Besluit van 11 juni 2004 tot wijziging van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (uitvoering Euratom-richtlijn basisnormen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 8 januari 2004, nr. MJZ2003132977, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op richtlijn nr. 96/29/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 159) en de artikelen 15c, derde lid, 16, eerste lid, 21, eerste en tweede lid, 29, eerste lid, 29a, derde lid, 31, eerste lid, 32, eerste, vierde en vijfde lid, 67, eerste lid, 76, derde lid, van de Kernenergiewet en artikel 8.41, tweede lid, van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 2 april 2004, nr. W08.04.0032/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 4 juni 2004, nr. MJZ 2004054618, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel g, vervalt.

2. De aanduidingen voor de onderdelen van het eerste lid vervallen; de omschreven begrippen worden in alfabetische volgorde geplaatst, iedere omschrijving wordt afgesloten met een punt-komma; het eerste lid wordt afgesloten met een punt.

3. In het eerste lid worden in de alfabetische rangschikking de volgende onderdelen ingevoegd:

collo: verpakking met radioactieve inhoud, gereed voor verzending;

handeling: vervoeren, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen, of voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer van een:

1°. splijtstof,

2°. erts,

3°. kunstmatige bron of

4°. natuurlijke bron, voorzover deze is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen,

uitgezonderd bij een interventie, een ongeval of een radiologische noodsituatie;

lid van de bevolking: een persoon uit de bevolking binnen of buiten een locatie, niet zijnde een werknemer gedurende zijn werktijd of een persoon die een radiologische verrichting ondergaat;

locatie: inrichting, als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, of als aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer of plaats, waar een handeling of een werkzaamheid wordt verricht;

ondernemer: degene onder wiens verantwoordelijkheid een handeling of werkzaamheid wordt verricht;

werkzaamheid: vervoeren, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen, of voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer van een natuurlijke bron, voorzover deze niet is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, uitgezonderd bij een interventie, een ongeval of een radiologische noodsituatie;.

4. Het tweede lid vervalt en het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

5. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 3. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «activiteit», «besmetting», «blootstelling», «effectieve dosis», «equivalente dosis», «gezondheidsschade», «radiologische verrichting» en «schade» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming.

  • 4. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «bron», «kunstmatige bron», «open bron» en «natuurlijke bron» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming, voorzover dat betrekking heeft op radioactieve stoffen.

  • 5. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «gehalte», «natuurlijk uranium», «verrijkingsgraad» en «verrijkt uranium» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen.

B

In artikel 1a, onder e, wordt «waarvan de activiteitsconcentratie lager is» vervangen door: waarmee werkzaamheden worden verricht, indien de activiteitsconcentratie daarvan lager is.

C

Na artikel 1b wordt in hoofdstuk I een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1c

Geen vergunning krachtens dit besluit wordt verleend indien:

a. niet aan de krachtens artikel 1b in samenhang met de artikelen 4, 5, 6 en 48 van het Besluit stralingsbescherming geldende voorwaarden betreffende rechtvaardiging, optimalisatie en dosislimieten is voldaan;

b. voor een lid van de bevolking dat zich buiten de locatie bevindt, als gevolg van de handeling of werkzaamheid waarvoor de vergunning is aangevraagd en ten gevolge van andere handelingen en werkzaamheden binnen en buiten deze locatie, een van de volgende doses wordt overschreden:

1°. een effectieve dosis van 1 mSv in een kalenderjaar, en met inachtneming daarvan:

2°. een equivalente dosis van 50 mSv in een kalenderjaar voor de huid gemiddeld over enig huidoppervlak van 1 cm2;

c. de handeling of werkzaamheid waarvoor de vergunning is aangevraagd, behoort tot een categorie die overeenkomstig de krachtens artikel 1b in samenhang met de in artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling als gerechtvaardigd is bekendgemaakt, maar het specifieke karakter van deze handeling of werkzaamheid op grond van artikel 4, eerste lid, van dat besluit niet gerechtvaardigd is.

D

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het vervoeren en het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer van splijtstoffen of ertsen, indien binnen de locatie:

    a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken splijtstoffen of ertsen lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 bij het VSG vermelde grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending, of

    b. de activiteitsconcentratie van die stoffen of ertsen lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 bij het VSG vermelde waarde voor de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden bestraalde splijtstoffen beoordeeld naar onbestraalde toestand.

  • 3. Het bij en krachtens artikel 25, derde, vierde en zevende lid, van het Besluit stralingsbescherming bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is in daarbij aangewezen categorieën van gevallen, waarin sprake is van een te hoog risico van blootstelling van werknemers of leden van de bevolking.

E

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onder c, komt te luiden: c. naam en adres van degene, voor wie de splijtstoffen bestemd zijn;.

2. Aan het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel l door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

m. indien een vergunning wordt aangevraagd voor een handeling die overeenkomstig de krachtens artikel 1b, in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming, geldende regeling alsgerechtvaardigd is bekendgemaakt, een verwijzing naar die bekendmaking;

n. een opgave van alle handelingen en werkzaamheden met splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen en toestellen binnen de locatie die meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn krachtens dit besluit, het Besluit stralingsbescherming of het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen.

3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien een vergunning wordt aangevraagd voor een handeling die niet of als niet-gerechtvaardigd is bekendgemaakt overeenkomstig de krachtens artikel 1b, in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling, omvat de aanvraag om een vergunning tevens een verzoek om rechtvaardiging van die handeling. De aanvraag om de vergunning bevat dan tevens de gegevens met betrekking tot de economische, sociale en andere voordelen van de betrokken handeling en met betrekking tot de gezondheidsschade die erdoor kan worden toegebracht, die nodig zijn met het oog op de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van de handeling.

F

In artikel 4, eerste lid, vervalt «of letsel».

G

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a

Aan een vergunning voor het vervoeren en het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer van splijtstoffen worden voorschriften verbonden als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag inzake fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7), indien het betreft:

a. onbestraald plutonium in hoeveelheden van meer dan 15 gram, tenzij het gehalte aan plutonium-238 meer bedraagt dan 80%;

b. onbestraald uranium, verrijkt tot 20% uranium-235 of meer, in hoeveelheden van meer dan 15 gram;

c. onbestraald uranium, verrijkt tot 10% uranium-235, maar tot minder dan 20%, in hoeveelheden van meer dan 1 kilogram;

d. onbestraald uranium, verrijkt tot boven het natuurlijk gehalte, maar tot minder dan 10% uranium-235, in hoeveelheden van meer dan 10 kilogram;

e. onbestraald uranium-233 in hoeveelheden van meer dan 15 gram;

f. bestraalde splijtstoffen.

H

Voor artikel 5 worden in paragraaf 2 twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4c

  • 1. De ondernemer die een radioactieve stof vervoert, meldt dit vervoer en het voorhanden hebben bij de opslag in verband met dat vervoer ten minste drie weken tevoren aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat en aan een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen instantie.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor het vervoeren of het voorhanden hebben bij de opslag in verband met dat vervoer van een kunstmatige bron of een natuurlijke bron, voorzover deze is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, indien:

    a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending,

    b. de activiteitsconcentratie van die stof lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde waarde voor de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen, of

    c. artikel 5 van toepassing is.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor het vervoeren of het voorhanden hebben bij de opslag in verband met dat vervoer van een natuurlijke bron, voorzover deze niet is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, indien:

    a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken natuurlijke bron lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending,

    b. de activiteitsconcentratie van de betrokken natuurlijke bron lager is dan tienmaal de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde waarde voor de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen, of

    c. artikel 5 van toepassing is.

  • 4. Het bij en krachtens artikel 25, derde, vierde, zevende en achtste lid, van het Besluit stralingsbescherming bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor bij ministeriële regeling aangewezen handelingen en werkzaamheden, die een beperkt risico van blootstelling van mensen tot gevolg hebben.

Artikel 4d

  • 1. Een melding, als bedoeld in artikel 4c, eerste lid, bevat in ieder geval:

    a. de naam en het adres van degene die de melding doet, alsmede van de afzender en de ontvanger van de betrokken radioactieve stof;

    b. de wijze van vervoer en opslag in verband met dat vervoer, waarop de melding betrekking heeft;

    c. de hoeveelheid radioactieve stoffen waarop de melding betrekking heeft, zo mogelijk onder vermelding van symbool, massagetal en energietoestand van de betrokken radionucliden, van de maximale activiteit van de stoffen en van de chemische en fysische toestand en de vorm, waarin deze zich bevinden;

    d. de vermoedelijke data waarop het vervoer en het voorhanden hebben bij de opslag in verband met dat vervoer plaatsvinden;

    e. indien een melding wordt gedaan voor vervoer en voorhanden hebben bij de opslag in verband met dat vervoer, dat krachtens artikel 1b, in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming, als gerechtvaardigd is bekendgemaakt, een verwijzing naar die bekendmaking.

