32 660 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nr. 61 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2014

Hierbij bied ik u mijn antwoorden aan op vragen in 1e termijn bij het AO Ruimte op 25 september 2014. Door de leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu is mij dit verzocht ten behoeve van een mogelijk vervolg-AO Ruimte in 2e termijn. Ik houd bij mijn antwoorden dezelfde volgorde aan als die van de woordvoerders van de vaste commissie in 1e termijn.

Ik verwacht u met de antwoorden voldoende te hebben geïnformeerd.

Inleiding

Graag maak ik van de gelegenheid gebruik in deze inleiding enkele algemene noties te schetsen, die ik deels reeds eerder mondeling of schriftelijk met u deelde.

Ruimtelijk systeem op orde

Ruimtelijke ordening is het proces om verschillende sectorale belangen in te passen in het gebruik van ons grondgebied en daarbij te komen tot een goede omgevingskwaliteit. Is het systeem van de ruimtelijke ordening in Nederland eigenlijk wel goed belegd? Wat mij betreft hebben we een goed wettelijk systeem. In 2008 is dat vastgelegd in de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro).

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Daarmee heeft een actualisatie plaatsgevonden waarbij nog helderder werd welke taken het Rijk van nationaal belang vindt en welke taken op ruimtelijk ordeningsgebied worden neergelegd bij de provincies en de gemeenten. In het Rondetafelgesprek dat de Kamer in april j.l. gehouden heeft, hebben diverse experts aangegeven dat ons huidige ruimtelijke systeem in principe goed is.

In de recente Territorial Review of the Netherlands 2014 van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) behoort Nederland tot de Europese top qua economische concurrentiekracht, productiviteit en innovatie.

Wel is het zaak de groei op peil te houden.

Wat gaat er goed?

Ik geef u een aantal aansprekende voorbeelden.

In de ruimtelijke wet- en regelgeving is een succes de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG). Dit is een belangrijk onderdeel van het stelsel van basisregistraties en draagt bij aan de realisatie van het open databeleid van het kabinet. De BAG is door de Auditdienst Rijk in behoorlijke mate doeltreffend en doelmatig bevonden. Algemeen gesteld is de informatie in de basisregistraties van hoge kwaliteit. Dat blijkt bijvoorbeeld voor de BAG uit het afnemersonderzoek dat in het kader van de evaluatie is uitgevoerd. De gemiddelde waardering is het rapportcijfer 7. Er worden verschillende kwaliteitsinstrumenten ingezet om deze kwaliteit op orde te houden, en de kwaliteit van de basisregistraties wordt gemonitord. Afnemers in Nederland blijken ook veelvuldig van de beschikbaar gestelde geo-informatie in Nederland gebruik te maken, die steeds meer als open data ter beschikking gesteld wordt.

Zaken die onder de Crisis- en herstelwet (Chw) vallen worden zo’n 40% sneller afgedaan dan normale zaken. Dankzij de Chw gaan de procedures dus sneller en kan de uitvoering van projecten sneller starten. Deze bestuursrechterlijke versnellingen gaan niet ten koste van de zorgvuldigheid.

In het recente Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)-onderzoek constateren de onderzoekers dat de gemiddelde behandeltermijn nog steeds daalt. Kortom, dankzij de Crisis- en herstelwet kan de uitvoering van projecten sneller starten. Dat vervolgens de uitvoering niet altijd sneller gaat, is helaas van veel meer andere factoren afhankelijk. Verder wijs ik er op dat de Chw meer betekent dan alleen versnelling van besluitvorming. De Chw biedt ook mogelijkheden om ernstige stagnaties bij aan te pakken gebieden vlot te trekken. En met de Chw kunnen er innovatieve, duurzame projecten mogelijk worden gemaakt. Van die beide mogelijkheden is de afgelopen jaren veelvuldig gebruik gemaakt.

Nieuwe uitdagingen

We zijn een land in beweging. Er ontstaan steeds nieuwe uitdagingen. Ik heb het ontwerp voor de Omgevingswet op 17 juni jl. naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstuk 33 962, nr. 2), waarover ik graag nader met u in overleg treed. De bedoeling is dat de Omgevingswet in 2018 van kracht wordt. Vanaf dat moment dient er op Rijksniveau een omgevingsvisie te zijn vastgelegd.

