht te krijgen op de constructieve veiligheid. Er is daarom een nieuw artikel 3.6a toegevoegd. Met deze wettelijke verplichting wordt de zorgplicht die eigenaren nu al hebben om hun gebouwen veilig te houden concreter ingevuld.

Hierna wordt kort uiteengezet hoe deze verplichting in een ministeriële regeling nader zal worden uitgewerkt.

Nadere regeling in de Omgevingsregeling
Algemeen

In de Omgevingsregeling (hierna: Or) wordt vastgelegd voor welke gebouwen de periodieke beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor de daadwerkelijke systematiek van de beoordeling zal in de Or verwezen worden naar een NTA3 die thans door NEN, Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut, in opdracht van BZK wordt opgesteld. Door NEN worden daarbij de relevante partijen betrokken zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieke gebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid. NEN heeft daartoe een werkgroep en een regiegroep ingesteld waarin ook het ministerie van BZK als opdrachtgever is vertegenwoordigd.

Reikwijdte

De Onderzoeksraad spreekt in zijn aanbeveling van publiek toegankelijke gebouwen uit de gevolgklasse 3. Hierbij heeft de Onderzoeksraad gebruik gemaakt van de gevolgklasse indeling die in de NEN-EN 1990 is vastgelegd voor gebouwen. De NEN-EN 1990 vormt de basis van de prestatie-eisen die de bouwregelgeving stelt aan de constructieve veiligheid van gebouwen. De NEN-EN 1990 is de Nederlandse uitgave van de Europese EN 1990. Deze Europese norm wordt toegepast met een nationale bijlage. In de Europese norm is een definitie gegeven van gevolgklasse 34 en in de Nederlandse nationale bijlage is een verdere beschrijving gegeven aan de hand van voorbeelden van gebouwen. Er is een studie5uitgevoerd voor een nadere beschrijving van de gebouwen die onder de beoogde verplichting vallen. Dit is gebeurd in het kader van de NTA die door NEN wordt opgesteld. In deze studie is nagegaan wat in NEN-EN 1990 en de bijhorende nationale bijlage wordt bedoeld en beoogd met de gevolgklasse 3 en hoe andere Europese landen hier invulling aan hebben gegeven. Ook is nagegaan welke gebouwen kunnen worden getypeerd als voor publiek toegankelijk en daarbij is aangesloten op de diverse gebruiksfuncties van gebouwen die in het Bbl worden onderscheiden en waaraan in het Bbl de eisen zijn gekoppeld. Bij de studie is verder als uitgangspunt genomen dat de beschrijving van de gebouwen zodanig is dat een gebouweigenaar kan nagaan of zijn gebouw onder de onderzoeksplicht valt zonder dat hiervoor een deskundige op het gebied van constructieve veiligheid nodig is.

Uitgaande van deze studie is de beoogde periodieke beoordeling van toepassing op gebouwen met een bijeenkomstfunctie, onderwijsfunctie, sportfunctie of overige gebruiksfunctie voor personen, als:

  • a. deze gebruiksfuncties in het gebouw bestemd zijn om te worden gebruikt door ten minste 5.000 personen; of

  • b. een ruimte in het gebouw bestemd is voor ten minste 500 personen.

In de Or zullen deze gebouwen worden aangewezen. Hieronder vallen onder andere concertzalen, theaters, stadions, tribunes, bioscopen, evenementenhallen, sporthallen, gebedshuizen, onderwijsgebouwen, winkels en/of winkelcentra, en stationsgebouwen. Het gaat hierbij om de gebruiksfuncties waarbij sprake is van publieke toegankelijkheid. Een gebouw kan bestaan uit meerdere gebruiksfuncties. Het aantal personen genoemd onder sub a is van toepassing op alle personen in de genoemde gebruiksfuncties in een gebouw. Er komen ook gebouwen voor waarbij sprake is van ook andere dan publiektoegankelijke gebruiksfuncties. Zo kan sprake zijn van een gebouw met een kantoor en daaronder winkels. Het aantal personen in het kantoorgebouw hoeft dan niet te worden meegeteld.

Bij sub b gaat het om het aantal personen in één gebruiksruimte met een publiek toegankelijke gebruiksfunctie. Een gebouw valt onder de onderzoeksplicht als één van de criteria van toepassing is: 5.000 personen in het gehele gebouw of 500 in een afzonderlijke ruimte.

Het aantal personen waarvoor een gebouw of ruimte is bestemd, kan door een eigenaar worden ontleend uit de gebruiksmelding brandveilig gebruik. De betreffende gebouwen vallen namelijk ook onder de bestaande verplichting van artikel 6.7 van het Bbl en moeten een gebruiksmelding hebben gedaan met een opgave van het aantal personen.

Risicovolle constructieonderdelen blijken zich volgens een andere studie6 die is uitgevoerd voor de NTA verder vooral voor te doen bij relatief jonge gebouwen vanaf de wederopbouwperiode. Uit oogpunt van proportionaliteit zal de periodieke beoordeling daarom alleen gaan gelden voor gebouwen vanaf 1950. In de Or kunnen hier dan nader te bepalen uitzonderingen op worden gegeven, bijvoorbeeld voor oudere gebouwen waarbij na 1950 grote constructieve verbouwingen hebben plaatsgevonden.

Wijze van periodiek beoordelen

De gebouwen die onder de verplichte periodieke beoordeling vallen moeten worden beoordeeld aan de hand van de NTA die wordt opgesteld door NEN. Deze NTA zal worden aangewezen in de Or. De NTA zal een risico-gestuurde aanpak krijgen. Daarbij wordt gekeken naar de kans op bezwijken van een constructie-onderdeel en de gevolgen van dit bezwijken voor personen. De beoordeling beperkt zich tot de risicovolle constructie-onderdelen. Ook de frequentie van de periodieke beoordeling zal afhankelijk zijn van de risico’s. Aangenomen wordt dat een periodieke beoordeling minimaal eens per 10 jaar moet worden uitgevoerd en maximaal eens per 3 jaar. Om te komen tot een risico-gestuurde werkwijze in de NTA is een studie7 uitgevoerd naar bestaande Nederlandse en buitenlandse voorbeelden van periodieke beoordelingen en een studie8 naar risicovolle constructie-onderdelen. Aan de hand van deze studies wordt door NEN de NTA verder opgesteld. In de NTA zullen ook bepalingen komen ten aanzien van de informatieverzameling over de constructie van het gebouwen (o.a. tekeningen, berekeningen) en vastlegging daarvan bij de beoordeling van het gebouw.

In de Or wordt geregeld dat de beoordelingen moeten worden vastgelegd in een rapport en welke informatie daarin moet zijn gegeven.

Beoordeling door een onafhankelijk deskundig bedrijf

In de Or zullen eisen worden gesteld aan het bedrijf dat de periodieke beoordeling moet uitvoeren. Het bedrijf zal onafhankelijk moeten zijn en geen betrokkenheid mogen hebben bij het eerdere ontwerp en de bouw van het gebouw. De uitvoering van de beoordeling moet worden gedaan door of onder leiding van een deskundige op het gebied van constructieve veiligheid. Uitgangspunt is dat bestaande professionele ingenieursbureaus en inspectiebureaus op het gebied van constructieve veiligheid de beoordeling straks kunnen uitvoeren. In de Or zal worden aangesloten op bestaande erkennings- of certificeringsregelingen.

