36 180 Doen waar Nederland goed in is – Strategie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Nr. 99 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 mei 2024

De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 14 februari 2024 over de reactie op verzoek commissie over de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel over «Visie Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel op rechtvaardig handels- en landbouwbeleid» (Kamerstuk 36 180, nr. 95).

De vragen en opmerkingen zijn op 14 maart 2024 aan de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 17 mei 2024 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Thijssen

De griffier van de commissie, Meijers

Inhoudsopgave

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

2

Inbreng PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon

2

Inbreng GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de bewindspersoon

9

Inbreng VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon

19

Inbreng D66-fractie en reactie van de bewindspersoon

24

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon

Inbreng leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon

Namens de leden van de PVV-fractie zijn er, na het bestuderen van de reactie van de regering op de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel, nog enkele essentiële vragen en opmerkingen die we graag aan de orde zouden willen stellen. Deze betreffen voornamelijk de positie en belangen van Nederlandse boeren binnen het kader van het huidige handels- en landbouwbeleid, met inbegrip van de implicaties voor de volksgezondheid.

Gezien de verklaring in de brief van de Minister dat handelsakkoorden over het algemeen positief uitpakken voor de EU-landbouwsector, rijst de vraag in hoeverre dit ook geldt voor de individuele boeren in Nederland. Kunnen zij daadwerkelijk rekenen op een netto positief effect van deze akkoorden, of zijn de voordelen voornamelijk weggelegd voor de grotere spelers in de sector?

1. Antwoord van het kabinet:

In de kabinetsreactie op de brief van de Landbouwcoalitie is aangegeven wat in algemene zin het effect van handelsakkoorden is op de landbouwsector met behulp van economische modellen, zoals van Wageningen University & Research (WUR). De uitkomsten hiervan zijn op sectorniveau, en niet op het niveau van individuele boeren in Nederland. Of uiteindelijk een handelsakkoord positief dan wel negatief uitpakt voor een individuele boer of een landbouwbedrijf is onder meer afhankelijk van wat wordt geproduceerd, de productiewijze, de contracten die zijn afgesloten, de marktomstandigheden van het moment etc. Wel blijkt uit alle onderzoeken die terugkeken op de effecten van reeds afgesloten handelsakkoorden dat deze de Europese landbouwsector, ook de Nederlandse, ten goede komen, en bijdragen aan de bredere welvaart en economische situatie in de EU. Verder is de EU netto exporteur van landbouwproducten (de productie is groter dan de consumptie), waaronder van primaire producten (melk, vlees, gewassen) zoals die worden geproduceerd door Nederlandse landbouwbedrijven.

Op 22 februari jl. is de meest recente studie van het EU Joint Research Centre1 – waar het kabinet meerdere malen voor heeft gepleit – naar de cumulatieve impact van EU-handelsakkoorden op de landbouwsector uitgekomen. Uit deze studie blijkt dat EU-handelsakkoorden positief zijn voor de EU landbouwsector als geheel. Omdat een aantal sectoren te maken heeft met toenemende concurrentie onderstreept de studie het blijvende belang van het gebruik van tariefcontingenten voor sensitieve sectoren, zoals bijvoorbeeld de pluimveesector. Deze studie is niet op lidstaatniveau uitgesplitst.

De meest nauwkeurige berekening van de effecten van handelsakkoorden op Nederlandse landbouwbedrijven is gemaakt in het kader van het mogelijke EU-Mercosur akkoord. Naar aanleiding van de motie Voordewind c.s.2 heeft het kabinet Wageningen Economic Research (WEcR) onderzoek laten doen naar de potentiële kwantitatieve effecten van een EU-Mercosur akkoord op de Nederlandse economie en vooral op agrarische gezinsbedrijven. Het onderzoeksrapport is op 14 januari 2021 aan uw Kamer aangeboden.3 In algemene zin wordt verwacht dat Nederlandse exporteurs voordelen behalen uit de tariefliberalisering, aangezien momenteel alle EU-exporteurs relatief hoge tarieven moeten betalen om de Mercosur-markt te betreden. De Nederlandse sectoren machines en geneesmiddelen zouden hun productie het meest uit kunnen breiden dankzij deze verbeterde markttoegang. Ten aanzien van de landbouw heeft het akkoord volgens de onderzoekers voor Nederlandse boeren gemiddeld een positief inkomsteneffect (EUR 200 per bedrijf per jaar). Legkippen-, vleeskuiken- en varkensbedrijven gaan er naar verwachting het meest op vooruit, respectievelijk gemiddeld 1.200, 700 en 2.100 euro per bedrijf per jaar. Voor twee specifieke categorieën producenten in de rundvleessector wordt een beperkte inkomstendaling verwacht. Het gaat hierbij om kalfsvleesproducenten (daling van EUR 800 per bedrijf per jaar) en producenten van rundvlees van hoge kwaliteit (daling van EUR 700 per bedrijf per jaar). Met betrekking tot de effecten op kleine bedrijven in vergelijking met grote bedrijven, stelt het onderzoeksrapport dat de verschillen tussen akkerbouw-, melkvee-, varkens-, pluimvee- en vleesveebedrijven klein zijn, maar dat de grotere vleeskalverenbedrijven meer negatieve inkomsteneffecten zouden kunnen ondervinden.

Het kabinet zal dit onderzoek van Wageningen Economic Research naar de effecten van een EU-Mercosur akkoord op de Nederlandse economie spoedig van een update laten voorzien, conform de motie Kamminga c.s.4

Hoe verhoudt de betrokkenheid van Mercosur zich tot de belangen enc het welzijn van de individuele Nederlandse boeren? Kan de deelname aan handelsakkoorden met Mercosur de positie van de kleinere agrarische bedrijven versterken, of bevordert het vooral de belangen van de grote agribusiness?

2. Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 1.

Daarnaast is het cruciaal om te overwegen hoe deze handelsakkoorden de volksgezondheid beïnvloeden door de beschikbaarheid van gezonde en duurzaam geproduceerde voedingsproducten.

3. Antwoord van het kabinet:

Zoals in de kabinetsreactie op de brief van de Landbouwcoalitie wordt toegelicht, doet een handelsakkoord niets af aan de regels die gelden voor alle producten die op de Europese markt geplaatst worden, met inbegrip van geïmporteerde producten. Alle landbouwgoederen en voedingsmiddelen moeten voldoen aan de EU voedselveiligheidseisen, hetgeen in Nederland door een robuust inspectiesysteem van de douane en de NVWA gewaarborgd wordt. Ook worden door de Europese Commissie in derde landen die exporteren naar de EU ter plaatse audits uitgevoerd om zeker te stellen dat wordt voldaan aan EU voedselveiligheidseisen.

De productstandaarden voor voedingsmiddelen, waaronder voedselveiligheidseisen, moeten onderscheiden worden van productiestandaarden, die de wijze van productie betreffen, zoals arbeidsomstandigheden en milieuwetgeving. Ieder land heeft zijn eigen wetgeving waarbij verschillen in productiestandaarden mede worden bepaald door landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden. Nederland zet in multilateraal verband (zoals binnen de World Organisation on Animal Health (WOAH) en de Wereldhandelsorganisatie (WTO)) en in bilaterale contacten in op samenwerking met partnerlanden voor harmonisatie en verbetering van productiestandaarden, in lijn met door de Kamer aangenomen moties.5

Daarbij zet de Europese Commissie bij onderhandelingen over bilaterale handelsakkoorden in toenemende mate in op afspraken over duurzame voedselsystemen. Het gaat dan om samenwerking tussen de EU en een derde land over de ontwikkeling van duurzame, inclusieve, gezonde en veerkrachtige voedselsystemen, en de gezamenlijke transitie daar naartoe. Dit betreft alle stappen van de voedselproductieketen, waaronder productie, consumptie en afval. Het doel is zowel in de EU als in het betreffende partnerland de beschikbaarheid van gezonde en duurzaam geproduceerde producten te vergroten.

De leden van de PVV-fractie vragen zich af of er concrete cijfers beschikbaar zijn die de invloed van deze handelsakkoorden op de inkomens- en concurrentiepositie van zowel Nederlandse familieboerderijen, als de multinationale agribusiness helder weergeven.

4. Antwoord van het kabinet:

De effecten van een handelsakkoord op een individueel bedrijf zijn afhankelijk van meerdere factoren, zoals het productaanbod, de productiewijze, de contracten die zijn afgesloten en de marktomstandigheden van het moment. Tot dusverre is alleen voor het mogelijke EU-Mercosur akkoord onderzoek verricht naar de potentiële effecten op het niveau van individuele bedrijven, waarbij specifiek wordt gekeken naar agrarische gezinsbedrijven, zoals toegelicht in antwoord op vraag 1.

Daarnaast is er de vraag naar de snelheid en effectiviteit van de vrijwaringsmaatregelen en antidumping- of antisubsidiemaatregelen. Zijn deze maatregelen inderdaad toereikend om Nederlandse boeren te beschermen tegen oneerlijke concurrentie van buitenaf, en in hoeverre dragen zij bij aan de bescherming van de volksgezondheid door te zorgen voor veilige en kwalitatieve producten op de markt? Graag een reflectie van de Minister op boven gestelde vragen.