De nieuwe Omgevingswet maakt een betere omgevingskwaliteit niet alleen makkelijker te bereiken, maar maakt het door de integrale benadering vooral mogelijk tot nieuwe meer effectieve oplossingen te komen.

Steden groeien, maar in sommige gebieden is er sprake van krimp. Regionale verschillen worden groter, er wordt minder gebouwd en er ligt meer nadruk op beheer. Milieu en duurzaamheidsopgaven veranderen. Denk aan de transitie naar duurzame energie. In sommige gebieden is er sprake van groei, in andere van krimp. Dat betekent dat het instrumentarium vaker maatwerk mogelijk moet maken. Dat verklaart ook dat de decentrale overheden zo belangrijk zijn geworden voor de uitvoering van de SVIR: er is meer bij de decentrale overheden komen te liggen en er is ook meer ruimte gekomen voor particuliere initiatieven.

Om de veranderende toekomst met kansen en bedreigingen voor de fysieke leefomgeving het hoofd te bieden kan de nationale omgevingsvisie een basis zijn voor een beleidsmatige en samenhangende inzet. Dit biedt de basis voor juridische, financiële of andere sturingsinstrumenten van het Rijk om de in de omgevingsvisie vastgelegde doelen na te streven.

Zo wordt toegewerkt naar een duurzame fysieke leefomgeving voor welvaart en welzijn nu en in de toekomst.

In 2015 komt het kabinet met de Agenda Stad, zodat de Nederlandse steden tot de meest concurrerende en leefbare ter wereld kunnen blijven behoren. Door kansen te benutten en barrières weg te nemen.

Hoe worden ruimtelijke problemen opgelost?

Het bovenstaande wil niet zeggen dat er geen problemen zijn te signaleren waarvoor we gezamenlijk tot oplossingen willen en kunnen komen. Denk aan grondbeleid, krimp, leegstand en leefbaarheidsproblematiek.

Deze thema’s hadden en houden vanuit de systeemverantwoordelijkheid de aandacht van het kabinet. Wat is de rol van het Rijk? Dat is het onderzoeken van de stand van zaken, het stimuleren van het oppakken van knelpunten, het aandragen van kennis en goede voorbeelden, het maken van afspraken of het presenteren van een visie op de toekomst.

Daarom denk ik dat het motto «decentraal, tenzij» goed is. Het Rijk handelt overeenkomstig dit subsidiariteitsbeginsel en legt de beslissingsbevoegdheid op het lagere bestuursniveau. In een organisatie waar integraal management als besturingsfilosofie wordt gehanteerd, wordt aan het management en uiteindelijk aan alle medewerkers niet alleen een taak opgedragen, maar ook de daarvoor nodige ruimte. Het Rijk zorgt er voor dat het ruimtelijk stelsel adequaat randvoorwaarden en regels biedt om decentrale besluiten goed te kunnen nemen. Besluitvorming moet plaatsvinden op de plek waar mensen wonen en werken en waar de wethouders bepalen of bijvoorbeeld een bepaalde wijk nu wel of niet wordt gebouwd.

Ik geef enkele voorbeelden hoe ruimtelijke problemen worden aangepakt.

Eind dit jaar volgt een kabinetsvisie conform de motie-Barth uit de Eerste Kamer over de demografische ontwikkelingen van de komende 20 jaar, de te verwachten sociaal economische ontwikkelingen en de maatregelen die noodzakelijk zijn om evenwichtige verdeling van welvaart en welzijn over het hele land te borgen.

Sinds mei 2012 komt onder leiding van ondernemersorganisatie MKB-Nederland de Winkeltop bijeen. Hierin werken detailhandelorganisaties, ontwikkelaars, beleggers en overheid op landelijk niveau samen om tot toekomstbestendige winkelgebieden te komen, waarbij aanpak van de leegstand een speerpunt is.

Het Rijk – de Ministeries van Infrastructuur en Milieu (IenM) en van Economische Zaken (EZ) – neemt deel aan de top, faciliteert waar nodig en brengt kennis en ervaring in. IenM neemt deel in verband met de ervaringen in de Kantorentop en vanwege de invloed van leegstand op de leefomgeving.

In 2014 wil de Winkeltop diverse acties doen met de focus op oplossingen op lokaal en regionaal niveau.