Rol bevoegd gezag

Op grond van de huidige bouwregelgeving heeft de gemeente, als bevoegd gezag, al een toezicht- en handhavingstaak ten aanzien van bestaande gebouwen. Dit geldt ook in relatie tot de toekomstige verplichting voor een periodieke beoordeling en daartoe hoeft de gemeente dus geen nieuwe rol te worden gegeven. In de Or zal worden geregeld dat de eigenaar van een gebouw het rapport van de periodieke beoordeling naar de gemeente moeten sturen. Gemeenten kunnen het rapport van de periodieke beoordeling vervolgens eenvoudig beoordelen. Als eigenaren geen periodieke beoordeling hebben laten uitvoeren of als deze beoordeling als uitkomst heeft dat er maatregelen getroffen moeten worden en eigenaren doen dat vervolgens niet, zal dit voor gemeenten aanleiding kunnen geven voor handhavend optreden. De periodieke beoordeling vereenvoudigt daarmee het toezicht van gemeenten op bestaande gebouwen.

2.2 Aanscherping van de schileisen van tijdelijke woningen

De aanleiding voor deze wijziging is een toezegging van de minister van BZK om te onderzoeken of de energieprestatie-eisen voor tijdelijke woningen kunnen worden aangescherpt.9 Uit onderzoek van DGMR10 blijkt dat het mogelijk is om strengere eisen in te voeren voor de luchtdoorlatendheid van tijdelijke woningen en voor de thermische isolatie van de schil. Uitgangspunten hierbij waren dat de bouwwijze van tijdelijke woningen niet ingrijpend wordt beïnvloed en dat de meerkosten om te voldoen aan de strengere eisen aannemelijk kunnen worden terugverdiend door de mindere energiekosten voor verwarming bij het gebruik van de woningen.

In het Bbl geldt voor tijdelijke woningen voor de warmteweerstand van de uitwendige scheidingsconstructies de eis dat deze ten minste 2,6 m2K/W is. Voor de warmtedoorgangscoëfficiënt voor ramen, deuren en kozijnen geldt de eis dat die ten hoogste 2,2 W/m2K is. De luchtvolumestroom mag niet groter zijn dan dan 0,2 m3/s. De laatste twee eisen zijn gelijk aan de eisen voor nieuwbouw van niet-tijdelijke woningen.

Voor tijdelijke bouwwerken anders dan woningen blijven de huidige eisen gelden (warmteweerstand ten minste 1,3 m2•K/W, warmtedoorgangscoëfficiënt ten hoogste 4,2 W/m2•K en geen eis voor de luchtvolumestroom).

De eisen hebben betrekking op tijdelijke woningen11 die nieuw worden gebouwd. De eisen gelden dus niet voor bestaande tijdelijke woningen. Bij het in ongewijzigde samenstelling verplaatsen van een tijdelijke woning of woningen gelden de eisen ook niet. Dit volgt uit het bestaande artikel 5.6 Bbl.

2.3 Aanpassen brandklasse binnendeuren

Door Stichting Garantiedeuren GND (GND), Centrum Hout en de Nederlands Branchevereniging voor de Timmerindustrie (secties Binnendeuren en Buitendeuren) is aan het ministerie van BZK gevraagd de eisen die in de bouwregelgeving worden gesteld aan de brandklasse van binnendeuren te versoepelen. Het betreft de eis van brandklasse B voor deuren die worden toegepast in (extra) beschermde vluchtroutes. De standaard houten deuren (denk aan woningtoegangsdeuren) voldoen niet aan brandklasse B. Deze brandklasse B staat al vanaf 1992 in het Bouwbesluit (tot 2003 was sprake van de vergelijkbare brandklasse 2). Sinds die tijd zijn de reguliere houten deuren in de praktijk toch nog vaak toegepast in (extra) beschermde vluchtroutes waarbij dan gebruik werd gemaakt van de 5% uitzonderingsregel voor de brandklasse of anderszins op basis van gelijkwaardigheid. Volgens de branche is recent meer behoefte om wettelijk te regelen dat ook brandklasse D volstaat voor deze binnendeuren.

De brandklasse is bepalend voor de snelheid waarmee vuur/vlammen zich over een oppervlak kunnen verspreiden. Naast de brandklasse worden in de bouwregelgeving ook eisen gesteld aan de brand- en rookwerendheid van deuren. Ten aanzien van die eisen bevat dit besluit geen aanpassingen.

In opdracht van BZK is naar aanleiding van het verzoek van de branche door Nieman/DGMR een onderzoek uitgevoerd.12 Op basis van een uitgevoerde risicoanalyse is het volgens Nieman/DGMR acceptabel om de brandklasse B te verlagen naar brandklasse D voor het beweegbare deel van deuren in een extra beschermde vluchtroute die regelmatig voor verkeer van personen worden gebruikt. Er is met deze verlaging slechts een zeer klein verschil in brandrisico. Ook wordt hiermee meer aangesloten bij de al lagere eisen voor binnendeuren in andere Europese landen.

Het betreft de deuren op de route vanuit een gebruiksgebied, een toiletruimte of een badruimte naar de ruimte waardoor de extra beschermde vluchtroute voert. Tevens betreft het deuren op de route tussen een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte.

Naast de genoemde deuren kunnen in de ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert ook deuren voorkomen van bijvoorbeeld meterkasten of bezemkasten die niet regelmatig worden geopend. Bij deze deuren is er een reële kans dat brandbare objecten bij of tegen die deuren worden geplaatst en is volgens Nieman/DGMR een verlaging van de brandklasse niet acceptabel. Benadrukt wordt dat het plaatsen van brandbare objecten ook niet in overeenstemming is met de regelgeving. Alleen omdat er een reële kans is op het niet naleven hiervan, kan de eis in deze situaties niet worden verlaagd van brandklasse B naar D.

De verlaging van de brandklasse geldt verder alleen bij extra beschermde vluchtroutes en niet bij beschermde vluchtroutes. Nieman/DGMR geeft aan dat beschermde vluchtroutes altijd binnen een brandcompartiment liggen en dat de kans op brand in zo’n route groter is dan bij extra beschermde vluchtroutes die geheel buiten een brandcompartiment liggen. De kans dat ook de deuren in een beschermde vluchtroute gaan deelnemen aan de brand is daarmee groter en daarom wordt geen verlaging van de brandklasse van B naar D toegestaan. Daarbij wordt opgemerkt dat bij verschillende gebruiksfuncties nu overigens al brandklasse D is toegestaan in beschermde vluchtroutes.

Het verlagen van de brandklasse eis voor nieuwbouw heeft ook gevolgen voor de eisen voor bestaande bouw. Op het moment dat een nieuw gebouw gereed is, moet het namelijk ten minste voldoen aan de eisen voor bestaande bouw. De met brandklasse B overeenkomstige eis voor bestaande bouw is brandklasse 2 en voor brandklasse D is dit brandklasse 4. Omdat de eisen voor nieuwbouw niet lager kunnen zijn dan voor bestaande bouw, worden daarom ook de overeenkomstige eisen voor bestaande bouw aangepast.

