Besluit van 18 december 2012, tot wijziging van het Besluit stralingsbescherming en enkele andere besluiten in verband met de vereenvoudiging van de wettelijke regels en de vermindering van administratieve lasten voor ondernemingen die met ioniserende straling werken en het herstel van enkele wetstechnische gebreken en leemten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 20 augustus 2012, nr. WJZ / 12087046, gedaan mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG 1996, L 159), Richtlijn 97/43/Euratom van de Raad van 30 juni 1997 betreffende de bescherming van personen tegen de gevaren van ioniserende straling in verband met medische blootstelling en tot intrekking van Richtlijn 84/466/Euratom (PbEG 1996, L 180), Richtlijn 90/641/Euratom van de Raad van 4 december 1990 inzake de praktische bescherming van externe werkers die gevaar lopen aan ioniserende straling te worden blootgesteld tijdens hun werk in een gecontroleerde zone (PbEG 1990, L 349) en Richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2003 inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen (PbEU 2003, L 346), de artikelen 28, 29, eerste lid, 31, 32, eerste en vierde lid, 34, 35, 37, eerste lid, 37a, 38a, 67, 69, vierde en vijfde lid, 73, 74 en 76 van de Kernenergiewet, artikel 16 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 37, tweede lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 oktober 2012, nr. W15.12.0339/IV.);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 12 december 2012, nr. WJZ / 12339628, uitgebracht mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minster van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit stralingsbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsbepaling van het begrip «activiteit» wordt «bijlage 2» vervangen door: de bijlage.

2. In de begripsbepaling van het begrip «activiteitsconcentratie» wordt «bijlage 2» vervangen door: de bijlage.

3. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

algemeen coördinerend deskundige:

stralingsbeschermingsdeskundige die namens de ondernemer ervoor zorgt dat handelingen of werkzaamheden plaatsvinden binnen het kader van de regels bij of krachtens de wet, die daarop toezicht houdt en controle uitoefent, die andere zaken die betrekking hebben op stralingsbescherming coördineert en die namens de ondernemer intern toestemming verleent voor handelingen en werkzaamheden;

4. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

beheersysteem:

systeem dat gegevens en documenten bevat die betrekking hebben op de stralingsbescherming binnen de onderneming;

5. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

Beveiligingsdeskundige:

deskundige op het gebied van bewaring en beveiliging van splijtstoffen, ertsen, inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder a en b, van de wet, alsmede radioactieve stoffen, als bedoeld in bij minsteriële regeling aan te geven gevallen;

6. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

coördinerend deskundige:

stralingsbeschermingsdeskundige die namens de ondernemer ervoor zorgt dat handelingen of werkzaamheden plaatsvinden binnen het kader van de regels bij of krachtens de wet, die daarop toezicht houdt en controle uitoefent en die andere zaken die betrekking hebben op stralingsbescherming coördineert;

7. De begripsbepaling van het begrip «deskundige» komt te luiden:

deskundige:

een persoon die een diploma, certificaat, of een ander getuigschrift ter afsluiting van een opleiding op het gebied van stralingsbescherming heeft behaald bij een instelling als bedoeld in artikel 7f;

8. In de begripsbepaling van het begrip «effectieve dosis» wordt «bijlage 2» vervangen door: de bijlage.

9. In de begripsbepaling van het begrip «effectieve volgdosis» wordt «bijlage 2» vervangen door: de bijlage.

10. In de begripsbepaling van het begrip «equivalente dosis» wordt «bijlage 2» vervangen door: de bijlage.

11. In de begripsbepaling van het begrip «externe werknemer» wordt na «Europese Unie» ingevoegd: of een derde land.

12. De begripsbepaling van het begrip «hoogactieve bron» komt te luiden:

hoogactieve bron:

ingekapselde bron die een radionuclide bevat waarvan de activiteit een waarde overstijgt die gelijk is aan of hoger is dan het voor die bron krachtens artikel 3, eerste lid, geldende activiteitsniveau;

13. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

industriële radiografie:

het door middel van ioniserende straling vanuit een toestel of apparaat via een stralingsdetector produceren van een visueel waarneembaar beeld door het geproduceerde signaal om te zetten naar een videosignaal, dat wordt weergegeven door een monitor dan wel een methode waarbij de projectie van het te onderzoeken object wordt vastgelegd op filmmateriaal;

14. De begripsbepaling van het begrip «lozing» komt te luiden:

lozing:

lozing op of in de bodem, in de lucht, in het openbare riool of in het oppervlaktewater;

15. De begripsbepaling van het begrip «lozing op of in de bodem» komt te luiden:

lozing op of in de bodem:

het definitief op of in de bodem brengen of doen brengen van vloeibare of in vloeistof opgeloste radioactieve stoffen dan wel van in een vloeistofstroom meegevoerde deeltjes van radioactieve stoffen, of het op de bodem brengen van deze stoffen indien daarbij vloeistof voor een deel in de bodem treedt, niet zijnde meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Meststoffenwet;

16. In de begripsbepaling van het begrip «lozing in het openbare riool» wordt «water» vervangen door «vloeistof» en wordt «waterstroom» vervangen door: vloeistofstroom.

17. In de begripsbepaling van het begrip «lozing in de lucht» wordt «luchtstroom» vervangen door: gasstroom.

18. In de begripsbepaling van het begrip «lozing in het oppervlaktewater» wordt «water» vervangen door «vloeistof» en wordt «waterstroom» vervangen door: vloeistofstroom.

19. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

meet-, regel- of ijkbron:

bron die uitsluitend wordt gebruikt in een al dan niet vaste meet-, regel- of ijkopstelling;

20. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

meldpunt stralingsincidenten:

meldpunt als bedoeld in artikel 12a;

21. In de begripsbepaling van «omgevingsdosisequivalent» wordt «bijlage 2» vervangen door: de bijlage.

22. In de begripsbepaling van «omgevingsdosisequivalenttempo» wordt «bijlage 2» vervangen door: de bijlage.

23. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

ongewilde verspreiding:

ongewilde verspreiding van een radioactieve stof als gevolg van een handeling of werkzaamheid die onder verantwoordelijkheid van een ondernemer is verricht en die niet meer onder controle van de betrokken ondernemer is;

24. In de begripsbepaling van «Onze Minister» wordt «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken;

25. De begripsbepaling van het begrip Onze Ministers komt te luiden:

Onze Ministers:

Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

26. In de begripsbepaling van het begrip «oppervlaktebesmetting» wordt «bijlage 2» vervangen door: de bijlage.

27. In de alfabetische volgorde worden twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

overbestraling:

blootstelling, waarbij de in de artikelen 76, 77 en 78 genoemde effectieve dosis of equivalente dosis wordt overschreden;

overmatige blootstelling:

blootstelling die plaats vindt bij een onvoorzienbare of onbedoelde gebeurtenis, die kan leiden tot een blootstelling die hoger is dan bepaald in de risicoanalyse;

28. In de begripsbepaling van het begrip «potentiële blootstelling» wordt na «kunnen worden geschat» ingevoegd: en die voor de aanvang van de handelingen en werkzaamheden met behulp van een risicoanalyse is bepaald.

29. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

reguliere blootstelling:

blootstelling onder normale bedrijfsomstandigheden, welke voor de aanvang van de handelingen of werkzaamheden met behulp van een risicoanalyse is geschat;

30. In de alfabetische volgorde wordt een begripsbepaling ingevoegd, luidende:

risicoanalyse:

risico-inventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;

31. Het begrip «bedrijfstakdirecteur» en de daarbij behorende begripsbepaling vervallen.

32. In de alfabetische volgorde worden twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

stralingsincident:

onvoorziene gebeurtenis, situatie of ongewilde verspreiding waarbij gevaar bestaat, dan wel gevaar is opgetreden, anders dan een reguliere of potentiële blootstelling, voor:

  • een blootstelling aan ioniserende straling van leden van de bevolking van meer dan 0,1 mSv per jaar,

  • een lozing op of in de bodem, in het riool, in het oppervlaktewater of in de lucht boven een door Onze Minister vastgestelde waarde, of

  • een overmatige blootstelling of overbestraling van werknemers;

toezichthoudend deskundige:

deskundige die een handeling of werkzaamheid uitvoert, of onder wiens toezicht een handeling of werkzaamheid wordt uitgevoerd;

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt na «radioactieve stoffen» ingevoegd: buiten een locatie.

2. In onderdeel g wordt voor «straling» ingevoegd: ioniserende.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld:

    • a. voor de bepaling van de omgevingsdosisequivalenten;

    • b. voor de bepaling van de equivalente en de effectieve doses;

    • c. met betrekking tot de waarden voor de activiteitsconcentraties en de totale activiteit voor radionucliden;

    • d. betreffende de aanwijzing van radionucliden die bij de toetsing van natuurlijke bronnen zijn vrijgesteld van sommatie;

    • e. voor de bepaling van het activiteitsniveau van radionucliden.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen:

    • a. methoden worden aangewezen voor de wijze waarop de in het eerste lid, onder b, bedoelde doses worden getoetst aan de in dit besluit genoemde doses;

    • b. regels worden gesteld voor de meetmethoden van activiteiten, activiteitsconcentraties of oppervlaktebesmetting.

  • 3. Ten behoeve van de bepaling van doses worden alle effectieve of equivalente doses gesommeerd die een persoon ontvangt ten gevolge van handelingen en werkzaamheden, voor zover geregeld bij of krachtens dit besluit, met uitzondering van een radiologische verrichting, bij of krachtens het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen en bij of krachtens het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

  • 4. Ten behoeve van de toetsing aan de krachtens het eerste lid, onder c, vastgestelde waarden worden alle activiteiten die zich op enig moment binnen een locatie bevinden of worden geloosd, gewogen en gesommeerd voor zover geregeld bij of krachtens dit besluit, bij of krachtens het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen en bij of krachtens het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

  • 5. In afwijking van het vierde lid worden de activiteiten of activiteitsconcentraties in natuurlijke bronnen niet gesommeerd met de activiteiten of activiteitenconcentraties in kunstmatige bronnen.

D

In artikel 4, zevende lid, wordt «die door Onze Minister volgens het eerste lid zijn gerechtvaardigd» vervangen door: die krachtens het eerste lid zijn gerechtvaardigd.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De ondernemer zorgt ervoor dat bij het verrichten van handelingen die overeenkomstig artikel 21 worden gemeld, voor personen op enig punt buiten de locatie ten gevolge van die handelingen tezamen een dosisbeperking van 10 µSv effectieve dosis in een kalenderjaar wordt gehanteerd.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is met bouwkundige voorzieningen te voldoen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt deze verkregen door middel van organisatorische maatregelen.

3. In het vierde lid wordt na «Onze Minister» ingevoegd: of Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

F

Het opschrift van paragraaf 3.1 komt te luiden:

§ 3.1. Bevoegdheden en taken van de stralingsarts en de algemeen coördinerend, coördinerend en toezichthoudend deskundige

G

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. De ingevolge dit besluit door een stralingsarts te verrichten taken worden slechts uitgevoerd door een persoon die door Onze Minister als stralingsarts is ingeschreven in een door Onze Minister gehouden register en die zijn taken uitvoert in overeenstemming met een persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b of c, van die wet of de arbodienst.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden eisen vastgesteld met betrekking tot de kennis, vaardigheden en bekwaamheden, waaraan moet worden voldaan om als stralingsarts in het register, bedoeld in het eerste lid, te worden ingeschreven.

  • 3. Een inschrijving in een register als bedoeld in het eerste lid, kan worden geweigerd of doorgehaald, indien niet of niet volledig voldaan is aan de bij of krachtens de wet of dit besluit gestelde eisen.

  • 4. Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden regels gesteld voor:

    • a. de wijze van inschrijving;

    • b. de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag tot inschrijving worden verstrekt;

    • c. de gronden waarop en de gevallen waarin de inschrijving kan worden geweigerd of doorgehaald.

  • 5. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag tot inschrijving als bedoeld in het eerste lid.

H

Artikel 7a komt te luiden:

Artikel 7a

Onze Minister schrijft op aanvraag een persoon die onderdaan is van een betrokken staat als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties in het register, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien op grond van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is aangetoond dat deze persoon over kwalificaties bezit die gelijkwaardig zijn aan de kwalificaties waaraan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 7, tweede lid, moet worden voldaan om als stralingsarts in het register te worden ingeschreven. Artikel 7, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot inschrijving als bedoeld in de eerste volzin.

I

Na artikel 7a worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7b

  • 1. De ingevolge dit besluit door een algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige te verrichten taken worden slechts uitgevoerd door een persoon die als een zodanige deskundige voor de uitvoering van de betrokken taak is ingeschreven in een door een door Onze Ministers en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan te wijzen register als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de wet.

  • 2. Bij regeling van Onze Ministers worden eisen vastgesteld met betrekking tot de kennis, vaardigheden en bekwaamheden waaraan moet worden voldaan om als algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige in het register, bedoeld in het eerste lid, te worden ingeschreven. De eisen kunnen verschillend worden vastgesteld voor de verschillende taken.

  • 3. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag tot inschrijving als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7c

De ingevolge dit besluit door een toezichthoudend deskundige te verrichten taken worden slechts uitgevoerd door een persoon die beschikt over een diploma, certificaat of een ander getuigschrift ter afsluiting van een opleiding op het gebied van stralingsbescherming behaald bij:

  • a. een door Onze Minister erkende instelling als bedoeld in artikel 7f, eerste lid; of

  • b. een door een andere lidstaat van de Europese Unie of andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland erkende of aangewezen instelling of opleiding.

Artikel 7d

Onze Ministers schrijven op aanvraag een persoon die onderdaan is van een betrokken staat als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties in het register, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, indien op grond van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is aangetoond dat deze persoon over kwalificaties bezit die gelijkwaardig zijn aan de kwalificaties waaraan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 7b, tweede lid, moet worden voldaan om als deskundige in het register te worden ingeschreven. Artikel 7b, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot inschrijving als bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 7e

  • 1. Onze Minister houdt het register, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, waarin een algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige wordt ingeschreven.

  • 2. Een inschrijving in het register, bedoeld in het eerste lid, kan worden geweigerd of doorgehaald, indien niet of niet volledig voldaan is aan de bij of krachtens de wet of bij of krachtens dit besluit gestelde eisen.

  • 3. Bij regeling van Onze Ministers en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen regels worden gesteld voor:

    • a. de wijze van inschrijving;

    • b. de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag tot inschrijving worden verstrekt;

    • c. de vergoeding die ten hoogste voor de inschrijving is verschuldigd;

    • d. de gronden waarop en de gevallen waarin de inschrijving kan worden geweigerd of doorgehaald;

    • e. de wijze waarop Onze Ministers en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich kunnen laten adviseren door een aangewezen instelling als bedoeld in artikel 69a, eerste lid, van de wet over het inschrijven van deskundigen in het register.

Artikel 7f

  • 1. Onze Minister erkent instellingen waar personen een diploma, certificaat of een ander getuigschrift ter afsluiting van een opleiding op het gebied van stralingsbescherming kunnen behalen.

  • 2. Bij regeling van Onze Ministers en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen regels worden gesteld betreffende:

    • a. eisen aan de aanvraag van een erkenning;

    • b. eisen aan de kwaliteit van de opleiding;

    • c. eisen aan de examinering, toetsing en het vaststellen van eindtermen;

    • d. eisen voor beroep en klachten;

    • e. de wijze waarop Onze Ministers en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich kunnen laten adviseren over het verlenen van een erkenning.

  • 3. De erkenning, bedoeld in het eerste lid, wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.

J

In artikel 8, eerste lid, wordt «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door: Onze Minister.

K

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een deskundige» vervangen door: een toezichthoudend deskundige.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De ondernemer zorgt ervoor dat een in zijn onderneming werkzame toezichthoudend deskundige adequate bij- en nascholing op het gebied van stralingsbescherming geniet.

3. In het derde lid (nieuw) wordt na «deskundigheid» ingevoegd: en bij- en nascholing.

4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. De bepalingen in dit besluit met betrekking tot de deskundigheid gelden voor handelingen die volgens dit besluit meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn.

L

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «een deskundige» vervangen door: een coördinerend deskundige.

b. Onderdeel b, komt te luiden:

  • b. wordt geadviseerd over de inhoud van de acceptatietest, bedoeld in het tweede lid, en de beveiligingsmiddelen en technieken ter waarborging van een doelmatige bescherming van personen;

2. In het tweede lid wordt «door de deskundige» vervangen door: verricht door een toezichthoudend of coördinerend deskundige.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Voor zover het de bescherming van de blootgestelde werknemer, de werknemer of de omgeving betreft worden de bevindingen van de coördinerend deskundige vastgelegd in het kader van een risicoanalyse.

4. Na het derde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. De ondernemer zorgt ervoor dat de bevindingen ten aanzien van de taken, genoemd in het eerste en derde lid, worden vastgelegd in een beheersysteem.

  • 5. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vorm en inhoud van een risicoanalyse.

M

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de deskundige» vervangen door: een coördinerend of toezichthoudend deskundige.

2. In het derde lid, aanhef, wordt «een deskundige» vervangen door: een coördinerend of toezichthoudend deskundige.

3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «een deskundige» vervangen door: een coördinerend of toezichthoudend deskundige.

b. In onderdeel a, onder 1°., wordt «elke twee maanden» vervangen door «elke drie maanden» en wordt «een keer per twee maanden» vervangen door: een keer per drie maanden.

c. In onderdeel a, onder 2°., wordt «een keer per twee maanden» vervangen door: een keer per drie maanden.

4. Het zevende lid vervalt.

N

Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a

De ondernemer stelt financiële middelen en faciliteiten voor een passende bescherming tegen ioniserende straling ter beschikking aan de algemeen coördinerend deskundige, de coördinerend deskundige, de toezichthoudend deskundige of de stralingsbeschermingseenheid, bedoeld in artikel 12, die met de uitvoering van die bescherming is belast.

O

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «deskundige» vervangen door: algemeen coördinerend deskundige.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. daarin een algemeen coördinerend deskundige en voldoende ondersteunend personeel werkzaam zijn;

b. De onderdelen b tot en met d worden geletterd c tot en met e.

c. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. daarin voldoende stralingsbeschermingsdeskundigheid aanwezig is;

d. Onderdeel e (nieuw) komt te luiden:

  • e. de algemeen coördinerend deskundige toestemming geeft voor een handeling.

P

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

  • 1. Er is een meldpunt stralingsincidenten voor het melden van stralingsincidenten, ongevallen en radiologische noodsituaties.

  • 2. Het meldpunt wordt beheerd door een door Onze Minister aangewezen instantie.

Q

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

  • 1. De ondernemer zorgt ervoor dat een stralingsincident, een ongeval of een radiologische noodsituatie onmiddellijk wordt gemeld bij:

    • 1°. het meldpunt stralingsincidenten; en

    • 2°. de betrokken stralingsarts indien overbestraling of besmetting van een A-werknemer heeft plaatsgevonden.

  • 2. De ondernemer zorgt ervoor dat een handeling waarbij het voorzienbaar is dat personen onbedoeld aan overmatige uitwendige bestraling of overmatige inwendige besmetting kunnen worden blootgesteld, slechts wordt verricht nadat een coördinerend of toezichthoudend deskundige hierover is geraadpleegd.

  • 3. Indien naar het oordeel van een coördinerend of toezichthoudend deskundige de blootstelling, bedoeld in het tweede lid, zich voordoet of dreigt voor te doen, zorgt de ondernemer ervoor dat onmiddellijk:

    • a. de handeling wordt gestaakt,

    • b. de gevaarlijke plaatsen worden ontruimd, en

    • c. deze situatie wordt gemeld bij:

      • 1°. de betrokken stralingsarts, indien overmatige uitwendige bestraling of overmatige inwendige besmetting van een werknemer heeft plaatsgevonden; en

      • 2°. het meldpunt stralingsincidenten.