Op 12 februari 2014 vond het congres «Winkelgebieden van de Toekomst» plaats waarbij de gelijknamige website (ten behoeve van kennisdeling) en handreiking (kennisorganisatie Platform31) zijn gepresenteerd. Sinds deze zomer is het Winkeltop Aanjaagteam actief onder leiding van het Ministerie van EZ.

Het publiek-privaat samengestelde team gaat de regio in om ondermeer bij te dragen aan regionale samenwerking en het agenderen en helpen oplossen van knelpunten. De provincies spelen hierbij een belangrijke verbindende en stimulerende rol.

Beantwoording vragen

Het pleidooi van de leden van de PvdA-fractie betreft een Deltaplan Leegstand.

De zorg van deze leden heeft betrekking op toenemende leegstand en afnemende vraag, waardoor sloop onvermijdelijk wordt in moeilijke locaties, zoals stadscentra in een neerwaartse spiraal. Het verzoek van deze leden is een meer verplichtend handelen door het Rijk als provincies in gebreke blijven bij het stellen van voorwaarden, zoals afwaardering en regionale afstemming inzake herbestemming en sloop. De zorg van deze leden is of gemeenten voldoende middelen en power hebben voor aanpak van deze leegstandsproblemen.

Het kabinet heeft wel degelijk aandacht voor steden en de leegstandsproblematiek die daar optreedt. Dit blijkt ondermeer uit de Werk en groei-brief die het kabinet op Prinsjesdag jl. heeft gepresenteerd. Daarin zet het kabinet uiteen in welke richting het de komende jaren stappen zet om de economische groei verder te versterken en de werkgelegenheid in Nederland te vergroten.

Deze werk- en groei-impuls is aanvullend op de reeds in gang gezette hervormingen die de komende jaren moeten worden uitgevoerd om het verdienvermogen van Nederland te vergroten. Een van hoofddoelen om Nederland te versterken in deze brief betreft de stad te versterken als economische motor.

Als Minister ben ik verantwoordelijk voor een goed stelsel van ruimtelijke ordening (nationaal belang in de SVIR), waaronder de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarom ondersteun ik samen met mijn collega’s van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Economische Zaken (EZ) andere overheden om hun rol goed te kunnen vervullen. Een Deltaplan voor leegstand voert naar mijn mening te ver, omdat de primaire verantwoordelijkheid bij andere partijen ligt, namelijk voor ruimtelijke opgaven bij provincies en gemeenten en voor leegstand van vastgoed bij private partijen.

Dat wil niet zeggen dat het Rijk geen betrokkenheid heeft. Voor leegstaande

  • 1. winkels,

  • 2. kantoren en

  • 3. woningen

heeft het Rijk een rol.

Dit licht ik onderstaand per punt nader toe.

1. Winkels

Mijn collega-minister van EZ heeft op 8 oktober 2014 een rondetafelgesprek met de stakeholders in de detailhandel, zowel overheden, marktpartijen als kennisorganisaties.

Voor winkelgebieden van de toekomst zijn op gemeentelijk en regionaal niveau visies en afspraken over de gewenste gebiedsontwikkeling nodig.

Functies als winkelen, wonen, werken en recreëren kunnen elkaar daarbij versterken, zeker in binnensteden. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) doet onderzoek naar de toekomst van binnensteden.

Het resultaat wordt eind dit jaar verwacht.

Gemeenten hebben voldoende instrumenten in handen om aan de slag te kunnen gaan, zelfs het voortouw te nemen.

Voorbeelden 1: het opstellen van een structuurvisie en leegstandsverordening, de inzet van professional centrummanagement, het bieden van ruimte aan tijdelijke initiatieven, tot subsidies en strategische aankopen als schuifruimte.

Er is een wisselend beeld of gemeenten voldoende middelen en power hebben voor aanpak van deze leegstandsproblemen, omdat veel gemeenten nog zoekende zijn hoe een en ander aan te pakken.

Voorbeeld: De gemeente Roosendaal zet momenteel stevig in op de aanpak van haar binnenstad. Stedenbouwkundige mw. H.E. (Riek) Bakker is daar ingeschakeld om met een team te werken aan een vernieuwde, compactere binnenstad van de toekomst.

In opdracht van het Ministerie van EZ en met medewerking van mijn ministerie werkt Platform31 nu aan een handboek met handelings-perspectieven voor regionale partijen om te komen tot afspraken.