5. Antwoord van het kabinet:

Handelsdefensieve maatregelen bieden bescherming tegen oneerlijke concurrentie bij invoer van gedumpte of op marktverstorende wijze gesubsidieerde goederen. Dat kunnen industriële producten zijn, maar ook landbouwproducten. Zo gelden er momenteel bijvoorbeeld anti-dumpingmaatregelen op regenboogforel en suikermais, en anti-subsidiemaatregelen op biodiesel.

De Europese Commissie start een anti-dumping- of anti-subsidieonderzoek in de regel op basis van een onderbouwde klacht van EU-producenten. Wijzigingen in de anti-dumping basisverordening6 in 2017 en 2018 hebben ertoe geleid dat er sneller maatregelen kunnen worden genomen (binnen een jaar). Ook kunnen sneller voorlopige maatregelen worden opgelegd (binnen 7 maanden). In de basisverordening is opgenomen dat bij anti-dumpingonderzoeken sociale en milieunormen betrokken kunnen worden bij het vaststellen van de hoogte van de te nemen maatregelen.

Het kabinet acht het handelsdefensief instrumentarium – ook als het gaat om landbouwproducten – effectief, met een juiste balans tussen de belangen van producenten, gebruikers en consumenten. Deze juiste balans wordt mede bevestigd door het jaarlijks door de Europese Commissie opgestelde rapport over het gebruik van handelsdefensieve maatregelen.7

In de beantwoording van vraag 3 wordt reeds ingegaan op de bestaande maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid.

Er wordt gevraagd waarom de nadruk niet meer ligt op het waarborgen van eerlijke en stabiele prijzen voor boeren door middel van EU-minimumprijzen en productiebeheersing, in plaats van het huidige zwaartepunt op landbouwsubsidies die voornamelijk gericht zijn op compensatie voor prijsdalingen. Hoe wordt er gereageerd op het feit dat de Minister een vraag over het onder de kostprijs verkopen van producten met gebruik van landbouwsubsidies heeft ontweken tijdens het recente debat? Deze praktijken kunnen niet alleen de inkomenszekerheid van boeren ondermijnen, maar ook de kwaliteit en veiligheid van voedselproducten, met potentieel nadelige gevolgen voor de volksgezondheid.

6. Antwoord van het kabinet:

De overheid is zeer terughoudend met de prijsbepaling van goederen en diensten. Of en op welke manier kan worden ingegrepen in de markt wordt bepaald door Europese en nationale regelgeving.

Het huidige systeem van Europese landbouwsubsidies is gestoeld op twee pijlers. De eerste pijler betreft inkomensondersteuning via het systeem van directe betalingen (per hectare) en aanvullend markt- en prijsbeleid, met als doel landbouwers te ondersteunen in hun levensonderhoud, in de verduurzaming van hun bedrijf, en in geval van ernstige marktverstoringen. De tweede pijler betreft plattelandsontwikkeling gericht op verbetering van de economische, ecologische, en sociale duurzaamheid van de agrarische sector en het landelijk gebied.

In het verleden bevatte de gemeenschappelijke marktordening onder het EU Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) bepalingen rondom minimumprijzen en opkoopregelingen: de tijd van de zogenaamde boterbergen en wijnplassen. Met goede redenen is de ommekeer toen gemaakt naar meer marktoriëntatie om overproductie te voorkomen en het aanbod meer af te stemmen op de vraag. Wel zijn er op EU niveau mogelijkheden om bij ernstige marktverstoring maatregelen te nemen via bijvoorbeeld tijdelijk verruimde staatssteunmaatregelen en de inzet van de landbouw(crisis)reserve. Hierbij kunnen onder voorwaarden steunmaatregelen worden ingezet voor getroffen sectoren in individuele lidstaten of EU-breed. De landbouw(crisis)reserve is de afgelopen twee jaar ingezet door de Europese Commissie en ook zijn sinds 2020 als gevolg van de Covid-situatie meerdere EU-maatregelen (waaronder verruimde staatssteun) genomen om landbouwmarkten te ondersteunen.

In de beantwoording van vraag 3 wordt reeds ingegaan op de bestaande maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid.

De leden van de PVV-fractie zijn tevens benieuwd hoe de EU en Nederland ervoor zorgen dat geïmporteerde producten voldoen aan de strenge EU-productiestandaarden, en of de controles hierop voldoende zijn om deze kwaliteit te garanderen. Dit is van essentieel belang om de gezondheid en veiligheid van de consument te waarborgen.

7. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet erkent het essentiële belang van gezondheid en veiligheid van de consument. Deze worden beschermd door productstandaarden die gelden voor alle producten die op de Europese markt komen, met inbegrip van producten die vanuit derde landen in de EU worden ingevoerd, zoals uiteen gezet in het antwoord op vraag 3. De EU bepaalt deze productstandaarden voor de gezondheid van mens, dier, plant en milieu op basis van de eigen interne procedures, met inachtneming van de WTO kaders hieromtrent. Hierbij kan naast strenge voedselveiligheidseisen bijvoorbeeld worden gedacht aan speelgoed waarin geen schadelijke stoffen of gevaarlijke onderdelen mogen zitten.

Met partnerlanden kan worden afgesproken dat autoriteiten uit dat land certificaten mogen afgeven voor producten die naar de EU gaan. Met die certificaten kan worden aangetoond dat het desbetreffende product aan de EU standaarden voldoet. De EU controleert de autoriteiten in derde landen die deze certificaten uitgeven. Daarnaast is er controle op certificaten en producten bij binnenkomst in de EU.

De NVWA is toezichthouder op de veiligheid van consumentengoederen (inclusief voedselwaren) en controleert producten aan de buitengrens en op de Nederlandse markt. De Douane informeert de NVWA over relevante zendingen aan de grens zodat zij deze kan controleren. Qua controles gaat het om risicogericht en data-gestuurd toezicht door de NVWA op een groot aantal wettelijke regelingen en normen die uitvoering geven aan EU-wetgeving op het gebied van productveiligheid. Daartoe worden producten geselecteerd die vaak afwijkingen vertonen en waarvan de afwijkingen tot grote risico’s kunnen leiden voor de gezondheid en veiligheid van de consument.

De NVWA controleert bij import op de eisen die de EU stelt op het gebied van voedselveiligheid en dier- en plantgezondheid. Bij dierlijke producten wordt op iedere zending een documentencontrole, overeenstemmingscontrole en een (op een door de EU vastgestelde frequentie) materiele controle uitgevoerd. Ook niet-dierlijke levensmiddelen worden op basis van een EU-brede risicoanalyse gecontroleerd bij import.

Op de Nederlandse markt houdt de NVWA toezicht door controle van etiketten, documentcontrole (waaronder EG-verklaringen van overeenstemming en technische dossiers) en fysieke onderzoeken in de laboratoria van de NVWA. In toenemende mate worden er bedrijfsgerichte inspecties uitgevoerd waarbij gecontroleerd wordt hoe bedrijven in hun bedrijfsvoering borgen dat hun producten voldoen aan de Europese productveiligheidswetgeving. Daarbij worden bedrijven (waaronder importeurs) zo vroeg mogelijk in de keten geselecteerd.

Hoe wordt binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) gegarandeerd dat steun eerlijk wordt verdeeld onder alle boeren, met speciale aandacht voor de kleinere en middelgrote bedrijven, en rekening houdend met de productie van gezonde, kwalitatieve voedselproducten?

8. Antwoord van het kabinet:

De GLB steun wordt grotendeels aan de hand van betalingen per hectare verdeeld. Daarbij krijgen landbouwbedrijven voor de eerste 40 hectaren een extra betaling, teneinde kleinere en middelgrote bedrijven te ondersteunen. Via de ecoregeling wordt aanvullend steun gegeven voor bedrijven die duurzame activiteiten ontplooien. Los van de steun per hectare worden vanuit het GLB bepaalde investeringen, kennisactiviteiten en samenwerking gesubsidieerd, veelal voor activiteiten of investeringen gericht op verduurzaming en versterking van het platteland. Zie ook het antwoord op vraag 6.

De mogelijke impact van handelsakkoorden op de voedselzekerheid, zowel binnen de EU en Nederland als in ontwikkelingslanden, is een ander kritisch punt. Wordt hier voldoende rekening mee gehouden, ook vanuit het perspectief van volksgezondheid?

9. Antwoord van het kabinet:

Zoals uiteen gezet in de beantwoording van de vragen 3 en 7 is voedselveiligheid een harde voorwaarde voor het op de markt brengen van landbouwgoederen en voedingsmiddelen, ter bescherming van de volksgezondheid. Binnen Nederland en de EU is een robuust inspectiesysteem opgebouwd dat de volksgezondheid beschermt.

Handelsakkoorden zijn niet primair gericht op voedselzekerheid, hoewel zij daar, onder meer door diversificatie van handelsrelaties, wel degelijk een bijdrage aan leveren. In het Stappenplan Mondiale Voedselzekerheid, dat op 23 december 2022 aan uw Kamer is gestuurd8, wordt het belang van internationale en op regels gebaseerde handel voor voedselzekerheid nader uiteen gezet. Een handelsakkoord biedt bovendien de mogelijkheid om tussen handelspartners aanvullende afspraken te maken met betrekking tot het opbouwen van duurzame voedselsystemen, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.