De eis (brandklasse D) is gesteld aan het beweegbare deel van een deur. Dit betreft het deurblad zonder het kozijn. Het deurblad is een constructieonderdeel. De eisen voor de brandklasse zijn in het Bbl gesteld op het niveau van constructie-onderdelen. De bepaling van de brandklasse moet dus zijn uitgevoerd op het deurblad en niet op het geheel van deurblad met kozijn. Voor binnendeuren is de Europese productnorm EN 14351-2 gepubliceerd. Deze norm (tabel ZA daarin) gaat voor de bepaling van de brandklasse ook uit van de onderdelen en niet van het geheel van deur met kozijn. De nieuwe eis is daarmee dus niet belemmerend voor de toepassing van deze Europese norm, die overigens nog niet valt onder de werking van de verordening bouwproducten. Het is aan het bevoegd gezag om eventueel akkoord (gelijkwaardigheid) te gaan met een bepaling van de brandklasse op het geheel van deur met kozijn.

2.4 Voorkoming oververhitting

Met het ingaan van de BENG-eisen per 1 januari 2021 zijn ook eisen ter voorkoming van oververhitting (TOjuli en GTO) gaan gelden. Deze eisen zijn toen opgenomen in artikel 3.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012.13 De inhoud van artikel 3.10 is vervolgens overgenomen in artikel 5.31c van de Omgevingsregeling (Or).14 De inhoud van artikel 5.31c Or is nu omhoog getild naar het Bbl zelf. De reden daarachter is dat de TOjuli en de GTO-eis inhoudelijke normen bevatten die sterk samenhangen met de bepalingen voor BENG die in het Bbl zijn opgenomen. Bovendien volgt uit de delegatiesystematiek van het stelsel van de Omgevingswet dat inhoudelijke normen op AMvB-niveau, dus in het Bbl, worden opgenomen, in plaats van in de regeling.

Deze wijziging beoogt dus geen inhoudelijke wijziging van de eisen. Wel zijn er redactionele wijzigingen doorgevoerd. Zo was in artikel 3.10 sprake van «woning» terwijl de gangbare aanduiding daarvan in de bouwregelgeving «woonfunctie» is. Verder werd in de leden 2 en 3 van artikel 3.10 niet duidelijk dat de eis daarin geldt voor elke verblijfsruimte, terwijl dit wel volgt uit de betreffende bepalingsmethode.

2.5 Gemiddelde warmteweerstand

Door de NEN normcommissie Binnenklimaat en energieprestatie is het verzoek gedaan om een aanpassing van de bouwregelgeving zodat het middelen van de waarde van de warmteweerstand (Rc-waarde) mogelijk wordt gemaakt. De aanpassing is nodig omdat er in de praktijk knelpunten zijn bij het voldoen aan de Rc-waarde voor bepaalde onderdelen van een uitwendige scheidingsconstructie. Door de eis te stellen van de gemiddelde Rc-waarde van de uitwendige scheidingsconstructies is het mogelijk dat onderdelen (componenten) van de uitwendige scheidingsconstructies een lagere Rc-waarde hebben zolang dat maar wordt gecompenseerd door een hogere Rc-waarde van de overige onderdelen. De Rc-waarden die in artikel 4.152 waren opgenomen voor de diverse uitwendige scheidingsconstructies (verticale, horizontale/schuine, begane grond) blijven bestaan, maar zijn nu gekoppeld aan gemiddeld bepaalde waarden. Daarnaast geldt voor de onderdelen van de uitwendige scheidingconstructies (componentniveau) een ondergrens voor de Rc-waarde. Deze aanpak met een gemiddelde waarde en een ondergrens is eerder al doorgevoerd voor waarde van de warmtedoorgangscoëfficiënt (U-waard) van ramen, deuren en kozijnen. Deze aanpassing van de eisen aan de Rc-waarde heeft geen gevolgen voor de BENG-eisen (artikel 4.149) die op gebouwniveau gelden. Voor BENG wordt bij de berekening de werkelijke warmteweerstand van de afzonderlijke onderdelen (componenten) van de uitwendige scheidingsconstructies gebruikt. Dit blijft zo en staat los van de wijzigingen van de Rc-waarden.

3. Verhouding tot ander nationaal recht

Het Bbl is onderdeel van het stelsel van de Omgevingswet. Andere onderdelen van het stelsel zijn onder andere het Besluit activiteiten leefomgeving en de Omgevingsregeling. Het Bbl bevat regels over bouwactiviteiten, sloopactiviteiten en het gebruiken en in stand houden van bouwwerken (artikel 4.3, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet). In het Bbl is onderscheid gemaakt tussen regels over bestaande bouwwerken (hoofdstuk 3 Bbl), nieuwbouw (hoofdstuk 4), verbouw, verplaatsing en functiewijziging (hoofdstuk 5) en het gebruik van bouwwerken (hoofdstuk 6). De regels in dit besluit zijn ondergebracht in de hoofdstukken over bestaande bouwwerken en nieuwbouw. De verplichting om een periodieke beoordeling te doen van de constructieve veiligheid van gebouwen wordt verder uitgewerkt in de Omgevingsregeling. Op grond van artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet, kunnen regels bij ministeriële regeling worden gesteld als deze uitvoeringstechnische, administratieve en meet- of rekenvoorschriften inhouden. Voor een nadere toelichting over de inhoud van deze nadere regels wordt verwezen naar paragraaf 2.1.

4. Gevolgen van dit besluit

4.1 Algemeen

Dit besluit heeft invloed op de regeldruk voor bedrijven15 en de bestuurlijke lasten. Dit blijkt uit het onderzoeksrapport «Financiële effecten wijzigingen Besluit bouwwerken leefomgeving 2022» (Sira Consulting).

In dat rapport wordt geconcludeerd dat er voor de wijziging van de eisen voor de brandklasse van binnendeuren en de voorkoming van oververhitting geen financiële effecten zijn.

In het rapport wordt geconcludeerd dat voor de andere drie onderwerpen tezamen, de eenmalige lasten van alle maatregelen voor bedrijven € 21,0 miljoen bedragen, voor de overheid als bevoegd gezag € 0,5 tot € 1,7 miljoen, en voor de overheid als eigenaar van grote publieke gebouwen € 2,2 miljoen.

De structurele lasten worden geschat op € 1,4 tot € 4,0 miljoen per jaar voor bedrijven. Voor de overheid als bevoegd gezag worden de structurele lasten geschat op € 0,16 tot € 0,42 miljoen per jaar. De overheid als eigenaar van grote publieke gebouwen krijgt te maken met een structurele toename van bestuurlijke lasten van € 0,1 tot € 0,3 miljoen per jaar.

4.2 Regeldruk bedrijven
4.2.1 Periodieke beoordeling constructieve veiligheid grote publieke gebouwen

In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat voor de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieke gebouwen de eenmalige lasten voor bedrijven € 20.855.000 bedragen. De structurele lasten voor bedrijven worden geschat op minimaal € 834.000 en maximaal € 2.781.000 per jaar.

Het exacte aantal grote publieke gebouwen waarvoor de verplichting geldt, is niet precies bekend. Op basis van het type gebouwen waarvoor de verplichting naar verwachting gaat gelden gaat Sira uit van grofweg 1.200 gebouwen. Aangenomen wordt dat burgers niet in het bezit zijn van grote publieke gebouwen en dat 90% van deze gebouwen in het bezit is van bedrijven en 10% van de overheid. Aangenomen is verder dat een periodieke beoordeling minimaal eens per 10 jaar moet worden uitgevoerd en maximaal eens per 3 jaar.

De structurele kosten voor een periodieke beoordeling hangen af van het type gebouw. In het Sira-rapport zijn daarbij aannames gedaan waarnaar wordt verwezen. Omdat deze initiële beoordeling de eerste keer grondiger uitgevoerd zal worden, zijn de eenmalige kosten relatief hoger dan de structurele kosten voor de verplichte periodieke beoordelingen daarna.