Het Aanjaagteam van de Winkeltop probeert te voorzien in de kennisbehoefte van regionale partijen. Het publiek-privaat samengestelde team gaat onder leiding van het Ministerie van EZ de regio in om de helpende hand te bieden via het delen van kennis en ervaring en knelpunten te signaleren. Het gaat om een extra bestuurlijke impuls: in 2014 aanjagen en in 2015 uitwerken hoe de gesignaleerde knelpunten aangepakt kunnen worden.

Afgelopen jaar is in de krimpgebieden al veel kennis en ervaring opgedaan via diverse kennistrajecten die het Ministerie van BZK heeft aangeboden.

Voorbeeld: De gemeenten van Parkstad Limburg hebben meegedaan met een inspiratiesessie. In het verlengde daarvan worden tijdens een bestuursconferentie afspraken gemaakt om belangrijke stappen te kunnen zetten in de richting van een toekomstbestendige, regionale detailhandelstructuur. Daarbij willen ze ook expliciet aandacht besteden aan het afstemmen van de herstructurering van de woningmarkt met de detailhandelstructuur om tot integrale oplossingen te komen.

De gemeenten zelf zijn ook actief met kennisdeling. Het G32-stedennetwerk en kennisorganisatie Platform31 delen openbaar de kennis en ervaring van de leerkring leegstand kantoren en winkels, waar zo'n 20 gemeenten aan deelnemen.

Voorbeeld: Tijdens de vorige leerkringbijeenkomst heeft de gemeente Arnhem de resultaten van de weerbaarheidsanalyse binnenstad gepresenteerd. Die analyse geeft inzicht in de kansen en aandachtspunten.

Zo’n analyse helpt om samen keuzes te kunnen maken voor de binnenstad.

2. Kantoren

In het convenant Aanpak leegstand kantoren (2012) van mijn Ministerie met IPO en VNG is overeengekomen hoe verschillende partijen gezamenlijk gaan opereren. Wat is de stand van zaken? Er zijn drie positieve ontwikkelingen te melden:

  • Decentrale overheden nemen via regionale, ruimtelijke beleidskaders de bouw van nieuwe kantoren kritisch in ogenschouw.

  • Marktpartijen zijn aan het afwaarderen.

  • Het Rijk heeft belemmerende wet- en regelgeving geschrapt. Zo is bijvoorbeeld de mogelijkheid tot tijdelijk anders bestemmen van 5 naar 10 jaar verlengd.

Door deze ontwikkelingen worden transformaties van leegstaande kantoren naar andere functies als wonen en hotels steeds vaker mogelijk.

Vorig jaar zijn er voor het eerst meer vierkante meters kantoren getransformeerd naar andere functies dan dat er nieuwbouw gepleegd is.

3. Woningen

In het Interbestuurlijk Actieprogramma Bevolkingsdaling werken Rijk, provincies, Interprovinciaal Overleg (IPO) en Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gezamenlijk aan een kennis- en transitieprogramma op het gebied van bevolkingsdaling en leegstand.

Nieuwe samenwerkingsvormen bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs, aanpassingen van woningen en bundeling van voorzieningen hebben prioriteit.

Het voortouw ligt hiervoor bij de lokale overheid; het voortouw binnen het kabinet ligt bij het Ministerie van BZK.

De leden van de PvdA-fractie verzoeken om in gesprek te gaan met beleggers over de door hen bepleite aanpassing van het huurrecht. Deze leden vragen waar de publieke stimulans ligt bij deze private verantwoordelijkheid en wat de Minister doet als provincies hierin niets doen?

Verhuurders en huurders spelen graag in op de veranderende behoeften van consumenten. Dit vraagt om een zekere flexibiliteit in de vastgoedmarkt, waarbij zowel huurders als verhuurders zijn gebaat. Over de gewenste mate van flexibiliteit lopen de meningen uiteen. Het is duidelijk dat het huidige Huurrecht ook een zekere mate van flexibiliteit biedt, die wellicht nog beter benut kan worden. Mijn collega-minister van EZ bespreekt dit met de betrokken partijen.

Gemeenten en provincies zijn verantwoordelijk voor het ruimtelijk beleid voor detailhandel. In het kader van de EU-Dienstenrichtlijn is conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) economisch onderzoek naar de gevolgen van vestiging van detailhandel alleen mogelijk als dat past bij de uitoefening van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit de ruimtelijke invalshoek gaan decentrale overheden derhalve niet over huren of de samenstelling van het winkelbestand op basis van louter marktmotieven.