  • 2. Indien een melding wordt gedaan voor vervoer en voorhanden hebben bij de opslag in verband met dat vervoer, dat niet of als niet-gerechtvaardigd is bekendgemaakt overeenkomstig de krachtens artikel 1b, in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling, omvat de melding tevens een verzoek om rechtvaardiging van dat vervoer en het voorhanden hebben bij de opslag in verband met dat vervoer. De melding bevat dan tevens de gegevens met betrekking tot de economische, sociale en andere voordelen van het betrokken vervoer en het voorhanden hebben bij de opslag in verband met dat vervoer en met betrekking tot de gezondheidsschade die erdoor kan worden toegebracht, die nodig zijn met het oog op de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het vervoer en het voorhanden hebben bij de opslag in verband met dat vervoer.

  • 3. De ondernemer meldt wijzigingen van de in het eerste lid genoemde gegevens ten minste drie werkdagen voordat het vervoer en het voorhanden hebben bij de opslag in verband met dat vervoer, waarop zij betrekking hebben, plaatsvindt aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en een door hem aan te wijzen instantie.

  • 4. De ondernemer verstrekt Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op hun verzoek nadere gegevens.

I

In de artikelen 5, eerste lid, onder b, 6, tweede lid, onder b, onder 1°, 10, eerste lid, 15 en 20 wordt «, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» vervangen door: en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

J

Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt eveneens voor radioactieve stoffen, die worden vervoerd:

    a. op grond van een speciale regeling als bedoeld in 1.7.4 van bijlage 1 bij de VSG, of

    b. in colli van type B(M), waarvan de activiteit hoger is dan 3 x 103 A1, 3 x 103 A2 of 1000 TBq, waarbij de laagste van deze waarden bepalend is.

K

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De aanvraag om een vergunning voor het vervoeren van radioactieve stoffen en voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met het vervoer is gericht tot Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en wordt ingediend bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat.

2. Het tweede lid, onder a, komt te luiden:

a. de gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a tot en met g en l tot en met n, en vierde lid, met dien verstande dat telkens in plaats van «splijtstoffen» wordt gelezen: «radioactieve stoffen» en in plaats van «handeling»: «handeling of werkzaamheid»;.

L

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen» vervangen door: ter voorkoming van schade.

2. Het eerste lid, onder a, komt te luiden:

a. blootstelling en besmetting, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen;.

3. In het eerste lid, onder b en c, wordt «bestraling» telkens vervangen door «blootstelling» en «zo veel mogelijk» door «zo veel als redelijkerwijs mogelijk is,.

4. In het tweede lid, onder c, wordt «bestraling en besmetting van mensen, dieren, planten en goederen zo veel mogelijk worden voorkomen» vervangen door: schade zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen.

M

In de artikelen 7, tweede lid, onder d, en 10, tweede lid, tweede volzin, wordt «de inspecteur van de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, binnen wiens ambtsgebied de opslag plaatsvindt» vervangen door: een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen instantie.

N

In de artikelen 8, tweede lid, en 10, tweede lid, wordt «dat bestraling en besmetting van mensen, dieren, planten en goederen zo veel mogelijk worden voorkomen» vervangen door: dat schade, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen.

O

In de artikelen 9, eerste lid, 18, eerste lid, 21, en 25, eerste lid, aanhef, wordt «met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen» vervangen door: ter voorkoming van schade.

P

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

  • 1. Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen indien:

    a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken splijtstoffen en ertsen lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending; of

    b. de activiteitsconcentratie van die stoffen en ertsen lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde waarde voor de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden bestraalde splijtstoffen beoordeeld naar onbestraalde toestand.

  • 3. Het bij en krachtens artikel 25, derde, vierde en zevende lid, van het Besluit stralingsbescherming bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is in daarbij aangewezen categorieën van gevallen, waarin sprake is van een te hoog risico van blootstelling van werknemers of leden van de bevolking.

Q

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «binnen Nederlands grondgebied brengen» vervangen door: binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen.

2. Het tweede lid, onder c, komt te luiden:

c. naam en adres van degene, voor wie de splijtstoffen bestemd zijn.

3. In het tweede lid wordt, onder verlettering van de onderdelen f en g tot onderdelen g en h, een onderdeel ingevoegd, luidende:

f. het land van bestemming van de splijtstoffen;.

4. Het tweede lid, onder h, komt te luiden:

h. de plaats, waar de splijtstoffen binnen, onderscheidenlijk buiten Nederlands grondgebied zullen worden gebracht;.

5. Aan het tweede lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

i. indien een vergunning wordt aangevraagd voor een handeling die overeenkomstig de krachtens artikel 1b, in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming, geldende regeling als gerechtvaardigd is bekendgemaakt, een verwijzing naar die bekendmaking.

6. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien een vergunning wordt aangevraagd voor een handeling die niet of als niet-gerechtvaardigd is bekendgemaakt overeenkomstig de krachtens artikel 1b, in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling, omvat de aanvraag om een vergunning tevens een verzoek om rechtvaardiging van die handeling. De aanvraag om de vergunning bevat dan tevens de gegevens met betrekking tot de economische, sociale en andere voordelen van de betrokken handeling en met betrekking tot de gezondheidsschade die erdoor kan worden toegebracht, die nodig zijn met het oog op de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van de handeling.

R

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, en tweede lid, aanhef en onder c, wordt «binnen Nederlands grondgebied» telkens vervangen door: binnen of buiten Nederlands grondgebied.

2. In het eerste lid komen de onderdelen a en b te luiden:

a. het voorschrift, dat de splijtstoffen uitsluitend binnen Nederlands grondgebied mogen worden gebracht, indien zij bestemd zijn voor een persoon die bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben, of voor een persoon in een ander land dan Nederland;

b. het voorschrift, dat de splijtstoffen uitsluitend binnen, onderscheidenlijk buiten Nederlands grondgebied mogen worden gebracht op de plaats die in het voorschrift is vermeld;.

3. In het eerste lid, onder c, vervalt «bij het douanekantoor».

4. In het tweede lid komen de onderdelen a en b te luiden:

a. het voorschrift, dat de houder van de vergunning uitsluitend splijtstoffen binnen Nederlands grondgebied mag doen brengen, indien zij bestemd zijn voor een persoon, die bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben, of voor een persoon in een ander land dan Nederland;

b. het voorschrift, dat de houder van de vergunning de splijtstoffen uitsluitend binnen, onderscheidenlijk buiten Nederlands grondgebied mag doen brengen op een plaats die in het voorschrift is vermeld;.

5. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Aan een vergunning voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen worden voorschriften verbonden als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag inzake fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7), indien het betreft:

    a. onbestraald plutonium in hoeveelheden van meer dan 15 gram, tenzij het gehalte aan plutonium-238 meer bedraagt dan 80%;

    b. onbestraald uranium, verrijkt tot 20% uranium-235 of meer, in hoeveelheden van meer dan 15 gram;

    c. onbestraald uranium, verrijkt tot 10% uranium-235, maar tot minder dan 20%, in hoeveelheden van meer dan 1 kilogram;

    d. onbestraald uranium, verrijkt tot boven het natuurlijk gehalte, maar tot minder dan 10% uranium-235, in hoeveelheden van meer dan 10 kilogram;

    e. onbestraald uranium-233 in hoeveelheden van meer dan 15 gram;

    f. bestraalde splijtstoffen.

S

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26

  • 1. Degene, die splijtstoffen binnen of buiten Nederlands grondgebied brengt, draagt, indien voor het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van die splijtstoffen een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet is vereist, ervoor zorg dat de vergunning of een gewaarmerkt afschrift daarvan tijdens het vervoer bij de splijtstoffen aanwezig is.

  • 2. Degene, die splijtstoffen of ertsen binnen of buiten Nederlands grondgebied doet brengen in een geval waarin ingevolge dit besluit het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod niet geldt, draagt ervoor zorg dat aan de voor het betrokken vervoer geldende voorschriften met betrekking tot de verpakking en de daarop aan te brengen opschriften en gevaarsetiketten wordt voldaan.

T

Artikel 27 komt te luiden:

Artikel 27

  • 1. Het in artikel 29, eerste lid, van de wet vervatte verbod zonder vergunning van Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid radioactieve stoffen binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of te doen brengen geldt voor:

    a. geneesmiddelen en

    b. gebruiksartikelen,

    waaraan bij de productie en fabricage opzettelijk radioactieve stoffen zijn toegevoegd.