  • 4. Het meldpunt stralingsincidenten stelt de bij regeling van Onze Minister aangewezen instanties zo spoedig mogelijk op de hoogte van de meldingen, bedoeld in het eerste en derde lid.

  • 5. De ondernemer beëindigt de maatregelen als bedoeld in het derde lid, onder a of b, slechts na overeenstemming met de coördinerend deskundige of de toezichthoudend deskundige en niet eerder dan een week nadat overeenkomstig het derde lid melding is gedaan, tenzij de instantie die ingevolge dat lid of het vierde lid van de melding op de hoogte is gebracht, binnen die termijn een andere termijn voor het beëindigen van de maatregelen voorschrijft.

R

Voor artikel 14 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

§ 3.1a. Veiligheidsvoorschriften voor bronnen

S

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

  • 1. De ondernemer zorgt ervoor dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk wordt voorkomen dat een bron zoekraakt, wordt ontvreemd of ongewild wordt verspreid en dat hij, indien zich een zodanige situatie voordoet, alle noodzakelijke maatregelen neemt om de bron weer onder zijn controle of beheer te brengen en een eventuele besmetting te verwijderen of verdere blootstelling van personen te voorkomen.

  • 2. De ondernemer stelt bij een handeling met een hoogactieve bron schriftelijke instructies vast ter voorkoming van:

    • a. ongeoorloofde toegang tot de bron,

    • b. verlies of diefstal van de bron, of

    • c. beschadiging door brand van de bron.

  • 3. De ondernemer meldt de volgende situaties of maatregelen onmiddellijk bij het meldpunt stralingsincidenten:

    • a. het zoekraken, de ontvreemding of de ongewilde verspreiding van een bron;

    • b. een ongeoorloofde handeling met een bron;

    • c. de getroffen maatregelen na:

      • 1°. het zoekraken, de ontvreemding of een ongeoorloofde handeling met een bron, of

      • 2°. elke gebeurtenis waarbij een bron kan zijn beschadigd;

    • d. elk stralingsincident of ongeval met een bron dat leidt tot onopzettelijke blootstelling van een werknemer of een lid van de bevolking.

  • 4. De ondernemer zorgt ervoor dat bronnen zoveel als redelijkerwijs mogelijk zijn beveiligd tegen brand.

T

Na artikel 14 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

Nadat handelingen met een ingekapselde bron definitief zijn beëindigd, zorgt de ondernemer er voor dat:

  • a. hiervan zo spoedig mogelijk mededeling wordt gedaan aan Onze Minister, en

  • b. hij zich, binnen twee jaar na die beëindiging, van de ingekapselde bron ontdoet door afgifte aan:

    • 1°. degene die de bron heeft vervaardigd of geleverd,

    • 2°. een persoon die gerechtigd is met het oog op gebruik, product- of materiaalhergebruik van radioactieve stoffen, of inzameling van radioactieve afvalstoffen de stoffen te ontvangen, of

    • 3°. een krachtens artikel 37, zesde of zevende lid, aangewezen instelling, of krachtens artikel 37, achtste lid, erkende ophaaldienst die gerechtigd is de stoffen te ontvangen.

Artikel 14b

Nadat handelingen met een toestel definitief zijn beëindigd, zorgt de ondernemer ervoor dat:

  • a. hiervan zo spoedig mogelijk mededeling wordt gedaan aan Onze Minister, en

  • b. hij zich binnen twee jaar na die beëindiging van dat toestel ontdoet door afgifte aan:

    • 1°. degene die het toestel heeft vervaardigd of geleverd, of

    • 2°. een persoon die gerechtigd is met het oog op gebruik, product- of materiaalhergebruik het toestel te ontvangen, of

  • c. binnen twee jaar na die beëindiging het toestel is verschroot.

U

Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De ondernemer zorgt ervoor dat de in het vijfde lid bedoelde instructies zijn opgesteld in de Nederlandse of in een voor de betrokken werknemer begrijpelijke taal. Zo nodig worden in plaats van schriftelijke instructies afbeeldingen of symbolen gebruikt.

V

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

  • 1. De ondernemer zorgt ervoor dat met betrekking tot toestellen voldaan wordt aan de bij regeling van Onze Minister gestelde regels.

  • 2. Hiertoe behoren in ieder geval regels met betrekking tot:

    • a. het testen van een toestel voor de ingebruikname daarvan;

    • b. de afscherming van een toestel tegen ioniserende straling;

    • c. de opstelling van een toestel en de bijbehorende hulp- en beveiligingsmiddelen;

    • d. de werkwijze van een toestel;

    • e. maatregelen ter voorkoming van gebruik van een toestel door onbevoegden;

    • f. de controle op de werking van een toestel;

    • h. het omgevingsdosisequivalenttempo dat een toestel mag veroorzaken;

    • i. eisen waaraan degene die het toestel gebruikt moet voldoen.

W

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

  • 1. De ondernemer zorgt ervoor dat met betrekking tot ingekapselde bronnen voldaan wordt aan de bij regeling van Onze Minister gestelde regels .

  • 2. Hiertoe behoren in ieder geval regels met betrekking tot:

    • a. maatregelen bij de binnenkomst van de bron op de locatie;

    • b. eisen aan de constructie en verpakking van de bron;

    • c. maatregelen ter voorkoming van gebruik van een bron door onbevoegden;

    • d. de controle op de werking van een bron;

    • e. het omgevingsdosisequivalenttempo dat een bron mag veroorzaken;

    • f. het verrichten van een lek- of besmettingstest;

    • g. eisen waaraan degene die de bron gebruikt moet voldoen.

X

In artikel 20, eerste lid, vervalt «of werkzaamheden».

Y

Voor artikel 20a wordt een opschrift ingevoegd, luidende:

§ 3.3a. Voorschriften voor hoogactieve bronnen

Z

In artikel 20a, zevende lid, onderdeel c, wordt na «waarschuwingstekens en opschriften» ingevoegd: zo goed mogelijk.

AA

Artikel 20ca wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst

2. In het eerste lid (nieuw) wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister.

3. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De bij of krachtens dit besluit door een beveiligingsdeskundige te verrichten taken worden slechts uitgevoerd door een persoon die als beveiligingsdeskundige is ingeschreven in een door Onze Minister gehouden register.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister worden eisen vastgesteld met betrekking tot de kennis, vaardigheden en bekwaamheden, waaraan moet worden voldaan om als beveiligingsdeskundige in het register, bedoeld in het tweede lid, te worden ingeschreven.

  • 4. Een inschrijving in een register als bedoeld in het tweede lid, kan worden geweigerd of doorgehaald, indien niet of niet volledig voldaan is aan de bij krachtens de wet of dit besluit gestelde eisen.

  • 5. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld voor:

    • a. de wijze van inschrijving;

    • b. de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag tot inschrijving worden verstrekt;

    • c. de gronden waarop en de gevallen waarin de inschrijving kan worden geweigerd of doorgehaald.

  • 6. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag tot inschrijving als bedoeld in het eerste lid.

AB

Artikel 20f wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de daarin bedoelde gegevens reeds bij een aanvraag om een vergunning voor een handeling als bedoeld in de artikelen 24, en 25, eerste lid, zijn verstrekt.

2. Het derde lid vervalt.

3. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

ABA

Het opschrift van paragraaf 4.1 komt te luiden:

§ 4.1. Meldingen van handelingen met toestellen en radioactieve stoffen

AC

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De ondernemer die een handeling met een toestel of een radioactieve stof verricht, meldt dit ten minste drie weken voor aanvang van deze handeling.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «een toestel» ingevoegd: of radioactieve stof.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor handelingen met bronnen indien in de aanvraag om een vergunning voor een handeling als bedoeld in de artikelen 23, eerste en tweede lid, 24, 25, eerste lid, 35, eerste lid, en 37, eerste lid, dan wel in het jaarverslag behorende bij deze vergunning reeds melding is gedaan van de handelingen met deze bronnen.

AD

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

Indien met een toestel of radioactieve stof geen handelingen meer worden verricht die zijn gemeld overeenkomstig artikel 21, meldt de ondernemer dit zo spoedig mogelijk na het beëindigen van de handeling.

AE

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 23, derde lid, onderdeel c, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. handelingen met toestellen die zijn bestemd en worden gebruikt ten behoeve van de volgende toepassingen:

    • 1°. diergeneeskundige diagnostiek, uitsluitend voor zover het veterinaire toepassingen betreft met een toestel met alleen een verticaal neerwaarts gerichte bundel met een vaste focus- film afstand;

    • 2°. röntgendiffractie of spectrografie toegepast in een gesloten veiligheidskabinet;

    • 3°. bagagecontrole met een vaste opstelling, met uitzondering van een toestel dat deeltjes versnelt en ioniserende straling met een energie van meer dan 1 MeV kan uitzenden;

    • 4°. kwaliteitscontrole van levensmiddelen en andere producten.

AF

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «de in bijlage 1, tabel 1, genoemde waarde, of» vervangen door: de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, daarvoor vastgestelde waarde,.

b. In onderdeel b wordt «de in bijlage 1, tabel 1, genoemde waarde» vervangen door: de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, daarvoor vastgestelde waarde, of.

c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. een handeling wordt verricht met:

    • 1°. een Nikkel-63 bron die onderdeel is van analyseapparatuur met een maximale activiteit van 1 GBq, of

    • 2°. een meet-, regel- of ijkbron in een vaste opstelling met een activiteit van de gebruikte nuclide van minder dan 100 maal de activiteit van de krachtens artikel 3 daarvoor vastgestelde waarde.

2. In het derde lid en vierde lid wordt «de in bijlage 3 aangegeven methode» telkens vervangen door: de bij regeling van Onze Minister aan te wijzen methode.

AG

In artikel 26, eerste lid, wordt «de in bijlage 1, tabel 1, genoemde waarden» vervangen door: de krachtens artikel 3, aanhef en onder c, vastgestelde waarde.

AH

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen e en f komen te luiden:

  • e. op het aanwijsinstrument de bij regeling van Onze Minister aangewezen merk- of waarschuwingstekens zijn aangebracht;

  • f. herstel- en onderhoudswerkzaamheden aan het aanwijsinstrument worden verricht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde regels; en

2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. niet meer dan 500 aanwijsinstrumenten waaraan voor verlichtingsdoeleinden H-3 in lichtcellen of Pm-147 in lichtgevende verf is toegevoegd, voorhanden zijn.

AI

Artikel 29 komt te luiden:

Artikel 29

  • 1. Het is verboden buiten Nederland vervaardigde aanwijsinstrumenten waaraan voor verlichtingsdoeleinden radionucliden zijn toegevoegd, voorhanden te hebben met het doel deze binnen Nederland in de handel te brengen, indien deze instrumenten niet voldoen aan de bij of krachtens de artikelen 27 en 28 gestelde regels.

  • 2. Onze Minister van Defensie kan ontheffing verlenen van de in de artikelen 24, onder b, en 25, eerste lid, en 27 gestelde verboden indien het aanwijsinstrumenten betreft waaraan voor verlichtingsdoeleinden radionucliden zijn toegevoegd en die in gebruik zijn dan wel bestemd zijn voor gebruik bij de krijgsmacht en die bedoeld zijn voor gebruik onder operationele omstandigheden.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot aanwijsinstrumenten.

AJ

De artikelen 30 tot en met 34 vervallen.

AK

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt «bijlage 2» telkens vervangen door: de bijlage.

2. In het derde lid wordt na «te lozen» ingevoegd: op of.

3. In het vierde lid wordt «wanneer de geloosde hoeveelheid radioactieve stoffen» vervangen door «wanneer de in een kalenderjaar totaal geloosde hoeveelheid radioactieve stoffen» en «bijlage 2» door «de bijlage».

4. In het zesde lid wordt «bijlage 2» vervangen door: de bijlage.

AL

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het verbod geldt niet indien:

    • a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken radioactieve stoffen in een kalenderjaar in totaal lager is dan de waarde die voor die radioactieve stoffen krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, is vastgesteld, of

    • b. de activiteitsconcentratie van die stof lager is dan de daarvoor krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, vastgestelde waarde.

2. In het vierde lid wordt na «Het verbod geldt» ingevoegd: , onverminderd het bepaalde in artikel 11, zesde lid,.

3. In het vijfde lid, onderdeel a, vervalt «gebruik,».

AM

In artikel 38, vijfde lid, wordt «de in bijlage 1, tabel 1, bedoelde waarden» vervangen door: de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, daarvoor vastgestelde waarden.

AN

Artikel 39, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. niet aan de voorwaarden van de artikelen 4, 5, 6, 9, 10, 11, 12, 48, 76, 77 en 78 betreffende rechtvaardiging, deskundigheid, optimalisatie en dosislimieten is voldaan;

AO

Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39a

Onverminderd de artikelen 18a, 31, vierde lid, en 34, zevende lid, van de wet kan een vergunning die krachtens dit hoofdstuk is verleend, geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien er gedurende twee jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

AP

Artikel 40 komt te luiden:

Artikel 40

  • 1. De ondernemer doet een melding als bedoeld in de artikelen 21, 22 en 103 bij Onze Minister.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot een melding als bedoeld in het eerste lid.

AQ

De artikelen 41 en 42 vervallen.

AR

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste tot en met het zevende lid vervalt.

2. Het achtste en negende lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.

AS

In artikel 46, eerste lid, wordt «volgens de in bijlage 3 aangegeven methode» vervangen door: volgens de in de regeling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, genoemde methode.

AT

In artikel 47, eerste lid, wordt voor «gedeputeerde staten» ingevoegd: college van.

AU

In artikel 50, tweede lid, wordt na «metingen» ingevoegd: en de berekeningen.

AV

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na «ontwikkelmachines» ingevoegd:, diagnostische monitoren, PET/CT-scanners.

2. Onderdeel n komt te luiden:

n. verwijzend beroepsbeoefenaar:

een medisch beroepsbeoefenaar waaronder in ieder geval begrepen een arts, tandarts, verpleegkundig specialist of physician assistant, die een verrichting aanvraagt waarbij gebruik wordt gemaakt van ioniserende straling.

AW

Artikel 54 komt te luiden:

Artikel 54

  • 1. De ondernemer zorgt ervoor dat een radiologische verrichting uitsluitend geschiedt onder medische verantwoordelijkheid van een behandelend arts die:

    • a. voldoet aan de bij regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde deskundigheidseisen, en

    • b. indien deze geen tandarts is, is ingeschreven in het krachtens artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg ingesteld register voor medische specialisten.

  • 2. De deskundigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt behaald bij een erkende instelling als bedoeld in artikel 7c, onderdeel a, dan wel een erkende of aangewezen instelling of opleiding als bedoeld in artikel 7c, onderdeel b.

AX

In artikel 55, tweede lid, wordt «Onze Minister van Volkgezondheid, Welzijn en Sport kan in de Staatscourant bekend maken» vervangen door: Bij regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan worden vastgesteld.

AY

In artikel 56, eerste lid, wordt «De verwijzend arts» vervangen door: De verwijzend beroepsbeoefenaar.

AZ

Artikel 58 komt te luiden:

Artikel 58

De ondernemer zorgt ervoor dat voor blootstelling als bedoeld in artikel 53, eerste lid, voor radiotherapeutische doeleinden de te bestralen doelvolumes op klinisch fysisch verantwoorde wijze individueel zullen worden gepland, in aanmerking nemende dat de patiëntdosis in het weefsel buiten het doelvolume zo laag als redelijkerwijs mogelijk dient te zijn, maar zonder aan het beoogde radiotherapeutische effect van de blootstelling afbreuk te doen.

BA

Artikel 61, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Bij regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen, in overeenstemming met Onze Minister, regels worden gesteld voor de blootstellingen, bedoeld in het eerste lid.

BB

In artikel 71 wordt «De verwijzende en de behandeld arts» vervangen door: De verwijzend beroepsbeoefenaar en de behandelend arts.

BC

Aan artikel 78 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In het geval van inwendige besmetting wordt de effectieve volgdosis toegewezen aan het jaar van inname.

BD

Artikel 80, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De ondernemer zorgt ervoor dat een werknemer, indien zij hem in kennis heeft gesteld dat zij borstvoeding geeft, gedurende deze periode geen handelingen verricht waarbij op basis van een risicoanalyse een relevant risico bestaat op radioactieve besmetting van het lichaam.

BE

In artikel 81, eerste en tweede lid, wordt «de bedrijfstakdirecteur» telkens vervangen door «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» en wordt «de Inspecteur-Generaal der Mijnen» telkens vervangen door: Onze Minister.

BF

Artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt na «door een werknemer» telkens ingevoegd: in de ruimte.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien uit een risicoanalyse blijkt dat een ruimte niet langer voldoet aan de criteria, bedoeld in het eerste lid, onder a of b, om als gecontroleerde zone, onderscheidenlijk bewaakte zone, te worden aangemerkt, zorgt de ondernemer ervoor dat de betrokken ruimte niet langer wordt aangemerkt als gecontroleerde zone, onderscheidenlijk bewaakte zone en dienen de handelingen met bronnen, voor zover deze plaats dienen te vinden in een gecontroleerde zone of bewaakte zone, in die ruimte te worden gestaakt.

BG

In artikel 86, onderdeel a, wordt na «de desbetreffende» ingevoegd: ioniserende.

BH

Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De ondernemer zorgt ervoor dat de persoonlijke dosiscontrolemiddelen door de blootgestelde werknemer gedurende de tijden van mogelijke blootstelling op de juiste plaats of plaatsen worden gedragen en dat deze dosiscontrolemiddelen periodiek worden uitgelezen.

2. Onder vernummering van het zesde lid tot vijfde lid, vervalt het vijfde lid.

BI

In artikel 88, eerste lid, wordt «de bedrijfstakdirecteur» vervangen door «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» en wordt «de Inspecteur-Generaal der Mijnen» vervangen door: Onze Minister.

BJ

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De ondernemer zorgt ervoor dat de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, in ieder geval ten minste dertig jaar nadat deze persoon de handelingen heeft beëindigd, worden bewaard of zoveel langer totdat de persoon op wie de gegevens betrekking hebben de leeftijd van vijfenzeventig jaar heeft bereikt of zou hebben bereikt.

BK

In artikel 91, vijfde lid, wordt «worden gesteld voor» vervangen door: worden gesteld over de werkwijze,.

BL

In artikel 92, eerste lid, vervalt het woord «onverwijld».

BM

Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel a vervalt.

b. Onderdeel c (oud) komt te luiden:

  • c. de algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige of toezichthoudend deskundige;

d. De onderdelen b tot en met d worden geletterd a tot en met c.

2. In het tweede lid wordt «de bedrijfstakdirecteur» vervangen door «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» en wordt «de Inspecteur-Generaal der Mijnen in wiens werkgebied het ongeval of de noodsituatie is opgetreden» vervangen door: Onze Minister.

BN

In artikel 94 wordt onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De ondernemer zorgt ervoor dat een werknemer de blootstellingsgegevens afkomstig van de handelingen als A-werknemer in het buitenland door de buitenlandse ondernemer in zijn stralingspaspoort laat aantekenen en dat hij zijn persoonlijk controlemiddel gebruikt tijdens deze handelingen in het buitenland.

BO

Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt «te laten werken» vervangen door: handelingen te laten verrichten.

2. In het tweede lid vervalt «of werkzaamheden».

BP

Artikel 100, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «de artikelen 96 en 97» vervangen door: de artikelen 96, 97 en 99.