Bij de vraag wat ik ga doen als provincies hierin niets doen verwijs ik naar het onderzoek naar detailhandelsbeleid provincies.

De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat voor het buitengebied thans

conform Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) en Landinrichtingswet van

toepassing is een verplichte herschikking van eigendom. In afwachting van de behandeling in de Kamer van dit punt bij de Grondexploitatiewet (Grex) en de Onteigeningswet vragen deze leden ter voorbereiding of de contouren van de Grex bekend zijn bij de behandeling van de Omgevingswet.

Gemeenten beschikken over een goed gevulde gereedschapskist om hun ruimtelijke plannen uit te voeren. Die gereedschapskist wil ik opnemen in de Omgevingswet. Ik bereid daartoe een wetsvoorstel voor om de Onteigeningswet, de Wet voorkeursrecht gemeenten en de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) te integreren in de Omgevingswet. Overigens is de Landinrichtingswet per 1-1-2007 vervallen en vervangen door de Wet inrichting landelijk gebied.

Stedelijke herverkaveling moet iets extra’s bieden ten opzichte van de bestaande instrumenten van het grondbeleid en zal daarom vooral een instrument zijn van bedrijven en bewoners. Dat past in de gedachte van de Omgevingswet en van uitnodigingsplanologie. Met stedelijke herverkaveling wil ik bewoners en bedrijven betere kansen bieden zelf het voortouw te nemen in het inrichten van hun leefomgeving.

Het is mijn bedoeling om in 2017 aan de Kamer één samenhangend wetsvoorstel voor de modernisering van het grondbeleidsinstrumentarium, zoals ik dat beschreef, aan te bieden. De Grondexploitatiewet maakt onderdeel uit van het voorstel Omgevingswet, zie hoofdstuk 12. Daarin staan de hoofdelementen van de grondexploitatie vermeld.

De leden van de PvdA-fractie vragen of en hoe de Nederlandse concurrentiepositie en agglomeratiekracht meer benut kan worden.

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO; advies Territorial Review of the Netherlands 2014) en de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli; adviezen «Toekomst van de stad: de kracht van nieuwe verbindingen» en «Kwaliteit zonder groei; over de toekomst van de leefomgeving», 2014) concluderen dat Nederlandse steden door hun beperkte omvang agglomeratiekracht missen.

Als mogelijke oplossing wordt «borrowed size» genoemd: steden kunnen lenen van elkaars massa en kwaliteiten wanneer ze onderling verbonden zijn.

In het programma Ruimtelijke-economische Ontwikkelstrategie (REOS) worden nut en noodzaak onderzocht van het verbeteren van de onderlinge samenhang tussen de drie SVIR-gebieden Noordvleugel, Zuidvleugel en regio Eindhoven.

In het kader van de Agenda Stad zullen ook de planbureaus gevraagd worden hoe de agglomeratiekracht van Nederlandse steden het best kan worden versterkt.

De leden van de D66-fractie vragen of de aanpak van leegstand als punt 1 op de Agenda Stad kan komen?

De inhoud van de Agenda Stad moet nog bepaald worden. Dit gebeurt onder andere in overleg met de steden. Wel staat voor mij voorop, dat de Agenda Stad zich zal richten op het versterken van de concurrentiekracht en leefbaarheid.

Niet alleen voor nu, maar met name ook met het oog op de toekomst.

Via de Agenda Stad wil het kabinet met de steden in gesprek over de juiste randvoorwaarden voor het versterken van die concurrentiekracht en leefbaarheid. Het is goed mogelijk dat ook de kwaliteit van de gebouwde omgeving en het vastgoed daarin aan de orde zal komen: hoe zorgen we dat deze aansluit bij de toekomstige vraag.

Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen brengen immers nieuwe uitdagingen met zich mee, zoals flexibiliteit in bestemmingen, tijdelijke functies, functiemenging en transformatie van leegstand vastgoed.

Als uit het overleg met de steden blijkt dat er specifieke maatregelen wenselijk en noodzakelijk zijn om deze uitdagingen te lijf te gaan, kunnen deze in de Agenda Stad een plek krijgen. De Kamer zal over deze inhoud van de Agenda Stad in 2015 worden geïnformeerd.

De leden van de D66-fractie vragen of de Agenda Stad en de Aanpak Krimp niet moeten worden samengevoegd.