Veel ontwikkelingslanden kampen met minder efficiënt werkende markten en minder gunstige productieomstandigheden en infrastructuur. Dit kan leiden tot een verlaagd of ontbreken van lokaal aanbod van de gewenste producten of tot misoogsten. De EU kent goede productieomstandigheden voor landbouwproductie en een efficiënt systeem voor voedselproductie met voedselprijzen die relatief laag zijn. Export van landbouwproducten vanuit de EU is van groot belang voor een stabiele wereldmarkt met betaalbare prijzen en heeft een dempend effect op de situatie in veel ontwikkelingslanden. Regionale en mondiale handel, ook vanuit Nederland, zijn dus van wezenlijk belang voor de voedselvoorziening in ontwikkelingslanden.

Tegelijkertijd kunnen landen, wanneer producten in zulke grote hoeveelheden op de markt worden ingevoerd dat de markt ernstig verstoord raakt of dreigt te raken, en binnen WTO kaders, vrijwaringsmaatregelen of anti-dumping maatregelen nemen. Deze maatregelen kunnen worden ingezet zowel wanneer sprake is van een handelsakkoord, als in gevallen waarin er geen handelsakkoord is.

Hoe zit het met de rol en invloed van Nederland binnen de EU en de onderhandelingen over handelsakkoorden? Zijn Nederlandse boeren in de optiek van de Minister voldoende betrokken bij deze processen, en worden hun belangen adequaat behartigd, inclusief de productie van veilige en gezonde voedselproducten?

10. Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie onderhandelt namens de EU met derde landen over handelsakkoorden. Dit wordt gedaan op basis van een mandaat van de Raad (de lidstaten). Tijdens de onderhandelingen rapporteert de Commissie regelmatig aan de Raad over de stand van zaken van de onderhandelingen. De Raad kan de Commissie, op basis van het mandaat, gaandeweg de onderhandelingen bijsturen of accenten plaatsen.

Bij de bepaling van de Nederlandse inzet voor het onderhandelingsmandaat en tijdens de onderhandelingen worden de brede belangen van de Nederlandse economie, waaronder de landbouwsector, meegenomen. Sommige sectoren hebben baat bij export en bij lagere tarieven van derde landen waardoor op de meest lucratieve market afgezet kan worden, waarmee het verdienvermogen van de Nederlandse agrosector wordt vergroot; andere sectoren hebben profijt bij lagere EU importtarieven voor bijvoorbeeld grondstoffen of halffabricaten. De handel in landbouwproducten (primair, secondair, tertiair) is ook van wezenlijk belang voor de Europese hub functie van Nederland.

Handelsakkoorden betekenen, naast grotere afzetmogelijkheden, in sommige gevallen ook meer concurrentie op de eigen markt. De Europese Commissie en het Nederlandse kabinet zijn zich hier zeer van bewust en benoemen dit ook in het mandaat. Kwetsbare sub-sectoren, zoals pluimveevlees, kalfsvlees en eieren, kunnen onder handelsakkoorden geheel worden uitgezonderd van tariefliberalisatie, of er kunnen bij de onderhandelingen tariefcontingenten worden afgesproken ter bescherming van de sector.

Daarnaast zet Nederland zich ook in voor het beschermen van bepaalde «geografische indicaties» in derde landen, zoals de kazen Gouda Holland en Edam Holland kaas, die voor exporterende Nederlandse ondernemers van belang zijn voor het verdienvermogen.

In het Breed Handelsberaad (BHB) wordt met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld (verschillende bedrijvenkoepels, vakbonden en andere maatschappelijke organisaties) de Nederlandse inzet op het handelsbeleid besproken.

Tot slot, gezien de specifieke uitdagingen en kansen voor Nederlandse boeren, zoals de transitie naar duurzame landbouwpraktijken en de groeiende vraag naar lokale en biologische producten, is het van belang te weten in hoeverre het huidige beleid hiermee rekening houdt en bijdraagt aan de volksgezondheid. Zijn er maatregelen om de concurrentiepositie en toekomstbestendigheid van de Nederlandse landbouw te waarborgen, terwijl ook de productie van gezonde voedingsproducten wordt gegarandeerd?

11. Antwoord van het kabinet:

Ter ondersteuning van de concurrentiepositie en toekomstbestendigheid van de Nederlandse landbouw zet het kabinet in op een Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dat zich o.a. richt op het versterken van de positie van agrarische ondernemers, het creëren van een gelijk speelveld en redelijke vergoedingen voor duurzaamheidsinspanningen van boeren. In het kader van het EU handelsbeleid zet het kabinet onder andere in op handelsakkoorden waarin een gelijk speelveld, goede duurzaamheidsafspraken en de transitie naar duurzame voedselsystemen goed geborgd zijn.

Deze vragen zijn essentieel om te waarborgen dat de belangen van Nederlandse boeren en de volksgezondheid centraal staan in het beleid rondom handelsakkoorden en het GLB. Transparantie, inspraak en concrete acties zijn nodig om ervoor te zorgen dat Nederlandse boeren een eerlijke kans krijgen in de mondiale markt, terwijl ook de gezondheid en veiligheid van de consument gewaarborgd blijven.

Inbreng leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de Minister op de brief van de Landbouwcoalitie. Zij hebben hier een aantal reflecties en vragen bij.

Algemeen

De visie van de leden van de GL-PvdA-fractie op handelsbeleid is dat dit beleid financieel-economisch, ecologisch én sociaal-maatschappelijk rechtvaardig moet zijn. Ook als dit het handelsbeleid in relatie tot landbouw en voedsel betreft.

Zolang voedsel primair wordt gezien als verhandelbaar product voor de wereldmarkt, profiteren vooral multinationale agrarische producenten en handelsbedrijven. Dit gaat ten koste van Nederlandse kleinschalige (familie)bedrijven en lokale voedselproducenten in ontwikkelingslanden. Bovendien verdringt de nadruk op mondiale voedselzekerheid het recht op voedselsoevereiniteit.

De sociale en milieuaspecten van handel in landbouw- en voedselproducten en -diensten krijgen in de reactie van het kabinet betrekkelijk weinig aandacht. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie pleiten voor een systemische benadering van voedsel, waarbij alle schakels in en rond voedselsystemen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen voor een duurzame toekomst. De prikkels die de omslag naar een ecologisch, sociaal en economisch rendabele sector in de weg zitten, moeten worden weggehaald. Er is urgente behoefte aan andere overheidssturing in Nederland en Europa.

Voedselexport en lokale markwerking

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie brengen in herinnering dat in oktober 2023 de motie van Thijssen en Amhaouch «over in kaart brengen waar Nederlandse voedselexport de voedselproductie en bijbehorende lokale marktwerking van kleinschalige boeren en boerinnen in derde landen in de weg zit» is aangenomen (Kamerstuk 29 237, nr. 196). Kan de Minister bevestigen dat het ECDPM deze studie gaat uitvoeren? Klopt het dat de Minister op dit moment de opdracht aan de onderzoekers aan het ontwikkelen is? Kan de Minister bevestigen dat deze studie ook de negatieve effecten op lokale voedselproductie, lokale markten en voedselzekerheid zal onderzoeken? Kan de Minister aangeven wanneer de Tweede Kamer de uitkomsten van de studie mag verwachten?

12. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet beziet op dit moment op welke wijze en door welke organisatie een onderzoek kan worden uitgevoerd naar de impact van de Nederlandse voedselexport op de lokale productie en marktwerking in derde landen, en zal daarmee uitvoering geven aan de in de vraag genoemde motie Thijssen/Amhaouch en de toezegging aan het lid Boswijk9, met dezelfde strekking als de motie. Gezien nader te bevestigen is welke organisatie deze studie gaat uitvoeren, kan niet vooruitgelopen worden op de publicatie van de uitkomsten van de studie.

De impact van Nederlandse landbouw op mens en milieu

Nederland heeft een grote ecologische voetafdruk. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat dit element ontbreekt in de kabinetsreactie, dat een direct gevolg is van het karakter van Nederland Handelsland, dat bij de grootste landbouw im- en exporteurs van de wereld hoort, o.a. vanwege de import van soja. Is de Minister bereid om, gegeven het milieubelang, te onderzoeken hoe Nederland de import van soja naar Nederland/Europa kan verminderen? Is hij bereid experts te vragen om in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om dit via economische, financiële of handelsmaatregelen te bewerkstelligen?

13. Antwoord van het kabinet:

De import van eiwitgewassen zoals soja vormt een integraal onderdeel van de invulling van het kabinet aan de Europese Eiwitstrategie. Zo wordt ingezet op het verminderen van de afhankelijkheid van geïmporteerde eiwitten, zoals soja. Gezien deze lopende trajecten ziet het kabinet geen noodzaak om nadere studies op dit terrein te verrichten.