2. In onderdeel c wordt «artikel 95, tweede lid» vervangen door: de artikelen 81, 87, 88 en 89.

BQ

In artikel 101 wordt de zinsnede «de artikelen 27 tot en met 34» vervangen door: de artikelen 27 tot en met 29.

BR

In artikel 102, eerste lid, wordt «de in bijlage 1, tabel 1 en 2, vermelde waarden» vervangen door: de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, vastgestelde waarden.

BS

Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «de in bijlage 1, tabel 1, vermelde waarde» telkens vervangen door: de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, vastgestelde waarde.

2. In het vijfde lid vervalt «met natuurlijke bronnen».

3. In het vijfde lid wordt «als bedoeld in artikel 105» vervangen door: als bedoeld bij of krachtens artikel 40, tweede lid,.

BT

Artikel 104 komt te luiden:

Artikel 104

Indien een werkzaamheid niet meer wordt verricht, meldt de ondernemer dit aan Onze Minister zo spoedig mogelijk na het beëindigen van de werkzaamheid.

BU

De artikelen 105 en 106 vervallen.

BV

In artikel 107, tweede lid, wordt «de in bijlage 1, tabel 1, vermelde waarde» telkens vervangen door: de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, vastgestelde waarde.

BW

In artikel 108, tweede lid, wordt «die in bijlage 1, tabel 2, zijn vermeld» vervangen door «die in de regeling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, zijn aangewezen» en wordt «in die tabel» vervangen door: in die regeling.

BX

Artikel 109 komt te luiden:

Artikel 109

Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld over de aanvraag van een vergunning voor een werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 107 en 108.

BY

In artikel 110, tweede lid, wordt «de in bijlage 1, tabel 1, aangegeven waarde» vervangen door: de krachtens artikel 3 vastgestelde waarde.

BZ

In artikel 110a, eerste lid, wordt «de in bijlage 1, tabel 1, bedoelde waarden» telkens vervangen door: de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, aangewezen waarden.

CA

Artikel 111 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt na «handelingen» ingevoegd: en werkzaamheden.

2. In het tweede lid wordt na «de artikelen 5, eerste en vijfde lid, 16,» ingevoegd: 17,.

CB

In artikel 112, eerste lid, wordt na «veroorzaakt door» ingevoegd: ioniserende.

CC

Artikel 113, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. indien het een lozing in het oppervlaktewater betreft, Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

2. De onderdelen e en f vervallen.

CD

In artikel 119, tweede lid, wordt «Onze Ministers» vervangen door: Onze in artikel 113 genoemde Ministers.

CE

Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na de eerste volzin ingevoegd: Deze administratie wordt ondergebracht in een beheersysteem.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a, wordt «deskundige» vervangen door: algemeen coördinerend deskundige, coördinerend deskundige of toezichthoudend deskundige.

b. Onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel c door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de risicoanalyse.

CF

Artikel 121 komt te luiden:

Artikel 121

  • 1. Degene die op wisselende plaatsen handelingen verricht in het kader van industriële radiografie, houdt per locatie een administratie bij van die handelingen.

  • 2. Een administratie als bedoeld in het eerste lid wordt ondergebracht in een beheersysteem.

  • 3. Degene die een administratie als bedoeld in het eerste lid voert, bewaart de gegevens waaruit die administratie bestaat, tenminste gedurende drie jaar na het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben.

  • 4. Bij regeling van Onze Minister worden nadere eisen gesteld waaraan de administratie, bedoeld in het eerste lid, moet voldoen.

  • 5. De in het eerste lid gestelde verplichting geldt niet indien het aantal tevoren geschatte opnamen per kalenderjaar minder dan 100 is.

CG

In artikel 122 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «de Inspecteur-Generaal der Mijnen» vervangen door: Onze Minister.

2. In het derde lid wordt «de Inspecteur-Generaal voor de Gezondheidszorg» vervangen door «Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» en wordt «de Inspecteur-Generaal der Mijnen» vervangen door: Onze Minister.

CH

Artikel 123, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. In bijzondere gevallen kunnen Onze Ministers onderscheidenlijk Onze Minister van Defensie, indien het de krijgsmacht betreft, ontheffing verlenen van de voorschriften in de hoofdstukken 3, 5, 6, 7, 8 en 10 van dit besluit.

CI

Artikel 124 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Voor de tekst vervalt de aanduiding «1».

CJ

In artikel 131, onderdeel c, wordt «de datum van inwerkingtreding van dit besluit» vervangen door: 1 maart 2002.

CK

Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot eerste tot en met derde lid, vervalt artikel 132, eerste lid.

CL

De volgende bijlagen vervallen:

  • a. Bijlage 1. Vrijstellings- en vrijgavegrenzen

  • b. Bijlage 3. Gewogen sommatie van activiteiten en activiteitsconcentraties

  • c. Bijlage 4. Gegevens voor de bepaling van de effectieve volgdosis

  • d. Bijlage 5., behorende bij artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming

CM

Bijlage 2 (oud) wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift «Bijlage 2. Definities van grootheden en eenheden» wordt vervangen door: Bijlage: Definities van grootheden en eenheden.

2. In paragraaf 2.5 wordt «zoals gegeven in de tabellen 4.1 en 4.2 van bijlage 4» vervangen door: volgens door Onze Minister vastgestelde aanwijzingen voor de bepaling van de effectieve volgdosis.

3. In paragraaf 2.5 wordt «zoals bedoeld in de laatste kolom van tabel 4.1 en van tabel 6 en in tabel 5 van bijlage 4» vervangen door: volgens door Onze Minister vastgestelde aanwijzingen voor de bepaling van de effectieve volgdosis.

4. In paragraaf 2.5 wordt «, zoals opgenomen in tabel 4.1 van bijlage 4» vervangen door: volgens door Onze Minister vastgestelde aanwijzingen voor de bepaling van de effectieve volgdosis.

5. In paragraaf 2.5 wordt «, zoals opgenomen in tabel 4.2 van bijlage 4» vervangen door: volgens door Onze Minister vastgestelde aanwijzingen voor de bepaling van de effectieve volgdosis.

ARTIKEL II

Het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen wordt als volgt gewijzigd:

A

De begripsbepaling van het begrip «hoogactieve bron» in artikel 1, eerste lid, komt te luiden:

hoogactieve bron:

ingekapselde bron die een radionuclide bevat waarvan de activiteit een waarde overstijgt die gelijk is aan of hoger is dan het voor die bron krachtens artikel 3, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende activiteitsniveau;

B

In artikel 3a, tweede lid, wordt «Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door: Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

C

Artikel 18, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. niet is voldaan aan de voorwaarden betreffende rechtvaardiging, optimalisatie, deskundigheid en dosislimieten, geldend krachtens artikel 19 in samenhang met de artikelen 4, 5, 6, 9, 10, 11, 12, 48, 76, 77 en 78 van het Besluit stralingsbescherming;

D

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «20 tot en met 20f» vervangen door: 19 tot en met 20f.

2. Onderdeel a vervalt.

3. De aanduiding «b.» vervalt.

E

In artikel 20 wordt «Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid» vervangen door: Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

F

Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt «de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde» telkens vervangen door: de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit stralingsbescherming vastgestelde waarde.

2. In het derde lid wordt «bij en krachtens» vervangen door: bij of krachtens.

G

In artikel 41a, eerste lid, aanhef, wordt «de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarden» vervangen door: de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit stralingsbescherming vastgestelde waarde.

H

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdelen a en b, wordt «de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde» telkens vervangen door: de krachtens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit stralingsbescherming vastgestelde waarde.

2. In het tweede lid wordt «bij en krachtens» vervangen door: bij of krachtens.

I

In artikel 43 wordt «bijlage 2» telkens vervangen door: de bijlage.

ARTIKEL III

Het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, worden in de alfabetische volgorde twee begripsbepalingen ingevoegd, luidende:

Belgiëvaarder:

Een schip dat, tenzij nautische omstandigheden daartoe noodzaken, zonder een haven, overlaadplaats, ankerplaats of wachtplaats in Nederland aan te doen, zonder dat er laad-, los- of bunkerhandelingen worden verricht en zonder dat er sprake is van het schoonmaken, gasvrijmaken of spoelen van tanks, vaart:

  • 1°. van zee, over de Westerschelde, naar België; of

  • 2°. vaart van België, over de Westerschelde, naar zee;

globale melding:

melding van de te verrichten zendingen binnen een periode van twaalf maanden, welke wordt gedaan voorafgaand aan het eerste vervoer binnen die periode;

B

Artikel 1b, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt.

2. In artikel 1b, onderdeel d, wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

C

In artikel 1c, onderdeel a, wordt «de artikelen 4, 5, 6 en 48 van het Besluit stralingsbescherming» vervangen door: de artikelen 4, 5, 6, 9, 10, 11, 48, 76, 77 en 78 van het Besluit stralingsbescherming.

D

Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

De aanvraag om een vergunning voor het vervoeren van splijtstoffen of ertsen, of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen of ertsen in verband met het vervoer bevat de volgende gegevens:

2. In de onderdelen c, g en l wordt na «splijtstoffen» telkens ingevoegd: of ertsen.

3. De onderdelen e tot en met n worden geletterd f tot en met o.

4. Er wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. de uiteindelijke bestemming in geval van overladen, of het doel waarvoor de stoffen of ertsen worden aangewend op de plaats van bestemming;

5. In onderdeel j (nieuw) wordt «radioactieve stoffen» vervangen door: splijtstoffen of ertsen.

6. In onderdeel l (nieuw) wordt na «verstrekken» ingevoegd: alsmede naam en adres van degene die deze verzekering of andere financiële zekerheid zal afsluiten.

7. Onderdeel o vervalt.

E

In artikel 4, eerste en tweede lid, vervalt de zinsnede «, welke niet meer behoeft te bedragen dan € 195 125 492,92».

F

Artikel 4b vervalt.

G

Artikel 4c wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zevende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor het vervoeren of het voorhanden hebben in verband met dat vervoer van radioactieve stoffen voor zover de vervoerder kan aantonen dat hij:

    • a. dat vervoer reeds heeft vermeld in de globale melding; en

    • b. een administratie bijhoudt waarin de gegevens genoemd in artikel 4d zijn opgenomen.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet indien er sprake is van aansluitend vervoer in het kader van het binnen Nederlands grondgebied (doen) brengen of het voorafgaand vervoer in het kader van het buiten Nederlands grondgebeid (doen) brengen als bedoeld in artikel 27.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt «bij en krachtens artikel 25, derde, vierde, zevende en achtste lid» vervangen door: bij of krachtens artikel 25, vierde, vijfde en achtste lid.

H

In artikel 6, onderdeel a, wordt «artikel 3, eerste lid, onder a tot en met g en l tot en met n, en derde lid» vervangen door: artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met h, m en n, en derde lid»

I

Artikel 6a vervalt.

J

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «splijtstoffen» ingevoegd: of ertsen.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «ioniserende stralen» vervangen door: ioniserende straling.

3. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. het voorschrift dat van de transportroute mag worden afgeweken, indien door een onvoorzien voorval een onbelemmerde doorgang van het vervoer niet meer mogelijk is.

K

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

  • 1. Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het vervoeren van splijtstoffen of ertsen:

    • a. over de Nederlandse territoriale zee of over niet-Nederlandse wateren:

    • b. door Belgiëvaarders indien voor het vervoer een vergunning is afgegeven door de bevoegde Belgische autoriteiten en een melding als bedoeld in het tweede lid is gedaan.

  • 2. Vervoer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt ten minste drie weken tevoren gemeld aan Onze Minister waarbij de vervoerder de volgende informatie verschaft:

    • a. de naam en het adres van degene die de melding doet, alsmede van de afzender en de ontvanger van de betrokken splijtstoffen en ertsen;

    • b. de hoeveelheid splijtstoffen en ertsen waarop de melding betrekking heeft;

    • c. de data waarop het vervoer zal plaatsvinden;

    • d. het nummer en de geldigheidsdatum van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 3. Een Belgiëvaarder neemt de vergunning, bedoeld in het eerste lid, onder b, in acht.

L

In de artikelen 17, 18, 24, eerste en tweede lid, 25, eerste en tweede lid, 26, eerste lid, en 28, onderdelen a en b, wordt na «splijtstoffen» telkens ingevoegd: of ertsen.

M

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a wordt «, of» vervangen door:;.

2. In het eerste lid, onderdeel b wordt «.» vervangen door: , of.

3. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het vervoer, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, betreft.

Artikel 23, derde lid, komt te luiden:

  • 4. Het bij of krachtens artikel 25, vierde, vijfde en achtste lid, van het Besluit stralingsbescherming bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

N

Aan artikel 25, tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. het voorschrift dat van de plaats waar de splijtstoffen of ertsen binnen respectievelijk buiten Nederlands grondgebied worden gebracht mag worden afgeweken, indien door een onvoorzien voorval een onbelemmerde doorgang van het vervoer niet meer mogelijk is.

O

Aan artikel 27 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. De verplichting, bedoeld in artikel 4c, eerste lid, geldt niet ingeval er sprake is van een vergunning voor het binnen of buiten het Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van geneesmiddelen of gebruiksartikelen, als bedoeld in het eerste lid.

P

In artikel 28, onderdeel b, vervalt «en verklaring».

Q

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerst lid komt te luiden:

  • 1. De ondernemer onder wiens verantwoordelijkheid:

    • a. een radioactieve stof binnen het Nederlands grondgebied wordt gebracht vanuit een land buiten de Europese Unie of een radioactieve stof vanaf Nederlands grondgebied buiten het grondgebied van de Europese Unie wordt gebracht, of

    • b. een radioactieve stof als open bron vanaf Nederlands grondgebied naar het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie wordt gebracht, meldt dit tenminste drie weken voordat dit brengen plaatsvindt aan Onze Minister.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor het brengen van de aldaar bedoelde stoffen voor zover de ondernemer kan aantonen dat hij:

    • a. dat vervoer reeds heeft vermeld in de globale melding; en

    • b. een administratie bijhoudt waarin de gegevens genoemd in artikel 4d zijn opgenomen.

R

Na artikel 32a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3. Uitvoering Verordening (Euratom) nr. 1493/93

Artikel 32b

Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 4, 5 en 6 van Verordening (Euratom) nr. 1493/93 van de Raad van 8 juni 1993 betreffende de overbrenging van radioactieve stoffen tussen Lid-Staten van de Europese Gemeenschap (PbEG 1993 L148).

ARTIKEL IV

Het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, tweede lid, vervalt de zinsnede «, «ingekapselde bron» en «open bron»».

B

De artikelen 7, 9 en 10 vervallen.

C

Na artikel 10 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 6a. Bijdrage verschuldigd ter zake van een inschrijving van een algemeen coördinerend of coördinerend deskundige of een stralingsarts of een erkenning van een dosimetrische dienst of instelling voor het geven van opleidingen op het gebied van stralingsbescherming als bedoeld in het Besluit stralingsbescherming

Artikel 10a
  • 1. Hij, die als zodanig wordt ingeschreven in het register voor stralingsartsen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 500,–.

  • 2. Hij, die als zodanig wordt ingeschreven in het register voor algemeen coördinerend deskundigen en coördinerend deskundigen als bedoeld in artikel 7d, eerste lid, van het Besluit stralingsbesscherming is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 500,–.

  • 3. Een instelling, die als zodanig erkend wordt voor een of meerdere opleidingen op het gebied van stralingsbescherming als bedoeld in artikel 7e, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 1500,–.

Artikel 10b

Hij, aan wie een erkenning wordt verleend als dosimetrische dienst als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 5000,–.

D

In artikel 13, tweede lid, wordt «waarvoor ingevolge artikel 15, onder a, 29 of 34 van de wet een vergunning is vereist» vervangen door: waarvoor ingevolge artikel 15, onder a, van de wet een vergunning is vereist.

E

In artikel 15 wordt «Onze Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken.

ARTIKEL V

In artikel 1, eerste lid, van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken.

ARTIKEL VI

In artikel 1, eerste lid, van het Besluit registratie splijtstoffen en ertsen wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken.

ARTIKEL VII

Artikel 1, tweede lid, van het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken.

2. In onderdeel e wordt «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

3. In onderdeel f wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken.

4. In onderdeel g wordt «Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» telkens vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken.

5. In onderdeel h wordt «van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» vervangen door: van Economische Zaken.

ARTIKEL VIII

  • 1. Een handeling met een toestel waarvoor voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit een vergunning is verleend of aangevraagd bij of krachtens artikel 34 van de Kernenergiewet, juncto artikel 8, eerste lid, onder b, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet zoals dat besluit luidde tot 1 maart 2002 wordt geacht te zijn gemeld overeenkomstig artikel 21 van het Besluit stralingsbescherming zoals dit luidt na inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2. Een handeling met een toestel waarvoor voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit een vergunning is verleend of aangevraagd krachtens artikel 23, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming en waarvoor na inwerkingtreding van dit besluit op basis van artikel 23, derde lid, onderdeel d, van dat besluit niet langer een vergunning noodzakelijk is, wordt geacht te zijn gemeld overeenkomstig artikel 21 van het Besluit stralingsbescherming zoals dit luidt na inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3. Een handeling met een radioactieve stof waarvoor voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit een vergunning is verleend of aangevraagd bij of krachtens artikel 29 van de Kernenergiewet, juncto artikel 6, eerste lid, van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet zoals dat besluit luidde tot 1 maart 2002, of artikel 25, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt geacht te zijn gemeld overeenkomstig artikel 21 van het Besluit stralingsbescherming zoals dit luidt na inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IX

  • 1. Tot 1 januari 2014 wordt een opleiding, die overeenkomstig de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen, zoals deze regeling luidde tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit, en de richtlijn van 20 november 1984 voor erkenning van opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen (Stcrt. 1984, 223) is erkend, aangemerkt als een opleiding van een door Onze Minister erkende instelling als bedoeld in artikel 7f, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming.

  • 2. Een diploma van een opleiding, die overeenkomstig de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen, zoals deze regeling luidde tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit, en de richtlijn van 20 november 1984 voor erkenning van opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen is erkend, behaald voor de inwerkingtreding van dit besluit, wordt aangemerkt als een diploma, certificaat of getuigschrift van een opleiding van een door Onze Minister erkende instelling als bedoeld in artikel 7f, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming.

ARTIKEL X

Tot 1 januari 2014 wordt een stralingsarts, als bedoeld in artikel 7, eerste lid, door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid erkend en ingeschreven in een door hem gehouden register.

ARTIKEL XI

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 18 december 2012

Beatrix

De Minister van Economische Zaken, H. G. J. Kamp

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. F. Asscher

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers

Uitgegeven de achtste februari 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit, dat mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is genomen, bevat de weerslag van diverse onderzoeken om op het gebied van stralingsbescherming tot een vereenvoudiging van regelgeving en vermindering van administratieve lasten voor ondernemingen die met ioniserende straling werken, te komen. Leidend bij deze vereenvoudiging zijn zowel het behoud van het bestaande hoge beschermingsniveau tegen de risico’s van ioniserende straling voor milieu, werknemer en patiënt in de gezondheidszorg, als de ruimte voor deregulering binnen de kaderstellende Europese regelgeving (Euratomrichtlijnen). De wijzigingen betreffen stralingsbeschermingsregelgeving op basis van de Kernenergiewet (KEW), zoals opgenomen in het Besluit stralingsbescherming, het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981. Dit besluit ziet niet op aanpassingen in de regelgeving die betrekking heeft op het verlenen van een vergunning voor nucleaire installaties ingevolge artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet.