Verstedelijking en bevolkingsdaling in niet-stedelijke gebieden hangen nauw samen.

Het heeft geen zin tegen deze wereldwijde trend van verstedelijking in te gaan. Bevolkingsdaling kan niet worden bestreden, maar wel goed worden begeleid.

Het kabinet geeft krimpgebieden, met name de sociaaleconomische en leefbaarheids-problemen, daarom bijzondere aandacht via het Interbestuurlijk Programma Bevolkingsdaling.

De trajecten van Agenda Stad en Aanpak Krimp zullen echter niet worden samengevoegd, want het betreft geheel verschillende doelen.

Het kabinet zet in op sterke steden en vitale krimpgebieden, onder meer door hun onderlinge samenhang te benutten en te versterken, en zal dit verder toelichten in de kabinetsreactie op de motie-Barth, die het kabinet eind dit jaar aan de Eerste Kamer zal sturen.

De leden van de D66-fractie vragen welke Minister trekker wordt van de Agenda Stad en daarmee ook trekker van de aanpak van de leegstand?

Mijn ministerie draagt, net als andere departementen, bij aan de Agenda Stad vanuit de eigen beleidsverantwoordelijkheden, bevoegdheden en taken.

De Minister van BZK zorgt als trekker van de Agenda Stad voor de algehele coördinatie van het proces en de afstemming tussen de betrokken departementen.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister de provincies actief wil steunen en aanspreken in het voorkómen van concurrentie tussen gemeenten die leidt tot leegstand?

Ik ga hierbij in op de situatie bij enerzijds winkels en anderzijds kantoren.

Inzake winkels heb ik in antwoord op motie-De Vries (6 juni 2014) (Kamerstuk 27 838, nr. 10) samen met alle provincies een overzicht gemaakt van het provinciale detailhandelbeleid. Hieruit blijkt dat alle provincies actief bezig zijn met herijking van hun detailhandelsbeleid. Meer en meer is er aandacht voor binnensteden, het stimuleren van regionale samenwerking en het steunen van gemeenten bij het werken aan winkelgebieden van de toekomst en aanpak van leegstand. Overheden, retailers en vastgoedpartijen werken daartoe samen in de Winkeltop onder voorzitterschap van MKB-Nederland, waarvan ook EZ en IenM lid zijn.

Daarnaast komt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar aanleiding van de motie-Verhoeven met een onderzoek naar de toekomst van binnensteden, waarin leegstand een belangrijk onderwerp is.

Inzake kantoren is in de SVIR een algemene taakverdeling vermeld, waarbij de provincie fungeert als gebiedsregisseur. Leegstand van kantoren is een regionale aangelegenheid: de verantwoordelijkheid ligt bij decentrale overheden / gemeenten, de provincie heeft een coördinerende taak.

Provincies pakken hun coördinerende rol steeds meer op en vragen zelf ook nadrukkelijk om een interventie-instrument, dat nu wordt ingebouwd in de Omgevingswet. Ik heb het IPO gevraagd mij informatie te verstrekken met betrekking tot de uitvoering van het convenant Aanpak leegstand kantoren (2012) van mijn Ministerie met IPO en VNG.

Zo hebben 5 van de 6 provincies met de belangrijkste kantorenregio’s afspraken gemaakt over het te voeren kantorenbeleid. Er is door 11 van de 12 provincies kantorenbeleid geformuleerd. De provincie Groningen zal haar kantorenbeleid bezien bij herziening van het provinciaal omgevingsplan in 2015. En 11 van de 12 provincies hebben (op Groningen na) kantorenbeleid vertaald in hun planning.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de waarde is van rapporten van

Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), aangezien de resultaten van monitoring beperkt zijn?

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is het nationale onderzoeksinstituut op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het planbureau verricht verkenningen, analyses en evaluaties waarbij een integrale benadering vooropstaat en omvat daarmee meer dan de monitoring van de ruimtelijke ontwikkelingen.

De PBL-Monitor Infrastructuur en Ruimte 2014 (MIR) houdt een vinger aan de pols van de ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor een goed stelsel van ruimtelijke ordening hecht ik er aan dat deze ontwikkelingen periodiek en op een onafhankelijke wijze in beeld worden gebracht.

Ik deel uw mening niet dat de resultaten van deze monitor beperkt zijn. De cijfers in de MIR 2014 zijn voor een deel gebaseerd op metingen uit 2012 en daarom mogen de resultaten van deze monitor niet worden gezien als een beoordeling van de structuurvisie. Dit kan echter wel bij ontwikkelingen op de terreinen waarvoor de SVIR-doelen een voortzetting zijn van eerder beleid; dit geldt voor ongeveer de helft van de SVIR-doelen. Ik ben verheugd te constateren dat de kwaliteit van de leefomgeving als gevolg van goed overheidsbeleid voor veel doelstellingen gelijk is gebleven of verbeterd. Anderzijds wijst de monitor ook op onderwerpen die de aandacht van het beleid vragen. Een voorbeeld hiervan is de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de visie van de Minister is op de te verwachten resultaten van de PBL-Monitor in 2016 na 4 jaar van SVIR-beleid?

Mijn visie op de ruimtelijke ontwikkelingen is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Hierin zijn voor de kortere en lange termijn de doelstellingen verwoord. Ik ga ervan uit dat we na 4 jaar SVIR-beleid in 2016 meer van de SVIR-doelen hebben weten te bereiken.

De leden van de VVD-fractie bepleiten bij leegstand niet een centrale aanpak door het Rijk zoals de leden van de PvdA-fractie beogen, maar vooral een decentrale aanpak, ervan uitgaande dat leegstand primair het probleem is voor de eigenaar van een leegstaand pand. Ruilverkaveling is voor deze leden acceptabel op een vrijwillige basis, zonder verplichtend karakter. Deze leden achten de Crisis- en herstelwet conform de Voortgangsrapportage een prima voorportaal voor Omgevingswet. Op basis van de beide Rli-adviezen achten deze leden regionale afstemming noodzakelijk met betrekking tot krimp: provincies dienen hun taak op te pakken, ook in het kader van leegstand.

Deze inbreng beschouw ik als ondersteuning van mijn beleid, waarbij zoals eerder in de beantwoording van deze vragen aan de orde is gekomen een aantal zaken wel onder regie van de rijksoverheid worden gevoerd.

De leden van de SP-fractie vragen of er een grondige evaluatie kan komen van de Crisis- en herstelwet, waarbij niet alleen snelheid de indicator is voor succes?

De Voortgangsrapportage van de Crisis- en herstelwet geeft het brede beeld, breder dan alleen snelheid als indicator. Op alle genoemde onderwerpen wordt concreet ingegaan. Ik zal ervoor zorgen dat de volle breedte van de impact van de wet in de Voortgangsrapportages 2014–2015 aan de orde komt.

De Chw gaat niet alleen voor versnelling, maar beoogt ook juist duurzame innovatieve experimenten verder te brengen.

Voorbeelden: de Nieuwveense Landen in Meppel, het Ecodorp in Boekel, gebiedsgerichte bodemsanering e.d.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de Belastingdienst gebruik maakt van de Basisregistraties Adressen en Gebouwen voor de inkomensafhankelijke huurverhoging?

De Belastingdienst maakt voor de Inkomens Afhankelijke Huurverhoging (IAH) op een indirecte wijze gebruik van de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG). De Belastingdienst gebruikt de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) om de huurwoningen te identificeren en de WOZ is inmiddels bijna geheel gekoppeld aan de BAG. Voor de adressen van bewoners vergelijkt de Belastingdienst de eigen gegevens met die in de Basisregistratie Personen (BRP), die volledig aan de BAG gekoppeld is. Zodoende gebruikt de Belastingdienst de BAG indirect voor zowel de zijde van de huurwoningen (WOZ) als voor de subjecten (BRP).

De Belastingdienst heeft aangegeven nog niet in al haar processen en systemen de BAG volledig (op een directe wijze) geïntegreerd te hebben, maar heeft wel toegelicht zich daarop voor te bereiden, zoals ik ook in de brief aan de Kamer (25 april 2014, beleidsreactie op de evaluatie van de BAG) heb aangegeven.

De leden van de SP-fractie vragen hoe goed de geo-informatie op orde is om geschikt te zijn voor dit soort gebruik?

Algemeen gesteld is de informatie in de basisregistraties van hoge kwaliteit.

Dat blijkt bijvoorbeeld, voor de BAG, uit het afnemersonderzoek dat in het kader van de evaluatie is uitgevoerd. De gemiddelde waardering is het rapportcijfer 7.

Er worden verschillende kwaliteitsinstrumenten ingezet om deze kwaliteit op orde te houden, en de kwaliteit van de basisregistraties wordt gemonitord. Ook de Basisregistratie Personen (BRP) scoort qua kwaliteit hoog in de onderzoeken.

Afnemers in Nederland blijken ook veelvuldig van de beschikbaar gestelde geo-informatie in Nederland gebruik te maken, die steeds meer als open data ter beschikking gesteld wordt.

De leden van de SP-fractie vragen of de Minister wat gaat doen met de

aanbevelingen over agrarische leegstand uit het Alterra-rapport «Vrijkomende agrarische gebouwen in het landelijk gebied»?

Voor de algemene lijn verwijs ik naar de kabinetsreactie op het maart 2014 uitgebrachte Alterra-rapport «Vrijkomende agrarische bebouwing in het landelijk gebied» (Kamerstuk 33 576, nr. 16). Daarin is aangegeven dat de verantwoordelijkheid primair bij de provinciale en gemeentelijke overheden ligt. Zij zijn immers bij uitstek in staat om maatwerk te leveren dat recht doet aan de plaatselijke situatie.

Het probleem van leegstand van agrarische gebouwen in het landelijk gebied is substantieel vanwege het ruimtelijk beslag, het aantal betrokken agrariërs en de noodzaak vrijkomende ruimte opnieuw te bestemmen. Dit met het oog op de behoefte aan schaalvergroting van overblijvende agrarische bedrijven, gecombineerd met sloop van gebouwen die niet geschikt zijn voor hergebruik en de zorg voor het borgen van een goede omgevingskwaliteit.

Daarmee wordt ook een gezamenlijke aanpak belangrijk. Naast provincies en gemeenten kan gedacht worden aan Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en de slopersbranche.

Op Rijksniveau zijn behalve mijn Ministerie ook de departementen van EZ en BZK betrokken. Het Rijk ziet voor zichzelf een faciliterende rol waarbij de andere overheden vooral ondersteund worden via kennisoverdracht.

Wanneer daar gaandeweg in het traject aanleiding voor blijkt te zijn, kan het Rijk deze faciliterende rol ook invullen met meer concrete acties zoals het inzetten van het wetgevingsinstrumentarium, zoals ook is gebeurd bij de Wet Plattelandswoningen. Het is echter nog te vroeg om daarover nu al uitspraken te doen.

De leden van de SP-fractie vragen wat de Minister gaat doen om te zorgen dat de Ladder voor duurzame verstedelijking versneld beter gebruikt gaat worden?

Zoals het PBL in de Monitor Infrastructuur en Ruimte 2014 terecht constateert, is het verstandig om niet te snel conclusies te trekken over de werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking, omdat de regeling nog niet zo lang geldt.

Inmiddels is wel jurisprudentie over de toepassing ontstaan. Naar verwachting zal dit bijdragen aan een verbetering van de uitvoeringspraktijk. Sinds de Inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht in oktober 2012 heeft niet meer het Rijk (de Rijksinspectie), maar hebben de provincies het toezicht op de correctie uitvoering van de Wro en dus ook op de uitvoering door gemeenten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening zal ik deze eerste uitkomsten over het gebruik van deze ladder bespreken met de VNG en het IPO en samen met hen bezien hoe de uitvoeringspraktijk rond de toepassing van de ladder kan worden verbeterd. In ieder geval lijkt het goed om daarbij in te zetten op kennis en communicatie.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Minister denkt over de toekomst van kantoren op zichtlocaties?

Het is in de eerste plaats aan de provincies en gemeenten om te bepalen hoe zij hiermee om willen gaan, gelet op de decentrale verantwoordelijkheid in de ruimtelijke ordening.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de gezamenlijke visie en intentie van het kabinet met de Omgevingswet, als PvdA en VVD politiek zo ver uit elkaar liggen over ruimtelijke dossiers als leegstand en de Stad?

Ik heb in het AO Ruimte brede steun voor de gekozen richting in de Omgevingswet gehoord. Daar ben ik blij mee. Al uw verdere vragen terzake beantwoord ik graag bij de behandeling van de Omgevingswet in uw Kamer.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Zie het boekje «Winkelgebied van de Toekomst; bouwstenen voor publiek-private samenwerking» (publicatie kennisorganisatie Platform31 in opdracht van de Winkeltop, 2014).

Naar boven