De tijdsbesteding van een eigenaar wordt ingeschat op gemiddeld 15% van de tijdbesteding van het bedrijf dat de beoordeling uitvoert. Dit betreft de tijd die de eigenaar besteedt aan het verlenen en begeleiden van de opdracht voor de beoordeling en overleg met het bevoegd gezag over het beoordelingsrapport.

4.2.2 Aanscherping van de schileisen van tijdelijke woningen

In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat voor de aanscherping van de schileisen van tijdelijke woningen de eenmalige lasten voor bedrijven € 133.000 bedragen. De structurele lasten worden geschat op minimaal € 435.000 en maximaal € 1.135.000 per jaar voor bedrijven. De wijzigingen worden hieronder verder gespecificeerd.

Sira is ervan uitgegaan dat er jaarlijks 2.500 tijdelijke woningen worden gebouwd door 10 leveranciers. De eenmalige lasten betreffen:

  • het aanpassen van het productieproces om te voldoen aan de nieuwe eisen;

  • het uitvoeren van een blowerdoortest16 voor gemiddeld twee referentiewoningen per leverancier;

  • kennisname/instructie medewerkers.

De structurele lasten betreffen:

  • de extra tijdbesteding om te zorgen en aannemelijk te maken dat de tijdelijke woningen voldoen aan de nieuwe eisen voor luchtdichtheid;

  • de extra kosten van constructieonderdelen om te voldoen aan de aangescherpte isolatie-eisen.

4.2.3 Gemiddelde warmteweerstand

In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat voor de wijziging van de eisen voor de warmteweerstand er naar verwachting een structurele toename van de lasten voor bedrijven is van € 108.000 per jaar. Sira gaat ervan uit dat er jaarlijks bij ongeveer 500 vergunningaanvragen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de gemiddelde Rc-waarde te gebruiken voor uitwendige scheidingsconstructies. Verwacht wordt dat het voor bedrijven per aanvraag gemiddeld 4 uur extra kost om de gemiddelde RC-waarde te onderbouwen.

4.3 Bestuurlijke lasten
4.3.1 Periodieke beoordeling constructieve veiligheid grote publieke gebouwen

In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat voor de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieke gebouwen de eenmalige lasten voor de overheid als bevoegd gezag € 209.000 tot € 681.000 bedragen en voor de overheid als eigenaar van grote publieke gebouwen € 2.196.000. De structurele lasten worden voor de overheid als bevoegd gezag geschat op minimaal € 16.000 en maximaal € 157.000 per jaar. De overheid als eigenaar van grote publieke gebouwen krijgt te maken met een structurele toename van bestuurlijke lasten van € 94.000 tot € 314.000.

Voor de overheid als eigenaar van grote publieke gebouwen zijn de lasten overeenkomstig voor die van bedrijven. Er wordt daarom verwezen naar paragraaf 4.2.1.

Voor de overheid als bevoegd gezag is Sira bij de bovengenoemde lasten uitgegaan van de tijdbesteding voor het inventariseren en aanschrijven van de gebouweigenaren die te maken krijgen met de verplichting en het uiteindelijk beoordelen van de rapporten.

4.3.2 Aanscherping van de schileisen van tijdelijke woningen

De introductie van de minimumeisen voor de luchtdoorlatendheid van tijdelijke woningen veroorzaakt naar verwachting voor gemeenten een structurele toename van bestuurlijke lasten van € 72.000. Het bevoegd gezag beoordeelt of aan de eis voor luchtdoorlatendheid is voldaan. Sira gaat daarbij uit van 2.500 tijdelijke woningen per jaar en een tijdsbesteding van gemiddeld 30 minuten.

4.3.3 Gemiddelde warmteweerstand

In het Sira-rapport wordt geconcludeerd dat voor de wijziging van de eisen voor de warmteweerstand er naar verwachting een structurele toename van de bestuurlijke lasten voor gemeenten is van € 58.000 per jaar.

Sira gaat ervan uit dat er jaarlijks bij ongeveer 500 vergunningaanvragen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de gemiddelde Rc-waarde te gebruiken voor uitwendige scheidingsconstructies. Verwacht wordt dat het voor het bevoegd gezag per aanvraag ongeveer 2 uur extra kost om de onderbouwing van de gemiddelde RC-waarde te beoordelen.

5. Toezicht en handhaving

Het toezicht op en de handhaving van de betreffende eisen uit het Bbl worden primair uitgevoerd door de gemeente. Zij beschikken hiertoe over de bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden zoals opgenomen in de Omgevingswet en de Algemene wet bestuursrecht.

Dit wijzigingsbesluit voegt geen nieuwe taken of verantwoordelijkheden toe aan het takenpakket van de gemeenten. Gemeenten hebben beleidsruimte met betrekking tot de wijze waarop zij invulling geven aan het toezicht en de handhaving van de eisen uit het Bbl. Dit geldt ook voor de in dit wijzigingsbesluit opgenomen nieuwe of gewijzigde eisen.

6. Notificatie

Het ontwerpbesluit is ingevolge artikel 5, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L241) voorgelegd aan de Europese Commissie (notificatienummer 2022/0837/NL). Deze notificatie kent een standstill-termijn van drie maanden, te rekenen vanaf het moment dat de Europese Commissie het ontwerpbesluit heeft ontvangen. Deze termijn is op 7 maart 2023 geëindigd. De meeste bepalingen van dit besluit bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn. Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; zij zijn evenredig en waar nodig voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse erkenning (zie artikel 1.2 van het Bbl).

7. Advies en consultatie

7.1 JTC en OPB

De voorgenomen wijzigingen in dit besluit zijn voorgelegd aan de Juridisch-Technische Commissie (JTC) en vervolgens aan het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB). Een grote diversiteit aan partijen neemt deel aan deze beide overlegplatforms: de ontwerpende, toeleverende en uitvoerende bouw, vertegenwoordigers van de gebruikers en eigenaren van gebouwen en andere belangenorganisaties. Het OPB heeft positief geadviseerd over de diverse wijzigingen.

Ten aanzien van de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieke gebouwen heeft het OPB aandacht gevraagd voor de nadere uitwerking in de Omgevingsregeling. Daarop is in de toelichting bij dit wijzigingsbesluit al een doorkijk gegeven naar de verdere uitwerking in de Omgevingsregeling (zie paragraaf 2.1). De uitwerking in de Omgevingsregeling zelf zal verder nog ter advies aan het OPB worden voorgelegd.

Ten aanzien van de versoepeling van de brandklasse voor binnendeuren heeft het OPB gevraagd de nieuwe eisen goed toe te lichten, zodat niet de indruk wordt gewekt dat het plaatsen van brandbare objecten in overeenstemming is met de regelgeving. Daarnaast vraagt het OPB om in de toelichting aandacht te besteden aan de bepaling van de brandklasse van binnendeuren in combinatie met de kozijnen. Dit heeft geleid tot verduidelijking in de toelichting.