  • 2. Het in het eerste lid, onder b, bedoelde verbod geldt niet voor een kunstmatige bron of een natuurlijke bron, voorzover deze is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, indien:

    a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending, of

    b. de activiteitsconcentratie van die stof lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde waarde voor de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen.

  • 3. Het in het eerste lid, onder b, bedoelde verbod geldt niet voor een natuurlijke bron, voorzover deze niet is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, indien:

    a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken natuurlijke bron lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending, of

    b. de activiteitsconcentratie van de betrokken natuurlijke bron lager is dan tienmaal de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde waarde voor de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen.

  • 4. Het bij en krachtens artikel 25, derde, vierde, zevende en achtste lid, van het Besluit stralingsbescherming bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor bij ministeriële regeling aangewezen handelingen en werkzaamheden die een beperkt risico van blootstelling van mensen tot gevolg hebben.

U

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De aanvraag om een vergunning voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen als bedoeld in artikel 27, eerste lid, is gericht tot Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en wordt ingediend bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat.

2. Het tweede lid, onder a, komt te luiden:

a. de gegevens, bedoeld in artikel 24, tweede lid, onder a, b en e tot en met i, en derde lid, met dien verstande dat in plaats van «splijtstoffen» telkens wordt gelezen: «radioactieve stoffen» en in plaats van «handeling» wordt gelezen: «handeling of werkzaamheid»;.

3. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. een omschrijving van de geneesmiddelen of gebruiksartikelen, waarin de radioactieve stoffen zich bevinden;.

V

De artikelen 29, 30 en 32 vervallen.

W

Artikel 31, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het binnen Nederlands grondgebied brengen en doen brengen van radioactieve stoffen mag uitsluitend geschieden, indien die stoffen bestemd zijn voor een persoon, die bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben, of voor een persoon in een ander land dan Nederland.

X

Na artikel 31 worden in hoofdstuk III twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 32

  • 1. De ondernemer die:

    a. een radioactieve stof binnen Nederlands grondgebied brengt of doet brengen vanuit een land buiten de Europese Unie of een radioactieve stof vanaf Nederlands grondgebied buiten het grondgebied van de Europese Unie brengt of doet brengen, of

    b. een open bron vanaf Nederlands grondgebied naar het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie brengt of doet brengen,

    meldt dit tenminste drie weken voordat die handeling of werkzaamheid plaatsvindt, aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat en aan een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen instantie.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor een kunstmatige bron of een natuurlijke bron, voorzover deze is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, indien:

    a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending, of

    b. de activiteitsconcentratie van die stof lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde waarde voor de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet voor een natuurlijke bron, voorzover deze niet is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, indien:

    a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken natuurlijke bron lager is dan de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending; of

    b. de activiteitsconcentratie van de betrokken natuurlijke bron lager is dan tienmaal de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij het VSG vermelde genoemde waarde voor de activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen.

  • 4. Het bij en krachtens artikel 25, derde, vierde, zevende en achtste lid, van het Besluit stralingsbescherming bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet:

    a. voor bij ministeriële regeling aangewezen handelingen en werkzaamheden die een beperkt risico van blootstelling van mensen tot gevolg hebben, of

    b. indien artikel 27, eerste lid, van toepassing is.

Artikel 32a

  • 1. De melding, bedoeld in artikel 32, eerste lid, bevat in ieder geval:

    a. de naam en het adres van degene die de melding doet, van de afzender van de radioactieve stof of de open bron en van de ontvanger daarvan;

    b. de soort handelingen en werkzaamheden waarop de melding betrekking heeft;

    c. het land van herkomst van de radioactieve stoffen of de open bron;

    d. de hoeveelheid radioactieve stoffen of open bronnen, waarop de melding betrekking heeft, zo mogelijk onder vermelding van symbool, massagetal en energietoestand van de betrokken radionucliden, van de maximale activiteit van de stoffen en van de chemische en fysische toestand en de vorm, waarin deze zich bevinden;

    e. de vermoedelijke data waarop de handelingen en werkzaamheden plaatsvinden;

    f. indien een melding wordt gedaan voor een handeling of werkzaamheid die overeenkomstig de krachtens artikel 1b, in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming, geldende regeling als gerechtvaardigd is bekendgemaakt, een verwijzing naar die bekendmaking.

  • 2. Indien een melding wordt gedaan voor een handeling of werkzaamheid die niet of als niet-gerechtvaardigd is bekendgemaakt overeenkomstig de krachtens artikel 1b, in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling, omvat de melding tevens een verzoek om rechtvaardiging van die handeling of werkzaamheid. De melding bevat dan tevens de gegevens met betrekking tot de economische, sociale en andere voordelen van de betrokken handeling of werkzaamheid en met betrekking tot de gezondheidsschade die erdoor kan worden toegebracht, die nodig zijn met het oog op de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van de handeling of werkzaamheid.

  • 3. Degene die de melding heeft gedaan, meldt wijzigingen van de in heteerste lid genoemde gegevens ten minste drie werkdagen voordat de handelingen of werkzaamheden plaatsvinden, waarop ze betrekking hebben, aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en een door hem aan te wijzen instantie.

ARTIKEL II

  • 1. Op de aanvraag om een vergunning voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer en het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen van splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als bedoeld in de artikelen 15 of 29 van de Kernenergiewet, die is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijft – behoudens in gevallen als bedoeld in het vijfde lid, tweede volzin – het voor dat tijdstip geldende recht van toepassing totdat de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden.

  • 2. Het in artikel 15, onder a, van de Kernenergiewet vervatte verbod geldt niet voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer of het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen, indien:

    a. wordt voldaan aan artikel 2 of artikel 23 van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van dit besluit en

    b. binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de Kernenergiewet wordt ingediend,

    tot twee maanden nadat de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden.

  • 3. Het in artikel 27, eerste lid, van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen bedoelde verbod geldt niet, indien:

    a. wordt voldaan aan artikel 27 van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit en

    b. binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen wordt ingediend,

    tot twee maanden nadat de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden.

  • 4. Met betrekking tot een handeling of werkzaamheid waarvoor tot het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit geen melding of vergunning was vereist, maar waarvoor na dat tijdstip krachtens het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen een melding is vereist, blijven de artikelen 4c en 4d of 32 en 32a van dat besluit buiten toepassing tot zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

    5. Een vergunning, voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit verleend krachtens het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen voor een handeling of werkzaamheid waarvoor na dat tijdstip krachtens het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen een melding is vereist, wordt gelijkgesteld met een melding overeenkomstig het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. Een aanvraag om een zodanige vergunning, ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, wordt eveneens met een zodanige melding gelijkgesteld.

  • 6. Ten aanzien van de behandeling van een bezwaar of beroep met betrekking tot een beschikking krachtens het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, dat voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit is gemaakt onderscheidenlijk ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip, van toepassing totdat de beschikking onherroepelijk is geworden.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sedert de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 juni 2004

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs

Uitgegeven de dertigste juni 2004

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Dit besluit strekt tot verdere uitvoering van richtlijn nr. 96/29/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 159) (verder: richtlijn 96/29) voor het vervoeren, het opslaan in verband met vervoer of het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen. Hiertoe wordt het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (verder: Vervoersbesluit) gewijzigd. Richtlijn 96/29 is, waar het de regeling van de bescherming tegen ioniserende straling betreft, in het Vervoersbesluit reeds grotendeels uitgevoerd. Artikel 134 van het Besluit stralingsbescherming1heeft hiertoe het Vervoersbesluit gewijzigd.

De richtlijn had al op 13 mei 2000 geïmplementeerd moeten zijn. Met dit besluit en de dezer dagen vast te stellen Regeling natuurlijke bronnen van ioniserende straling zal de richtlijn volledig zijn geïmplementeerd. Deze termijnoverschrijding heeft geen materiële gevolgen.

Richtlijn 96/29 bevat regels met betrekking tot de bescherming van personen tegen de gevaren van ioniserende straling. Een herziening van deze regels was wenselijk in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis omtrent stralingsbescherming. Richtlijn 96/29 bevat ten opzichte van de vorige richtlijn onder meer strengere dosislimieten voor werknemers en bevolking, aanpassingen van vergunningplichtige grenzen van radioactieve stoffen, meer gedetailleerde uitwerking van de beginselen met betrekking tot rechtvaardiging en optimalisatie, uitbreiding van de werkingssfeer tot werkzaamheden met natuurlijke radioactiviteit, aandacht voor potentiële blootstelling, regels met betrekking tot interventie en een nieuwe benadering ten aanzien van het medisch toezicht van werknemers. Met richtlijn 96/29 zijn alle voorgaande richtlijnen met betrekking tot basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren ingetrokken. Voor een verdere uiteenzetting van de inhoud van richtlijn 96/29 wordt verwezen naar het algemene deel van de nota van toelichting bij het Besluit stralingsbescherming.