Kan de Minister reflecteren op de mogelijkheden om im- of exportstromen af te schalen als het lokaal ten koste gaat van voedselzekerheid/productie of leefomgeving?

14. Antwoord van het kabinet:

Handel fluctueert en is van nature reactief op de ontwikkelingen aan zowel de vraag- als de aanbodzijde. Het afschalen van import of export door de overheid zou neerkomen op het instellen van kwantitatieve beperkingen. Dit is in beginsel tegenstrijdig aan WTO-regels, omdat het open handel verstoort en protectionisme in de hand werkt. Zeker op langere termijn kan dit juist schadelijk zijn voor de voedselzekerheid.

Desondanks zijn er uitzonderingen mogelijk. Een exportverbod of -beperking is geoorloofd als deze tijdelijk is, en bedoeld om kritieke tekorten van voedsel of andere essentiële producten in eigen land te voorkomen.10 Ook kunnen landen maatregelen nemen binnen WTO-kaders om de import te beperken als sprake is van (dreigende) marktverstoringen. Dit betreft dan vrijwarings- of anti-dumpingmaatregelen, die ingesteld kunnen worden in geval van aantoonbare schade aan de eigen sector als gevolg van import.

Ten behoeve van het beschermen van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant en het milieu kunnen de algemene rechtvaardigingsgronden van de WTO van toepassing zijn.11 Deze staan uitzonderingen op de WTO regels toe, onder bepaalde voorwaarden. Maatregelen die worden genomen op basis van deze rechtvaardigingsgronden dienen goed onderbouwd te zijn en te voldoen aan de vereisten van non-discriminatie en proportionaliteit.

Handelsakkoorden

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de kabinetsreactie op de brief van de Landbouwcoalitie, dat «ook via handelsakkoorden afspraken met derde landen worden gemaakt over onderwerpen zoals arbeid, milieu en klimaat». Kan de Minister aangeven wat deze afspraken tot nu toe concreet hebben opgeleverd in de praktijk voor arbeiders in de landbouw-gerelateerde waardeketen, kleinschalige boeren en boerinnen, lokale gemeenschappen, jongeren, milieu en klimaat? Immers, als het via de akkoorden niet lukt om impact te krijgen, dan is een andere manier nodig: via bindende afspraken.

15. Antwoord van het kabinet:

Afspraken die gemaakt worden in (handels)akkoorden zijn juridisch bindend. In moderne EU handelsakkoorden zoals de verdragen met Zuid-Korea, Canada, Japan, Vietnam en het Verenigd Koninkrijk zijn bindende afspraken opgenomen over de effectieve implementatie van internationale arbeids- en milieustandaarden in het gehele grondgebied van de verdragspartijen. Het gaat dan onder andere om het Parijs klimaatakkoord en de fundamentele arbeidsrechten zoals die zijn vastgelegd in ILO-verband. Ook is in deze handelsakkoorden opgenomen dat de verdragspartijen de wettelijke bescherming van arbeidsrechten en milieu niet mogen verminderen ten behoeve van het aantrekken van handel of investeringen. De duurzaamheidshoofdstukken in deze EU handelsakkoorden bevatten een mechanisme ten behoeve van de naleving van deze afspraken, inclusief de mogelijkheid tot geschillenbeslechting.

Een concreet voorbeeld van het gebruik van geschillenbeslechting betreft de door de EU onder het handelsakkoord met Zuid-Korea gestarte geschillenbeslechtingsprocedure12 waarin werd vastgesteld dat de Zuid-Koreaanse arbeidswetgeving op een aantal punten niet in lijn is met het in de ILO vastgelegde fundamentele recht op vrijheid van vereniging. Deze procedure leidde tot de ratificatie van drie ILO conventies door Zuid-Korea en tot aanpassingen in de Zuid-Koreaanse arbeidswetgeving.13

In het kader van deze duurzaamheidshoofdstukken hebben de verdragspartijen ook de verplichting om regelmatig van gedachten te wisselen met het maatschappelijk middenveld over de implementatie van het akkoord. Deze gedachtewisseling biedt de mogelijkheid om het beleid van de verdragspartijen te beïnvloeden. Een voorbeeld van hoe dit kan leiden tot specifieke activiteiten ten behoeve van arbeidsrechten is de op 20 maart jl. gepubliceerde gezamenlijke lijst van activiteiten die is overeen gekomen tussen de EU en Peru.14 Deze lijst is tot stand gekomen op basis van intensieve contacten tussen de Europese Commissie en Peru naar aanleiding van een klacht van CNV die in 2022 bij de Europese Commissie werd ingediend onder het EU klachtenmechanisme voor niet-naleving van handelsafspraken. Onder dit mechanisme, het zogenoemde Single Entry Point, kunnen klachten ingediend worden door bedrijven, vakbonden en NGO’s bij de Europese Commissie wanneer zij van mening zijn dat verdragspartners van de EU zich niet houden aan afspraken in handelsverdragen.15

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen op pagina vier van de Kamerbrief dat «Nederland streeft naar gelijkwaardige samenwerking met het Mondiale Zuiden. Hieronder valt het maken van wederzijds aantrekkelijke afspraken over handel». Kan de Minister aangeven wat hij hier precies mee bedoelt? Hoe worden de dialoog en de onderhandelingen met leiders van vaak autoritaire landen vormgegeven? Is de Minister het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat het in deze situaties raadzaam is goed te luisteren naar experts/wetenschappers, vrouwen- en boerenorganisaties en het bredere maatschappelijk middenveld, om te voorkomen dat korte termijnwensen van autoritaire leiders over worden genomen?

16. Antwoord van het kabinet:

Met gelijkwaardige samenwerking wordt bedoeld dat Nederland en de EU in hun handelsbeleid – zowel bilateraal als in de WTO – luisteren naar de wensen van onderhandelingspartners en kijken welke aanknopingspunten die wensen en belangen bieden. Doel is om minder ontwikkelde landen in staat te stellen op gelijkwaardige wijze deel te nemen aan het mondiale handelssysteem.

Zo wordt in onderhandelingen met landen in het Mondiale Zuiden rekening gehouden met de mogelijkheid tot duurzame ontwikkeling van het derde land. Dit geldt bijvoorbeeld in onderhandelingen over het sluiten van Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s). EPA’s zijn ontwikkelingsvriendelijke handelsovereenkomsten tussen de EU en diverse regio’s en landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan. In EPA’s krijgen derde landen bijvoorbeeld langere overgangstermijnen voor de liberalisering van bepaalde gevoelige producten, of worden deze geheel uitgesloten van liberalisering.

De EU is regelmatig in gesprek met het maatschappelijk middenveld in het kader van lopende onderhandelingen en de monitoring van bestaande akkoorden. Zo organiseert de Europese Commissie regelmatig bijenkomsten met het Europese maatschappelijk middenveld16 en ad hoc bijeenkomsten met het maatschappelijk middenveld uit zowel de EU als het derde land waar onderhandelingen mee worden gevoerd. Daarnaast wordt het maatschappelijk middenveld betrokken bij consultaties voor de totstandkoming van zogeheten Sustainability Impact Assessments, onafhankelijke onderzoeksrapporten in opdracht van de Europese Commissie over de verwachte gevolgen van het sluiten van een bepaald handelsakkoord. Na inwerkingtreding van een modern handelsakkoord wordt door middel van domestic advisory groups (DAGs) zorg gedragen voor voldoende betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de implementatie van het handelsakkoord.

Het Nederlandse maatschappelijk middenveld wordt ook op de hoogte gehouden van lopende onderhandelingen en andere handelsgerelateerde vraagstukken. Zo komt voorafgaand aan elke Raad Buitenlandse Zaken Handel op het Ministerie van Buitenlandse Zaken het Breed Handelsberaad bijeen, dat bestaat uit vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, vakbonden en het bedrijfsleven.

Overigens wordt de Kamer over de voortgang van onderhandelingen geïnformeerd via de reguliere voortgangsrapportages handelsakkoorden17. Uw Kamer wordt ook op de hoogte gesteld van besluitvorming over het starten van onderhandelingen met derde landen. In dergelijke besluitvorming neemt het kabinet in de totstandkoming van de Nederlandse positie in de Raad de gehele relatie met het derde land en de politieke context mee.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn van mening dat een gelijkwaardige handelsrelatie vraagt om betrokkenheid van lokale overheden, wetenschappers, ondernemers en maatschappelijke organisaties. Kan de Minister aangeven of, en zo ja hoe, deze verschillende actoren betrokken zijn bij de ontwikkeling van het Nederlandse internationale handelsbeleid op het gebied van landbouw en voedsel?

17. Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 16.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nemen waar dat het International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV) zadenverdrag lokale voedselproducenten beperkt omdat het hun controle over zaden aan banden legt, ter bescherming van de patenten van – over het algemeen – multinationals in de landbouwsector. Hoe past de toepassing van dit verdrag in handelsverdragen, zoals het verdrag tussen de EU en Indonesië, bij de uitspraak van de Minister dat hij streeft naar gelijkwaardigheid? Wanneer kunnen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie een antwoord verwachten op de aangenomen motie hierover (Kamerstuk 36 410-XVII, nr. 26)?

18. Antwoord van het kabinet:

De veronderstelling dat UPOV lokale voedselproducenten beperkt omdat het hun controle over zaden aan banden legt, ter bescherming van de patenten van – over het algemeen – multinationals in de landbouwsector, klopt niet.

UPOV biedt een systeem voor de bescherming van nieuwe plantenrassen via kwekersrecht. Dit houdt in dat kwekers en veredelaars het exclusieve recht hebben om nieuwe plantenvariëteiten te vermeerderen, te verkopen en commercieel te exploiteren. Nieuwe, verbeterde rassen zijn belangrijk om de landbouw duurzamer te maken en beter om te kunnen gaan met de gevolgen van klimaatverandering. Het ontwikkelen van nieuwe rassen betreft een investering van meerdere jaren (5–10 jaar) en is kennisintensief. Het is daarmee een kostbare innovatie en zonder manier om deze investering terug te verdienen zal een veredelaar geen nieuwe rassen ontwikkelen.

Het kwekersrecht betreft alleen de nieuw ontwikkelde rassen en geldt een beperkte tijd (veelal 15–25 jaar). Na die tijd vervallen de rechten van de veredelaar. Vanuit het kwekersrecht is er geen enkele beperking ten aanzien van het gebruik, vermeerderen, verkopen of commercieel exploiteren van niet-kwekersrechtelijk beschermde rassen, zoals traditionele rassen.

Ook klopt de veronderstelling niet dat UPOV een rol zou spelen ter bescherming van patenten. Het kwekersrecht geeft de ontwikkelaar exclusieve rechten op de exploitatie van het ras met verbeterde eigenschappen dat is ontwikkeld, maar staat toe dat andere veredelaars zonder benodigde toestemming met dat nieuwe ras verder veredelen (de kwekersvrijstelling). Een andere veredelaar heeft dus geen toestemming of een licentie nodig van de eigenaar van het ras. Dit in tegenstelling tot patenten, waar een dergelijke toestemming of licentie wel vaak aan de orde is.

De introductie in een land van een systeem van kwekersrecht, gebaseerd op het UPOV verdrag, biedt veredelaars de zekerheid dat de veredelaar zijn nieuw ontwikkelde rassen daar met vertrouwen dat er een mogelijkheid is de investering terug te verdienen, op de markt kan brengen. Zonder een dergelijk systeem zullen veredelaars de verbeterde rassen niet in dat land aanbieden. Een landbouwer is ook onder het kwekersrecht niet verplicht de nieuwe rassen te gebruiken. De landbouwer is volledig vrij in zijn rassenkeuze. Mocht de landbouwer kiezen voor een kwekersrechtelijk beschermd ras, dan is de enige beperking dat de landbouwer de zaden ervan niet mag vermeerderen en doorverkopen. Dat is het exclusieve recht van de houder van het kwekersrecht. Maar indien de landbouwer een ras kiest dat niet is beschermd door een kwekersrecht, dan geldt deze voorwaarde niet. Landbouwers krijgen op deze manier dus meer keuzemogelijkheden; zij kunnen kiezen voor bestaande rassen (zonder enige beperking) of voor een nieuw ras (met een beperking). De ervaring leert dat de landbouwproductiviteit toeneemt en de verduurzaming van de landbouw verbetert in landen die een systeem van kwekersrecht introduceren. Dit is van groot belang gelet op voedselzekerheid en de economische kansen voor boeren. Daarom past toepassing van het UPOV verdrag in een handelsverdrag tussen de EU en Indonesië. Het geeft landbouwers meer keuze en neemt hen geen keuzes af.

Een reactie op de Kamermotie over het binnen UPOV pleiten voor een uitzonderingspositie van kleinschalige en zelfvoorzienende boeren18 is op 8 april jl. aan uw Kamer gezonden.19

Voedselzekerheid

Op diezelfde pagina vier van de kabinetsreactie lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie: «Als bijvoorbeeld de lokale productie niet kan voldoen aan de vraag naar betaalbare voedselproducten door de snelgroeiende bevolking in Afrika, kan import uit onder meer Nederland nodig zijn om te voorzien in de voedselbehoefte. Indien derde landen van mening zijn dat dit zou leiden tot dumping of andere marktverstoringen, hebben zij – op basis van WTO-regels – de mogelijkheid de import van deze producten te beperken». De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA zijn van mening dat het kabinet een zeer vertekend beeld neerzet van het verloop van handelsstromen. Immers, de export van Nederland naar Afrikaanse landen gebeurt niet nadat Afrikaanse landen daarom vragen, maar is op initiatief van de Nederlandse agrarische Nederland, niet omdat Senegal een slechte oogst heeft. Daarom heeft de export van uien wel impact op de markt in Senegal. Idem voor de uitvoer van melkpoeder naar landen in de Sahel. Ook is het van belang helder voor ogen te houden dat de Minister hier de WTO-definitie van voedseldumping gebruikt, terwijl deze definitie veel voedselexport met negatieve effecten op andere landen, niet meeneemt. Is de Minister bereid deze definitie los te laten, en voedselexport met negatieve voedselzekerheid- en milieueffecten op andere landen als voedseldumping te bestempelen?

19. Antwoord van het kabinet:

Handel vindt plaats op basis van de markttoegang die landen elkaar bieden. Deze markttoegang – waarin ieder land eigen keuzes maakt en sommige sectoren meer beschermt dan andere – is vastgelegd in multilaterale en bilaterale handelsverdragen. Of van deze markttoegang daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt is afhankelijk van marktomstandigheden, van vraag en aanbod. Een importeur en een exporteur die elkaar weten te vinden en tot afspraken komen, maken uiteindelijk de export van bijvoorbeeld Nederlandse uien naar Senegal mogelijk.

Zoals aangegeven in de kabinetsreactie, hebben importerende landen de mogelijkheid gebruik te maken van handelsdefensieve maatregelen, zoals vrijwaringsmaatregelen en anti-dumping maatregelen, om de door hen geboden markttoegang tijdelijk te beperken in geval van marktverstoringen. De definitie van dumping is internationaalrechtelijk vastgelegd binnen de WTO. Het kabinet is niet voornemens een eigen definitie te gaan hanteren en daarmee af te wijken van internationaal of EU-recht. Ik verwijs in dit verband ook graag naar het Stappenplan Mondiale Voedselzekerheid dat op 23 december 2022 aan uw Kamer is gestuurd20, waarin het belang van internationale en op regels gebaseerde handel, ook in het belang van voedselzekerheid, uiteen is gezet.

Hoewel het wenselijk is voedsel van elders te importeren als de lokale/regionale productie tekortschiet, is het volgens de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zaak om onderscheid te maken tussen a) een actieve vraag uit Afrikaanse landen naar voedselproducten uit Nederland/de EU, en b) als de import in deze landen het gevolg is van een actieve «push» van Nederlandse/Europese bedrijven. Alleen de eerste optie is wenselijk vanuit het perspectief van lokale economische ontwikkeling en voedselsoevereiniteit. Daarnaast is het zaak dat Nederland/EU landen die nu (nog) het gros van hun bulkvoedsel (zoals granen) van ver weg importeren, ondersteunt in het opstellen van een strategie die lokale/regionale productie en verwerking van voedsel aanmoedigt/mogelijk, of makkelijker maakt. Ook is het wenselijk dat Nederland/EU zich, naast bij overheden, ook meer betekenisvol laat informeren door lokale boerenbelangenorganisaties, om zo een beter beeld te krijgen van waar lokaal behoefte aan is. Graag een reflectie van de Minister op deze visie op duurzame handel met Afrikaanse landen.

20. Antwoord van het kabinet:

Handel komt tot stand op basis van vraag en aanbod, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19. In de kabinetsreactie wordt toegelicht dat Nederland en de EU streven naar gelijkwaardige samenwerking met het Mondiale Zuiden. Het opbouwen van duurzame landbouwsystemen en het versterken van voedselzekerheid via bilaterale en multilaterale inspanningen zijn daar onderdeel van. Om handel tussen de EU en een groot aantal Afrikaanse landen te verbeteren en lokale private sectorontwikkeling te stimuleren, worden associatieakkoorden en Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) afgesloten en is het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) ingevoerd. Het APS biedt bepaalde ontwikkelingslanden preferentiële toegang tot de Europese markt, met daarbij extra tarifaire voordelen voor landen die stappen maken op het gebied van duurzaamheid, mensenrechten en goed bestuur.

De gevolgen van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) buiten Europa

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat de financiële prikkels aan EU-boeren via het GLB ervoor zorgen dat boeren hun voedsel hier goedkoper kunnen produceren dan zonder overheidssteun. Zodra voedselproducten worden geëxporteerd naar landen in het mondiale Zuiden, veelal met ontwikkelende voedselmarkten, is er sprake van oneerlijke concurrentie. Deze ontwikkelende voedselmarkten moeten namelijk opboksen tegen de goedkope producten uit de EU. Vooral bij zuivel is dit een probleem, aangezien voor de productie hiervan relatief veel grond nodig is en hier meer GLB-geld aan wordt besteed (want deze gelden worden grotendeels nog steeds berekend op grootte van de grond van een boer). Waarom laat de Minister dit gegeven uit de brief? Is de Minister het ermee eens dat dit een oneerlijke praktijk is richting landen met ontwikkelende voedselmarkten, waarin overheden in veel mindere mate in staat zijn hun eigen landbouwsector met subsidies te ondersteunen? Kan de Minister zijn collega bij het Ministerie van LNV vragen om in de EU ervoor te pleiten dat GLB-gelden niet meer worden besteed aan producten die worden geëxporteerd naar markten/landen buiten de EU die een veel minder ontwikkeld speelveld hebben ten opzichte van Nederland/de EU, en waar de import van Nederlandse/EU-voedselproducten mogelijk een ondermijnend effect heeft op de positie en ontwikkeling van de eigen landbouwstand en voedselmarkt?

21. Antwoord van het kabinet:

De steun in het GLB op basis van hectarebetalingen maakt geen onderscheid in waar de producten worden afgezet. Het steunen van boeren per hectare is, conform WTO-regels, niet handelsverstorend, omdat het niet gericht is op het vergroten van de productie of gekoppeld is aan de productieomvang. Dit was in het verleden wel het geval bij eerdere steun vanuit de EU via gegarandeerde prijzen. Ook diverse andere (ontwikkelde en ontwikkelende) landen passen dergelijke toegelaten steun toe binnen de WTO-regels. Het effect van de steun per hectare in de handel naar ontwikkelingslanden is daarnaast afhankelijk van meer factoren dan de gegeven steun. Het gaat bijvoorbeeld ook om kosten voor grond, een fysieke infrastructuur die moderne landbouw en voedingsmiddelen-productie en -transport mogelijk maakt, lonen, toezicht en andere benodigdheden.

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 beziet het kabinet op dit moment op welke wijze een onderzoek kan worden uitgevoerd naar de impact van de Nederlandse voedselexport op de lokale productie en marktwerking in derde landen, en zal daarmee uitvoering geven aan de motie Thijssen/Amhaouch.

Handel Anders

Een belangrijke onderliggende vraag met betrekking tot voedselzekerheid en -productie voor lokale, regionale of mondiale markten, is wanneer marktbescherming wel, en wanneer het niet gewenst is, en welke criteria daarvoor gehanteerd moeten worden. De visie van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is dat ontwikkelende landen zo veel mogelijk ruimte moet worden gegund om hun primaire sector tegen goedkope import te beschermen, om zo een eigen competitieve (op iedere schaal) sector/bedrijven te kunnen ontwikkelen. Dit is nu veel te weinig uitgangspunt voor veel landen. Dit bleek ook tijdens de COVID-pandemie, toen de grote importafhankelijkheid van veel Afrikaanse landen die in potentie veel meer (bulk)voedsel zelf zouden kunnen produceren, leidde tot serieuze voedseltekorten en de oorlog tegen Oekraïne de graanprijzen enorm liet stijgen, met soms desastreuze gevolgen. Uitgaande van het beleidsdoel om voedselzekerheid te vergroten, zal het Nederlands internationale landbouw- en handelsbeleid dus niet alleen moeten kijken naar waar het Nederlandse agrarische bedrijfsleven zelf beter van wordt, maar ook naar wat vanuit het perspectief van lokale economische ontwikkeling en de ontwikkeling van de lokale landbouwsector de meest wenselijke opties zijn.

Zoals Nederlandse (vee)boeren hun bedrijf niet bedreigd willen zien worden door de import van goedkoop Braziliaans rundvlees, of goedkope Oekraïense eieren, zo willen Ghanese uienboeren of Nigeriaanse melkveehouders ook niet uit de markt gestoten worden door goedkope import uit Nederland/Europa. Het is hoog tijd voor meer de autonomie/zeggenschap van landen en lokale voedselproducenten. Het recente verleden toont aan dat het huidige functioneren van de (wereld)markt grote voedselonzekerheid veroorzaakt.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie roepen in herinnering dat tijdens het commissiedebat van 31 mei 2023 Minister Schreinemacher erkende dat handel geen doel op zich is. Duurzame en eerlijke handel betekent dat Nederlandse im- en export de marktontwikkeling in landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië niet schaadt, en voedselproductie stimuleert die in balans in met mens en milieu. Ziet de Minister voedselzekerheid als doel van het Nederlandse handelsbeleid? Zo ja, kan de Minister uitwerken hoe het nieuwe Nederlands handelsmodel eruit moet zien, waarbij via eerlijke duurzame handelsverdragen een gelijk speelveld voor duurzame boeren in Nederland wordt gecreëerd, en gegarandeerd wordt dat Nederlandse/Europese export van voedselproducten producenten en marktontwikkeling in Latijns Amerika, Afrika en Azië niet schaadt?

22. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet ziet voedselzekerheid als één van de doelen van het bredere Nederlandse beleid. Handel kan bijdragen aan voedselzekerheid en aan welvaart- en welzijnsontwikkeling.

Het Nederlandse handelsbeleid krijgt vorm via een inzet in de EU. In het handelsbeleid zet Nederland in op handelsafspraken die open markten, gelijk speelveld en duurzaamheid bevorderen. Om duurzame handel te bevorderen zet Nederland o.a. in op robuuste duurzaamheidsbepalingen in EU-handelsakkoorden met derde landen.

Ontwikkelingslanden kunnen zelf bepalen hoe zij hun handelsbeleid binnen internationale regels vorm wensen te geven en welke afspraken zij willen maken in bilaterale akkoorden. Het beeld dat andere landen geen eigen zeggenschap zouden hebben deelt het kabinet derhalve niet.

De inzet van Nederland is gericht op volwaardige deelname van ontwikkelingslanden aan het mondiale handelssysteem; via de WTO, via bilaterale, ontwikkelingsvriendelijke handelsakkoorden zoals de EPA’s en via het Algemeen Preferentieel Stelsel, en via het Nederlandse ontwikkelingsbeleid.

Voor wat betreft eerlijke prijsvorming geldt dat marktposities en prijsbewegingen van agrarische grondstoffen worden gemonitord om stabiliteit op de markten te bevorderen en waar relevant oneerlijke mededinging, (markt-) machtsmisbruik en prijsmanipulatie tegen te gaan, en op grond waarvan nationale en Europese overheden dit onder voorwaarden kunnen handhaven.

Inbreng leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie op de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel d.d. 14 februari 2024 over «Visie Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel op rechtvaardig handels- en landbouwbeleid». Zij bedanken de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor de toezending hiervan. De leden van de VVD-fractie hebben in aanvulling op hetgeen hier reeds over is gewisseld in het debat van 15 februari 2024 nog enkele aanvullende vragen.

Het Nederlandse belang

De leden van de VVD-fractie onderstrepen het belang van de landbouwsector. Nederlandse landbouw- en agrifood bedrijven zijn vaak nauw verweven met mondiale productieketens. Voor veel producten zijn grondstoffen en halffabricaten uit derde landen nodig, of geldt dat deze producten worden afgezet in derde landen. De leden van de VVD-fractie zien dat export ook afzetmogelijkheden biedt. Bovendien is export van zowel producten als kennis zeer belangrijk voor de sector. Kan de Minister nader toelichten welke rol handelsverdragen hierin spelen en welke waarborgen zij bieden?

23. Antwoord van het kabinet:

De markten voor landbouwgoederen en voedselverwerking zijn internationaal sterk verweven en ook kringlopen kunnen zich over EU-grenzen heen uitstrekken. Handelsakkoorden dragen bij aan voorspelbaarheid bij internationaal ondernemen, het vergroten van afzetkansen door aanvullende markttoegang via het verlagen of afschaffen van wederzijdse importtarieven, verruiming of afschaffing van quota en het aanpakken van non-tarifaire handelsbelemmeringen. Hiermee ontstaan ook lagere kosten voor geïmporteerde producten die worden verwerkt of geconsumeerd in Nederland. Ook de handel in diensten (zoals van een land- of waterbouwdeskundige, landbouwmachine- monteur of een veterinair) wordt via akkoorden gefaciliteerd. Handelsakkoorden dragen daarnaast bij aan diversificatie van handelspartners, waarmee het potentieel van het Nederlandse verdienvermogen en de leveringszekerheid en -afzet worden vergroot, en ongewenste strategische afhankelijkheden verkleind kunnen worden.

De waarborgen die worden gevraagd zitten in het juridisch bindende karakter van handelsverdragen. Bovendien wordt in de regel de impact van een mogelijk handelsakkoord door de Europese Commissie vooraf onderzocht, en na afsluiting van een akkoord gemonitord. Ook is in 2022 het klachtenmechanisme ingesteld, het Single Entry Point, waarmee door Europese bedrijven en maatschappelijke organisaties klachten bij de Europese Commissie ingediend kunnen worden als verdragspartners van de EU zich niet houden aan afspraken in handelsverdragen. Tot slot is er altijd de mogelijkheid om in te grijpen bij grote (onvoorziene) marktverstoringen door het instellen van vrijwaringsmaatregelen, en om antidumping- of antisubsidiemaatregelen te nemen.

De leden van de VVD-fractie achten handelsakkoorden van groot belang voor het economisch potentieel, de weerbaarheid van de EU en de toegang tot kritieke grondstoffen. Deelt de Minister die visie en kan hij nader toelichten op welke wijze handelsakkoorden hieraan bijdragen?

24. Antwoord van het kabinet:

Ja, het kabinet deelt deze visie. Voor de bredere rol die handelsakkoorden hebben, zie het antwoord op vraag 23. Handelsakkoorden spelen ook een belangrijke rol bij de EU-inzet om te diversifiëren en de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen te vergroten. Zowel in de Nationale Grondstoffenstrategie als Critical Raw Materials Act is hier aandacht voor.21 In handelsakkoorden kunnen bijvoorbeeld afspraken worden gemaakt over het tegengaan van exportrestricties, een verbod op monopolies met exclusieve rechten voor import en export van ruwe grondstoffen, en het inkaderen van beleid van lagere grondstofprijzen voor binnenlandse producenten. Deze bepalingen maken handel in kritieke grondstoffen voorspelbaarder. Ook kunnen ze investeringen in lokale winning of raffinage faciliteren en daarmee bijdragen aan diversificatie en lokale waardetoevoeging in internationale ketens. De positie van onderhandelingspartners ten aanzien van afspraken binnen handelsakkoorden verschilt. Daarom zullen afspraken per akkoord verschillen.

Import van producten en productiestandaarden

De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat de inzet van het kabinet is om te allen tijde het gelijke speelveld voor de Nederlandse agrarische sector te bewaken. De leden van de VVD-fractie zien handelsakkoorden als instrument om afspraken te maken en naar een gelijker speelveld toe te werken. Kan de Minister nader toelichten op welke wijze dit wordt gedaan en waar ruimte is voor het verbeteren van de concurrentiepositie van de Nederlandse agrarische sector en hoe de sector hierbij wordt ondersteund?

25. Antwoord van het kabinet:

De concurrentiepositie van de Nederlandse agrarische sector is over het algemeen sterk. Nederlandse landbouwbedrijven onderscheiden zich met name op het gebied van kwaliteit, innovatie en het inspelen op wensen van de consument. De concurrentiepositie van ondernemers, ook van landbouwbedrijven, is afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder infrastructuur (havens, opslag, logistiek, wegen, transport, voedselveiligheid), douane-expertise, kennisinstellingen, scholing, innovatie, arbeidsproductiviteit en natuurlijke omstandigheden.

Handelsakkoorden zijn een manier om toe te werken naar een meer gelijk speelveld met derde landen, hetgeen bijdraagt aan de concurrentiepositie van Nederlandse (agrifood) bedrijven en voorspelbaarheid van de markt. Een van de uitgangspunten bij het aangaan van onderhandelingen over handelsakkoorden is het gelijk behandelen van elkaars producten of diensten op de eigen markt en het verbeteren van markttoegang over en weer. Ook kan meer zekerheid worden geboden in procedures en eisen voor markttoegang. Tegelijkertijd kunnen in handelsakkoorden afspraken gemaakt worden over bescherming van gevoelige sectoren door middel van quota’s en tarieven, of door deze sectoren uit te sluiten van tariefliberalisatie. Daarnaast kunnen afspraken worden gemaakt op het gebied van handel en duurzame ontwikkeling, waardoor partnerlanden zich committeren aan afspraken over bijvoorbeeld milieubescherming, dierenwelzijn en arbeidsrechten.

Op deze manier kunnen handelsakkoorden de uitgangspositie van Nederlandse marktpartijen, ook op sectoraal niveau, verbeteren.

Impact handelsakkoorden op de landbouwsector

In de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking lezen de leden van de VVD-fractie dat het laatste rapport van het Joint Research Centre uit 2021 laat zien dat handelsverdrag in hun gezamenlijk effect netto positief uitpakken voor de Europese Unie. Zij zijn blij dat het kabinet prudent omgaat met gevoelige sectoren bij het verlenen van markttoegang. De leden van de VVD-fractie zouden graag willen weten in hoeverre de Nederlandse agrarische sector profiteert van open grenzen in de Europese Unie en van handel buiten Europa. Zou de Minister hier nader op in kunnen gaan?

26. Antwoord van het kabinet:

Wageningen Economic Research (WEcR) en het CBS hebben recentelijk de Nederlandse handel in landbouwgoederen (import en export) in kaart gebracht.22 De Nederlandse export van landbouwgoederen (primaire, onbewerkte goederen en secundaire, bewerkte goederen) wordt voor 2023 geraamd op EUR 123,8 miljard, een beperkte groei (1,6%) ten opzichte van 2022. De Nederlandse landbouwimport nam in 2023 af met 3,3%, tot EUR 83,9 miljard. Van de export gaat 71% naar de EU lidstaten, met Duitsland als voornaamste bestemming. 29% gaat dus naar derde landen, waarvan 8% naar de Verenigde Staten en 6.5% naar het Verenigd Koninkrijk. Ook wordt het belang van de doorvoer, de wederuitvoer en van de uitvoer van landbouwgerelateerde goederen zoals landbouw- en voedingsmiddelenmachines duidelijk uit de WEcR en CBS cijfers. Gezamenlijk komen de «brede» landbouwexportverdiensten uit op EUR 55.3 miljard. Deze brede exportverdiensten zijn wat de Nederlandse economie overhoudt aan de export van landbouwgoederen (primair, secundair en tertiair) na aftrek van de daarvoor gemaakte kosten.

Hoe worden «dumping» en lagere standaarden voorkomen?

27. Antwoord van het kabinet:

Als er sprake is van dumping die schade toebrengt aan de lokale producenten, kan de EU antidumpingmaatregelen nemen in de vorm van extra invoerheffingen, die het oneerlijke voordeel wegnemen. In het antwoord op vraag 5 zijn deze mogelijkheden nader toegelicht.

Op de vraag hoe EU productstandaarden worden geborgd en op welke wijze hogere productiestandaarden wereldwijd worden bevorderd is reeds ingegaan in de beantwoording van vragen 3, 7 en 9.

De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang dat het debat over handelsakkoorden gevoerd kan worden op basis van voldoende informatie. Daarom hebben zij ook gevraagd om de gevolgen van het Mercosurverdrag op de Nederlandse landbouw te onderzoeken en hiervoor de motie Kamminga c.s. ingediend (Kamerstuk 36 410-XVII, nr. 24). Kan de Minister aangeven hoe het met de uitvoering van de motie staat en wat de voortgang hierop is?

28. Antwoord van het kabinet:

Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 1 verkent zal het onderzoek uit 2020 van Wageningen Economic Research naar de effecten van een EU-Mercosur akkoord op de Nederlandse economie, en specifiek de Nederlandse landbouwsector, spoedig van een update laten voorzien, conform de motie Kamminga c.s.

Samenwerking met het Mondiale Zuiden en voedselzekerheid

De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van het kabinet om minder ontwikkelde landen in staat te stellen om op gelijkwaardige wijze deel te nemen aan het mondiale handelssysteem en zijn voorstander van het combinatiebeleid. Nederland loopt in de wereld voorop in kennis over landbouwvraagstukken. Door dit actief te delen met derde landen kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de wereldwijde voedselzekerheid. Op welke wijze ondersteunt het kabinet dergelijke initiatieven en ziet de Minister nog mogelijkheden om die sector verder te ondersteunen, zowel qua kennisontwikkeling als het laagdrempeliger maken van samenwerking?

29. Antwoord van het kabinet:

Met middelen uit het budget Private Sector Ontwikkeling steunt het kabinet het bedrijfsleven in zowel minder ontwikkelde landen als in Nederland bij ketenverduurzaming. Belangrijke partners hierin zijn het Initiatief Duurzame Handel (IDH), Solidaridad, de vakbonden, het Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden (CBI), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Europese Commissie en gelijkgezinde EU-landen als Duitsland en België, en internationale organisaties als het International Trade Centre en de International Labour Organisation. Voorts steunt Nederland het Advisory Centre on World Trade Organization Law (ACWL), om ontwikkelingslanden te ondersteunen in hun deelname aan het multilaterale, op regels gebaseerde, handelssysteem.

In combinatie met de Nederlandse inzet op handelspolitiek gebied investeert het kabinet ook in regionale handelsfacilitatie en Aid for Trade in ontwikkelingslanden, met name in West- en Oost-Afrika. Belangrijke partners hierin zijn TradeMark Africa, het International Trade Centre en de WereldBank. Onderdeel hiervan zijn digitalisering en verduurzaming van handel(-sketens).

In de uitvoering van het voedselzekerheidsbeleid, zoals uiteen gezet in de Kamerbrief van 23 december 202223, wordt Nederlandse kennis en kunde ingezet door middel van het Netherlands Food Partnership (NFP). NFP mobiliseert en verbindt kennis en kunde van Nederlandse organisaties en bedrijven binnen activiteiten die bijdragen aan duurzame landbouw en voedselsystemen in ontwikkelingslanden. Ook steunt het kabinet de inzet van Nederlandse organisaties ten behoeve van wereldwijde voedselzekerheid via de RVO. Verder werkt Wageningen UR samen met de Consultative Group on International Agricultural Research in een partnerschap-programma gericht op onderzoek voor landbouw en voeding in ontwikkelingslanden. Binnen al deze initiatieven vindt kennisdeling met Afrikaanse boeren, voorlichters, beleidsmakers en onderzoekers plaats (zie ook antwoord op vraag 30).

Het LNV24 Attaché Netwerk (LAN) op ambassades wereldwijd heeft een belangrijke rol bij het in de praktijk brengen van de samenwerking met andere landen op landbouwterrein. Nederlandse kennis en kunde op het gebied van plantenveredeling, verzilting, precisielandbouw, digitale weersinformatie, agrologistiek en opslag- en verwerkingstechnieken om voedselverliezen te beperken vinden hun weg via bilaterale programma’s en partnerschappen. Daarbij wordt nauw samengewerkt met de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, SeedNL, het NFP, Groenpact, het Netherlands Water Partnerschap en Flying Swans.25

Tenslotte zouden de leden van de VVD-fractie in dit kader de Minister willen vragen of er sprake is van kennisdeling met Afrikaanse boeren en indien dit het geval is, op welke schaal dit al gebeurd en of dit wellicht breder kan worden uitgezet. Dit ook met het oog op het voorkomen van push-factoren op het gebied van migratie.

30. Antwoord van het kabinet:

Bij het versterken van voedselproductie op het Afrikaanse continent, zet het kabinet actief in op de samenwerking met Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, bijvoorbeeld via de combitracks en het LNV Attaché Netwerk. Daarbij zetten we de kennis en ervaring van Nederlandse bedrijven in t.b.v. duurzame economische ontwikkeling in andere landen, bijvoorbeeld in de land- en tuinbouwsector. Tegelijkertijd krijgen Nederlandse bedrijven zo de mogelijkheid sneller te groeien in deze opkomende markten.

Kennisdeling met lokale boeren is onderdeel van het merendeel van de activiteiten die gericht zijn op landbouwontwikkeling en voedselzekerheid in Afrika. Een voorbeeld daarvan is het PlantwisePlus programma van het Centre for Agriculture and Bioscience International (CABI). Dankzij dit programma kunnen boeren op lokale markten hun zieke planten laten bekijken door agrarische dienstverleners en ter plekken advies inwinnen over effectieve manieren van geïntegreerde gewasbescherming (zgn. Plant Clinics). Kennisdeling vindt ook plaats via training van boerencoöperaties. Organisaties als Agriterra stimuleren op die manier innovaties binnen de dienstverlening van coöperaties, bijvoorbeeld in de vorm van verbeterd zaaigoed, nieuwe bemestingsmethodes of aanpassing van teelten aan droogte. Daarbij wordt niet alleen ingezet op het verbeteren van lokale voedselsystemen, maar ook op ketenontwikkeling en toegang tot regionale en internationale markten (zie vraag 29).

Inbreng leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie op de brief van de Landbouwcoalitie voor Rechtvaardige Handel. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.

Import van producten en productiestandaarden

De leden van de D66-fractie lezen dat er zowel met als zonder bilaterale handelsovereenkomsten sprake kan zijn van verschil in productiestandaarden. Kan de Minister toelichten of dit verschil oplevert in rechten en plichten voor Nederlandse ondernemers, zo vragen deze leden.

31. Antwoord van het kabinet:

Er kan inderdaad een verschil zijn in productiestandaarden tussen landen, los van of er wel of niet sprake is van een handelsakkoord.

Ondernemers hebben zich te verhouden tot de wetgeving van jurisdicties waarin zij actief zijn, of het daarbij nu gaat over productie of het op de markt brengen van producten. Dat betekent dat zij zich in de productie van hun goederen moeten houden aan de standaarden die daarvoor gelden in het land van productie. Voor verhandeling van producten betekent het dat deze producten moeten voldoen aan de markttoegangseisen en productstandaarden van het land waar deze op de markt gebracht worden. Zo dienen alle producten die op de EU markt komen volledig te voldoen aan EU voedselveiligheidsstandaarden.

Daarnaast vragen deze leden of de Minister kan uitweiden over de inzet om productiestandaarden mondiaal te verhogen en daarbij in te gaan op behaalde resultaten.

32. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet zet zich in voor het verhogen van productiestandaarden in multilateraal verband en via bilaterale afspraken, zoals handelsakkoorden. Daarnaast wordt op EU niveau ook gewerkt aan een aantal unilaterale maatregelen. Een uitgebreide beschrijving van de Nederlandse inzet op het terrein van productiestandaarden is recent aan uw Kamer gestuurd.26

Ook vragen de aan het woord zijnde leden of de Minister voorbeelden kan schetsen van hoe het aangaan van handelsakkoorden heeft bijgedragen aan het verhogen van productiestandaarden in derde landen dan wel het verlagen van productiestandaarden in de EU.

33. Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 15.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister verwijst naar initiatieven voor de verduurzaming en het verdienvermogen van de landbouw afkomstig uit het conceptlandbouwakkoord. Is er tot op heden al uitvoering gegeven aan deze initiatieven, zo vragen deze leden.

34. Antwoord van het kabinet:

Na het beëindigen van de onderhandelingen over het Landbouwakkoord heeft het demissionaire kabinet aangekondigd te investeren in duurzame landbouw. Hieronder vallen vier maatregelen waarvoor EUR 175 miljoen beschikbaar is gesteld. Het gaat hierbij om 1) doelsturing 2) het versnellen van het Aanvalsplan landschap 3) het ondersteunen van jonge boeren en 4) het stimuleren van de vraag naar biologische producten. Daarnaast wordt de transitie van de landbouw ondersteund met regelingen voor het stoppen van boeren, biologische landbouw, koplopers, begeleiding van boeren en nieuwe technieken. Boeren en tuinders die willen overstappen op een duurzamere landbouw kunnen ook financiële steun krijgen van het Investeringsfonds Duurzame Landbouw. Verder blijft het kabinet in gesprek met de partijen uit het veld over de stappen die zij zetten.

Tot slot vragen zij of de Minister kan toelichten hoe wordt geborgd dat deze initiatieven goed aan blijven sluiten op de groene handelsagenda.

35. Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in de reactie op de motie-Bamenga27 zet het kabinet binnen de WTO in op het faciliteren van handel in milieugoederen en -diensten. Vanwege de gebrekkige voortgang op dit onderwerp binnen de WTO wordt ook bilateraal bezien hoe deze agenda verder vorm kan worden gegeven. Daarbij wordt momenteel onder andere gesproken met de VS over samenwerking op het gebied van conformiteitsbeoordelingen voor goederen en technologieën die bijdragen aan de groene transitie.


X Noot
1

EU Joint Research Centre publicatie van 22 februari 2024: Cumulative economic impact of upcoming trade agreements on EU agriculture, JRC135540_01 (3).pdf

X Noot
2

Kamerstuk 34 952, nr. 75.

X Noot
3

Kamerstuk 31 985, nr. 68.

X Noot
4

Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 24.

X Noot
5

Motie Thijssen/Bromet Kamerstuk 21 501-32, nr. 1390, motie Van der Plas Kamerstuk 28 286, nr. 1281 en motie Van der Plas Kamerstuk 21 501-32, nr. 1476

X Noot
6

Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (OJ L 176, 30.6.2016).

X Noot
7

Zie het laatste rapport: 41e jaarverslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de antidumping- antisubsidie en vrijwaringsactiviteiten van de EU en het gebruik van handelsbeschermingsinstrumenten door derde landen ten aanzien van de EU in 2022 (COM(2023)506).

X Noot
8

Kamerstuk 33 625, nr. 341.

X Noot
9

Toezegging aan Boswijk nr. TZ202402-030 op 31 januari 2024.

X Noot
10

Artikel XI van de GATT

X Noot
11

Artikel XX van de GATT, sub b en g.

X Noot
15

Mededeling van de Europese Commissie op 23 juni 2022, 10649/22, de Kracht van handelspartnerschappen: samen voor groene en rechtvaardige groei.

X Noot
17

Viermaal per jaar als bijlage bij de geannoteerde agenda voor de informele en formele Raad Buitenlandse Zaken Handel.

X Noot
18

Motie van leden Hirsch en Teunissen, Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 26

X Noot
19

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1635

X Noot
20

Kamerstuk 33 625, nr. 341.

X Noot
21

Zie Kamerstuk 32 852, nr. 224 en Kamerstuk 22 112, nr. 3686

X Noot
22

De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband, studie ondernomen door het Wageningen University Research samen met het CBS, gepubliceerd op 4 maart 2024.

X Noot
23

Kamerstuk 33 625, nr. 341.

X Noot
24

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

X Noot
25

Flying Swans is een consortium dat bestaat uit Havenbedrijf Rotterdam, Boskalis International, Mercator Novus, en partnerorganisatie GroentenFruit Huis. Het consortium werkt nauw samen met de ministeries van Buitenlandse Zaken en Landbouw, Natuur en Milieu, de ambassades en de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO.

X Noot
26

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1609

X Noot
27

Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 29.

Naar boven