Ten aanzien van de eisen voor de gebouwschil van tijdelijke woningen heeft het OPB gevraagd om in de toelichting een omschrijving op te nemen van bestaande en nieuwe tijdelijke bouwwerken en het verplaatsen daarvan in relatie tot deze nieuwe eisen. De gevraagde toelichting is opgenomen. Ook verzoekt het OPB in de toelichting of aanvullende communicatie aandacht te besteden aan effectieve wijzen van toetsing van de eisen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal op haar website nadere informatie geven hieromtrent. Het OPB stelt dat in de toekomst verdergaande eisen – meer in lijn met de nieuwbouweisen – of een verbreding van de reikwijdte van de eis naar andere gebruiksfuncties overwogen zou kunnen worden. Het OPB adviseert aan de minister van BZK om hiervoor een voorstel te doen op welke wijze een aanscherping of verbreding zou kunnen worden vormgegeven. Dit advies wordt nader bezien nadat de voorliggende eisen van kracht zijn geworden en hiermee de nodige ervaring is opgedaan.

7.2 MKB-toets

Op 23 maart 2022 heeft een MKB-toets plaatsgevonden van de betreffende wijzigingen van het Besluit bouwwerken leefomgeving. Voor deze bijeenkomst waren via diverse brancheorganisaties MKB’ers uitgenodigd. Hiervoor hebben zich vier MKB-bedrijven aangemeld (twee architectenbureaus en twee producenten van bouwproducten). De aandacht van de vier bedrijven bij deze MKB-toets ging vooral uit naar de wijzigingen voor de brandklasse voor binnendeuren en van de gemiddelde Rc-waarde. Ten aanzien van deze onderwerpen gaf de MKB-toets geen reden tot aanpassing van de wijzigingen. Wel is naar aanleiding hiervan de toelichting bij deze wijzigingen verduidelijkt.

7.3 Adviescollege toetsing regeldruk

De minister voor VRO heeft op 8 april 2022 de consultatieversie van het onderhavige besluit ter toetsing aan het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR of college) voorgelegd.

Op 12 mei 2022 heeft het ATR zijn advies uitgebracht. Het eindoordeel van het ATR is dat het besluit niet kan worden ingediend, tenzij met de adviespunten rekening is gehouden. Het gaat hierbij om de volgende adviespunten waarbij cursief de reactie is gegeven:

  • 1. Het college adviseert te analyseren hoe vaak problemen aan de orde zijn met de constructieve veiligheid van grote publiekstoegankelijke gebouwen (in de gebruiksfase) en wat daarvan de oorzaken zijn, en daarbij onderscheid te maken tussen ongevallen die het gevolg zijn van gebreken uit de (ver)bouwfase en ongevallen die het gevolg zijn van gebreken die ontstaan tijdens de gebruiksfase.

De OvV heeft in haar rapport al een analyse gegeven van de problemen met de constructieve veiligheid van gebouwen in de gebruiksfase. Hieruit blijkt dat de constructief onveilige situatie bij het AZ-stadion niet op zichzelf staat. Een globale inventarisatie van de OvV laat zien dat er in de afgelopen twintig jaar minstens zestig keer ernstige constructieve problemen aan het licht kwamen tijdens de gebruiksfase van een gebouw. Deze bevinding is mede de aanleiding geweest voor de aanbeveling van de OvV voor een wettelijke periodieke onderzoeksplicht. Naast de zestig incidenten heeft de OvV de beschikbare onderzoeksrapporten over de constructieve veiligheid van gebouwen in Nederland beschouwd. Uit een van die rapporten, een onderzoek van de TU-Delft, blijkt dat ongeveer 80% van de constructieve schadegevallen verband houdt met de ontwerp- en uitvoeringsfase, terwijl ongeveer 16% betrekking heeft op het gebruik van of het onderhoud aan het gebouw. Een verdere analyse door het ministerie van BZK is daarmee niet nodig.

  • 2. Het college adviseert te verduidelijken of het onderzoek naar risicovolle constructie-onderdelen aanleiding geeft tot aanpassing van eisen in de (ver)bouwfase of voor de toepassing van bepaalde constructie-onderdelen.

In het kader van de NTA is een studie uitgevoerd naar risicovolle constructie-onderdelen. In de NTA wordt op basis hiervan informatie opgenomen, die bij de beoordeling van een bestaand gebouw in de gebruiksfase moet worden beschouwd. De nu voorziene informatie in de NTA over risicovolle constructie-onderdelen geeft geen aanleiding tot aanpassing van de eisen die gelden voor nieuwbouw of verbouw van deze constructie-onderdelen.

  • 3. Het college adviseert nut en noodzaak nader te onderbouwen van a) de aangescherpte schileisen bij tijdelijke woningen, b) de wijziging van brandklasse voor binnendeuren en c) de gemiddelde Rc-waarde.

Aangescherpte schileisen tijdelijke woningen.

De noodzaak van de aanscherping is gelegen in de volgende ontwikkelingen. In Nederland worden steeds meer tijdelijke woningen gebouwd en deze mogen ook langer ergens tijdelijk staan (tot 15 jaar). Terwijl de eisen voor energiezuinigheid voor permanente nieuwbouw de afgelopen jaren steeds verder zijn aangescherpt, zijn de eisen voor tijdelijk bouw gelijk gebleven. Hierdoor zijn de eisen voor energiezuinigheid van tijdelijke woningen zeer laag ten opzichte van de eisen die gelden voor permanente nieuwbouw. Dit heeft tot vragen vanuit de Tweede kamer geleid en daarop is besloten om onderzoek te doen naar de mogelijke aanscherping.17 Voor een verdere toelichting van nut en noodzaak wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van deze toelichting. Met de aanscherping van de eisen zullen tijdelijke woningen in het gebruik minder energie gebruiken. Door de Rijksdienst voor Ondernemende Nederland (RVO) is aangegeven dat door de grote variatie in tijdelijke woningen en het gebruik daarvan de kosteneffectiviteit niet goed is te kwantificeren. Volgens de RVO is het echter wel aannemelijk dat de aangescherpte eisen in het algemeen kosteneffectief uitwerken voor de tijdelijke woningen.

Wijziging brandklasse binnendeuren

Het verzoek voor deze aanpassing is afkomstig van de Stichting Garantiedeuren GND, Centrum Hout en de Nederlands Branchevereniging voor de Timmerindustrie. Het knelpunt is dat houten binnendeuren niet kunnen voldoen aan de vereiste brandklasse B in woongebouwen, maar aan brandklasse D. Houten binnendeuren zijn echter wel gangbaar in woongebouwen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de 5% uitzonderingsregel voor de brandklasse of anderszins op basis van gelijkwaardigheid. Men is daarbij wel steeds per bouwproject afhankelijk van de beoordeling door het bevoegd gezag. Een verdere toelichting van nut en noodzaak is opgenomen in paragraaf 2.3 van de toelichting.

Gemiddelde Rc-waarde

Het verzoek voor deze aanpassing is afkomstig van de NEN-normcommissie Binnenklimaat en energieprestatie. De NEN-normcommissie heeft signalen uit de markt ontvangen dat partijen aanlopen tegen een knelpunt in de bouwregelgeving ten aanzien van de berekening van de warmteweerstand van gevelvlakken en andere delen van de gebouwschil. Het knelpunt betreft dat het realiseren van de vereiste warmteweerstand over het gehele oppervlakte van de gebouwschil complex en kostbaar is. Dit speelt vooral bij de aansluitingen tussen verschillende vooraf in de fabriek vervaardigde onderdelen van de gebouwschil. Het realiseren van de vereiste warmteweerstand bij deze aansluitingen is dan niet goed mogelijk. In de praktijk wordt daarnaast ook steeds meer gewerkt met vooraf vervaardigde onderdelen (systeembouw) waardoor de noodzaak van deze aanpassing toeneemt. Door de NEN-normcommissie is daarom gepleit voor het werken met gemiddelde warmteweerstand, waardoor men praktisch de mogelijkheid krijgt om onderdelen met een mindere warmteweerstand toe te passen, zolang de gemiddelde waarde van alle onderdelen tezamen maar voldoet aan de vereiste waarde. Deze praktische aanpak om te werken met een gemiddelde waarde is eerder in 2017 al doorgevoerd voor de warmtedoorgangscoëfficiënt voor ramen, deuren en kozijnen.