In de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 november 2007; (Kamerstukken II 2007/08, 25 883, nr. 121) is een kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer aangeboden over een onderzoek naar vereenvoudiging van de vergunningverlening van het Besluit stralingsbescherming en over een onderzoek naar vermindering van rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen bij het omgaan met radioactieve stoffen en toestellen in het kader van het Besluit stralingsbescherming en de meldingsplicht in het kader van het Besluit vervoer, splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. In dit standpunt zijn keuzes gemaakt voor vereenvoudiging van regels gericht op beperking van administratieve lasten voor dat deel van het bedrijfsleven dat met radioactieve stoffen of röntgentoestellen werkt. In bijgaand besluit zijn deze keuzes in de regelgeving verder uitgewerkt.

Het kabinet Balkenende IV heeft door het omarmen van de door onderzoekers gepresenteerde tussenvariant een beleidskeuze voor verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel gemaakt. Het huidige kabinet (kabinet Rutte) heeft deze keuze overgenomen mede gelet op de brede consensus die hiervoor bij het betrokken veld nadrukkelijk aanwezig is; zie ook onderdeel 4. Kern hiervan is dat de vergunningplicht voor toepassingen met een gering risico wordt omgezet in een meldingsplicht. Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG 1996, L 159) (verder: Richtlijn 96/29/Euratom) maakt een dergelijk stelstel mogelijk. Artikel 3 van deze richtlijn schrijft voor dat de lidstaten voor toepassingen met een gering risico een meldingsplicht moeten voorschrijven. In het onderhavige besluit wordt deze meldingsplicht verder uitgewerkt. Dit leidt tot wijzigingen in het Besluit stralingsbescherming, het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen en het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. Daarnaast zijn nog aanvullende mogelijkheden voor een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel opgenomen, die zijn aangereikt door de Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie) en door het AgentschapNL, dat dit stelsel uitvoert. In onderdeel 2 komen de diverse aanpassingen aan bod.

Een ander aspect dat in dit verband geregeld moet worden is dat toepassingen, die vroeger aan verschillende vergunningsvoorschriften moesten voldoen, thans moeten voldoen aan algemene regels die in dit besluit geformuleerd zijn. Dit is nodig om het bestaande hoge niveau van stralingsbescherming ook in de toekomst te kunnen garanderen. Het betreft de regels voor specifieke ingekapselde bronnen en toestellen (artikel 18 en 19). De nadere uitwerking hiervan zal plaatsvinden bij ministeriële regeling. Voordeel hiervan is dat in het vervolg eventuele aanpassingen sneller doorgevoerd kunnen worden, indien de praktijk daarom vraagt. Hierbij zullen zoveel mogelijk doelvoorschriften worden geformuleerd. Overigens kende het Besluit stralingsbescherming al soortgelijke algemene artikelen over meldingsplichtige röntgentoestellen (artikelen 18 en 19).

De administratieve lasten voor ondernemingen kunnen verder worden verminderd door het vereenvoudigen dan wel afschaffen van de registratieplicht (plicht tot inschrijving in een register) voor diverse stralingsbeschermingsdeskundigen. Om dit mogelijk te maken is de wettelijke basis in artikel 69 van de Kernenergiewet inmiddels aangepast (Stb. 2010, 18). Hierdoor hoeft niet meer iedere stralingsdeskundige, zoals destijds beoogd, in een register ingeschreven te worden. De Gezondheidsraad heeft op 25 maart 2008 een advies aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) uitgebracht dat mogelijkheden biedt om de registratie/inschrijving te beperken tot een kleine categorie deskundigen, die met name de beheersing van meer risicovolle stralingstoepassingen voor mens en milieu tot hun werk- of aandachtgebied hebben. Ondergetekenden kiezen voor een variant, waarbij slechts ca. 500 deskundigen geregistreerd moeten worden. Dit betreft vooral diegenen die handelingen verrichten of daarop toezicht houden waarbij sprake is van meer dan een gering risico, en die tevens bekwaam zijn om een risicoanalyse ook bij andere ondernemingen op te kunnen stellen. De feitelijke registratie zal worden uitgevoerd door het AgentschapNL; hiermee wordt ook synergie bereikt met de vergunningverlening, waarbinnen het beoordelen van de deskundigheidsborging in een onderneming een belangrijk onderdeel vormt. Tevens wordt hiermee de één-loket gedachte bij de uitvoering van de Kernenergiewet verder geconcretiseerd.

Daarnaast zijn enkele aanpassingen in het Besluit stralingsbescherming aangebracht, die zijn ingegeven door de inspectiepraktijk en andere ervaringen van de Inspectie-SZW (voorheen: Arbeidsinspectie) en de Inspectie Leefomgeving en Transport/Kernfysische Dienst. Dit betreft o.a. definities in de sfeer van de ongevallen, incidenten, overbestraling van werknemers, regels voor het gebruik van een beheersysteem en de mogelijkheid tot intrekking van vergunningen voor toepassingen die in de praktijk niet meer worden gebruikt. Daarnaast zijn nog enkele verduidelijkingen en aanvullingen aangebracht, die er voor zorgen dat het besluit beter handhaafbaar en uitvoerbaar wordt. In de artikelsgewijze toelichting worden deze onderdelen verder uitgewerkt.

In dit besluit zijn, naar aanleiding van een onderzoek Evaluatie productregelingen Besluit stralingsbescherming en andere vragen (OpdenKamp 2010; IKC-nummer 44475) ook vergaande vereenvoudigingen aangebracht in de regels over consumentenproducten in het bestaande Hoofdstuk 4.3 van dit besluit, zoals aanwijsinstrumenten.

Verder biedt dit besluit een wettelijke basis om verschillende uitvoeringsregels en technische bijlagen, die nu nog in het Besluit stralingsbescherming zelf waren opgenomen, verder te vereenvoudigen en in het vervolg op het niveau van een ministeriële regeling vast te stellen. Hiermee wordt een soepeler en sneller wetgevingsproces mogelijk gemaakt, waardoor ondernemingen sneller kunnen profiteren van wijzigingen in de meer technische uitvoeringsregelgeving. Ondergetekenden hebben vervolgens het voornemen gerealiseerd om zoveel mogelijk regels te laten stellen door één minister, namelijk de minister die de primaire verantwoordelijkheid voor een bepaald beleidsterrein draagt. Dit sluit aan bij de reeds tot standgebrachte wetgevingsoperatie, waarbij het bevoegd gezag voor vergunningverlening is ondergebracht bij de Minister van Economische Zaken (EZ) (Stb. 2011, 105). De Minister van EZ is verantwoordelijk voor het vergunningstelsel, de bescherming van het milieu tegen de risico’s van ioniserende straling en de kernongevallenbestrijding, de Minister van SZW voor werknemersbescherming en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voor patiëntenbescherming. Hiermee worden zowel de één loketgedachte als een mogelijkheid voor versnelling van wetgevingsprocedures bewerkstelligd.

Verder zullen diverse uitvoeringsregelingen worden samengevoegd, waarbij steeds één minister optreedt als bevoegd gezag. Zo is bijvoorbeeld de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor alle regels die betrekking hebben op de gezondheid en veiligheid van werknemers. Globaal ontstaat het volgende beeld:

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor één uitvoeringsregeling (de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ), waarbij alle aspecten van milieubeleid, vergunningen en meldingen, meldingsplichtige bronnen, de borging van deskundigheid, de omgang met instrumenten (aanwijsinstrumenten, gebruiksartikelen en ionisatie-rookmelders) en natuurlijke bronnen van ioniserende straling worden geregeld. Het betreft de samenvoeging en afslanking van de vigerende regelingen inzake:

  • Regeling administratieve en organisatorische maatregelen stralingsbescherming;

  • Regeling natuurlijke bronnen van ioniserende straling 2008;

  • Regeling analyse gevolgen ioniserende straling voor het milieu;

  • Regeling gebruiksartikelen stralingsbescherming;

  • Regeling radionucliden bevattende aanwijsinstrumenten;

  • Regeling goedgekeurde ionisatie-rookmelders 2006;

  • Regeling hoogactieve bronnen;

  • Nieuwe Regeling meldingsplichtige bronnen.

De Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling, blijft vooralsnog een aparte regeling; dit vanwege de toepassing in de splijtstofcyclus.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor één uitvoeringsregeling (Regeling stralingsbescherming werknemers), waarbij alle aspecten van werknemersbescherming worden geregeld. Het betreft de samenvoeging van de vigerende regelingen inzake:

  • Regeling voorzieningen stralingsbescherming werknemers; en

  • Regeling waarschuwingssignalering ioniserende straling.

Op het gebied van patiëntenbescherming zijn er (nog) geen specifieke regelingen.

Het Bijdragebesluit Kernenergiewet 1981 wordt op twee onderdelen aangepast: de bijdrage voor het verkrijgen van een vergunning voor een radioactieve stof of röntgentoestel vervalt en er wordt een bijdrage ingevoerd voor het registreren van stralingsbeschermingsdeskundigen, stralingsartsen en dosimetrische diensten alsmede voor het erkennen van stralingsopleidingen.

In het kader van de praktische uitvoerbaarheid en lastenverlichting wordt in het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (hierna Besluit vervoer) de mogelijkheid opgenomen om een globale melding te doen, bedoeld voor het uitvoeren van meerdere transporten over een langere periode. Het indienen van een transportmelding voorafgaand aan ieder individueel transport is dan niet meer nodig. Verder wordt de regelgeving die betrekking heeft op de taak van de veiligheidsadviseur geschrapt, omdat deze verplichting al opgenomen is in de van toepassing zijnde internationale verplichtingen (ADR).

Daarnaast wordt in het Besluit vervoer de vergunningplicht voor het vervoeren van splijtstoffen en ertsen over de Westerschelde van en naar België aangesloten bij de door de Belgische autoriteiten verleende invoervergunning. Bij de uitvoering van de richtlijn 96/29/Euratom in het Besluit vervoer, is de vrijstelling van vergunningplicht voor de doorvoer van splijtstoffen en ertsen vanuit en naar België komen te vervallen (Stb. 2004, 289). Als gevolg hiervan rust op het vervoer van splijtstoffen en ertsen over de Westerschelde van en naar de haven van Antwerpen zowel een Nederlandse als een Belgische vergunningplicht. Deze dubbele vergunningsplicht is, gezien de toegankelijkheid van de haven van Antwerpen, niet wenselijk. De Belgische overheid toetst vergunningaanvragen voor vervoer over de Westerschelde van splijtstoffen en ertsen aan dezelfde op internationale regelgeving gebaseerde criteria als de Nederlandse overheid. Voor de veiligheid van het vervoer voegt een Nederlandse vergunning dus niets toe. Daarom maakt dit besluit een uitzondering op de vergunningplicht voor het vervoer en het binnen en buiten Nederlands grondgebied brengen van splijtstoffen en ertsen door zeeschepen over de Westerschelde van en naar België. Voorwaarde hierbij is dat deze schepen niet aanleggen in een haven op Nederlands grondgebied of ankeren in water op Nederlands grondgebied. Om een goed beeld te houden van het aantal transporten en de hoeveelheid splijtstoffen en ertsen die over de Westerschelde van en naar Antwerpen worden vervoerd, introduceert dit besluit een meldplicht. Hiermee wordt recht gedaan aan de eisen van Richtlijn 96/29/Euratom. In de melding geeft de vervoerder aan om welke stoffen het gaat, de hoeveelheden en de datum waarop hij over de Westerschelde zal varen. Ook vermeldt de vervoerder het nummer en de geldigheidsduur van de vergunning van de Belgische autoriteiten. In Nederland moet de vervoerder de Belgische vergunningvoorschriften in acht nemen. Dit betekent dat de Nederlandse toezichthouder ook de voorschriften van de Belgische vergunning kan handhaven op het Nederlandse deel van de Westerschelde.

Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele wetstechnische gebreken en leemten in een aantal algemene maatregelen van bestuur te herstellen. Tevens worden een aantal algemene maatregelen van bestuur geactualiseerd naar aanleiding van de departementale herindeling. Daarbij is de Minister van EZ, waar nodig, in de plaats getreden van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Besluit van 11 november 2010, houdende departementale herindeling met betrekking tot energie en de Nederlandse Emissieautoriteit, Stcrt. 2010, 18531). Dit betreft het Besluit stralingsbescherming, het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet, het Besluit in-, uit- of doorvoer van radioactieve afvalstoffen en bestraalde splijtstoffen en het Besluit registratie splijtstoffen.

2. Een evenwichtig pakket van wijzigingen

Bovenstaand besluit heeft als belangrijkste doel het verminderen van regeldruk/administratieve lasten voor het bedrijfsleven dat met radioactieve stoffen en röntgentoestellen werkt. Nogmaals moet opgemerkt worden dat de desbetreffende regelgeving grotendeels gebaseerd is op wetgeving uit de Europese Unie/Euratom, waardoor bepaalde regels niet vereenvoudigd of verminderd kunnen worden. Derhalve is in dit besluit vooral gekeken naar mogelijkheden tot vereenvoudiging waar de relevante Europese regels zich niet tegen verzetten. Dit betreft deregulering van uitvoeringsvoorschriften die een nationale kop bevatten. Deze Europese regels zijn opgenomen in Richtlijn 96/29/Euratom, Richtlijn 97/43/Euratom van de Raad van 30 juni 1997 betreffende de bescherming van personen tegen de gevaren van ioniserende straling in verband met medische blootstelling en tot intrekking van Richtlijn 84/466/Euratom (PbEG 1996, L 180) (verder: richtlijn 97/43/Euratom), richtlijn 90/641/Euratom van de Raad van 4 december 1990 inzake de praktische bescherming van externe werkers die gevaar lopen aan ioniserende straling te worden blootgesteld tijdens hun werk in een gecontroleerde zone (PbEG 1990, L 349) en richtlijn 2003/122/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2003 inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen (PbEU 2003, L 346) (verder: richtlijn 2003/122/Euratom).

De volgende versoepelingen of vereenvoudigingen zijn gerealiseerd:

  • Omzetten van een vergunningsplicht in een meldingsplicht voor radioactieve stoffen en toestellen met een gering risico voor mens en omgeving. Artikel 21 van het Besluit stralingsbescherming is opnieuw geformuleerd om het mogelijk te maken om ondermeer voor ingekapselde bronnen in de meet- en regeltechniek en bij specifiek onderzoek (o.a. met een gaschromatograaf) met een bepaalde maximum activiteit te kunnen volstaan met een meldingsplicht. Voorheen schreef artikel 25 van het Besluit stralingsbescherming voor deze toepassingen een vergunningplicht voor. Hierdoor zijn ca. 300 vergunningen per jaar niet meer nodig, maar volstaat een meldingsplicht.

  • Vermindering van de registratieplicht voor diverse stralingsdeskundigen in Nederland. In het eerdere besluit (en in de Kernenergiewet) was voorgeschreven dat alle stralingsdeskundigen zich moesten laten registreren om hun taken te mogen vervullen. Dit ging om ca. 15.000 deskundigen. Thans is er voor gekozen om de registratieplicht te beperken tot die deskundigen (algemeen coördinerend deskundigen, coördinerend deskundigen en deskundigen die een risicoanalyse opstellen) die een belangrijke taak in de stralingsbescherming binnen een onderneming uitoefenen. Ze houden zich met name bezig met beleid en toezicht op meer risicovolle toepassingen. Dit gaat om ca. 500 deskundigen. Zie artikel 7b. Dit levert een (virtuele) reductie op van ca. 14.500 te registreren deskundigen.

  • De mate waarin bepaalde gegevens over de stralingsbescherming in een onderneming moeten worden geregistreerd en geadministreerd was tot voorheen redelijk detaillistisch voorgeschreven; veelal in het kader van vergunningvoorschriften (o.a. de verplichting tot het beheren van een Kernenergiewetdossier). Dit strookt niet in alle gevallen met het kabinetsbeleid tot vermindering van administratieve lasten. Aan de andere kant zijn er verschillende stralingstoepassingen met een hoog risico waar vastlegging van gegevens juist wel gewenst is. Om tot een evenwichtig standpunt te komen is enerzijds besloten wel een beheersysteem, waarin gegevens worden vastgelegd, voor te schrijven, maar anderzijds de keuze van het systeem vrij te laten aan de ondernemer. Bij de inrichting hiervan speelt de stralingsbeschermingsdeskundige in de onderneming een belangrijke rol. In specifieke gevallen, waar sprake is van hoge risico’s en veel stralingstoepassingen (radioactieve stoffen en röntgentoestellen) kan een meer specifieke administratie daarvan via vergunningsvoorschriften worden vastgelegd. Dit geeft ook mogelijkheden voor maatwerk, waarbij de onderneming zelf een belangrijke rol bij de invulling speelt.

  • Bij de aan- of afmelding van een bron of bij de aanvraag van een vergunning zijn bepaalde gegevens, die vroeger moesten worden aangeleverd, geschrapt. Zie vigerende artikelen 44, 105 en 106 en artikel 32 van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. Ook de desbetreffende uitvoeringsregelingen zullen op een zelfde manier worden vereenvoudigd.

  • De verplichting om aanpassingen in de financiële zekerstelling voor hoogactieve bronnen telkens binnen vier weken aan het bevoegde gezag te melden, is geschrapt. Zie artikel 20f, derde lid (oud).

  • De termijn waarbinnen een melding voor het vervoer van een radioactieve stof moet worden gedaan is versoepeld in de artikelen 4c en 32 van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, waarbij een globale melding voor het vervoer of het brengen binnen Nederland van radioactieve stoffen is geïntroduceerd.

  • De voorheen in het besluit opgenomen middelvoorschriften voor de toepassing van toestellen (artikel 18 en 19) zijn vervangen door doelvoorschriften. In de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ is een nieuw hoofdstuk 4 opgenomen inzake meldingsplichtige bronnen, waarin enkele middelvoorschriften zijn geformuleerd om het bedrijfsleven meer duidelijkheid te geven welke regels ze moeten naleven. Deze regels zijn in belangrijke mate afgeleid uit de geldende vergunningvoorschriften, waardoor er geen grote veranderingen in de regels voor ondernemingen zullen optreden.

  • Meldingen van stralingsincidenten en ongevallen aan de overheid hoeven in het vervolg alleen nog maar gemeld te worden aan één instantie: het meldpunt stralingsincidenten, in plaats van aan verschillende instanties tegelijkertijd. Dit centrale meldpunt wordt door de Minister van EZ vastgesteld.

  • De termijnen waarbinnen de controleplicht voor een ondernemer, die handelingen verricht met een of meer hoogactieve bronnen, zijn vastgesteld, zijn verruimd (dit scheelt 2 inspecties per bron per jaar); zie artikel 11, vijfde lid, van het Besluit stralingsbescherming.

  • Naar aanleiding van het onderzoek Evaluatie productregelingen Besluit stralingsbescherming zijn enkele vereenvoudigingen in het besluit aangebracht Dit betreft de vereenvoudiging van regels, stroomlijning van de verschillende ontheffingsmogelijkheden en aanpassing van de werkingssfeer van de verbodsbepalingen voor aanwijsinstrumenten. Als gevolg van deze aanpassing zijn de voorschriften voor de opslag van aanwijsinstrumenten versoepeld en is het aantal toegestane aanwijsinstrumenten in voorraad opgehoogd van 100 naar 500 exemplaren.

  • Artikel 80, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming is opnieuw vastgesteld, waarbij beter is aangesloten bij Richtlijn 96/29/Euratom. Hierdoor zijn er minder restricties voor borstvoeding gevende werknemers om stralingswerk te kunnen verrichten. De Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde heeft hierop aangedrongen.