De uitvoering van de richtlijn heeft voor het Vervoersbesluit gevolgen voor de gebruikte terminologie, de gegevens die bij aanvragen om vergunningen moeten worden verstrekt, de weigeringsgronden voor vergunningen en de vrijstelling van de vergunningplichten voor het vervoeren of binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen van splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen. Tevens wordt er voor bepaalde verrichtingen een vergunningplicht of meldingsplicht geïntroduceerd, dan wel een vergunningplicht vervangen door een meldingsplicht.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een wijziging in het Vervoersbesluit aan te brengen, waardoor volledig uitvoering wordt gegeven aan het Reglement betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (RID)2.

Ten slotte is het Vervoersbesluit aangepast aan het gewijzigde artikel 30 van de Kernenergiewet3, is voorzien in een regeling van vergunningen voor het buiten Nederlands grondgebied brengen van splijtstoffen en zijn enige verouderde (gedeelten van) bepalingen geschrapt.

2. Gebruikte terminologie

In het kader van de vervanging van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet door het Besluit stralingsbescherming wordt het Definitiebesluit Kernenergiewet vervangen door een lijst van definities in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming. Deze vervanging leidt tot enige aanpassingen van het Vervoersbesluit. Zie artikel I, onder A, F, L, N en O.

Ten overvloede wordt erop gewezen dat de definitie van «ertsen» in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Kernenergiewet een beperktere inhoud heeft gekregen1. Onder ertsen worden nu alleen nog «ertsen die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten en waarmee handelingen worden verricht wegens hun splijt- of kweekeigenschappen» verstaan. Stoffen die hierdoor niet meer onder het begrip «ertsen» vallen, worden nu gerekend tot de radioactieve stoffen.

3. Wijzigingen in de vergunningplicht en nieuwe meldingsplicht

De vergunningplicht voor het vervoeren van radioactieve stoffen in bepaalde verpakkingen is uitgebreid voor het geval de activiteit bepaalde waarden te boven gaat. Dit om volledig uitvoering te geven aan het Reglement betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen per spoor. Zie artikel I, onder J.

Ter uitvoering van richtlijn 96/29 is een vergunningplicht ingevoerd voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van geneesmiddelen en gebruiksartikelen, waaraan bij de productie en fabricage opzettelijk radioactieve stoffen zijn toegevoegd. De algemene vergunningplicht voor het binnen Nederlands grondgebied brengen van radioactieve stoffen is komen te vervallen. Zie artikel I, onder T.

Eveneens ter uitvoering van richtlijn 96/29 zijn er meldingsplichten ingevoerd voor het vervoeren, het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer, het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen vanuit een land buiten de Europese Unie en het vanaf Nederlands grondgebied buiten het grondgebied van de Europese Unie brengen of doen brengen van radioactieve stoffen. Zie artikel I, onder H en X.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een meldingsplicht in te voeren voor het vanaf Nederlands grondgebied naar het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie brengen of doen brengen van open bronnen. Hiervoor bestond tot nu toe geen regeling. Daardoor bestaat een lacune in de mogelijkheden om het binnen en buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen nauwkeurig te volgen. Dat is met name in verband met de problematiek van radioactief besmet schroot zeer onwenselijk. In dit manco wordt voorzien door artikel I, onder X.

Richtlijn 96/29 biedt de lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid te bepalen dat voor bepaalde handelingen geen vergunning of melding is vereist, indien:

a. de totale activiteit of de activiteitsconcentratie van de stoffen waarmee de handelingen worden verricht bepaalde waarden niet te boven gaat, of

b. in gevallen waarin een beperkt risico van blootstelling van mensen het niet noodzakelijk maakt dat individuele gevallen worden onderzocht, mits de handeling wordt verricht in overeenstemming met de voorwaarden die de nationale wetgeving stelt.

Hiermee wijkt de systematiek van richtlijn 96/29 op dit punt af van zijn voorgangers; zo zijn onder andere de waarden voor vier radionucliden-klassen vervangen door radionuclide-afhankelijke waarden. Hierdoor was het nodig het Vervoersbesluit op een aantal plaatsen aan te passen. Zie artikel I, onder D, P en T.

Ook bij de nieuwe meldingsplichten is met deze nieuwe systematiek rekening gehouden. Zie artikel I, onder H en X (artikel 32).

4. Gegevens bij vergunningaanvragen en meldingen

Ter uitvoering van richtlijn 96/29 is bij alle aanvragen om vergunningen waar het Vervoersbesluit betrekking op heeft, de lijst van gegevens die bij de aanvraag moeten worden overgelegd, uitgebreid. In het vervolg moeten ook gegevens worden overgelegd op grond waarvan kan worden beoordeeld of de handelingen waarvoor vergunning wordt aangevraagd, gerechtvaardigd zijn. Hetzelfde geldt voor de gegevens die moeten worden verstrekt bij de nu in het besluit voorgeschreven meldingen. Zie artikel I, onder E, H (artikel 4d), K, onder 2, Q, onder 3 en 4, en H, onder 2, en X (artikel 32a).

5. Notificatie

Het ontwerpbesluit is op 13 mei 2003 ingevolge artikel 33, derde alinea, van het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Trb. 1957, 92) voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het ontwerp heeft de Commissie geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.

6. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

Dit besluit leidt tot een aantal wijzigingen in de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Het gaat hier om ongeveer zeventig bedrijven.

De administratieve lasten nemen toe door wijzigingen in de omvang van de vergunningplicht. Door de nieuwe vergunningplicht voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van geneesmiddelen en gebruiksartikelen, waaraan bij de productie en fabricage opzettelijk radioactieve stoffen zijn toegevoegd nemen de jaarlijkse lasten toe. Deze vergunningplicht vloeit voort uit richtlijn 96/29; de richtlijn biedt geen ruimte voor een alternatief. (Zie artikel I, onder T.)

Het vervallen van de algemene vergunningplicht voor het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen zou tot een vermindering van de jaarlijkse lasten leiden. Deze daling wordt echter grotendeels teniet gedaan door de hiervoor vermelde vergunningplicht voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van geneesmiddelen en gebruiksartikelen, waaraan bij de productie en fabricage opzettelijk radioactieve stoffen zijn toegevoegd, alsmede door de invoering van een meldingsplicht voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen van radioactieve stoffen, waarop hieronder wordt ingegaan.

Door deze wijziging van de vergunningplicht voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen, alsmede ten gevolge van de extra gegevens die moeten worden overgelegd bij het aanvragen van zo'n vergunning, nemen de totale jaarlijkse lasten toe met € 152 640; per bedrijf bedraagt de jaarlijkse toename € 2180. (Zie artikel I, onder U, onder 2 en 3.)

De wijzigingen in de vrijstellingen van de vergunningplichten voor het vervoeren of het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer van splijtstoffen of ertsen dan wel voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen hebben geen gevolg voor de administratieve lasten. (Zie artikel I, onder D, P en T)

De uitbreiding van de vergunningplicht voor het vervoeren of het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer van radioactieve stoffen in colli van het type B(M) leidt niet tot een toename van de lasten, omdat in de praktijk bij deze transporten geen gebruik wordt gemaakt van deze colli. (Zie artikel I, onder J).

De wijziging in de gegevens die moeten worden overgelegd bij het aanvragen van een vergunning voor het vervoeren van splijtstoffen, het voorhanden hebben van splijtstoffen bij opslag in verband met het vervoer of binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen leidt evenmin tot een wijziging van de administratieve lasten. (Zie artikel I, onder E, K, onder 2, en Q).

Verder nemen de administratieve lasten voor het bedrijfsleven toe door enige nieuwe meldingsplichten. Bij de invulling van deze meldingsplichten is aansluiting gezocht bij de vergelijkbare meldingsplicht in artikel 8.41 van de Wet milieubeheer.

De meldingsplicht voor het vervoeren of het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer van radioactieve stoffen leidt tot een jaarlijkse toename van de lasten met € 1170 per bedrijf. In totaal is dit een jaarlijkse toename van € 7020. Door de meldingsplichten met betrekking tot het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen stijgen de jaarlijkse lasten met € 1170 per bedrijf. In totaal is dat een jaarlijkse toename van € 7020. In dit bedrag zijn ook de administratieve lasten begrepen die het gevolg zijn van de invoering van de meldingsplicht voor het vanaf Nederlands grondgebied naar het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie brengen of doen brengen van een open bron. (Zie artikel I, onder H en X).