  • 4. Het college adviseert de analyse van de regeldrukeffecten aan te vullen en daarbij opvolging te geven aan de twee genoemde punten (gemiddelde warmteweerstand en brandklasse binnendeuren).

Het Sira rapport is aangepast op de twee punten ten aanzien van de gemiddelde warmteweerstand en de brandklasse voor binnendeuren. De lastentoename voor bedrijven bij het toepassen van de gemiddelde warmteweerstand (Rc-waarden) is opgenomen in het Sira rapport. Voor de brandklasse voor binnendeuren is in het Sira rapport toegelicht dat er geen sprake is van een versoepeling waarvan de regeldrukvermindering kan worden gekwantificeerd. Paragraaf 4 is overeenkomstig het Sira rapport aangepast.

7.4 Internetconsultatie

Op 11 april 2022 is het ontwerpbesluit voor consultatie op www.internetconsultatie.nl gepubliceerd waarbij eenieder de gelegenheid is geboden te reageren. In totaal zijn er 3 openbare reacties binnen gekomen op de internetconsultatie. Het gaat om Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB) en twee adviesbureaus. Een samenvatting hiervan is hieronder gegeven.

Periodieke beoordeling constructieve veiligheid grote publieke gebouwen

De KNVB meent dat het invoeren van structurele controles zoals opgenomen in het ontwerpbesluit een positieve ontwikkeling is, maar pleit daarbij voor een onafhankelijk, centraal orgaan bij de landelijke overheid dat toeziet op de veiligheid van stadions en evenementenlocaties. In reactie hierop wordt opgemerkt dat door de Onderzoeksraad OvV het introduceren van een landelijke orgaan niet is aanbevolen. De OvV gaat uit van de huidige verantwoordelijkheidsverdeling waarbij de gemeente het bevoegd gezag is voor de bouwregelgeving en het primair aan de eigenaar van een gebouw is om te zorgen dat zijn gebouw veilig is. Eigenaren van grote publieke gebouwen (waaronder stadions) moeten in de toekomst verplicht een periodieke beoordeling laten uitvoeren door een onafhankelijk deskundig bedrijf. De wijze waarop deze periodieke beoordelingen moeten worden uitgevoerd wordt vastgelegd in een NTA18 die thans in opdracht van de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) wordt opgesteld door het Nederlands normalisatie-instituut NEN in samenspraak met relevante partijen zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieksgebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid. Met deze NTA wordt voorzien in een landelijk kader waarop de beoordelingen moeten worden uitgevoerd. De nieuwe wettelijke periodieke beoordelingen door een onafhankelijk deskundig bedrijf zijn aanvullend op de huidige toezichts- en handhavingstaak van het college van burgemeester en wethouders als bevoegd gezag voor de bouwregelgeving. Het college kan straks eenvoudig nagaan of deze beoordelingen zijn uitgevoerd en direct handhaven als een beoordeling niet is uitgevoerd of als door het onafhankelijke deskundige bedrijf bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd. Een landelijke orgaan dat toeziet op deze periodieke beoordelingen is daarmee niet nodig.

Een van de adviesbureaus geeft aan het niet eens te zijn met de aanbeveling van de OvV voor een wettelijk verplichte periodieke beoordeling en pleit voor nader onderzoek naar de uitvoerbaarheid hiervan en het vragen van advies aan de NEN-commissie voor constructieve veiligheid. In reactie daarop wordt aangegeven dat bij het opstellen van de hiervoor genoemde NTA de uitvoerbaarheid wordt beschouwd met de betrokken partijen en dat bij de NTA ook betrokkenheid is vanuit de betreffende NEN-commissie.

Overige onderwerpen

Een van de adviesbureaus vraagt waarom de eisen alleen voor tijdelijke woningen worden aangescherpt en niet van andere gebruiksfuncties die worden verwarmd. De reden waarom alleen voor tijdelijke woningen de schileisen worden aangescherpt is dat met deze aanscherping invulling wordt gegeven aan een toezegging van de minister van BZK aan de Tweede Kamer19. Ook vraagt dit adviesbureau wanneer de eisen gelden bij het verplaatsen van tijdelijke woningen. Bij het in ongewijzigde samenstelling verplaatsen van een tijdelijke woning of woningen gelden de eisen niet. Dit volgt uit het bestaande artikel 5.6 van het Bbl.

Dit adviesbureau pleit verder voor een bredere verlaging van de brandklasse voor binnendeuren. In reactie daarop wordt aangegeven dat het in opdracht van het ministerie van BZK uitgevoerde onderzoek door Nieman/DGMR20 volgt dat een verdere verlaging niet gewenst is uit het oogpunt van brandveiligheid.

Ook is volgens dit adviesbureau het werken met een gemiddelde warmteweerstand niet nodig en is het aan de bouwindustrie om eventuele knelpunten op te lossen. Hierop wordt opgemerkt dat de gemiddelde warmteweerstand meer vrijheid geeft aan de bouw, terwijl de isolatie van het gehele gebouw gemiddeld gelijk blijft. Dit sluit ook aan bij de energieprestatiebepaling op gebouwniveau voor de BENG-eisen. In de NTA 8800 wordt daarbij al gewerkt met de daadwerkelijke warmteweerstand van de afzonderlijke onderdelen.

Het andere adviesbureau heeft gevraagd om een methode voor de bepaling van de gemiddelde warmteweerstand. In reactie daarop wordt opgemerkt dat bij de betreffende eisen al verwezen wordt naar de NTA 8800 als bepalingsmethode. In paragraaf 8.2.2.2.1 van deze NTA 8800 is de bepalingsmethode opgenomen voor de gemiddelde warmteweerstand.

7.5 Code interbestuurlijke verhoudingen

In het kader van de Code interbestuurlijke verhoudingen is dit besluit voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De VNG heeft aangeven dat de wettelijke periodieke beoordeling een prima idee is, maar dat de randvoorwaarden op orde moeten bij gemeenten. De VNG geeft aan dat gemeenten bepalen waar ze hun (beperkte) handhavingscapaciteit op inzetten en daarin keuzes moeten maken en prioriteren. Afgelopen jaren zijn naar aanleiding van incidenten diverse verzoeken vanuit het Rijk gedaan aan gemeenten om gebouwen te inventariseren en erop toe te zien dat eigenaren onderzoek uitvoeren en maatregelen nemen. Dit is meest recent gebeurd voor gebouwen met breedplaatvloeren, echter zonder extra capaciteit/middelen bij gemeenten. Hier bovenop komt nu dus ook de mogelijke inzet voor de nieuwe verplichte periodieke beoordeling van grote publieke gebouwen. Ook vanuit de energietransitie bestaande bouw komen er weer verschillende «toezicht- en handhavingsopdrachten» op gemeenten af. Het algemene beeld van de VNG is dat dat de uitvoeringscapaciteit van gemeenten niet aansluit bij de grote ambities en transities die er in het fysieke domein spelen. Door VNG zijn eerder signalen afgegeven, hopende dat er net zoals bij het VTH-stelsel op milieugebied (commissie-Van Aartsen) een externe organisatie of commissie door het ministerie van BZK wordt verzocht om een analyse te maken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving in het bouwdomein, om de uitvoeringskracht van de gemeenten (samen) te verbeteren. Het ministerie van BZK gaat graag verder in overleg met VNG om dit bespreken.

In relatie tot de wettelijke periodieke beoordeling van publieke gebouwen wordt door het ministerie opgemerkt dat deze zich richt tot de gebouweigenaren zelf en eigenlijk kan worden beschouwd als ondersteuning van het gemeentelijke toezicht op de bestaande bouw. De nieuwe wettelijke periodieke beoordelingen door een onafhankelijk deskundig bedrijf zijn aanvullend op de huidige toezichts- en handhavingstaak van het college van burgemeester en wethouders als bevoegd gezag voor de bouwregelgeving. De gemeente kan straks eenvoudig nagaan of deze beoordelingen zijn uitgevoerd en direct handhaven als een beoordeling niet is uitgevoerd of als door het onafhankelijke deskundige bedrijf bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd. Het wijzigingsvoorstel regelt dus geen nieuwe verplichtingen voor het college als bevoegd gezag.

7.6 Voorhang

Op grond van artikel 23.5, eerste lid, van de Omgevingswet is het ontwerp van deze algemene maatregel van bestuur op 19 juli 2022 voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal, om deze de mogelijkheid te bieden zich uit te spreken over het ontwerpbesluit voor de voordracht en vaststelling van het besluit. De Tweede Kamer heeft op 25 september 2022 schriftelijke inbreng geleverd. De SP-fractie heeft onder meer gevraagd om een periodieke beoordeling ook voor vocht, schimmel en slechte energielabels. In reactie hierop is aangegeven dat de periodieke beoordelingsplicht beperkt blijft tot de constructieve veiligheid van grote publieke gebouwen. Aanleiding voor deze wijziging was een aanbeveling uit het onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar het instorten van het tribunedak van het AZ-stadion. De inzet is gericht op maatwerk en niet op een bredere wettelijke periodieke beoordeling. Daarbij is mede verwezen naar de prestatie-afspraken die zijn gemaakt met Aedes en de Woonbond om huurwoningen te verbeteren. De SP-fractie heeft tevens gevraagd waarom de eisen voor tijdelijke bouw lager zijn dan voor permanente bouw. In reactie hierop is toegelicht dat dit een gevolg is vanuit het oogpunt van proportionaliteit. Tijdelijke bouw mag ergens niet langer staan dan 15 jaar.

8. Overgangsrecht en inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 8.3 Bbl bevat algemeen overgangsrecht voor lopende aanvragen om omgevingsvergunningen, toestemming tot het treffen van gelijkwaardige maatregelen, besluiten tot het stellen van maatwerkvoorschriften en voor meldingen in geval van wijzigingen in het Bbl. Dit betekent dat aanvragen en meldingen beoordeeld worden aan de hand van het recht zoals dat gold ten tijde van het indienen van die aanvraag of het doen van die melding. Hetzelfde geldt voor eventuele bezwaar- of beroepsprocedures die zijn ingesteld tegen de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning, om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel of tot het stellen van maatwerkvoorschriften.

II. Artikelsgewijs deel

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 2.17, eerste lid, van het Bbl zijn de bouwactiviteiten genoemd die onder het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen vallen. Begonnen wordt met de eenvoudige bouwactiviteiten (gevolgklasse 1).

In dit onderdeel is geregeld dat het eerste lid niet van toepassing is op bouwactiviteiten die gaan over verbouw (voor zover verbouw niet al vergunningvrij is). Dit artikellid was eerder opgenomen in de versie van het Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen die aan de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd. Bij nader rapport is dit lid geschrapt waardoor verbouw wel direct onderdeel van gevolgklasse 1 was, omdat de verwachting was dat er bij inwerkingtreding van het stelsel voor het bouwen voldoende kwaliteitsborgers zouden zijn en een terugvaloptie dus niet nodig was. De Eerste Kamer en de Vereniging Eigen Huis hebben aangegeven dat zij waarde hechten aan een terugvaloptie om het (deels) stilvallen van nieuwbouw en verbouw in de praktijk te voorkomen bij onvoldoende kwaliteitsborgers.21 In de beantwoording van de nadere vragen van de Eerste Kamer bij brief van 14 november 2022 heeft de Minister voor VRO aangegeven daarom toch deze terugvaloptie op te nemen waarbij verbouw vooralsnog niet onder het stelsel van kwaliteitsborging valt.22 Naar verwachting zal verbouw zes maanden na de inwerkingtreding ook onder gevolgklasse 1 worden gebracht.

Onderdeel B

Artikel 3.6a bevat een verplichting voor het doen van een periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van een bouwwerk als het behoort tot een bij ministeriële regeling (Omgevingsregeling) aangewezen categorie bouwwerken. De verplichting richt zich tot de eigenaar van het bouwwerk of degene die om een andere reden bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan dat bouwwerk (de normadressaat). De eisen aan de constructieve veiligheid van een bouwwerk zijn gesteld in de paragrafen 3.2.1 en 3.2.2 van het Bbl. De wijze waarop de beoordeling moet worden uitgevoerd wordt vastgelegd in de Omgevingsregeling. Dit betreft ook de vastlegging in een rapport en het informeren van het bevoegd gezag. Als uit de beoordeling blijkt dat het bouwwerk niet aan de eisen voldoet, dan moet de normadressaat het bouwwerk alsnog op het vereiste niveau brengen. Het achterwege laten van de periodieke beoordeling of het niet of niet tijdig treffen van de noodzakelijke voorzieningen is een overtreding waartegen het bevoegd gezag handhavend kan optreden door het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.

Onderdelen C t/m F

Het nieuwe vijfde lid van artikel 3.31 en het nieuwe derde lid van artikel 4.43 regelen dat in afwijking van het eerste lid van die artikelen het beweegbare deel van een deur aan brandklasse 4 mag voldoen in plaats van aan de strengere brandklasse 2. Deze eis geldt daarmee zowel voor bestaande bouw als voor nieuwbouw. De relatie tussen de brandklasse indeling volgens NEN 6065 en de brandklasse indeling volgens NEN-EN 13501-1 is voor bestaande bouw gegeven in het (ongewijzigde) artikel 3.35.

De lagere brandklasse D geldt alleen voor deuren op een route tussen een gebruiksgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert (eerste lid, sub a) of voor een route tussen een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert en de in de vluchtrichting aansluitende besloten ruimte (eerste lid, sub b). Naast de genoemde deuren kunnen in de ruimte waardoor een extra beveiligde vluchtroute voert ook deuren voorkomen van bijvoorbeeld meterkasten of bezemkasten. Voor deze andere deuren blijft de brandklasse B gelden die volgt uit het eerste lid. Voor verdere achtergronden bij dit nieuwe derde lid, zie paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

De tabellen 3.31 en 4.42 zijn op deze wijziging aangepast. Om redactionele redenen is de tabel opnieuw vastgesteld.

Onderdelen G en I

In artikel 4.149b zijn eisen opgenomen ter voorkoming van oververhitting van woningen. Indien voldaan wordt aan deze eisen wordt het risico op oververhitting als acceptabel klein verondersteld. Deze eisen stonden eerder in artikel 5.31c van de Omgevingsregeling.