  • In de vigerende regelgeving werden verschillende technische voorschriften altijd bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Dit betekende dat een vaak eenvoudige technische wijziging een relatief zware wetgevingsprocedure moest doorlopen, bijvoorbeeld het aanpassen van een meldingsplichtige grens voor een bepaald nuclide in de Bijlage bij het Besluit stralingsbescherming. Op basis van onderhavige regeling kunnen deze meer technische voorschriften in het vervolg bij ministeriële regeling worden vastgesteld, wat een verkorting van de wetgevingsprocedure oplevert. Concreet betekent dit dat diverse bijlagen van het huidige Besluit stralingsbescherming naar een ministeriële regeling worden overgeheveld.

  • In het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 is de mogelijkheid om een bijdrage te vragen voor het verstrekken van een vergunning voor het verrichten van handelingen, werkzaamheden en het vervoer van radioactieve stoffen en het gebruik van toestellen geschrapt. Dit levert een besparing op van ca. 75.000,– per jaar. Ook zullen hierdoor de uitvoeringslasten voor het AgentschapNL afnemen. Overigens zullen wel de bijdragen voor vergunningen in de splijtstofcyclus, naar aanleiding van een evaluatieonderzoek, op een later tijdstip worden aangepast.

Naast deze vereenvoudigingen, versoepelingen en vermindering van administratieve lasten, zijn er ook enkele noodzakelijke verzwaringen in het Besluit stralingsbescherming aangebracht. Deze verzwaringen houden verband met het nader specificeren van de belangrijke rol die een risico-inventarisatie en -evaluatie (in dit besluit gedefinieerd als «risicoanalyse») speelt in het beheersen van de risico’s van ioniserende straling op de werkplek. Dit betreft het volgende:

  • Bepaalde taken die zien op vermindering van risico’s voor mens en omgeving mogen in het vervolg alleen nog maar worden verricht door een geregistreerde stralingsbeschermings-deskundige. Deze deskundige zal een risicoanalyse moeten opstellen en kan dit doen binnen de eigen onderneming, maar ook voor derden die deze deskundigheid niet in huis hebben. Sommige ondernemingen, die zelf niet beschikken over dit type deskundigen, zullen deze moeten inhuren. Zie onderdeel 3. Laatstgenoemde verplichting zal in werking treden op 1 januari 2015; hiermee wordt een ruime aanpassingstermijn gecreëerd.

  • Dit besluit legt de basis voor een register voor beveiligingsdeskundigen. Op internationaal niveau wordt in toenemende mate aandacht besteed aan een verbreding, verdieping en professionalisering van de beveiligingseisen voor nucleaire installaties en radiologische bronnen. Onder meer in het CBRN/E-actionplan van de Europese Unie, maar ook in verschillende richtsnoeren en aanbevelingen van onder meer het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA), worden de leden opgeroepen om ten aanzien van de betrokken medewerkers functie- en opleidingseisen vast te leggen. Onder meer de introductie van de INCIRC 225, revisie 5 (een IAEA-document) geeft aanleiding voor het tegen het licht houden van de functie-eisen van deze specifieke medewerkers en voor het introduceren van het register. Het doel van het register is om een zodanig beveiligingsbeleid bij inrichtingen te realiseren dat het risico tot ontvreemding en misbruik van radiologische bronnen en materiaal tot een aanvaardbaar minimum wordt verkleind. De specifieke aanbevelingen op grond van INCIRC 225, revisie 5, worden naar verwachting per 1 januari 2013 verwerkt in de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen.

    In het register zullen de medewerkers worden ingeschreven die belast zijn met de uitvoering en de naleving van de beveiligingsmaatregelen in nucleaire installaties zoals bedoeld in de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen. Naar verwachting zal het hierbij gaan om ongeveer 40 medewerkers van 7 bedrijven. Dit onderdeel zal op 1 januari 2014 in werking treden.

  • Het Bijdragebesluit Kernenergiewet 1981 is zodanig aangepast dat een bijdrage kan worden gevraagd voor de erkenning van stralingsopleidingen en dosimetrische diensten, alsmede de registratie van stralingsartsen. Op basis van artikel 69 van de Kernenergiewet, geeft het nieuwe artikel 10a de mogelijkheid om een bijdrage te vragen voor de registratie van een stralingsbeschermingsdeskundige. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het profijtbeginsel. Tot op heden werden deze taken verricht door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het is de bedoeling deze taken in het vervolg te mandateren aan het AgentschapNL, waar uiteindelijk alle uitvoeringstaken van de Rijksoverheid voor de omgang met radioactieve stoffen en toestellen worden belegd.

Ondergetekenden concluderen dat er thans een evenwichtig pakket aan lastenverlichting voor ondernemingen die met stralingsbronnen werken tot stand is gebracht. Veel administratieve lasten zijn het directe gevolg van Europese wetgeving. Daarom vormt dit een belangrijk aandachtspunt bij de reeds lopende Europese discussie over de aanpassing van de basisnormen op het gebied van stralingsbescherming. Recentelijk heeft de Europese Commissie een set nieuwe basisnormen aan de Europese raad aangeboden. Bij deze herziening zullen onder andere de basisnomen van 1996 (Richtlijn 96/29/Euratom) aangepast worden aan voortschrijdende wetenschappelijke inzichten (ICRP-103) en zal vereenvoudiging van Europese regelgeving plaats vinden (in het kader van het Europees actieprogramma «Better legislation»). Nederland zal zich inzetten om tijdens de onderhandelingen over deze nieuwe Europese regels tot een verdere vereenvoudiging en vermindering van administratieve lasten te komen.

3. Administratieve lasten

De belangrijkste doelstelling van dit besluit is een reductie van administratieve lasten voor ondernemingen. Het maakt dan ook deel uit van het Programma Regeldruk Bedrijven 2011–2015.

In het onderzoek naar het zoeken van vereenvoudigingen van de vergunningverlening voor radioactieve stoffen en toestellen waren vier beleidsopties geformuleerd. De regering heeft in haar standpunt destijds gekozen voor de Tussenvariant (optie 4). In het onderzoek Vergunningverlening Besluit stralingsbescherming uitgevoerd door NRG en Research voor Beleid zijn de financiële en administratieve lastenverlichtingen van deze tussenvariant onderbouwd; zie de inleiding. Deze variant is een afgeleide van het huidige stelsel, waarbij voor toepassingen met een gering risico geen vergunning maar een melding volstaat. Hierbij geldt dat het huidige systeem met enkele praktische aanpassingen al tot een versoepeling van de vergunningplicht leidt, omdat de vergunningplicht wordt omgezet in een meldingsplicht. Dit levert al direct een positief bedrijfseffect op, doet geen afbreuk aan de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid en waarborgt dat het systeem geen risico’s voor vermindering van de stralingsbescherming in de ondernemingen oplevert. Deze keuze wordt ondersteund door het bedrijfsleven, werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen, de ziekenhuiswereld, overheidsinspecties en de uitvoeringsorganisatie Agentschap NL. Dit levert een besparing op van administratieve lasten van € 547.000,– per jaar.

In 2004 is door het adviesbureau KOAD (9 maart 2004; KOAD 03-06/SZW kenmerk A&G- nr. 235005) een onderzoek uitgevoerd naar een oriëntatie op vermindering administratieve lasten voor de registratie van stralingsdeskundigen. In dit onderzoek werden enkele scenario’s beschreven. Dit betreft scenario’s waarbij alle deskundigen moeten worden ingeschreven (conform het oorspronkelijke artikel 69 Kernenergiewet), of alleen deskundigen die werken met hogere risico’s (deze keuze is in het onderhavige besluit vastgelegd). Het registreren van alle ca. 15.000 deskundigen zou € 995.960,– per jaar kosten, terwijl het registreren van de in het «topgroep» van ca. 500 deskundigen € 50.500,– per jaar kost. De in het onderhavige besluit gemaakte keuze tot registratie van alleen de «topgroep»van het aantal deskundigen levert daarmee een besparing op van € 945.000,–.

Het schrappen van de bijdrageplicht voor de aanvraag voor een vergunning voor handelingen (inclusief het vervoer) met radioactieve stoffen en toestellen levert een lastenverlichting op van € 75.000,– per jaar. Dit is destijds op basis van een onderzoek van het voormalige ministerie van VROM vastgesteld. Daarnaast leveren enkele andere versoepelingen en vereenvoudigingen van voorschriften nog meer besparingen voor ondernemers op. Dit betreft:

  • Een lastenverlichting door vereenvoudiging van de aanvraag voor vergunningen en meldingen door vermindering van de aan te leveren gegevens en het hanteren van een globale melding voor het vervoer van radioactieve stoffen. Het gaat hierbij om ca. 200 aanvragen voor vergunningen en ca. 400 meldingen per jaar. Dit leidt tot een lastenverlichting van € 156.000,–.

  • Een lastenverlichting door het aantal controlemomenten te verminderen waarop aandacht aan hoogactieve bronnen moet worden besteed. Dit levert voor de 1200 hoogactieve bronnen in Nederland een reductie op van € 252.000,– per jaar.

Totaal wordt door de aanpassing van dit besluit een lastenverlichting gerealiseerd van € 1.975.000,– per jaar.

Naast deze lastenverlichting zijn ook enkele lastenverzwaringen aan de orde. Dit betreft:

  • Het laten uitvoeren van een risicoanalyse door een geregistreerde deskundige levert vooral een lastenverzwaring op voor kleine ondernemingen, die zelf niet beschikken over een zodanig gekwalificeerde deskundige, maar deze moeten inhuren. Overigens is deze inventarisatieplicht als zodanig niet nieuw, omdat ook bij enkelvoudige vergunningen (ondernemingen met minder dan 10 bronnen) bij de aanvraag reeds een risicoanalyse voor werknemers en het milieu moet worden verricht. Het nieuwe element betreft het voorschrift dat deze risicoanalyse in het vervolg door een geregistreerd stralingsbeschermingsdeskundige moet worden uitgevoerd. Grote ondernemingen (met veelal een complex- of verzamelvergunning) hebben deze deskundigheid reeds in huis. Alleen het voorschrijven van een specifieke deskundigheid leidt dus tot een lastenverzwaring van (€ 1.000,– per dag per aanvraag of melding) per onderneming. Dit levert een verzwaring op van € 250.000,– per jaar. Om het desbetreffende bedrijfsleven de tijd te geven hierop in te spelen, wordt deze verplichting pas van kracht met ingang van 1 januari 2015.

  • Het erkennen van opleidingen voor stralingsdeskundigen, waarvan de kosten nu geheel voor de Rijksoverheid worden gedragen. Voorlopig wordt dit begroot op € 1500, per erkenning. Er zullen eenmalig ongeveer 25 instituten erkend worden. In totaal bedragen de kosten voor deze erkenning € 52.500,– voor 5 jaar, wat neer komt op € 10.500 per jaar

  • Het registreren van stralingsartsen, welke nu nog gratis door het Ministerie van SZW wordt verzorgd, wordt begroot op € 500,– per registratie Er zijn thans 25 registraties per cyclus van 5 jaar. In totaal bedraagt dit € 12.500,– voor de cyclus van 5 jaar en dus € 2500,– per jaar; dit is als zodanig in deze toelichting begroot. Per jaar zijn er ca. 2 á 3 mutaties te verwachten.

In totaal leiden deze maatregelen tot een lastenverzwaring van € 263.000,–. Per saldo is er door de aanpassingen in besluit sprake van een lastenverlichting van € 1.712.000,– per jaar.

Dit besluit heeft geen effect op de administratieve lasten voor burgers.

4. Reacties op het ontwerp

Het ontwerp voor dit besluit is op 15 juni 2012 op grond van artikel 76, eerste lid, van de Kernenergiewet overgelegd aan de beide Kamers van de Staten-Generaal en op 19 juni 2012 in de Staatscourant gepubliceerd.

Het ontwerpbesluit is op 1 augustus ingevolge artikel 33, derde volzin, van het Euratom-verdrag voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. De Commissie heeft geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid om voor 1 november aanbevelingen te doen.

Alvorens de bovenstaande voorpublicaties en toezending aan de Europese Commissie hebben plaatsgevonden, is het ontwerp voorgelegd aan diverse instanties en organisaties op het gebied van de stralingsbescherming in Nederland.

Voor de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets is het ontwerp voorgelegd aan de verschillende inspecties die toezien op de stralingsbescherming in Nederland. Dit betreft de toenmalige VROM Inspectie/Kernfysische Dienst, de Arbeidsinspectie (SZW), de Inspectie Gezondheidszorg (VWS) en het Staatstoezicht op de Mijnen. Daarnaast is het voorgelegd aan de uitvoeringsinstantie van het meldings- en vergunningstelsel voor radioactieve stoffen, toestellen en vervoer: het Agentschap NL.

Daarnaast heeft een brede consultatie plaats gevonden met het betrokken veld en verschillende belangengroeperingen en beroepsverenigingen. Dit betreft: de Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne (NVS), de Nederlandse Vereniging van Nucleaire Geneeskunde, de Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica, de Nederlandse Vereniging voor Medische Beeldvorming en Radiotherapie. Onder auspiciën van de NVS is met deze verenigingen op 4 februari 2010 een workshop georganiseerd. Ook het VNO/NCB/MKB heeft commentaar geleverd. Het ontwerp is ook aan vakbeweging voorgelegd. Omdat de normstelling op het gebied van de bescherming van het milieu niet principieel is aangepast c.q. is veranderd, is geen consultatie met de milieubeweging georganiseerd.

Onder auspiciën van de NVS is op 4 februari 2010 een workshop met de belangrijkste stakeholders gehouden waarbij veel nuttige suggesties en commentaar is geleverd, die hun neerslag hebben gevonden in dit besluit. De opmerkingen van zowel het VNO/NCB/MKB, Philips Nederland en DSM/Chemelot, als de Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne zijn verwerkt. De belangrijkste aanpassingen betreffen:

  • de rol van de (algemeen) coördinerend stralingsbeschermingsdeskundige in de onderneming wordt duidelijker omschreven, het onderscheid tussen een coördinerend deskundige en een toezichthoudend deskundige komt beter tot zijn recht,

  • de precisering van de definitie van stralingsincident; er is nu een grens van 0,1 mSv per jaar (was 1 uSv per jaar) vastgelegd waar beneden geen noodzaak voor een directe melding bij de overheid meer aanwezig is,

  • de definitie van een hoogactieve bron sluit nu beter aan bij de definitie van Euratom,

  • het vervallen van een meldingsplicht voor houders van complexvergunningen, die een bepaalde handeling wel in hun vergunning willen opnemen; dus geen dubbele meldingen meer,

  • het wel vergunningplichtig blijven van toepassing voor laagdiktemeting. Bij deze toepassingen is sprake van verhoogd risico voor mens en milieu, waardoor een vergunning meer op zijn plaats is; bovendien is het onderscheiden van de verschillende typen gebruikte bronnen in de onderneming ingewikkeld, en

  • de verplichting tot het melden van incidenten bij maar één instantie: het aangewezen landelijk meldpunt, in plaats van zoals dat voorheen nog in de vergunningen werd voorgeschreven bij meerdere inspecties tegelijk.

Op het gebied van de voorstellen over de borging van stralingsdeskundigheid is overleg gevoerd met de NVS, de voorlopige Adviescommissie stralingsbescherming, het College van Opleiders voor Stralingsdeskundigen en het College van Ziekenhuisvoorzieningen).

Met de Nucleaire Research Group; lokatie Arnhem (NRG), als beheerder van het Nationaal Dosisregistratieregister is overleg gevoerd over de regels van Hoofdstuk 7, vooral met betrekking tot het uitvoeren van persoonsdosimetrie.

Al deze instanties konden zich in grote lijnen in de voorgestelde wijzingen vinden. Ondergetekenden hebben ook, zoals beschreven, veel verbeteringen en bruikbare suggesties uit het veld overgenomen, waardoor dit ontwerp op een grote consensus in het stralingsbeschermingsveld kan rekenen. Verder heeft een toetsing plaats gevonden door het cluster Regeldruk van het voormalige ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Na bovengenoemde publicatie in de Staatscourant is binnen de daarvoor gestelde termijn commentaar binnengekomen van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT), de Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica en de Rijksuniversiteit Groningen. Deze commentaren hebben geleid tot enkele verbeteringen van de tekst.

Deze wijzigingen hebben betrekking op:

  • de definitie en melding van stralingsincidenten;

  • de regels omtrent bewaakte- en gecontroleerde zones;

  • het beëindiging van werkzaamheden na een stralingsincident, ongeval of een radiologische noodsituatie; en

  • het creëren van een overgangstermijn voor ondernemingen (o.a. tandartspraktijken) om de risicoanalyse uitsluitend door een geregistreerde stralingsbeschermingsdeskundige te laten verrichten; deze verplichting geldt pas met ingang van 1 januari 2015.

II. Artikelen

Artikelen of onderdelen daarvan die, gelet op het algemeen deel van deze nota van toelichting, geen afzonderlijke bespreking behoeven, worden hieronder niet behandeld.

Artikel I

Onderdeel A

Met de wijziging van artikel 1 wordt een aantal definities aangepast of toegevoegd. Hieronder worden enkele wijzigingen nader toegelicht.

Omdat externe werknemers die handelingen of werkzaamheden verrichten in een gecontroleerde zone ook onder de verantwoordelijkheid kunnen staan van een ondernemer afkomstig uit een land buiten de Europese Unie, is de definitie van externe werknemer uitgebreid. Deze uitbreiding van de bescherming van externe werkers die op Nederlands grondgebied (stralings)werk verrichten is in lijn met de benaderingswijze van Richtlijn 90/641/Euratom inzake de praktische bescherming van externe werkers aan blootstelling van ioniserende straling.

De definitie van deskundige is aangepast, omdat niet iedere deskundige meer hoeft te worden geregistreerd, zoals dat destijds bedoeld was. Een deskundige is een persoon die een opleiding bij een erkende instelling als bedoeld in artikel 7e heeft genoten. Het kan zowel een stralingsbeschermingsdeskundige als een stralingshygiënisch gekwalificeerde beroepsbeoefenaar zijn als omschreven in het advies van de Gezondheidsraad. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting.

Met de herformulering van de definitie van hoogactieve bron is aansluiting gezocht bij de definitie die thans in de Europese Unie wordt gehanteerd in het kader van het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling (COM 2011 / 593). Ingevolge deze definitie is niet langer de activiteit van een ingekapselde bron op het tijdstip van fabricatie, maar de maximaal aanwezige activiteit van de desbetreffende ingekapselde bron het doorslaggevend criterium om als hoogactieve bron aangemerkt te worden.

De risicoanalyse vormt een van de belangrijkste instrumenten voor stralingsbescherming op de werkplek en voor de omgeving. Dientengevolge is in de definitie van dit begrip meer aansluiting gezocht bij de formulering in de Arbeidsomstandighedenwet. Dit betekent dat de regels die ingevolge de Arbeidsomstandighedenwet gelden voor een risico-inventarisatie en -evaluatie, van overeenkomstige toepassing zijn op een risicoanalyse zoals bedoeld in het besluit. De voorschriften voor een risicoanalyse voor de omgeving zijn grotendeels neergelegd in de Regeling Analyse Gevolgen van Ioniserende Straling (AGIS).

Omdat het niet praktisch is gebleken om in wet- en regelgeving te verwijzen naar specifieke onderdelen van een departement, vervalt de definitie van bedrijfstakdirecteur en wordt dit begrip verder in het Besluit stralingsbescherming telkens vervangen door «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid». Het aanwijzen van specifieke onderdelen van een departement heeft immers als nadeel dat de desbetreffende regelgeving telkens moet worden aangepast indien er wijzigingen in de benaming van het dienstonderdeel of de organisatie van het departement plaats vinden.

De definitie van het begrip stralingsincident werd voorheen opgenomen in de diverse vergunningen onder het Besluit stralingsbescherming. In overleg met de Arbeidsinspectie en het betrokken veld is de onderhavige algemene definitie geformuleerd waarin de verscheidene mogelijke incidenten met ioniserende straling zijn gebundeld.