Richtlijn 96/29 verplicht tot het opnemen van een meldingsplicht of een vergunningplicht in de nationale regelgeving. In het Vervoersbesluit is gekozen voor de meldingsplicht, omdat deze voor het bedrijfsleven eenvoudiger is en minder administratieve lasten met zich meebrengt dan een vergunningplicht. Daarnaast is een meldingsplicht ingevoerd voor het vanaf Nederlands grondgebied naar het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie brengen of doen brengen van een open bron. Deze meldingsplicht is niet door de richtlijn voorgeschreven en brengt derhalve administratieve lasten mee die niet aan de uitvoering van de richtlijn kunnen worden toegeschreven. Het ontbreken van deze meldingsplicht zou met name in verband met de problematiek van radioactief besmet schroot zeer onwenselijk zijn.

De overige wijzigingen van het besluit hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Het ministerie van VROM zal voorlichting geven aan bedrijven over dit besluit en de gevolgen daarvan voor de vergunningplicht en meldingsplicht, onder andere door een voorlichtingsdag voor bedrijven en het verspreiden van informatiemateriaal, en door er in aanbiedingsbrieven bij vergunningen op te wijzen dat het Vervoersbesluit zal worden gewijzigd. De eenmalige kosten voor bedrijven als gevolg van dit besluit zullen daardoor nihil zijn.

Als gevolg van dit besluit nemen de totale, jaarlijkse administratieve lasten voor het bedrijfsleven van het gehele Vervoersbesluit toe van € 169 530 tot € 336 210.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A

De vervanging van het Definitiebesluit Kernenergiewet door een opsomming van begripsbepalingen in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming heeft geleid tot een aantal aanpassingen van artikel 1 van het Vervoersbesluit.

In artikel 1, eerste lid, zijn de begrippen uit het Besluit stralingsbescherming uitgeschreven die voor toepassing in het Vervoersbesluit aanpassingen behoeven. Het gaat hierbij om de begrippen «handeling», «lid van de bevolking», «locatie», «ondernemer» en «werkzaamheid». Daarnaast is een begripsomschrijving van «collo» toegevoegd.

De definities van «handeling» en van «werkzaamheid» in artikel 1, eerste lid, zijn de evenknieën in het Vervoersbesluit van de definitie van «handeling» en van «werkzaamheid» in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming. De definities van «handeling» en van «werkzaamheid» hebben in het Vervoersbesluit betrekking op de in de artikelen 15 en 29 van de Kernenergiewet genoemde handelingen, die niet onder de werking van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen of het Besluit stralingsbescherming vallen. Het betreft het vervoeren van, het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer en het binnen of buiten het Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. Bovendien heeft de definitie van «handeling» in het Besluit stralingsbescherming betrekking op radioactieve stoffen en toestellen, terwijl de definitie van «handeling» in het Vervoersbesluit betrekking heeft op splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. Ten slotte wordt opgemerkt dat de definities van «handeling» en van «werkzaamheid» zowel in het Besluit stralingsbescherming als in het Vervoersbesluit geen betrekking hebben op interventie, een ongeval of een radiologische noodsituatie.

Het begrip «lid van de bevolking» is hier opgenomen, omdat het in de omschrijving voorkomende begrip «locatie» afwijkt van dat in het Besluit stralingsbescherming.

Het begrip «locatie» is ten opzichte van het Besluit stralingsbescherming uitgebreid met inrichtingen en uitrustingen als bedoeld in artikel 15, onder b en c, van de Kernenergiewet. In tegenstelling tot het Besluit stralingsbescherming heeft het Vervoersbesluit namelijk wel betrekking op splijtstoffen en ertsen die zich met name in dergelijke inrichtingen of uitrustingen bevinden. Hoewel het eerste gedeelte van de omschrijving van «locatie» in het Vervoersbesluit naar de letter identiek is aan die in het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen is het dat naar de betekenis niet. Dit komt doordat het in «locatie» voorkomende begrip «handeling» in beide besluiten verschillend is. Het in de omschrijving van «locatie» voorkomende begrip «plaats» kan overigens ook een vervoermiddel zijn.

Het begrip «ondernemer» is, hoewel het in dezelfde bewoordingen in het Besluit stralingsbescherming is omschreven, toch ook in het Vervoersbesluit gedefinieerd. De in de begripsomschrijving opgenomen begrippen «handeling» en «werkzaamheid» hebben de inhoud die eraan gegeven wordt in het Vervoersbesluit. Die inhoud wijkt, zoals hiervoor aangegeven, af van die in het Besluit stralingsbescherming.

Het oude tweede lid van artikel 1, waarin artikel 2 van het Definitiebesluit Kernenergiewet van toepassing werd verklaard, is komen te vervallen.

In artikel 1, derde lid, zijn de begrippen uit het Besluit stralingsbescherming, die voor het Vervoersbesluit van belang zijn en die voor toepassing in het Vervoersbesluit geen aanpassing behoeven, van toepassing verklaard voor het Vervoersbesluit.

De in artikel 1, vierde lid, van overeenkomstige toepassing verklaarde begrippen uit het Besluit stralingsbescherming zijn aangepast aan de reikwijdte van het Vervoersbesluit. Het Vervoersbesluit is immers niet van toepassing op toestellen in de zin van de Kernenergiewet.

Artikel 1, vijfde lid, verwijst voor de begripsbepalingen met betrekking tot splijtstoffen uit het Definitiebesluit Kernenergiewet die geen plaats in het Besluit stralingsbescherming hebben gekregen, maar voor het Vervoersbesluit wel van belang zijn, naar de begripsomschrijvingen in artikel 1, eerste lid van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen. Het gaat daarbij om de begrippen «gehalte», «natuurlijk uranium», «verrijkingsgraad» en «verrijkt uranium».

Onderdeel B

Ingevolge artikel 134 van het Besluit stralingsbescherming is de tekst van artikel 1a van het Vervoersbesluit opnieuw vastgesteld. Onderdeel e van die tekst dient nog enigszins te worden aangepast. De vrijstelling moet alleen gelden voor natuurlijke bronnen onder de activiteitsgrens, waarmee werkzaamheden worden verricht, dat wil zeggen dat zij anders dan vanwege hun radiologische eigenschappen worden gebruikt.

De oorspronkelijke tekst wekte de indruk dat alle natuurlijke bronnen, ongeacht of ze vanwege hun radiologische eigenschappen worden gebruikt, van de werking van het Vervoersbesluit zouden zijn uitgesloten, indien de activiteitsconcentratie niet hoger zou zijn dan tien keer de genoemde waarden in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 van de VSG. Deze factor heeft echter uitsluitend betrekking op natuurlijke bronnen die niet vanwege de radiologische eigenschappen worden bewerkt. Dit wordt nu ondervangen door het begrip «werkzaamheden» in artikel 1a, onder e, in te voegen. Door deze wijziging wordt nu volledig bij de internationale regelgeving aangesloten.

Onderdeel C

Artikel 1c bevat de gronden voor het weigeren van een vergunning. Het is van toepassing op alle soorten vergunningen die krachtens het Vervoersbesluit worden verleend. Hiervoor is aansluiting gezocht bij het vergelijkbare artikel 39 van het Besluit stralingsbescherming. Geen vergunning wordt verleend indien uit de aanvraag daarvan blijkt dat niet wordt voldaan aan de uitgangspunten van de stralingsbescherming: rechtvaardiging, optimalisatie en beperking van dosislimieten. De dosis, bedoeld in onderdeel b, is de Actuele Individuele Dosis (AID), zoals die is uitgewerkt in de Regeling analyse gevolgen ioniserende straling voor het milieu.

Onderdeel D

De vrijstellingen van het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod zonder vergunning splijtstoffen of ertsen te vervoeren of voorhanden te hebben bij opslag in verband met vervoer in artikel 2, eerste en tweede lid, zijn aangepast aan de systematiek van vrijstellingen in richtlijn 96/29. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het vergelijkbare artikel 25 van het Besluit stralingsbescherming.

Voor handelingen die op grond van het oude artikel 2, eerste of tweede lid, waren vrijgesteld van de vergunningplicht, maar die dat nu niet meer zijn, voorziet artikel II, tweede lid, in een overgangsregeling.

Het oude artikel 2, derde lid, bevatte in verband met het op 3 maart 1980 te New York totstandgekomen Verdrag inzake fysieke beveiliging vankernmateriaal (Trb. 1981, 7), een aantal uitzonderingen op de vrijstellingen van het eerste en tweede lid. Nu de nieuwe vrijstellingsgrenzen van artikel 2, eerste lid, strenger zijn dan het oude artikel 2, derde lid, onder a tot en met e, konden die uitzonderingen en daarmee het oude derde lid komen te vervallen.

Het nieuwe artikel 2, tweede lid, vereenvoudigt het in geval van bestraalde splijtstoffen aanzienlijk om te bepalen of de vrijstellingsgrenzen van het eerste lid al dan niet worden overschreden. Overigens zijn de vrijstellingsgrenzen voor splijtstoffen zodanig vastgesteld dat alleen wanneer het om minuscule hoeveelheden gaat, geen vergunning nodig is.

Onderdelen E, onder 1 t/m 3, K, onder 2, Q, onder 3 en 4, en U, onder 2

Aan de gegevens die op grond van de artikelen 3, tweede lid, 6, tweede lid, 24, tweede lid, en 28, tweede lid, bij aanvragen voor vergunningen voor het vervoeren of het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen moeten worden overgelegd, zijn twee elementen toegevoegd.

Indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een handeling of werkzaamheid, die als gerechtvaardigd is bekendgemaakt op de wijze die is aangegeven in de krachtens artikel 1b, in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling1, moet de aanvraag een verwijzing naar deze vermelding bevatten. Indien de handeling of werkzaamheid niet volgens die regeling, of als niet-gerechtvaardigd, is bekendgemaakt, moet de aanvraag een verzoek om rechtvaardiging bevatten, alsmede de gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van die handeling.

Indien niet aan artikel 4 van het Besluit stralingsbescherming is voldaan, wordt de gevraagde vergunning op grond van artikel 1b, onder a, van het Vervoersbesluit geweigerd.

Voorts is in de artikelen 3, tweede lid, onder n, en 6, tweede lid, onder a, de verplichting opgenomen om bij een aanvraag om een vergunning voor het vervoeren of het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer van splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen, opgave te doen van alle handelingen op een locatie met splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen die op grond van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, het Besluit stralingsbescherming of het Vervoersbesluit meldings- of vergunningplichtig zijn. Deze informatie is nodig om te kunnen beoordelen of met de handeling of werkzaamheid waarvoor vergunning wordt aangevraagd, de van toepassing zijnde dosislimieten op de locatie niet zullen worden overschreden.

Artikel 3, tweede lid, onder c, is gewijzigd, omdat het onderscheid tussen Beneluxlanden en andere landen van de Europese Unie voor het verlenen van vergunningen op grond van dit besluit niet meer relevant is.

Onderdelen F, L, N en O

De wijzigingen van de artikelen 4, eerste lid, 7, 8, tweede lid, 9, eerste lid, 10, tweede lid, 18, eerste lid, 21 en 25, eerste lid, aanhef, betreffen redactionele aanpassingen in verband met de in het Besluit stralingsbescherming gedefinieerde begrippen «blootstelling» en «schade». Deze begrippen zijn in artikel 1, derde lid, voor het Vervoersbesluit van toepassing verklaard.

Onderdeel G

In het oude artikel 4a werd verwezen naar artikel 2, derde lid, waarin criteria uit het op 3 maart 1980 te New York totstandgekomen Verdrag inzake fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7) waren opgenomen. Omdat het oude artikel 2, derde lid, is vervallen, was het noodzakelijk om die criteria in artikel 4a op te nemen.

Onderdelen H en X

Ter uitvoering van richtlijn 96/29 zijn in de nieuwe artikelen 4c, eerste lid, en 32, eerste lid, onder a, meldingsplichten opgenomen voor:

– het vervoeren of het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer van radioactieve stoffen (art. 4c, eerste lid) en

– het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen vanuit een land buiten de Europese Unie of het vanaf Nederlands grondgebied buiten het grondgebied van de Europese Unie brengen of doen brengen van radioactieve stoffen (art. 32a, eerste lid, onder a).

De meldingsplichten gelden niet wanneer de activiteit of de activiteitsconcentratie van de betrokken radionucliden onder bepaalde waarden blijft. Voor een natuurlijke bron, voorzover deze niet is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, liggen de waarden voor de activiteitsconcentratie tien maal hoger dan bij een kunstmatige bron of een natuurlijke bron die wel is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen. De meldingsplichten gelden tevens niet wanneer op grond van artikel 5, respectievelijk 27, eerste lid, er al een vergunningplicht bestaat, of wanneer de handeling of werkzaamheid vanwege het beperkte risico bij ministeriële regeling is vrijgesteld.

De nieuwe artikelen 4d en 32b vermelden de gegevens die de melding in ieder geval moet bevatten.

Indien de melding betrekking heeft op een handeling of werkzaamheid, die als gerechtvaardigd is bekendgemaakt op de wijze die is aangegeven in de krachtens artikel 1b, in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling1, moet de melding een verwijzing naar deze bekendmaking bevatten. Indien de handeling of werkzaamheid niet volgens die regeling, of als niet-gerechtvaardigd, is bekendgemaakt, moet de melding een verzoek om rechtvaardiging bevatten, alsmede de gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van die handeling.

Een melding kan, evenals een vergunningaanvraag, betrekking hebben op meerdere transporten.

Na een melding behoeft geen toestemming te worden verleend om te mogen transporteren. Wel moet zonodig toezicht op het transport kunnen worden gehouden. In verband hiermee is in de artikelen 4c, eerste lid, en 32, eerste lid, bepaald dat van de melding een afschrift moet worden gezonden aan een door de minister aan te wijzen instantie. Het ligt in de rede hiervoor de inspecteur van het Inspectoraat-Generaal VROM aan te wijzen, die in het bijzonder is belast met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens de Kernenergiewet bepaalde, te weten de regionale inspecteur in de regio Zuid-West. De artikelen 4d, derde lid, en 32a, derde lid, bevatten een overeenkomstige bepaling met betrekking tot wijziging in de gemelde gegevens.

Opgemerkt wordt dat op grond van artikel 32, vijfde lid, van de wet, in samenhang met artikel 8.41, derde en vierde lid, van de Wet milieubeheer:

a. de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat de mogelijkheid hebben om nadere regels te stellen met betrekking tot de te verstrekken gegevens en de wijze waarop deze worden verstrekt, en

b. van de meldingen openbaar wordt kennisgegeven in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

Daarnaast wordt in artikel 32, eerste lid, onder b, een meldingsplicht geïntroduceerd voor het vanaf Nederlands grondgebied naar het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie brengen of doen brengen van open bronnen. Deze meldingsplicht vloeit niet voort uit richtlijn 96/29. Overigens geldt voor het overbrengen van ingekapselde bronnen tussen lidstaten van de Europese Unie reeds een communautaire meldingsplicht op grond van verordening nr. 1493/93/Euratom van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 1993, betreffende de overbrenging van radioactieve stoffen tussen Lid-staten van de Europese Gemeenschap (PbEG L 148).

De introductie van deze meldingsplicht was wenselijk aangezien er anders geen zicht is op wat er aan open bronnen, waaronder radioactief schroot, wordt uitgevoerd naar andere lidstaten van de Europese Unie. Het ontbreken daarvan maakt het uitoefenen van een effectieve controle zo goed als onmogelijk. Verder viel niet te rechtvaardigen dat de uitvoer van schroot vergunningplichtig is op grond van Verordening 259/93/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30) (EVOA), terwijl de uitvoer van radioactief schroot (vrijgesteld van EVOA) zelfs niet meldingsplichtig was.

Teneinde de administratieve lasten voor het bedrijfsleven beperkt te houden, is gekozen voor de introductie van een meldingsplicht in plaats van een vergunningplicht. Bovendien biedt een meldingsplicht voldoende soelaas voor de gesignaleerde tekortkoming in de regelgeving.

Onderdelen I en K, onder 1, T, eerste lid, en U, onder 1

Bij de wet van 13 december 2000 tot wijziging van de Kernenergiewet (revisie, melding en verantwoordelijkheidsverdeling) (Stb. 2001, 30) is artikel 30 van de Kernenergiewet gewijzigd. Hierbij is de betrokkenheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de vergunningverlening voor handelingen met radioactieve stoffen beperkt tot medische stralingstoepassingen. De artikelen 5, eerste lid, 6, eerste en tweede lid, 10, eerste lid, 15, 20, 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Vervoersbesluit zijn hieraan aangepast.

Onderdeel J

De wijziging van artikel 5, tweede lid, onder a, is het gevolg van een andere indeling van de VSG (Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen). De wijziging van het tweede lid, onder b, heeft tot doel volledig uitvoering te geven aan de VSG.

Onderdeel M

De inspectie van de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, is met ingang van 1 januari 2002 opgegaan in het Inspectoraat-Generaal VROM. Die inspectie is bij ministerieel besluit ingesteld (Stcrt. 2001, 247). Dat brengt mee dat zij niet kan worden genoemd in regelingen die op een hoger dan ministerieel niveau zijn vastgesteld. Daarom wordt in de artikelen 7 en 10 de verwijzing naar de milieu-inspectie vervangen door een verwijzing naar een door de minister aan te wijzen instantie.

Het ligt in de rede als instantie de inspecteur van het Inspectoraat-Generaal VROM in de regio Zuid-West aan te wijzen, evenals eerder (zie de toelichting bij onderdelen H en X) is aangegeven voor de artikelen 4c, 4d, 32 en 32a. Een daartoe dienend aanwijzingsbesluit zal gereed zijn op het moment waarop het onderhavige besluit in werking treedt.

Onderdeel P

De vrijstellingen in artikel 23, eerste en tweede lid, van het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod om zonder vergunning splijtstoffen of ertsen binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of te doen brengen, zijn aangepast aan de systematiek van vrijstellingen in richtlijn 96/29. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het vergelijkbare artikel 25 van het Besluit stralingsbescherming.

Voor handelingen die op grond van het oude artikel 23 waren vrijgesteld van de vergunningplicht, maar die dat nu niet meer zijn, voorziet artikel II, tweede lid, in een overgangsregeling.

De verwijzing in het oude derde lid naar artikel 2, derde lid, leidde in verband met het op 3 maart 1980 te New York totstandgekomen Verdrag inzake fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7), tot een aantal uitzonderingen op de vrijstellingen van het eerste en tweede lid. Nu de nieuwe vrijstellingsgrenzen van artikel 23, eerste lid, strenger zijn dan die van het oude artikel 2, derde lid, konden die uitzonderingen en daarmee het oude derde lid van artikel 23 komen te vervallen.

Het nieuwe artikel 23, tweede lid, vereenvoudigt het in geval van bestraalde splijtstoffen aanzienlijk om te bepalen of de vrijstellingsgrenzen van het eerste lid al dan niet worden overschreden. Overigens zijn de vrijstellingsgrenzen voor splijtstoffen zodanig vastgesteld dat alleen wanneer het om minuscule hoeveelheden gaat, er geen vergunning nodig is.

Onderdeel Q, onder 1, R, onder 1, S, T en U, onder 1

Door de wijzigingen in de artikelen 24, eerste lid, 25, 26 en 28, eerste lid, wordt in het vrijwel ontbreken van een regeling van (aanvragen om) vergunningen voor het buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen voorzien. De regeling ervan is gelijk aan die voor het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen.

Artikel 27, eerste lid, introduceert een vergunningplicht voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van geneesmiddelen of gebruiksartikelen, waaraan bij de productie en fabricage opzettelijk radioactieve stoffen zijn toegevoegd. Dit is de eerste keer dat een vergunningplicht voor de uitvoer van radioactieve stoffen wordt ingevoerd. Door de wijzigingen in de artikelen 28, eerste lid, en 31 worden de aanvullende bepalingen over de vergunningplichtige invoer van radioactieve stoffen ook van toepassing op de vergunningplichtige uitvoer van radioactieve stoffen.

Onderdeel Q, onder 4

In de aanvraag om een vergunning voor het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen van splijtstoffen moet voortaan in plaats van het douanekantoor de plaats waar de splijtstoffen binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht, worden vermeld. Met het wegvallen van de binnengrenzen is een vermelding van het douanekantoor niet meer opportuun. Uit het oogpunt van handhaving is het echter nog steeds wenselijk te weten waar de splijtstoffen binnen of buiten Nederlands grondgebied worden gebracht.

Onderdeel R

De wijzigingen van artikel 25, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, hebben dezelfde reden als de wijziging van artikel 24, tweede lid, onder h. De wijziging van artikel 25, eerste lid, onder b en c, en tweede lid, onder b, komen overeen met de wijziging van artikel 3, tweede lid, onder c.

De wijziging van artikel 25, derde lid, vloeit voort uit het vervallen van het oude artikel 2, derde lid.

Onderdeel S

Het nieuwe eerste en tweede lid van artikel 26 komen overeen met de oude leden 3 en 4. Het vervallen van het eerste en tweede lid van artikel 26 vloeit voort uit de wijzigingen in artikel 23.

De nieuwe leden zijn redactioneel enigszins gewijzigd. Het schrappen van «het douanekantoor» uit het nieuwe eerste lid heeft dezelfde reden als de wijziging van artikel 24, tweede lid, onder h.

Onderdeel T

Artikel 27 is geheel herzien. Aan de ene kant is de reikwijdte van de vergunningplicht voor het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van vrijwel alle radioactieve stoffen beperkt tot geneesmiddelen en gebruiksartikelen, waaraan bij de productie en fabricage opzettelijk radioactieve stoffen zijn toegevoegd. Deze resterende vergunningplicht is noodzakelijk ter uitvoering van richtlijn 96/29. Voor de overige radioactieve stoffen is de vergunningplicht vervangen door een meldingsplicht. Zie hiervoor onderdeel X en de toelichting daarop hierboven bij de onderdelen H en X. Aan de andere kant is ook het buiten Nederlands grondgebied brengen van de genoemde radioactieve stoffen nu vergunningplichtig.

De in het eerste lid bedoelde vergunningplicht geldt niet wanneer de activiteit of de activiteitsconcentratie van de betrokken radionucliden onder bepaalde waarden blijft. Voor een natuurlijke bron, voorzover deze niet is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, liggen de waarden voor de activiteitsconcentratie tien maal hoger dan bij een kunstmatige bron of een natuurlijke bron die wel is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen. De vergunningplicht geldt tevens niet wanneer de handeling of werkzaamheid vanwege het beperkte risico bij ministeriële regeling is vrijgesteld.

Onderdeel V

Aan de verouderde artikelen 29 en 30 bestaat geen behoefte meer doordat ze zijn achterhaald. Artikel 29 door het wegvallen van de grenzen tussen de lidstaten van de Europese Unie; artikel 30 doordat sinds de wijziging van de artikelen 8, eerste lid, en 10, eerste lid, door het besluit van 6 december 2000 tot wijziging van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet (veiligheidsadviseur en aansluiting veiligheidsvoorschriften) (Stb. 2001, 17) het VSG, VLG en VBG, die vergelijkbare verplichtingen kennen, op elk vervoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen van toepassing zijn.

Artikel 32 is geschrapt omdat het vijfde lid van artikel 26, waar het naar verwijst, is komen te vervallen.

Onderdeel W

Artikel 31, eerste lid, is gewijzigd omdat het onderscheid tussen Beneluxlanden en andere landen van de Europese Unie voor vergunningen op grond van dit besluit niet meer relevant is.

Artikel II

Eerste lid

Dit artikellid bevat een overgangsregeling voor aanvragen om vergunningen die op het moment dat dit besluit in werking treedt, al zijn ingediend, maar waarop nog niet definitief is beslist. Op deze aanvragen blijft het Vervoersbesluit van kracht zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, ook nadat de beschikking op de aanvraag is gegeven, totdat de beroepstermijn ongebruikt is verstreken of totdat op een daartegen ingesteld beroep is beslist.

Tweede en derde lid

Het tweede en derde lid voorzien in een overgangsregeling voor handelingen en werkzaamheden, die op grond van het oude Vervoersbesluit waren vrijgesteld van het verbod om ze zonder vergunning te verrichten, maar die dat op grond van het gewijzigde besluit niet meer zijn. Deze activiteiten zijn voor een periode van zes maanden vrijgesteld van het verbod. Binnen die periode moet een vergunning worden aangevraagd. Is dat niet gebeurd, dan vervalt de vrijstelling aan het eind van die termijn. Is wel een vergunning aangevraagd, dan blijft de vrijstelling gelden tot twee maanden nadat de beschikking op die aanvraag onherroepelijk is geworden. Die extra twee maanden dienen om de betrokken activiteit netjes te kunnen beëindigen.

Het betreft de volgende handelingen en werkzaamheden:

1. Het vervoeren en het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer van splijtstoffen:

a. in vrijgestelde verpakkingen als bedoeld in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 bij de VSG;

b. in industriële colli of colli van het type A, het type B(U) of het type C als bedoeld in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 bij de VSG, tenzij deze stoffen tevens vallen onder de bepalingen voor verpakkingen met splijtstoffen in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 bij de VSG, en niet zijn opgeslagen in een collo als bedoeld in 6.4.11.2 van bijlage 1 van het VSG;

c. in colli van het type B(M) als bedoeld in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 bij de VSG, indien het model van het collo voldoet aan de eisen met betrekking tot type B(M) zonder voortdurende druknivellering, gesteld in 6.4.9.1 en 6.4.7.5 van bijlage 1 bij de VSG, en de activiteit van de stoffen niet meer bedraagt dan bedoeld in 5.1.5.2.2 van bijlage 1 bij de VSG;

d. die vallen onder de bepalingen voor verpakkingen met splijtstoffen in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 van de VSG en zich bevinden in een collo als bedoeld in 6.4.11.2 van die bijlage, tenzij de som van de kritikaliteits-veiligheidsindexen van de colli meer dan 50 bedraagt;

e. indien dit geschiedt in een collo als bedoeld in 5.1.5.2.2 van bijlage 1 bij de VSG, met betrekking waartoe de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Waterstaat in het overeenkomstig dat randnummer afgegeven certificaat van goedkeuring van het model van het collo zulks hebben bepaald (zie het oude artikel 2, eerste en tweede lid, van het Vervoersbesluit).

Deze vrijstellingen golden echter niet (en bijgevolg geldt ook niet de overgangsregeling van artikel II, tweede lid, maar gaat de vergunningplicht meteen gelden) indien bij een van de hiervoor omschreven activiteiten sprake was van:

a. onbestraald plutonium in hoeveelheden van meer dan 15 gram, tenzij het gehalte aan plutonium-238 meer dan 80% bedraagt;

b. onbestraald uranium, verrijkt tot 20% uranium-235 of meer, in hoeveelheden van meer dan 15 gram;

c. onbestraald uranium, verrijkt tot 10% uranium-235, maar tot minder dan 20%, in hoeveelheden van meer dan 1 kilogram;

d. onbestraald uranium, verrijkt tot boven het natuurlijk gehalte, maar tot minder dan 10% uranium-235, in hoeveelheden van meer dan 10 kilogram;

e. onbestraald uranium-233 in hoeveelheden van meer dan 15 gram;

f. bestraalde splijtstoffen (zie het oude artikel 2, derde lid, van het Vervoersbesluit).

2. Het buiten Nederlands grondgebied brengen en doen brengen van splijtstoffen en ertsen ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst (zie het oude artikel 23, eerste lid, onder a, van het Vervoersbesluit). Ook hier was de vrijstelling niet van toepassing indien bij de handeling sprake was een van de hiervoor onder a tot en met f bedoelde uitzonderingssituaties.

3. Het binnen Nederlands grondgebied brengen van splijtstoffen en ertsen ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst (zie het oude artikel 23, eerste lid, onder b, van het Vervoersbesluit).

4. Het binnen Nederlands grondgebied brengen, anders dan ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst, en doen brengen van onbestraalde splijtstoffen, indien deze uitsluitend natuurlijk of verarmd uranium of natuurlijk thorium en geen plutonium bevatten en de hoeveelheid, welke gelijktijdig binnen Nederlands grondgebied wordt gebracht, niet meer dan 100 gram uranium en 100 gram thorium bevat (zie het oude artikel 23, tweede lid, onder a, van het Vervoersbesluit).

5. Het binnen of buiten Nederlands grondgebied te brengen of te doen brengen van geneesmiddelen en gebruiksartikelen waaraan bij de productie en fabricage opzettelijk radioactieve stoffen zijn toegevoegd (zie het nieuwe eerste lid van artikel 27 van het Vervoersbesluit).

De vergunningplicht voor de onder 1 tot en met 5 genoemde handelingen of werkzaamheden geldt echter niet voor de aangegeven activiteiten met:

1. een natuurlijke bron, voorzover deze is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, een kunstmatige bron en splijtstoffen, indien:

a. de activiteit van het radionuclide in de betrokken radioactieve stof of splijtstof lager is dan de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde; of

b. de activiteitsconcentratie van die stof lager is dan de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde;

2. een natuurlijke bron, voorzover deze niet is of wordt bewerkt met het oog op zijn radioactieve eigenschappen, indien:

a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken natuurlijke bron lager is dan de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde;

b. de activiteitsconcentratie van de betrokken natuurlijke bron lager is dan tienmaal de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde.

Vierde lid

Voor handelingen en werkzaamheden die op grond van dit besluit meldingsplichtig zijn geworden, maar die voorheen noch meldingsplichtig, noch vergunningplichtig waren, voorziet het vierde lid eveneens in een overgangtermijn van zes maanden. Indien binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit de handeling of werkzaamheid overeenkomstig de artikelen 4c en 4d of 32 en 32a van het Vervoersbesluit wordt gemeld, wordt de handeling of werkzaamheid geacht overeenkomstig de gewijzigde regeling van dat besluit te zijn gemeld. Het betreft:

a. het vervoeren of voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer van radioactieve stoffen, waarvoor geen vergunningplicht geldt, en waarbij de activiteit of de activiteitsconcentratie van die radioactieve stoffen boven de vrijstellingsgrenzen ligt (artikel 4c);

b. het vanaf Nederlands grondgebied buiten het grondgebied van de Europese Unie brengen of doen brengen van radioactieve stoffen waarvan de activiteit of de activiteitsconcentratie boven de vrijstellingsgrenzen ligt (artikel 32, eerste lid, onder a);

c. het vanaf Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van een open bron naar het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie (artikel 32, eerste lid, onder b).

Vijfde lid

Voor sommige handelingen en werkzaamheden is de vergunningplicht vervangen door een meldingsplicht. Indien reeds een vergunning was afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit, behoeft de handeling niet alsnog te worden gemeld. Indien op de datum van inwerkingtreding van dit besluit een geldige aanvraag voor een vergunning was ingediend, geldt die aanvraag als een melding. Het betreft het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen, anders dan ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst (artikel 27, oud).

Zesde lid

Een soortgelijke regeling als in het eerste lid voor vergunningaanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van dit besluit, is in het zesde lid opgenomen voor bezwaar en beroep tegen voor die inwerkingtreding gegeven beschikkingen. Het oude recht blijft op de afhandeling van zulke bezwaren en beroepen van toepassing.

Artikel III

De inwerkingtreding van dit besluit is bepaald op het vroegste daarvoor in aanmerking komende tijdstip, met inachtneming van hetgeen daarover is voorgeschreven in artikel 76, tweede lid, van de Kernenergiewet.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Transponeringstabel

In de onderstaande tabel wordt aangegeven op welke wijze de verschillende artikelen van de richtlijn 96/29/Euratom door middel van aanpassing van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen zijn verwerkt in de artikelen van dat besluit.

Richtlijn 96/29/EuratomBesluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen
1–2behoeven geen omzetting
3, eerste lid29, eerste lid, en 32, vierde lid, Kew jo artt. 4c en 32, eerste lid, Bvser
3, tweede lid2, eerste lid, 4c, tweede en derde lid, 23, eerste lid, 27, vierde en vijfde lid, 32, tweede en derde lid, Bvser
4, eerste lid27, eerste lid, Bvser
4, tweede lid15 Kew en 5 Bvser
4, derde lid27, tweede, derde en vijfde lid, Bvser
5niet relevant voor Bvser
6, eerste t/m vierde lid1b Bvser jo 4–6, 48–49 en 76–78 Bs en 1c Bvser
6, vijfde lid1b Bvser jo 4, tweede lid, Bs en Rrechtv
7–361b Bvser
3750 Kew
38, eerste t/m vierde lid69–69d Kew en art. 1a Bvser
38, vijfde lidbehoeft geen omzetting
39–401b Bvser
41–42niet relevant voor Bvser
43–531b Bvser
54–57behoeven geen omzetting

Bs: Besluit stralingsbescherming

Bvser: Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen

Kew: Kernenergiewet

Rrechtv: Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling


XNoot
1

Stb. 1987, 403, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 oktober 2001, Stb. 516.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 juli 2004, nr. 131.

XNoot
1

Besluit van 16 juli 2001, houdende vaststelling van het Besluit stralingsbescherming, Stb. 2001, 397.

XNoot
2

Zoals opgenomen in bijlage I van aanhangsel B van het op 9 mei 1980 te Bern tot stand gekomen Verdrag betreffende het Internationale spoorwegvervoer (COTIF) (Trb. 1980, 160).

XNoot
3

Wet van 13 december 2000 tot wijziging van de Kernenergiewet (revisie, melding en verantwoordelijkheidsverdeling), Stb. 2001, 30 en 40.

XNoot
1

Wet van 5 juli 2000 tot wijziging van de Kernenergiewet (implementatie richtlijn 96/29/Euratom tot vaststelling van basisnormen voor de bescherming tegen stralingsgevaar), Stb. 2000, 313.

XNoot
1

De Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling, Stcrt. 2002, 248.

XNoot
1

De Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van coniserende straling, Stcrt. 2002, 248.

Naar boven