Het eerste lid regelt dat een woonfunctie een waarde voor oververhitting heeft van ten hoogste 1,20 voor iedere rekenzone en oriëntatie, bepaald volgens NTA 8800, paragraaf 5.7, uitgaande van de maand juli (TOjuli-indicator).

Het tweede lid geeft voor een woonfunctie niet in een woongebouw de mogelijkheid om, indien de berekende indicator voor oververhitting de in het eerste lid aangegeven grenswaarde overstijgt, op basis van een berekening aan te tonen dat het aantal gewogen overschrijdingen in elke verblijfsruimte van de betreffende woonfunctie niet meer is dan 450. Het betreft hier 450 gewogen temperatuuroverschrijdingen (GTO).

Het derde lid beschrijft de werkwijze bij woongebouwen waarin binnen een of meerdere woningen de grenswaarde voor oververhitting wordt overschreden. In dat geval moet bij de woonfunctie met de hoogst berekende waarde voor oververhitting met een berekening aangetoond worden dat het aantal gewogen overschrijdingsuren in elke verblijfsruimte van die woonfunctie op jaarbasis niet meer dan 450 GTO is.

In bijlage XVI bij de Omgevingsregeling zijn eisen opgenomen voor de berekeningen zoals bedoeld in dit artikel.

Tabel 4.148A is op deze wijziging aangepast. Om redactionele redenen is de tabel opnieuw vastgesteld.

Onderdeel J

In artikel 4.152 zijn in het eerste tot en met achtste lid de eisen voor de warmteweerstand van constructies gewijzigd. Om redactionele redenen zijn deze leden opnieuw vastgesteld. De betreffende eisen zijn echter grotendeels gelijk gebleven. De grenswaarden voor de warmteweerstand van de in het eerste tot en met achtste lid genoemde constructies zijn gelijk gebleven, maar zijn in het vervolg van toepassing op de gemiddelde warmteweerstand van deze constructies in een bouwwerk. Door de eis te stellen aan de gemiddelde warmteweerstand is het mogelijk dat delen van de constructies een mindere warmteweerstand hebben zolang dat maar wordt gecompenseerd door een betere warmteweerstand van de overige delen. Als vangnet is voor een gedeelte van een constructie een ondergrens voor de warmteweerstand van 2,6 m2•K/W gaan gelden.

Onderdelen H en K

Met de aanpassing van artikel 4.156 zijn zwaardere eisen gesteld aan energieprestatie-eisen voor tijdelijke woningen. Voor andere tijdelijke bouwwerken is er geen wijziging van de eisen, maar is het artikel om redactionele redenen opnieuw vastgesteld.

Het eerste lid bepaalt dat op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk dat bestemd is om te worden verwarmd artikel 4.152 van overeenkomstige toepassing is, waarbij de warmteweerstand ten minste de in tabel 4.148B aangegeven waarde is. Voor tijdelijke woningen (woonfunctie) is een waarde van ten minste 2,6 m2K/W gaan gelden. Voor de overige gebruiksfuncties geldt nog steeds de waarde van ten minste 1,3 m2•K/W. De eisen gelden voor ieder onderdeel van de in artikel 4.152 genoemde constructies. In tegenstelling tot artikel 4.152 is het niet mogelijk om te werken met gemiddelden van alle onderdelen.

Het tweede lid bepaalt dat op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk dat bestemd is om te worden verwarmd artikel 4.153 van overeenkomstige toepassing is, waarbij de warmtedoorgangscoëfficiënt ten hoogste de in tabel 4.148B aangegeven waarde is. Voor tijdelijke woningen is een waarde ten hoogste 4,2 W/m2•K gaan gelden. Voor de overige gebruiksfunctie geldt nog steeds de waarde van ten hoogste 2,2 W/m2K. De eisen gelden voor afzonderlijke ramen, deuren en kozijnen en daaraan gelijk te stellen constructieonderdelen. In tegenstelling tot artikel 4.153 is het niet mogelijk om te werken met gemiddelden van alle onderdelen.

Het derde lid bepaalt dat op het bouwen van een tijdelijk bouwwerk dat bestemd is om te worden verwarmd artikel 4.154 van overeenkomstige toepassing is. Alleen voor tijdelijke woningen is gaan gelden dat de luchtvolumestroom niet groter mag zijn dan 0,2 m3/s zoals beschreven in artikel 4.154. Voor de overige gebruiksfuncties geldt geen eis voor de luchtvolumestroom.

Tabel 4.148B is aangepast aan het gewijzigde artikel 4.156. Om redactionele redenen is de tabel opnieuw vastgesteld.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

In het tweede lid is de mogelijkheid opgenomen om artikel 2.17, vierde lid, van het Bbl te laten vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge


X Noot
1

Verborgen gebreken? Lessen uit de instorting van het dak van het AZ-stadion – Onderzoeksraad voor Veiligheid, november 2020.

X Noot
2

Brief van 29 januari 2021, Kamerstukken II 2020/21, 28 325, nr. 216.

X Noot
3

Een NTA (Nederlandse Technische Afspraak) is een door NEN uitgegeven normdocument.

X Noot
4

Grote gevolgen ten aanzien van het verlies van mensenlevens, of zeer grote economische of sociale gevolgen of gevolgen voor de omgeving

X Noot
5

NTA Constructieve veiligheid publieke gebouwen Bureaustudie 2 – Inventarisatie van de scope 8 december 2021.

X Noot
6

NTA Constructieve veiligheid publieke gebouwen Bureaustudie 3 – Inventarisatie risicovolle constructie-onderdelen 25 maart 2022.

X Noot
7

NTA Constructieve veiligheid publieke gebouwen Bureaustudie 1 – Bestaande richtlijnen, protocollen, etc. 30 maart 2022.

X Noot
8

NTA Constructieve veiligheid publieke gebouwen Bureaustudie 3 – Inventarisatie risicovolle constructie-onderdelen 25 maart 2022.

X Noot
9

Kamerstukken II 2018/19, 30 196, nr. 674.

X Noot
10

Zie bijlage internetconsulatie.

X Noot
11

In bijlage I bij het Bbl is een tijdelijk bouwwerk als volgt gedefinieerd: «bouwwerk met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 15 jaar op dezelfde locatie».

X Noot
12

Zie bijlage internetconsultatie.

X Noot
13

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 juli 2020, nr. 2020-0000414055, houdende wijziging van de Regeling Bouwbesluit 2012 inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw, Stcrt. 2020. nr. 37764.

X Noot
14

Regeling van de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 31 januari 2022, nr. 2022-0000037155, tot wijziging van de Omgevingsregeling en enkele andere regelingen in verband met het opnemen van de risicomatrix en technische aanpassingen aan het stelsel van de Omgevingswet voor het onderwerp bouwen, Stcrt. 2022, 3912.

X Noot
15

Regeldruk bestaat uit administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten.

X Noot
16

Met een blowerdoortest wordt de luchtvolumestroom bepaald waaraan een eis is gesteld in het besluit.

X Noot
17

Kamerstukken II 2018/19, 30 196, nr. 674.

X Noot
18

Een NTA (Nederlandse Technische Afspraak) is een door NEN, Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut, uitgegeven normdocument.

X Noot
19

Kamerstukken II 2018/19, 30 196, nr. 674

X Noot
20

Zie bijlage internetconsultatie.

X Noot
21

Kamerstukken I 2022/23, 34 543, AI, p. 2.

X Noot
22

Kamerstukken I 2022/23, 34 543, AI, p. 6.

Naar boven