Onderdeel B

Ingevolge artikel 1a, onderdeel b, is het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen niet van toepassing op het vervoeren van radioactieve stoffen binnen een inrichting of locatie indien het vervoer is onderworpen aan regelgeving die op die inrichting van toepassing is en het vervoer niet via de openbare weg plaatsvindt. Uit de formulering van artikel 2, onderdeel b, van het Besluit stralingsbescherming is echter niet duidelijk af te leiden dat het vervoer van radioactieve stoffen binnen een locatie in plaats daarvan binnen de werkingssfeer van het Besluit stralingsbescherming valt. De onderhavige wijziging herstelt deze omissie.

Onderdeel C

De wijziging van artikel 3 houdt verband met het doordelegeren van technische voorschriften die nu nog in het Besluit stralingsbescherming zijn opgenomen. Het (deels) nieuwe artikel biedt een grondslag om de oorspronkelijke technische bijlagen, die nu nog in het Besluit stralingsbescherming zelf zijn opgenomen, in het vervolg op het niveau van een ministeriële regeling vast te stellen.

Onderdeel E

Met de onderhavige wijziging van artikel 6 worden het tweede en derde lid omgewisseld. Hiermee wordt beoogd duidelijker weer te geven welke dosisbeperkingen gelden voor leden van de bevolking (personen buiten de locatie) bij het verrichten van vergunningsplichtige en meldingsplichtige handelingen.

Ingevolge artikel 6, vierde lid, is de Minister van EZ bevoegd bij ministeriële regeling andere dosisbeperkingen vast te stellen voor de daarbij aangegeven categorieën van handelingen, taken of functies. Dosisbeperkingen kunnen echter ook betrekking hebben op werkplekken (in verband met de blootstelling van werknemers). Ten aanzien van deze dosisbeperkingen is derhalve niet de Minster van EZ, maar de Minster van SZW exclusief bevoegd. Met de onderhavige wijziging wordt derhalve aan de Minister van SZW de bevoegdheid tot het vaststellen van dosisbeperkingen bij regeling toegekend.

Onderdelen G, H en I

De wijzigingen in de artikelen 7 en 7a en de toevoeging van de artikelen 7b tot en met 7f houden verband met de vereenvoudiging en hervorming van de registratieplicht voor stralingsbeschermingsdeskundigen. Ingevolge de vereenvoudigde registratieplicht hoeft niet meer iedere stralingsdeskundige, zoals destijds beoogd, in een register ingeschreven te worden, maar is de registratieplicht beperkt tot de algemeen coördinerend deskundige en de coördinerend deskundige. De registratieplicht voor deze categorieën deskundigen, die met name de beheersing van meer risicovolle stralingstoepassingen voor mens en milieu tot hun werk- of aandachtgebied hebben, is neergelegd in de artikelen 7b en 7c. Artikel 7 ziet dientengevolge alleen nog op de registratie van stralingsartsen. De splitsing van de registratieplicht voor stralingsartsen en deskundigen in twee aparte artikelen beoogt ook duidelijker weer te geven dat beide registratieplichten berusten op verschillende grondslagen in de Kernenergiewet. De registratieplicht voor stralingsartsen vindt zijn grondslag in artikel 32 van de Kernenergiewet, terwijl de registratieplicht voor stralingsbeschermingsdeskundigen berust op artikel 69 van de Kernenergiewet.

Ingevolge het oorspronkelijke artikel 7, eerste lid, worden stralingsartsen door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ingeschreven in een door deze minister gehouden register. Dit register is reeds ingesteld en verder uitgewerkt in de Regeling voorzieningen stralingsbescherming werknemers. Met ingang van 1 januari 2014 wordt het beheer van dit register en de inschrijving van stralingsartsen daarin belegd bij het Agentschap NL onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken.

Voor wat betreft het register voor stralingbeschermingsdeskundigen geldt ingevolge artikel 69 van de Kernenergiewet dat het register wordt aangewezen door de Ministers van EZ, SZW en VWS gezamenlijk. In artikel 7e, eerste lid is neergelegd dat de Minister van EZ is belast met het beheer van een register waarin een algemeen coördinerend deskundige of coördinerend deskundige wordt ingeschreven. Om duidelijk weer te geven dat het voornoemde register aangemerkt moet worden als een register als bedoeld in artikel 69 Kernenergiewet, is het gelet op de formulering van artikel 69 van de Kernenergiewet tevens noodzakelijk om het register als zodanig aan te wijzen door middel van een aanwijzingsbesluit van de Ministers van EZ, SZW en VWS. Artikel 7e, derde lid, biedt tot slot de mogelijkheid aan de drie bovengenoemde Ministers om nadere regels met betrekking tot het beheer en de inrichting van het register vast te stellen.

Als gevolg van de vereenvoudiging van de registratieplicht voor stralingsbeschermingsdeskundigen geldt voor de toezichthoudend deskundige ingevolge artikel 7c geen registratieplicht, maar de verplichting om te beschikken over een diploma, certificaat of een ander getuigschrift ter afsluiting van een opleiding op het gebied van stralingsbescherming bij een erkende instelling. Deze verplichting vloeit voort uit Richtlijn 96/29/Euratom. De erkenning van deze instellingen is neergelegd in artikel 7f en wordt opgedragen aan de Minister van EZ. Het tweede lid van artikel 7f bevat een delegatiegrondslag om nadere regels te stellen betreffende de erkenning van deze instellingen en de inrichting van opleidingen op het gebied van stralingsbescherming. De ministeriële regeling ter invulling van deze delegatiegrondslag zal in de plaats komen van de thans geldende Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen. De artikelen 7a en 7d bepalen tot slot dat een persoon die onderdaan is van een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, ingeschreven wordt in het register voor stralingsartsen respectievelijk stralingbeschermingsdeskundigen indien deze persoon volgens artikel 6 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties beschikt over kwalificaties die gelijkwaardig zijn aan de kwalificaties waarin ingevolge artikel 7, 7b of 7c moet worden voldaan om in het register te worden ingeschreven. Het register voor algemeen coördinerend deskundigen en coördinerend deskundigen wordt in de loop van 2013 operationeel. De verplichting voor algemeen coördinerend deskundigen en coördinerend deskundigen om in dit register te zijn ingeschreven vangt aan vanaf 1 januari 2015.

Onderdeel J

Dit onderdeel is het gevolg van de wens om de uitvoering van taken door de overheid in gevolge dit besluit, te bundelen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken. De bevoegdheid tot erkenning van dosimetrische diensten zal met ingang van 1 januari 2014 worden toegekend aan het Agentschap NL onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijft tot 1 januari 2014 verantwoordelijk voor de uitvoering van de erkenning van een dosimetrische dienst.

Onderdeel K

Ingevolge het nieuwe tweede lid is een toezichthoudend deskundige verplicht om zich op gezette tijden te laten bij- en of nascholen. Deze verplichting is door de Gezondheidsraad geadviseerd als alternatief voor een verplichte registratie van deze categorie deskundigen en beoogt een permanente kwaliteitsborging van de deskundigheid op het gebied van stralingsbescherming te realiseren.

In het vierde lid (nieuw) wordt de dubbele ontkenning geschrapt. Ingevolge de nieuwe formulering zijn de bepalingen met betrekking tot de deskundigheid alleen van toepassing op handelingen die volgens het Besluit stralingsbescherming meldingsplichtig of vergunningsplichtig zijn. Omdat handelingen waarvoor geen vergunning of melding is vereist geen risico’s met zich meebrengen, is het logischerwijs niet wenselijk om voor deze handelingen deskundigheid op het gebied van stralingsbescherming te eisen.

Onderdeel L

Op grond van artikel 10, tweede lid, mag een nieuwe of gewijzigde bron niet in gebruik worden genomen voordat een acceptatietest door de (geregistreerd) deskundige is verricht, gevolgd door diens toestemming om de bron in gebruik te nemen. Deze acceptatietest is voorgeschreven om te waarborgen dat de deskundige zich ervan overtuigt dat de bron voor gebruik weer in goede staat is voor de uitvoering of hervatting van de handeling. Als gevolg van de wijziging van het tweede lid kan de acceptatietest nu door zowel een geregistreerd (coördinerend) deskundige als door een toezichthoudend deskundige (uit het eigen bedrijf) worden verricht. Om te waarborgen dat ook in het geval dat de acceptatietest wordt uitgevoerd door een toezichthoudend deskundige en een adequaat beschermingsniveau wordt gehanteerd, wordt in het eerste lid bepaald dat de coördinerend deskundige adviseert over de inhoud van de acceptatietest.

Met de wijziging van artikel 10, derde lid, wordt de verplichting om een risicoanalyse te verrichten nader gepreciseerd; de risicoanalyse betreft zowel blootgestelde als niet blootgestelde werknemers. Daarnaast is in lijn met de herziening van de registratieplicht voor stralingsbeschermingsdeskundigen bepaald dat deze risicoanalyse moet worden opgesteld door een (geregistreerd) coördinerend deskundige. De bevindingen van de risicoanalyse worden ingevolge het nieuwe vierde lid vastgelegd in een beheerssysteem, waarin alle documenten en rapporten in het kader van de stralingsbescherming in een onderneming worden ondergebracht. De ondernemer mag zelf kiezen op welke wijze hij dit beheerssysteem inricht. Deze voorschriften zullen vanaf 1 januari 2015 moeten worden nageleefd.

Omdat het wenselijk is dat risicoanalyse, gezien de gevaren van ioniserende straling, in sommige opzichten verder gaat dan de reguliere risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet, is in het nieuwe vijfde lid een delegatiegrondslag opgenomen om nadere regels vast te kunnen stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van een risicoanalyse. De Ministers van SZW en EZ kunnen een ministeriële regeling vaststellen waarin de doelvoorschriften voor de uitvoering van een risicoanalyse voor werknemers en de omgeving worden vastgelegd. Hiermee wordt ook getracht een handreiking aan het bedrijfsleven te doen zodat het voor ondernemers en stralingsbeschermingsdeskundigen kenbaar wordt hoe aan deze reeds bestaande verplichting verder invulling kan worden gegeven.

Onderdeel M

Artikel 11, vijfde lid, onder 1˚, verplicht een ondernemer om elke twee maanden, indien de bron minder dan een keer per twee maanden wordt gebruikt, te controleren of een hoogactieve bron aanwezig is op de plaats waar deze bron wordt toegepast of opgeslagen. Met de wijziging van artikel 11, vijfde lid, wordt deze termijn verruimd van elke twee maanden naar eens per kwartaal.

Onderdeel N

Met de onderhavige wijziging wordt de verplichting uit (oud) artikel 11, zevende lid, in een apart artikel vastgelegd en verduidelijkt. Ingevolge het nieuwe artikel 11a stelt een ondernemer voldoende financiële middelen en faciliteiten ter beschikking aan alle deskundigen of de stralingsbeschermingseenheid die met de uitvoering van de bescherming tegen ioniserende straling zijn belast. Deze verplichting strekt ertoe te waarborgen dat een stralingsbeschermingsdeskundige of stralingseenheid de taken met betrekking tot de bescherming tegen ioniserende straling naar behoren kan uitvoeren.

Onderdeel O

Ondernemers die handelingen of werkzaamheden uitvoeren die een uitgebreide bescherming tegen ioniserende straling vragen, kunnen worden verplicht om een stralingsbeschermingseenheid in te richten, waarbinnen een stralingsbeschermingsdeskundige verantwoordelijk is voor de uitvoering van de taken van deze eenheid. Om te waarborgen deze stralingsbeschermingsdeskundige van voldoende niveau is, wordt met de wijziging van artikel 12, tweede lid, onderdeel a, voorgeschreven dat in een stralingsbeschermingseenheid een algemeen coördinerend deskundige werkzaam is. Het nieuwe onderdeel b geeft vervolgens de mogelijkheid om extra deskundigheid bij deze eenheid te betrekken, afhankelijk van de desbetreffende toepassing en het aantal gebruikte bronnen in de onderneming. Omdat het hierbij gaat om toepassingen van uiteenlopende aard, wordt de norm «voldoende stralingsbeschermingsdeskundigheid» verder uitgewerkt in de vergunningvoorschriften voor de desbetreffende handeling of werkzaamheid.

Onderdeel P

Voorheen was de verplichting om stralingsincidenten te melden opgenomen in de voorschriften bij de verscheidene vergunningen onder het Besluit stralingsbescherming. Nu door de wijzigingen in dit besluit niet alle bronnen meer vergunningsplichtig zijn, is het noodzakelijk om de verplichting om stralingsincidenten te melden om te zetten in een algemene regel en deze op te nemen in het besluit. Artikel 12a strekt hiertoe en stelt één centrale instantie in waar meldingen van stralingsincidenten en ongevallen gedaan kunnen worden: het meldpunt stralingsincidenten. Dit centrale meldpunt zal worden beheerd door een door de Minister van EZ aangewezen instantie, thans is dit meldpunt onderdeel van de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Onderdeel Q

Met dit onderdeel wordt artikel 13 opnieuw geformuleerd en worden voorschriften toegevoegd over de wijze waarop een stralingsincident of een ongeval met een bron, of een radiologische noodsituatie moet worden gemeld en welke maatregelen kunnen worden genomen om verdere risico’s voor mens en omgeving te beperken. Ook hier geldt dat deze algemene regels noodzakelijk zijn nu de vergunningsplicht voor bepaalde ingekapselde bronnen is omgezet in een meldingsplicht.

Onderdeel S

Artikel 14 is opnieuw geformuleerd om enkele wetstechnische verbeteringen in de verschillende leden aan te brengen. Daarnaast wordt een inhoudelijke wijziging aangebracht in het eerste lid. Uitgangspunt van dit artikel is dat bronnen onder controle zijn van een ondernemer, die over voldoende deskundigheid beschikt om verantwoord met de bron om te gaan. Wanneer dit niet langer het geval is, door bijvoorbeeld ontvreemding van de bron, wordt dit aangemerkt als een situatie die ernstige gevaren met zich mee brengt. Op grond van het oude eerste lid was een ondernemer reeds verplicht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat bronnen zoekraken, worden ontvreemd of ongewild worden verspreid. Met de voorgestelde wijziging van het eerste lid wordt deze zorgplicht uitgebreid met de verplichting om, in het geval een bron toch zoekraakt, wordt ontvreemd of ongewild wordt verspreid, alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de bron weer onder zijn controle te brengen.

Onderdeel T

De artikelen 14a en 14b regelen de verplichting voor een ondernemer die geen handelingen met een radioactieve bron (een ingekapselde bron of een toestel) meer verricht of gaat verrichten, om dit zo spoedig mogelijk te melden bij het bevoegde gezag en zich te ontdoen van de radioactieve bron. Het zich ontdoen van de radioactieve bron moet zo spoedig mogelijk plaatsvinden, maar uiterlijk binnen twee jaar na beëindiging van de handeling. Deze verplichting wordt ingevoerd omdat vanuit het oogpunt van risicobeheersing in verband met de ontvreemding van bronnen, maar ook vanwege de stralingsbescherming van mens en omgeving, de aanwezigheid van ongebruikte bronnen niet gewenst is. Nadat de ondernemer zich van de bron heeft ontdaan zal de vergunning voor deze bron worden ingetrokken. De bovengenoemde verplichting werd voorheen, al dan niet met een andere formulering, opgenomen in de diverse vergunningen. Met het vastleggen van deze verplichting in algemene regels wordt beoogd uniformiteit te creëren en de handhaving te vereenvoudigen.

Onderdeel U

Artikel 15, zesde lid, wordt toegevoegd om ervoor te zorgen dat ook werknemers en andere personen op de werkplek die de Nederlandse taal niet machtig zijn, kennis kunnen nemen van de instructies ter bescherming tegen ioniserende straling.

Onderdelen V en W

Met de onderhavige wijziging van artikel 18 wordt ervoor gekozen om de algemene regels ten aanzien van meldingsplichtige toestellen in het eerste lid te schrappen en de delegatiegrondslag uit het tweede lid nader te specificeren. Artikel 18 heeft betrekking op maatregelen die de ondernemer moet treffen ten aanzien van de opstelling, afscherming en werkwijze van een toestel om te voorkomen dat door verstrooide straling (straling die na interactie met materie van richting is veranderd) schade wordt toegebracht aan werknemers of leden van de bevolking. Omdat deze technische voorschriften regelmatig aanpassing behoeven naar de stand der techniek en kan verschillen per toepassing of toestel, worden deze voorschriften voortaan vastgesteld bij ministeriële regeling. Artikel 19 is ook geformuleerd vanuit deze gedachte, met dien verstande dat de voorschriften voor ingekapselde bronnen voorheen niet in een algemeen verbindend voorschrift waren vastgelegd, maar als voorschriften bij een vergunning werden opgenomen.

Onderdeel X

In de huidige formulering van artikel 20, eerste lid wordt abusievelijk ook naar werkzaamheden verwezen. Nu uit artikel 101, dat een algemene strekking heeft, reeds volgt dat het voorschrift in artikel 20, eerste lid, ook van toepassing is op werkzaamheden, is verwijzing overbodig en wetstechnisch gezien onwenselijk. Artikel 101 bepaalt immers expliciet welke bepalingen in het Besluit stralingsbescherming van toepassing zijn op werkzaamheden. Met de onderhavige wijziging wordt dit hersteld.

Onderdeel Z

Het kan voorkomen dat een hoogactieve bron een dusdanig formaat heeft dat niet alle informatie goed zichtbaar daarop kan worden aangebracht. De redelijkheid gebiedt daarom dat de desbetreffende fabrikant deze gegevens zo «goed mogelijk» aanbrengt.

Onderdeel AA

Dit onderdeel legt de basis voor het register voor beveiligingsdeskundigen. Op basis van de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen zijn al eisen vastgesteld waaraan beveiligingsdeskundigen moeten voldoen. Deze beveiligingsdeskundigen dienen derhalve bij inwerkingtreding van dit besluit te worden ingeschreven in het register. Inwerkingtreding van deze regels is voorzien op 1 januari 2014. Regels waaraan de beveiliging ten aanzien van het voorhanden hebben van radioactieve stoffen, bestemd voor handelingen waarvoor ingevolge artikel 24 of artikel 25 een vergunning vereist is, moet voldoen komen tot stand op basis van het eerste lid van artikel 20ca. Op basis van dit lid is worden de eisen waaraan een beveiligingsdeskundigen moet voldoen in de toekomst verder ingevuld.

Onderdeel AB

Omdat de procedurele voorschriften voor vergunningen in de artikelen 43 en 44 grotendeels komen te vervallen en opnieuw worden vastgesteld bij ministeriële regeling, wordt de verwijzing in het eerste lid naar artikel 44, zevende lid, aangepast.

Een ondernemer moet op grond van artikel 20d, eerste lid, financiële zekerheid stellen voor de kosten die zijn verbonden aan het veilig afvoeren van zijn hoogactieve bronnen voor het geval hij daartoe zelf niet meer in staat is of voor het geval de beoogde ontvanger van de afgedankte hoogactieve bronnen niet meer in staat is de bronnen terug te nemen. Met de onderhavige wijziging wordt het voorschrift dat een ondernemer met een hoogactieve bron elke wijziging van zijn financiële zekerstelling binnen vier weken aan het bevoegde gezag moet melden in het kader van de vermindering van administratieve lasten geschrapt. Hiermee wordt tevens aansluiting gezocht bij Richtlijn2003/122/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2003 inzake de controle op hoogactieve ingekapselde radioactieve bronnen en weesbronnen (PbEU 2003, L 346), nu deze richtlijn een dergelijke verplichting ook niet voorschrijft.

Onderdelen AC en AD

Het (nieuwe) artikel 21, derde lid, voorziet in een vrijstelling van de meldingsplicht voor handelingen met bronnen in die gevallen dat een ondernemer een handeling reeds heeft gemeld in het kader van de vergunningaanvraag voor die handeling of in het jaarverslag behorende bij deze (verzamel- of complex)vergunning. Hiermee wordt voorkomen dat ondernemers handelingen met bronnen dubbel moeten melden.

Onderdelen AE en AF

Met de toevoeging van artikel 23, derde lid, onderdeel d, en artikel 25, tweede lid, onderdeel c, zijn de handelingen beschreven in deze nieuwe onderdelen niet langer vergunningsplichtig; voor deze handelingen met toestellen en ingekapselde bronnen geldt ingevolge artikel 21, eerste lid, een meldingsplicht. In het algemene deel van de toelichting wordt deze keuze gemotiveerd.

Onderdelen AH, AI en AJ

De artikelen 27 tot en met 34 zien op het gebruik van radioactieve stoffen in aanwijsinstrumenten (uurwerken of navigatie-instrumenten) en handelingen met deze aanwijsinstrumenten zelf. Omdat deze gebruiksartikelen zich direct en langdurig op of bij een persoon bevinden, gelden hiervoor speciale voorschriften. Uit het onderzoek «Evaluatie productregelingen Besluit stralingsbescherming en andere vragen» (OpdenKamp 2010; IKC-nummer 44475) is echter gebleken dat deze voorschriften voor aanwijsinstrumenten in de praktijk niet toepasbaar en handhaafbaar zijn. Derhalve worden deze artikelen grondig herzien.

Aan artikel 28 wordt een nieuw onderdeel toegevoegd (onderdeel e) dat bepaalt dat voor een aanwijsinstrument de in artikelen 24, onder b, en 27 gestelde verboden niet gelden indien hierop de aangewezen merktekens of waarschuwingstekens zijn aangebracht. Deze regel vormt dus een uitzondering op het verbod om radioactieve stoffen toe te voegen aan producten bestemd voor gebruik op of in de directe omgeving van personen en het verbod om voor verlichtingsdoeleinden radionucliden toe te voegen aan een aanwijsinstrument. Daarnaast is in het kader van de vermindering van administratieve lasten onderdeel f van artikel 28 aangepast. Met de onderhavige wijziging wordt de norm voor ontheffing van de voorgenoemde verboden verlicht van 100 naar 500 aanwijsinstrumenten.

Als gevolg van de herziening van de vigerende voorschriften voor aanwijsinstrumenten komen de artikelen 30 tot en met 34 te vervallen. Ook artikel 29, eerste lid, komt vervallen nu dit lid abusievelijk deels een duplicatie is van artikel 28. De bepaling in artikel 34 is vanuit redactioneel oogpunt in de plaats gekomen van het oude artikel 29, eerste lid. Deze bepaling moet voorkomen dat de aanwijsinstrumenten die in Nederland niet meer mogen worden geproduceerd, alsnog op de Nederlandse markt worden gebracht. Tot slot wordt in het (nieuwe) derde lid de Minister van EZ de mogelijkheid geboden om nadere regels vast stellen met betrekking tot aanwijsinstrumenten. Deze algemene delegatiegrondslag vervangt de aparte delegatiegrondslagen die voorheen in de artikelen 30 tot en met 34 waren opgenomen. De reeds bestaande Regeling radionucliden bevattende aanwijsinstrumenten en Regeling gebruiksartikelen stralingsbescherming zullen in dit kader worden samengevoegd en vereenvoudigd in de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming EZ.

Onderdeel AK

Artikel 35 van het Besluit stralingsbescherming bevat een verbod voor het lozen van radioactieve stoffen op of in de bodem. Het artikel bevat tevens een uitzondering op dit verbod wanneer de hoeveelheid radioactieve stoffen bij het verlaten van het lozingspunt minder bedraagt dan 10-6 radiotoxiteitsequivalent voor ingestie als bedoeld in een bij ministeriële regeling vastgestelde waarde. De uitzondering van het verbod bevatte voorheen geen termijn om mee te beoordelen of sprake was van een uitzondering op het verbod. De toelichting bij dit artikel gaf echter wel al aan dat bij deze beoordeling een kalenderjaar moet worden gehanteerd. Deze wijziging bevestigt deze toelichting en verduidelijkt in de regelgeving dat enkel van een uitzondering op het lozingsverbod in de bodem sprake kan zijn wanneer de totaal in een kalenderjaar geloosde hoeveelheid radioactieve stoffen bij het verlaten van het lozingspunt minder bedraagt dan 10-6 radiotoxiteitsequivalent voor ingestie als bedoeld in een bij ministeriële regeling vastgestelde waarde.

Onderdeel AL

Met de wijziging van artikel 37, vierde lid, wordt benadrukt dat voor het terugzenden van hoogactieve ingekapselde bronnen naar de leverancier de voorschriften in artikel 11, zesde lid, leidend zijn. Omdat artikel 37, vierde lid, ziet op alle ingekapselde bronnen kan onduidelijkheid bestaan over welke voorschriften voor hoogactieve ingekapselde bronnen in acht moeten worden genomen.

In het vijfde lid, onderdeel a, is abusievelijk het woord «gebruik» opgenomen, terwijl artikel 37 alleen ziet op product- of materiaalhergebruik in het kader van het zich ontdoen van radioactieve stoffen. De onderhavige wijziging herstelt dit.

Onderdeel AN

De weigeringsgronden voor een vergunningaanvraag voor radioactieve stoffen of toestellen worden met deze wijziging van artikel 39 uitgebreid met de eisen die gelden voor deskundigheid bij het verrichten van handelingen en met het handhaven van dosislimieten voor blootgestelde werknemers en werknemers. In het vigerende artikel zijn de weigeringsgronden alleen beperkt tot het niet of niet voldoende naleven van de algemene stralingsbeschermende principes van rechtvaardiging (artikel 4), optimalisatie (artikel 5) en dosislimieten voor leden van de bevolking. Het is wenselijk de weigeringsgronden uit te breiden door ook te verwijzen naar (het niet in acht nemen van) dosislimieten voor werknemers en het (niet hebben) van de voorgeschreven deskundigheid in de onderneming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bevoegde gezag een ondernemer, die niet de voorgeschreven deskundigheid in zijn onderneming beschikbaar heeft, een vergunning kan weigeren.

Onderdeel AO

Dit nieuwe artikel maakt het mogelijk om een vergunning in te trekken indien er gedurende twee jaar geen handelingen met vergunde bronnen zijn verricht. Deze bevoegdheid is nodig om het bestaan van «loze» vergunningen tegen te gaan. Uit inspectierapporten blijkt namelijk dat ondernemers in de praktijk in het bezit zijn van een geldige vergunning, terwijl deze niet meer actief wordt gebruikt. Uit oogpunt van non-proliferatie, beveiliging en stralingsbescherming is de aanwezigheid van ongebruikte bronnen in een onderneming niet gewenst.

Onderdelen AP en AQ

Met de wijziging van artikel 40 wordt beoogd de procedurele voorschriften voor meldingen op grond van het Besluit stralingsbescherming te uniformeren. Daarnaast is het wenselijk dat deze voorschriften verder worden uitgewerkt en aangepast. Gezien de aard van de voorschriften zijn de artikelen 41 en 42 geschrapt en zal op grond van artikel 40, tweede lid, een regeling worden vastgesteld waarin de procedurele voorschriften voor meldingen verder worden uitgewerkt.

Onderdeel AR

Artikel 44 wordt met de onderhavige wijziging aanzienlijk vereenvoudigd. Ook hier is gekozen om de procedurele voorschriften voor vergunningen nader uit te werken in een regeling vanwege het technische karakter van dergelijke voorschriften.

Onderdeel AU

Bij de uitvoering van het toezicht op artikel 50 is gebleken dat het gewenst is dat de ondernemer in zijn administratie niet alleen de resultaten van de metingen opneemt, maar dat hij ook de berekeningen zelf hierin opneemt. Op deze manier wordt een zo volledig mogelijk beeld verkregen van de gegevens die ten grondslag liggen aan het bepalen van de effectieve of equivalente doses ter becherming van leden van de bevolking tegen ioniserende straling. Omdat deze gegevens reeds beschikbaar zijn, leidt deze verplichting niet tot een toename van de administratieve lasten van de ondernemer.

Onderdelen AV, AY en BB

De wijzigingen van de artikelen 52, 56 en 71 houden verband met een ontwikkeling in de beroepspraktijk waarbij ook anderen dan (tand)artsen geacht worden verrichtingen aan te vragen waarbij gebruik wordt gemaakt van ioniserende straling. Daarbij dient met name te worden gedacht aan het aanvragen van röntgenfoto’s. Nu dat in de praktijk ook door anderen dan (tand)artsen zal geschieden, diende het Besluit stralingsbescherming daarop te worden aangepast. Het Besluit stralingsbescherming stelde in de artikelen 56 en 71 immers enkel eisen aan (tand)artsen die verrichtingen aanvragen waarbij gebruik wordt gemaakt van ioniserende straling. Deze eisen dienen te gelden voor al degenen die dergelijke verrichtingen aanvragen. Wie daartoe gerechtigd wordt geacht, wordt niet door het Besluit stralingsbescherming bepaald. Het regulerend kader daarvoor is de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Die wet bepaalt welke handelingen voorbehouden zijn tot uitvoering door bepaalde beroepbeoefenaren. Het aanvragen van verrichtingen waarbij gebruik wordt gemaakt van ioniserende straling, hoort daar evenwel niet toe. Het wordt dus aan de beroepspraktijk overgelaten (in veldnormen) te bepalen wie dergelijke aanvragen kan doen. Als in de uitvoeringspraktijk dergelijke verrichtingen worden aangevraagd, dan gelden voor de aanvrager op grond van het Besluit stralingsbescherming wel de eisen zoals opgenomen in de artikelen 56 en 71. Met de onderhavige wijziging is ter vervanging van de term «verwijzend (tand)arts» gekozen voor de term «verwijzend beroepsbeoefenaar» opdat voor iedere (toekomstige) beroepsbeoefenaar die op grond van veldnormen geacht wordt verrichtingen aan te vragen waarbij gebruik wordt gemaakt van ioniserende straling, de eisen van de artikelen 56 en 71 gelden.

Onderdeel AW

In artikel 54 stond abusievelijk dat ook een behandelend tandarts ingeschreven diende te zijn in het specialistenregister, bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Deze eis dient echter voorbehouden te zijn aan artsen. Tandartsen maken sinds jaar en dag veelvuldig gebruik van radiologische apparatuur in hun praktijk.

In artikel 54 stond daarnaast abusievelijk een koppeling aan alle specialistenregisters voor artsen, bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, terwijl de koppeling met het specialistenregister voor medische specialisten was beoogd. Dat laatste kan ook worden afgeleid uit de nota van toelichting bij artikel 54 (Stb. 2001, 397). Met de expliciete verwijzing naar het (specialisten)register voor medische specialisten is deze onduidelijkheid verholpen. Voor de volledigheid is het voorstel voor deze correctie voorgelegd aan de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT), de Orde van Medisch Specialisten (OMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG).

Daarnaast is een nieuw tweede lid opgenomen om duidelijk te maken dat de medisch gekwalificeerde beroepsbeoefenaren hun deskundigheidskwalificatie alleen kunnen behalen bij een opleiding die als zodanig op basis van artikel 7f is erkend.

Onderdeel AZ

Met de onderhavige wijziging wordt de tekst van artikel 58 verbeterd zodat deze in lijn is met artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van Richtlijn 97/43/Euratom. Hierdoor wordt verduidelijkt dat het optimalisatiebeginsel ook bij radiotherapeutische toepassingen een belangrijke rol speelt.

Onderdeel BA

Artikel 61, tweede lid, is weer teruggebracht tot de oorspronkelijke tekst zoals deze bij de totstandkoming van het Besluit stralingsbescherming luidde. Dit artikel ziet op de bescherming van vrijwilligers die een patiënt ondersteunen tijdens een blootstelling aan ioniserende straling met een toestel of een behandeling met radionucliden. Omdat de Minister van EZ mede verantwoordelijk is voor de ontslagnormen van patiënten die met radiofarmaca zijn behandeld, wordt bepaald dat de Minister van VWS een regeling op grond van het tweede lid moet vaststellen in overeenstemming met de Minster van EZ.

Onderdeel BC

Het nieuwe vierde lid preciseert de toewijzing van inwendige besmetting aan het exacte jaar van inname. Het gaat hier om inwendige besmetting van werknemers die jonger zijn dan 18 jaar, maar aangemerkt worden als B-werknemer omdat zij worden opgeleid voor een radiologisch beroep en daarbij doses kunnen ontvangen die hoger zijn dan de dosislimieten voor niet blootgestelde werknemers. Ingevolge het derde lid geldt voor deze personen een effectieve dosislimiet van 6 mSv per kalenderjaar. Er bestond echter onduidelijkheid over het precieze jaar waaraan de opgelopen inwendige besmetting kan worden toegerekend. Met de toevoeging van het vierde lid wordt deze onduidelijkheid weggenomen.

Onderdeel BD

Artikel 80, tweede lid is aangepast om beter aan te sluiten bij de bedoeling van artikel 10, tweede lid, van Richtlijn 96/29/Euratom. In dit (richtlijn)artikel wordt gesproken over een «relevant risico» voor de zogende vrouw en haar kind. Hiermee wordt bedoeld de toepassing van een open radioactieve stof waarvan het risico is aangetoond door gebruikmaking van een risicoanalyse. In de algemene toelichting is dit reeds nader toegelicht.

Onderdelen BE, BI en CG

Met de wijzigingen in de onderdelen BD, BH en CF worden verwijzingen naar specifieke dienstonderdelen binnen de verschillende departementen vervangen door een generieke verwijzing naar de bevoegde minister. Hiermee wordt voorkomen dat het besluit telkens moet worden gewijzigd indien de benaming van het desbetreffende dienstonderdeel verandert of komt te vervallen.

Onderdeel BF

De toevoeging van de woorden «in die ruimten» in het eerste en tweede lid van artikel 83 maakt duidelijk dat de mogelijk te ontvangen dosis voor een werknemer zich ook daadwerkelijk beperkt tot de gecontroleerde of bewaakte zone. De classificatie van de werkplek als gecontroleerde of bewaakte zone is bedoeld om de praktische organisatie van de stralingsbescherming te vergemakkelijken en wordt gebruikt om de aandacht van de desbetreffende werknemer te vestigen op de bijzondere voorschriften van de werkplek. Voorheen was echter niet duidelijk geregeld wanneer en hoe een eenmaal ingestelde gecontroleerde of bewaakte zone moet worden opgeheven. Het nieuwe vierde lid voorziet hierin. Op grond van dit lid moet de betreffende zonering worden opgeheven indien uit een risicoanalyse blijkt dat een ruimte niet langer voldoet aan de criteria die voor deze zone gelden. De ondernemer moet er dan tevens voor zorgen dat de handelingen met bronnen in deze ruimte worden gestaakt, vervolgens wordt deze ruimte wordt vrijgegeven en worden de gebruikte waarschuwingstekens verwijderd.

Onderdeel BH

Met de wijziging van artikel 87, tweede lid, vervalt de verplichting voor een ondernemer om de persoonlijke dosiscontrolemiddelen telkens ter uitlezing toe zenden aan de dosimetrische dienst. De ondernemer kan nu volstaan met het periodiek laten uitlezen door de dosimetrische dienst of het (zelf) uitlezen van de dosiscontrolemiddelen (ingeval van een elektronische dosismeter). Nadere voorschriften over het gebruik van dosiscontrolemiddelen zijn verder uitgewerkt in de Regeling stralingsbescherming werknemers.

Verder vervalt het vijfde lid omdat de verplichting tot het melden van een overbestraling van een werknemer is opgenomen in het nieuwe artikel 13, eerste lid.

Onderdeel BJ

Artikel 90 bevat een registratieplicht voor de ondernemer van gegevens van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende blootgestelde werknemers. Het nieuwe tweede lid voegt daaraan toe dat bepaalde gegevens (gemeten of bepaalde doses en resultaten van de ruimtemonitoring) moeten worden bewaard tot 30 jaar nadat de desbetreffende persoon de handelingen heeft beëindigd of tot het tijdstip waarop deze persoon de leeftijd van 75 jaar heeft bereikt of zou hebben bereikt. Hiermee wordt een omissie in het besluit hersteld en wordt artikel 90 in lijn gebracht met Richtlijn 96/29/Euratom, nu de verplichting om bovengenoemde gegevens te bewaren voorvloeit uit artikel 28 van deze richtlijn. In de praktijk wordt reeds op vrijwillige basis uitvoering gegeven aan deze verplichting, zodat hier nauwelijks sprake is van een lastenverzwaring voor ondernemingen.

Onderdeel BK

In de praktijk is het wenselijk gebleken dat de Minister van SZW naast regels voor de toegankelijkheid en het beheer van het Nationaal Dosisregistratiesysteem (NDRIS) ook nadere regels kan stellen over de werkwijze van het dosisregistratiesysteem. De onderhavige wijziging voorziet hierin.

Onderdeel BM

Als gevolg van de wijzigingen in dit onderdeel hoeft de uitslag van de individuele monitoring van een blootgestelde werknemer niet meer te worden verstrekt aan de deskundigen bedoeld in artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals bijvoorbeeld een preventiemedewerker. Op grond van artikel 93, eerste lid, onderdeel c, moet deze uitslag echter nog wel verstrekt worden aan de verantwoordelijke (toezichthoudend of coördinerend) deskundige.

Onderdeel BN

Artikel 94 verplicht een Nederlandse ondernemer om een onder zijn verantwoordelijkheid vallende A-werknemer, die in een andere lidstaat van de EU handelingen met stralingsrisico gaat verrichten, te voorzien van een geldig stralingspaspoort. Ingevolge het nieuwe derde lid moet de ondernemer er nu ook voor zorgen dat de doses straling die door de A-werknemer worden opgelopen tijdens zijn werkzaamheden in het buitenland daadwerkelijk door de buitenlandse ondernemer in het stralingspaspoort worden opgetekend. In aanvulling hierop moet de ondernemer er voor zorgen dat deze werknemer zijn stralingspaspoort tijdens zijn stralingswerk in het buitenland ook daadwerkelijk bij zich draagt. Het verdient aanbeveling deze afspraken schriftelijk vast te leggen.

Onderdeel BO

De wijzigingen in onderdeel BO betreffen wetstechnische aanpassingen. In artikel 95, tweede lid, is ten onrechte «werkzaamheden» opgenomen. Dit is een kennelijke verschrijving omdat uit het bestaande artikel 101 van het Besluit stralingbescherming al voortvloeit dat het voorschrift van artikel 95, tweede lid, ook van toepassing is op werkzaamheden.

Onderdeel BP

Artikel 100, eerste lid, is aangepast om de verwijzingen naar de desbetreffende artikelen over het opslaan van gegevens van de individuele monitoring, zowel reguliere, als monitoring na ontheffing als bedoeld in artikel 81, dan wel na een na een ongeval, van A-werknemers, in het desbetreffende medisch dossier, te verbeteren. De indirecte verwijzing naar artikel 95, tweede lid, bleek in de praktijk onduidelijk.

Onderdeel BQ

De wijzigingen in dit onderdeel betreffen wetstechnische wijzigingen. In artikel 101 is de verwijzing naar artikelen 27 tot en met 34 aangepast omdat de artikelen 30 tot en met 34 ingevolge dit wijzigingsbesluit komen te vervallen. Verder wordt een lid toegevoegd omdat de huidige formulering van artikel 101 er onbedoeld toe leidt dat de bepalingen die betrekking hebben op radioactieve stoffen van toepassing zijn op werkzaamheden die zijn vrijgesteld van de meldingsplicht of vergunningsplicht in hoofdstuk 8. Het nieuwe tweede lid herstelt dit.

Onderdelen BU en BX

Voor een toelichting op deze onderdelen wordt verwezen naar de toelichting bij de onderdelen AO en AP.

Onderdeel BY

Dit betreft een technische wijziging die noodzakelijk is als gevolg van het nieuwe artikel 3. Voor een toelichting wordt verwezen naar onderdeel C.

Onderdeel CA

Artikel 111 bevat bepalingen met het oog op de bescherming van vliegtuigbemanningen tegen de blootstelling aan kosmische straling. Abusievelijk is in het eerste lid, onderdeel d, niet vermeld dat de in dat onderdeel vermelde effectieve dosislimiet van 20 mSv per kalenderjaar, ook geldt voor werkzaamheden die onder de verantwoordelijkheid van de ondernemer worden verricht. De bemanning van een vliegtuig wordt namelijk stelselmatig blootgesteld aan kosmische straling tijdens het verrichten van reguliere arbeid (in de lucht). De onderhavige wijziging herstelt deze omissie.

Verder ontbrak in het tweede lid de verwijzing naar artikel 17. Dit artikel bepaalt dat, ter invulling van de artikelen 15 en 16, de ondernemer ervoor zorgt dat een werknemer (in dit geval de vliegtuigbemanning) kan deelnemen aan scholing op het gebied van stralingsbescherming. Daartegenover staat de inspanningsverplichting voor de werknemer om deze scholing ook daadwerkelijk te volgen en de instructies in acht te nemen.

Onderdeel CE

Met de wijzing van het eerste lid wordt de ondernemer verplicht om de gegevens over handelingen met stralingsbronnen onder te brengen in een stralingsbeheersysteem en wordt nader invulling gegeven aan de verplichting ingevolge artikel 28 van de Kernenergiewet. Daarbij wordt de inrichting van een beheersysteem overgelaten aan de ondernemer.

Aan het tweede lid wordt toegevoegd dat ook de risicoanalyse deel uit maakt van de administratie en dus aanwezig moet zijn in het stralingsbeheersysteem. Dit voorschrift sluit aan bij de praktijk, nu ondernemers in het stralingsveld dit voorschrift reeds veelvuldig toepassen.

Onderdeel CF

De herformulering van artikel 121 houdt verband met de vereenvoudiging van de voorschriften met betrekking tot industriële radiografie (definitie is opgenomen in artikel 1, eerste lid). Omdat industriële radiografie vaak plaatsvindt op wisselende locaties vormt het aantal opnamen het uitgangspunt voor de berekening van de stralingsbelasting van de omgeving. Derhalve is ingevolge het nieuwe artikel 121 degene die industriële radiografie verricht, verplicht om een administratie van deze handelingen bij te houden. Vaak zullen dit gespecialiseerde bedrijven zijn, waardoor het in de praktijk dikwijls een externe stralingsdeskundige zal die deze handelingen verricht binnen de inrichting.

Het vierde lid voorziet tot slot in de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen met betrekking tot de administratie, die nu grotendeels nog in het besluit zelf zijn opgenomen. Gezien de technische aard van deze voorschriften wordt ervoor gekozen om deze op het niveau van een ministeriële regeling vast te stellen.

Onderdeel CH

De aanvulling van artikel 123 betreft een verruiming van de ontheffingsmogelijkheid voor de bevoegde ministers ten aanzien van verschillende artikelen in dit besluit. De laatste jaren is gebleken dat in bepaalde uitzonderlijke gevallen de behoefte bestaat om van bepaalde regels af te kunnen wijken, omdat toepassing hiervan tot onredelijke resultaten leidt. Hierbij moet gedacht worden aan voorschriften die betrekking hebben op de toepassing van ioniserende straling in de medisch diagnostische of therapeutische omgeving (levenreddende handelingen, die nog niet zijn toegestaan, omdat de vergunning nog niet is aangepast), dan wel arbeidshygiënische voorschriften die in een bijzonder geval niet toegepast kunnen worden (hierbij kan gedacht worden aan waarschuwingssignalering die niet volgens de juiste voorschriften zijn aangebracht, maar waarbij werknemers geen risico lopen). Dit laatste geldt ook voor administratieve voorschriften die betrekking hebben op deze gevallen. Deze voorbeelden tonen aan dat de mogelijkheid waarin deze ontheffingen zich kunnen voordoen voornamelijk beperkt zullen blijven tot de voorschriften van hoofdstuk 6, 7, 8 en 10. Van de ontheffingsmogelijkheid zal zeer terughoudend, en onder de nodige restricties gebruik worden gemaakt. De hoofdstukken met een meer principieel karakter, zoals hoofdstuk 2 (rechtvaardiging en optimalisatie), of hoofdstuk 9 (interventies) vallen niet onder dit ontheffingsregime.

Onderdeel CK

Bij de totstandkoming van het Besluit stralingsbescherming in 2001 werd in artikel 132, eerste lid, voorzien in een overgangsregeling om de destijds erkende stralingsartsen in staat te stellen hun werkzaamheden als stralingsarts voort te zetten tot het moment waarop zij opnieuw geregistreerd zouden worden. Deze herregistratie heeft de afgelopen tien jaar plaatsgevonden en is voltooid, waardoor dit lid kan vervallen.

Onderdeel CL

Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel C.

Onderdeel CM

In dit onderdeel worden enkele aanpassingen gedaan in bijlage 2 (oud) die noodzakelijk zijn om de overige bijlagen te kunnen onderbrengen in een ministeriële regeling.

Artikel II

Onderdeel A

Met de onderhavige wijziging wordt de definitie van hoogactieve bron aangepast zodat deze overeenkomt met de definitie van dit begrip in het Besluit stralingsbescherming. Zie ook de toelichting bij artikel I, onderdeel A.

Onderdeel C

De verwijzing in artikel 18 naar bepaalde artikelen in het Besluit stralingsbescherming wordt aangepast, zodat de grond om een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de Kernenergiewet te weigeren omdat niet is voldaan aan de geldende voorwaarden betreffende rechtvaardiging, optimalisatie en dosislimieten in overeenstemming is met de weigeringsgrond voor een vergunning krachtens het Besluit stralingsbescherming. Voor een nadere toelichting op dit wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel AM.

Onderdeel D

Omdat ook artikel 19 van het Besluit stralingsbescherming voorschriften voor ingekapselde bronnen bevat, wordt dit artikel toegevoegd aan de verwijzing in artikel 19 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen. Dit artikel bepaalt welke bepalingen van het Besluit stralingsbescherming van overeenkomstige toepassing zijn op het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen.

Artikel III

Onderdelen A, G en P

Ingevolge het aangepaste artikel 4c dient een ondernemer die een radioactieve stof vervoert, dit vervoer te melden aan de Minister van EZ voor de aanvang van dat vervoer. Er zijn echter ondernemers die jaarlijks vele transporten uitvoeren en waarvan het vooraf melden van ieder individueel transport niet praktisch is. Om hieraan tegemoet te komen wordt de globale melding geïntroduceerd. Met deze melding kan een ondernemer een reeks van transporten melden die hij in een bepaalde periode (maximaal 12 maanden) verwacht uit te voeren. De globale melding moet worden gedaan voorafgaand aan het eerste transport in die periode. De ondernemer houdt daarnaast een administratie bij van de daadwerkelijk uitgevoerde transporten. Omdat het aantal transportmeldingen afneemt is dit een lastenverlichting voor zowel de betrokken ondernemers als de bevoegde autoriteit (AgentschapNL).

Onderdeel C

Met de onderhavige wijziging wordt de grond om een vergunning krachtens het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen te weigeren omdat niet is voldaan aan de geldende voorwaarden betreffende rechtvaardiging, optimalisatie en dosislimieten, aangepast. Voor een nadere toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel AM.

Onderdeel D

In artikel 3, eerste lid, is abusievelijk nagelaten om de voorschriften voor een aanvraag om een vergunning tevens van toepassing te verklaren op het vervoeren of voorhanden hebben bij de opslag in verband met het vervoer van ertsen, terwijl hiervoor wel een vergunningsplicht geldt. Met de onderhavige wijziging van de aanhef en de onderdelen c, g en l wordt deze omissie hersteld.

Het nieuwe onderdeel e wordt toegevoegd met het oog op de beoordeling van de rechtvaardiging van een bepaald vervoer. Om te kunnen beoordelen of een vervoersvergunning kan worden afgegeven is het namelijk van belang dat ook de uiteindelijke bestemming (in geval van overladen) en het doel waarvoor de stoffen of ertsen worden gebruikt in de aanvraag voor een vergunning worden vermeld.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen zijn, ten aanzien van een kernongeval dat plaats vindt op het grondgebied van Nederland, de verzender en de vervoerder van de bij dat ongeval betrokken nucleaire stoffen, alsmede degene die die stoffen ten tijde van het ongeval voorhanden had, hoofdelijk aansprakelijk voor de veroorzaakte schade. Uit artikel 4, eerste lid, vloeit voort dat aan een vergunning voor vervoer de voorschriften worden verbonden welke nodig zijn om te waarborgen dat degene die aansprakelijk is voor eventuele schade beschikt over een verzekering of andere financiële zekerheid ter dekking van die aansprakelijkheid. Omdat zowel de verzender en de vervoerder op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen aansprakelijk zijn ingeval van een (kern)ongeval, is het belangrijk dat duidelijkheid bestaat over welke partij (verzender of vervoerder) beschikt over een verzekering of financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid. De huidige verplichting ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel k, (na wijziging onderdeel l) om in de vergunningaanvraag de naam en het adres van degene die de verzekering of andere financiële zekerheid, bedoeld in artikel 4, verstrekt te vermelden, biedt deze duidelijkheid niet. Derhalve wordt dit onderdeel gewijzigd zodat in de vergunningaanvraag ook de naam en het adres van degene die de verzekering of financiële zekerheid zal afsluiten wordt vermeld.

Onderdeel E

In artikel 4 is de verplichting neergelegd om te beschikken over een genoegzame verzekering of andere financiële zekerheid, welke strekt tot dekking van de aansprakelijkheid voor schade op grond van een bijzondere wettelijke regeling van de aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie. Artikel 4 is destijds opgenomen in het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen omdat een wettelijke regeling voor aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie ontbrak. Met de totstandkoming van de Wet aansprakelijkheid Kernongevallen (Stb. 1979, 225) zijn de genoemde bedragen in artikel 4 echter obsoleet geworden, nu voornoemde wet tevens voorziet in de aansprakelijkheid voor kernongevallen tijdens het vervoer. Abusievelijk is echter nagelaten om artikel 4 aan te passen bij de totstandkoming van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen. Met de onderhavige wijziging wordt dit hersteld.

Onderdelen F en I

De regeling veiligheidsadviseur vervoer gevaarlijke stoffen is ingetrokken (Stcrt. 2012, 6412). De verwijzingen naar deze regeling kunnen dan ook komen te vervallen.

Onderdelen J en N

Vanuit het oogpunt van optimalisatie wordt in vergunningen het standaardvoorschrift opgenomen dat het vervoer plaats moet vinden langs een bepaalde route. In de praktijk komt het echter voor dat langs deze route ten gevolge van een onvoorzien voorval een onbelemmerde doorgang van het vervoer niet meer mogelijk is. In deze gevallen mag op grond van de (nieuwe) artikelen 7, tweede lid, onderdeel e, en 25, tweede lid, onderdeel e, onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken van de vooraf bepaalde route.

Onderdeel K en M

Artikel 13 voorziet in een vrijstelling van de vergunningplicht voor het vervoer van splijtstoffen en ertsen over de territoriale zee of niet-Nederlandse wateren. Met het toevoegen van onderdeel b aan het eerste lid, is nu ook het vervoer van splijtstoffen en ertsen van en naar België over de Westerschelde door Belgiëvaarders uitgezonderd van de vergunningplicht. Deze uitzondering is enkel van toepassing indien de vervoerder beschikt over een vergunning van de Belgische autoriteiten voor dit vervoer van splijtstoffen en ertsen. Het gaat hierbij om een invoervergunning die in België krachten het Koninklijk besluit van 24 maart 2009 tot regeling van de invoer, de doorvoer en de uitvoer van radioactieve stoffen wordt verleend. Door het toevoegen van artikel 23, eerste lid, sub c, is tevens het binnen en buiten Nederlands grondgebied door Belgiëvaarders uitgezonderd van vergunningplicht indien aan de voorwaarden van artikel 13 is voldaan.

Het nieuwe tweede lid voorziet in een meldplicht voor Belgiëvaarders. De melding zal in de praktijk bij AgentschapNL worden gedaan en bevat de informatie die nodig is om voldoende zicht te houden op de transporten van splijtstoffen en ertsen over de Westerschelde. Met behulp van het nummer en de geldigheidsdatum van de vergunning kan de Belgische vergunning bij de Belgische autoriteiten worden opgevraagd. Hierover zijn afspraken met de Belgische autoriteiten gemaakt.

De aansprakelijkheid ten aanzien van het vervoer dat als gevolg van deze aanpassing wordt vrijgesteld van de vergunningplicht is geregeld via het op 29 juli 1960 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie (Trb. 1983, 181). Ingevolge het Besluit vervoer is de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen onverkort van toepassing. De Nederlandse overheid is dan ook bevoegd tot het handhaven van deze regelgeving aan boord van deze schepen.

Het vervoer van bestraalde splijtstoffen of radioactieve afvalstoffen over de Westerschelde van en naar Antwerpen valt buiten de vrijstelling. Dit vervoer blijft op grond van het Besluit in-, uit-, en doorvoer van bestraalde splijtstoffen en radioactieve afvalstoffen onderworpen aan een Nederlandse vergunningplicht of goedkeuring.

Onderdeel L

Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel D, eerste alinea.

Onderdeel O

Het nieuwe zesde lid zorgt ervoor dat geneesmiddelen en gebruiksartikelen waaraan bij de productie en fabricage opzettelijk radioactieve stoffen zijn toegevoegd en waarvoor een vergunning voor het binnen en buiten het Nederlands grondgebied brengen of doen brengen is verleend, niet langer meldingsplichtig bij het vervoer van deze waren. Omdat deze geneesmiddelen en gebruiksartikelen aangemerkt worden als radioactieve stoffen vallen zij automatisch onder de meldingsplicht van artikel 4c. De onderhavige wijziging voorkomt dat bij het binnen of buiten Nederland brengen of doen brengen van deze waren zowel een meldingsplicht als vergunnigsplicht geldt.

Onderdeel R

De toevoeging van het nieuwe artikel 32B houdt verband met de handhaving van Verordening 1493/93 Euratom. Omdat een aantal artikelen van deze verordening directe en concrete verplichtingen voor vervoerders bevat, is het wenselijk om deze verplichtingen te handhaven via de reguliere (bestuursrechtelijke) instrumenten die voor het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en splijtstoffen beschikbaar zijn. Het onderhavige artikel voorziet hierin door in het besluit op te nemen dat het verboden is om in strijd te handelen met de verplichtingen neergelegd in de artikelen 4, 5 en 6 van Verordening 1493/93 Euratom.

Artikel IV

Onderdelen A en B

Als gevolg van de onderhavige wijzing vervallen de artikelen,7, 9 en 10 van het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 alsmede de definities voor ingekapselde bron en open bron. Daarmee vervalt de voor het verstrekken van een vergunning voor het verrichten van handelingen, werkzaamheden, het vervoer van radioactieve stoffen en het gebruik van toestellen. Voor een nadere toelichting op deze lastenverlichting wordt verwezen naar het algemene deel van de toelichting.

Onderdeel C

Het nieuwe artikel 10a voorziet op grond van artikel 74 van de Kernenergiewet in de mogelijkheid om een bijdrage te vragen voor de registratie van een stralingsarts en de erkenning als instelling voor één of meerdere opleidingen op het gebied van stralingsbescherming. Op basis van artikel 69, vijfde lid, onder c, van de Kernenergiewet, geeft artikel 7b tevens de mogelijkheid om een bijdrage te vragen voor de registratie van een stralingsbeschermingsdeskundige. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het profijtbeginsel. De hoogte van de bijdragen is vastgesteld aan de hand van de benodigde tijd bij de uitvoerende instantie om de desbetreffende registratie te verwerken. Tot op heden werden deze taken verricht door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het is de bedoeling deze taken in het vervolg te mandateren aan het AgentschapNL, waar uiteindelijk alle uitvoeringstaken voor de omgang met radioactieve stoffen en toestellen worden belegd.

Ten behoeve van de erkenning voor de dosimetrische dienst wordt een bijdrage voorgeschreven van € 5000. Bij de vaststelling van de bijdrage voor de erkenning van dosimetrische diensten is rekening gehouden met de uitvoerige procedure die dit met zich brengt. Dit soort erkenningen is maatwerk en vereist veel overleg en onderzoek. De bijdrage van € 5000,– per erkenning is afgeleid van de werkzaamheden en het tijdsbeslag dat de beleidsdirectie van SZW (die deze erkenning thans nog verzorgt) doorgaans nodig heeft. Verwacht wordt dat er voorlopig geen nieuwe Nederlandse dosimetrische diensten op de markt zullen komen. De laatste jaren zijn er juist diverse diensten met hun werkzaamheden gestopt.

Onderdeel D

De verwijzingen naar artikel 29 en 34 van de wet kunnen vervallen, omdat voor deze vergunningen geen bijdrage wordt gevraagd.

Artikel VIII

Dit artikel regelt het overgangsrecht voor handelingen met toestellen of radioactieve stoffen waarvoor op grond van het Besluit stralingbescherming, zoals dit luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, een vergunning is verleend of aangevraagd, maar die op grond van dit besluit slechts gemeld hoeven te worden. Voor deze handelingen geldt dat zij worden geacht te zijn gemeld overeenkomstig de voorschriften van het aangepaste besluit en dus geen nieuwe melding behoeven.

Artikel IX

Artikel IX voorziet in een overgangsbepaling voor diploma’s en opleidingen op het gebied van stralingsbescherming die zijn erkend op grond van de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen. De overgangsbepaling in het eerste lid continueert de destijds verleende erkenningen van de opleidingen tot 1 januari 2014. Het is de bedoeling dat voor deze datum opnieuw wordt beoordeeld of deze opleidingen in aanmerking komen voor erkenning op grond van het (nieuwe) artikel 7f en de nieuwe ministeriële regeling die in de plaats zal komen van de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen. In het tweede lid wordt bepaald dat diploma’s van opleidingen die zijn erkend op grond van de Tijdelijke regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen die zijn behaald voor de inwerkingtreding van dit besluit aangemerkt worden als een diploma, certificaat of getuigschrift van een erkende opleiding als bedoeld in artikel 7f.

Artikel XI

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Hiervoor is gekozen, omdat het gegeven de procedure van artikel 76 van de Kernenergiewet niet eenvoudig is te voorzien op welke termijn inwerkingtreding kan plaatsvinden. Het uitgangspunt is dat dit besluit conform artikel 76 van de Kernenergiewet zo spoedig mogelijk in werking treedt. Uitzondering op dit uitgangspunt is de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen G, J, I, artikel 7f, en AA dat is voorzien met ingang van 1 januari 2014. Artikel I, onderdelen I, artikelen 7b en 7c en L, onderdelen 1 tot en met 4, treden naar verwachting in werking met ingang van 1 januari 2015.

De Minister van Economische Zaken, H. G. J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven