32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten

Nr. 58 BRIEF VAN DE MINISTER EN TAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 februari 2012

Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 23 december 2011 en met het oog op het voor 7 februari a.s. voorziene Algemeen Overleg sturen wij u hierbij een overzicht van de ontwikkelingen in de Arabische regio en de Nederlandse inzet.1 Over een aantal landen ontving u de afgelopen maanden afzonderlijke brieven. Deze brief bouwt daarop voort. In deze brief wordt tevens kort ingegaan op de recente staatsbezoeken aan de Verenigde Arabische Emiraten en Oman.

In een bijlage wordt ingevolge het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 20 januari jl. een reactie wordt gegeven op het rapport van Amnesty International «Year of rebellion: the state of human rights in the Middle East and North Africa».1

Ter uitvoering van de motie Hachchi-Timmermans van 30 juni 2011 (2010–2011, 32 623, nr. 29) is de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) gevraagd om een update van het advies nr. 75 van mei 2011 over de Arabische regio. Na verschijning daarvan volgt zoals gebruikelijk een reactie van de regering.

De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H. P. M. Knapen

Ontwikkelingen in de Arabische regio

De ontwikkelingen in de Arabische regio, ingezet met de revolutie in Tunesië ruim een jaar geleden, geven een divers beeld te zien. Zo zijn er landen waar reeds goede vorderingen zijn gemaakt in de richting van democratisering, waarbij in enkele landen het proces min of meer evolutionair en zonder grote omwentelingen verloopt. In een aantal landen is na een gewelddadige periode sprake van een aarzelend herstel. Er zijn landen waar de situatie dramatisch verslechtert en landen waar nauwelijks veranderingen zijn waar te nemen. Maar ook binnen deze ruwe categorieën blijven grote verschillen tussen de landen onderling bestaan. Iran behoort niet tot de Arabische regio en past daarom niet binnen het bestek van deze brief. Het heeft echter een storende invloed op het transitieproces. Daarom wordt aan Iran aandacht besteed als onderdeel van de regionale context. Nederland heeft vijf prioriteitslanden gekozen voor ondersteuning van het democratische transitieproces: Tunesië, Egypte, Marokko, Jordanië en Libië.

1. Evolutionair proces zonder grote omwentelingen: Marokko, Jordanië en Oman

In Marokko, Jordanië en Oman (zie brief van 13 december 2011: 2011–2012, 33 000 V, nr. 125) is sprake van voorzichtige, stapsgewijze hervormingen. De positie van de staatshoofden werd in deze landen niet aangetast. In deze monarchieën hebben zij aanzienlijke populariteit en vormen een samenbindende factor. Zij hebben, al dan niet aangemoedigd door protesten, wijzigingen in regering en wetgeving geëntameerd om daarmee tegemoet te komen aan de eisen van hun bevolking. In deze landen ondersteunt Nederland de democratische transitie uit de beschikbare fondsen, waaronder Matra-zuid.

2. Vorderingen in de richting van democratisering: Tunesië en Egypte

Een jaar na de revolutie zijn Tunesië en Egypte in een nieuwe fase beland: de transitie van de «revolutie» naar de «staatsvorming». Er zijn positieve ontwikkelingen op het politieke vlak. De economie stagneert echter. De verwachtingen waren hoog maar het ontbreekt aan een verbeterd perspectief. Geledingen in de maatschappij die gebaat zijn bij een seculiere samenleving, vooral vrouwen, zijn bezorgd over de toegenomen invloed van de islamisten. Zowel in Tunesië als in Egypte kwamen deze bij de verkiezingen als grote winnaars naar voren. In Egypte wisten ook de Salafisten een aanzienlijk aandeel van de stemmen te trekken. Nederland beoordeelt de nieuwe regeringen op hun programma’s en daden en blijft in bilaterale contacten en met de EU zowel bij de huidige, als bij de inkomende autoriteiten het belang van een democratische, inclusieve transitie onderstrepen.

In Egypte is sprake van positieve en negatieve ontwikkelingen. De regering houdt zorgen over de democratische transitie in Egypte en de verslechterende economische situatie waarin het land zich bevindt. De zorg betreft ook de nog steeds zeer invloedrijke positie van het leger. De invallen die op 29 december jl. door de Egyptische autoriteiten werden gedaan bij lokale en internationale niet-gouvernementele organisaties zijn verontrustend. Hetzelfde geldt voor de beperkingen in bewegingsvrijheid, die onlangs door de Egyptische autoriteiten werden opgelegd aan sommige medewerkers van deze organisaties. Daarnaast blijft bij Nederland zorg bestaan over onder meer de positie van religieuze minderheden en vrouwen en over het harde optreden van leger en politie tegenover vrouwelijke demonstranten. De regering blijft deze incidenten aan de orde stellen. Positieve ontwikkelingen zijn het goed verlopen van de verkiezingen, en het besluit van de Egyptische autoriteiten burgers niet langer door militaire rechtbanken te laten berechten. Ook positief zijn het vreedzame verloop van de viering van het Koptische kerstfeest op 7 januari jl., van de viering van de eerste verjaardag van de Egyptische revolutie op 25 januari jl. en het grotendeels opheffen van de noodtoestand. Daarnaast werd amnestie verleend aan 1959 veroordeelde demonstranten, onder wie de Egyptische blogger Maikel Nabil.

3. Broze stabiliteit na een gewelddadige periode: Libië en Jemen

In Libië en Jemen hebben de zittende machthebbers na een periode van geweld de macht overgedragen. De stabiliteit is in deze landen nog broos. Wapenbezit en militia’s blijven in Libië een ernstig probleem. Ook is de regering bezorgd over aanhoudende schending van mensenrechten. Voor de economie van Libië is het geleidelijk weer op gang komen van de olieproductie van groot belang. Libië is één van de vijf prioriteitslanden binnen Matra-zuid. Daarnaast komt het ook in aanmerking voor ondersteuning uit centrale fondsen van het Ministerie. Voor het herstel van de stabiliteit in Libië is de United Nations Support Mission in Libya (UNSMIL) belangrijk. Nederland steunt deze missie zowel politiek als financieel (d.m.v. een bijdrage van EUR 1 mln. voor de opstartfase).

In Jemen heeft president Saleh op grond van het afgesloten transitieakkoord de macht overgedragen aan de vicepresident. Op 21 februari a.s. zijn presidentsverkiezingen voorzien. Aan Saleh, die inmiddels het land heeft verlaten, is volledige immuniteit verleend. Dit maakte de transitie mogelijk, zijn straffeloosheid strookt niet met het rechtsgevoel.

Wel komen oude regionale en tribale tegenstellingen weer op. Op sommige plaatsen wordt strijd gevoerd tussen het leger en islamistische groepen met banden met Al Qaeda. De economie van Jemen, toch al het armste Arabische land, zit in het slop en de humanitaire situatie is nijpend. In het licht van het aantreden van een nieuwe regering en de voorzichtig positieve ontwikkelingen in het OS-partnerland Jemen zal de OS-relatie met de overheid stapsgewijs en in nauwe afstemming met andere donoren worden hervat. U ontvangt daarover een brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken.

4. Dramatisch verslechterende situatie: Syrië

De crisis in Syrië duurt inmiddels bijna een jaar en heeft door het brute optreden van het regime tot grootschalig bloedvergieten geleid. Ondanks herhaalde oproepen van de internationale gemeenschap is het gewelddadig neerslaan van demonstraties door het regime nog altijd aan de orde van de dag. Zorgelijk is dat sedert enig tijd sprake is van een toename van dat geweld en dat de grote steden, waaronder de hoofdstad, inmiddels ook worden getroffen.

Vrijwel de gehele internationale gemeenschap roept president Assad op om de weg vrij te maken voor vreedzame transitie naar democratie. Nederland acht het noodzakelijk dat de VN Veiligheidsraad (VNVR) zich uitspreekt over de crisis. Op dit moment wordt in de VNVR onderhandeld over een door Marokko ingediende resolutie over Syrië die recht doet aan het verzoek van de Arabische Liga om maatregelen te treffen. Deze resolutie zou voor de VNVR tenminste acceptabel moeten zijn. Met internationale organisaties en de EU blijft Nederland de ontwikkeling van de humanitaire situatie in Syrië nauwgezet volgen. Onder andere de EU heeft voorbereidingen getroffen voor het inzetten van noodfondsen in het geval van een acute humanitaire crisis.

Zolang het repressieve geweld door het regime voortduurt, blijft Nederland zich in EU-verband inzetten voor aanscherping van EU-sancties. In december en januari jl. besloot de EU tot aanvullende sanctiemaatregelen, waaronder een verbod op de uitvoer van internetmonitoringstechnologie en maatregelen in de financiële en energiesector. De Arabische Liga moet door de EU worden aangespoord de door de Liga zelf ingestelde sancties volledig te implementeren.

Op dit moment is de Syrische oppositie onderling nog verdeeld. Nederland acht het van groot belang dat deze zich zo veel mogelijk verenigt. De Syrische Nationale Raad (SNC) is een belangrijke gesprekspartner. Nederland beoordeelt de SNC op de mate waarin zij voldoet aan de voorwaarden van representativiteit en inclusiviteit. Dit werd tijdens het gesprek met de voorzitter van de SNC Ghalioun, op 17 januari jl. van Nederlandse kant nogmaals benadrukt. IJkpunten van de SNC voor het toekomstige Syrië zijn: representativiteit, inclusiviteit, respect voor religieuze minderheden en vrouwen en afzweren van geweld voor politieke doeleinden.

De SNC bestaat op dit moment uit circa 310 leden van verschillende partijen, waaronder de Moslimbroederschap, het Koerdische blok, de Damascus Verklaring en het Assyrische blok (verzoek van het lid Voordewind, AO RBZ 19 januari jl.). Daarnaast zitten er onafhankelijke leden in de Raad. Volgens Ghalioun vertegenwoordigt de SNC met name jongere Syriërs en demonstranten en is de SNC vertegenwoordigd in de bestaande lokale comités. Met de «Nationale Coördinatie Comités» heeft de SNC geen relatie. Met het Free Syrian Army (FSA) bestaat geen formele band, al spreken SNC en FSA wel met elkaar.

De verschillende groepen zijn alle vertegenwoordigd in het Secretariaat-Generaal (37 leden) en het dagelijks bestuur (Executive Committee), dat acht leden heeft, waaronder de voorzitter van de SNC. Een deel van de leden bevindt zich in Syrië en hun namen kunnen om veiligheidsredenen niet bekend worden gemaakt. Bovendien worden er regelmatig nieuwe leden aangekondigd. Het is daarom niet precies te zeggen hoe de verhoudingen tussen de verschillende partijen in de Raad zijn. Het lijkt er echter op dat geen enkele groep de overhand heeft. SNC voorzitter Ghalioun heeft bevestigd dat de SNC sterk hecht aan representativiteit en inclusiviteit en dat zij streeft naar vertegenwoordiging van alle verschillende groepen binnen de Syrische samenleving.

Tijdens de behandeling van de begroting Buitenlandse Zaken op 23 november 2011 is aan het lid De Roon van de PVV toegezegd dat Nederland Arabische landen zou aanspreken op de verkiezing van Syrië in een comité van de UNESCO waar onder andere mensenrechten aan de orde komen. De Nederlandse ambassadeurs in Tunesië, Algerije en Egypte hebben het Nederlandse ongenoegen over deze steun aan het Syrische regime kenbaar gemaakt. Betrokken landen gaven aan dat zij de Syrische staat los zien van het huidige Syrische regime en daarom de verkiezing van Syrië in dit UNESCO-comité hebben gesteund. De VS heeft een brief gestuurd aan de voorzitter van de Uitvoerende Raad van de UNESCO met het verzoek Syrië op de agenda te zetten van de aanstaande zitting van de Uitvoerende Raad van 27 februari tot 10 maart 2012. Dit verzoek van de VS werd ondersteund door ruim 20 landen waaronder Nederland.

5. Regionale context

5.1 Iran

Zoals in diverse AO’s met uw Kamer besproken, heeft Iran een verstorende invloed op het democratische transitieproces in de Arabische regio. De roep om democratische transitie door de bevolking van Iran werd in 2009 door de autoriteiten hardhandig onderdrukt. De mensenrechtensituatie in Iran blijft zorgwekkend. Ook Iran tracht zijn positie in de regio te versterken, niet alleen door confrontatie langs religieuze lijnen, maar ook door grootschalige financiële en militaire ondersteuning van het Syrische bewind en bewegingen als Hezbollah en Hamas. Dit heeft een negatieve invloed op de stabiliteit in de regio en is reden tot ernstige zorg. De ontwikkeling van nucleaire capaciteit door Iran blijft onverminderd zorgwekkend. De recent door de EU aangekondigde sancties moeten bijdragen aan het indammen van de Iraanse nucleaire ambities. Tegelijkertijd blijft de EU bereid tot een serieuze, substantiële dialoog. Speculeren over andere opties of deze uitsluiten is momenteel niet aan de orde.

5.2 Golfstaten

Vanuit de Golfstaten (de leden van de Gulf Cooperation Council) vinden grote financiële geldstromen plaats. Ook diplomatiek kan een vergroot activisme worden geconstateerd. Zo is het bestand in Jemen tot stand gekomen door actieve bemiddeling van de GCC en heeft Qatar in de context van de Arabische Liga een voortrekkersrol vervuld, zowel bij de operatie in Libië als in het opvoeren van de druk op het Syrische regime.

5.3 Turkije

Zoals ook vermeld in de brief van 16 januari jl. (2011–2012, 23 432, nr. 327) richt het buitenlands beleid van Turkije zich sinds enkele jaren meer op de Arabische regio. Historisch gezien is er een grote verwevenheid tussen Turkije en de Arabische regio. Sommigen in de Arabische wereld zien Turkije als voorbeeld gezien de Turkse ervaring met de combinatie van een regerende islamistische partij en democratie. Tegelijk geldt dat het zgn. «zero problems» beleid van Turkije – ook in Turkse ogen – in toenemende mate onder druk staat. Zo wordt Turkije geconfronteerd met PKK-aanvallen vanuit het grensgebied met Irak en leidt de onrust in Syrië tot instabiliteit aan de Turkse grens, bijvoorbeeld in de vorm van vluchtelingenstromen. Spanningen met Teheran, Nicosia en Jeruzalem houden aan. De betekenis van Turkije in NAVO-verband is zonder meer positief, gelet bijvoorbeeld op de Turkse inbreng in de operatie Unified Protector (Libië) en op de plaatsing van radarsystemen tegen ballistische raketten op eigen grondgebied.

5.4 Midden Oosten Vredesproces

De democratische transitie in de Arabische regio en het vredesproces in het Midden-Oosten beïnvloeden elkaar wederzijds. Onzekerheid over de stabiliteit in de regio en de achtergrond van de nieuwe regeringen maken Israël terughoudend om concessies te doen, terwijl het Palestijnse leiderschap net als andere regeringen in de regio de druk voelt van een mondiger bevolking. Anderzijds zal voortgang in het vredesproces een reden voor voortdurende onrust in de regio wegnemen en de relatie tussen de Arabische wereld en het westen verbeteren. Nederland en de EU zullen dan ook in beide processen blijven investeren, zowel in het belang van Israël als dat van de Arabische wereld.

De regering benadrukt in EU-kader en in bilaterale contacten met de partijen dat partijen geen stappen moeten zetten die de voortzetting van de rechtstreekse onderhandelingen bemoeilijken en dringt erop aan dat de EU beide partijen hierop aanspreekt. Tijdens het bezoek van premier Netanyahu aan Nederland op 18 en 19 januari jl. is erop aangedrongen dat Israël bijdraagt aan een positiever onderhandelingsklimaat, waaronder een bevriezing van de bouw van nederzettingen en maatregelen ten behoeve van de economische ontwikkeling van de Palestijnse Gebieden. Nederland dringt er bij de Palestijnen op aan dat zij zich onthouden van unilaterale stappen die afbreuk doen aan het onderhandelingsklimaat, bijvoorbeeld in VN-kader. De regering verwacht van de Palestijnen dat zij effectief optreden tegen geweld en haatzaaien. Eventuele verzoening tussen Fatah en Hamas dient nadrukkelijk op basis van de Kwartetbeginselen plaats te vinden. Deze zijn: erkenning van Israël, afzweren van geweld en aanvaarding van eerdere verdragen en overeenkomsten.

6. Opkomst islamisten

In een aantal landen zijn intussen verkiezingen geweest. Daaruit zijn islamistische partijen als grootste tevoorschijn gekomen. Dat maakt een zorgvuldige afweging noodzakelijk. We beoordelen deze partijen op hun daden. Voor het aangaan van contacten trekken we een duidelijke streep in het zand: het propageren van geweld is onaanvaardbaar. Ook moeten deze partijen zich houden aan democratische en rechtsstatelijke beginselen.

In enkele Arabische landen zitten islamisten inmiddels in de regering. Hoe wij met hen omgaan is afhankelijk van de mate waarin zij zich daadwerkelijk committeren aan democratie, rechtsstaat en mensenrechten, waaronder de rechten van vrouwen en religieuze minderheden. Wij zullen onze contacten gebruiken om hierover duidelijke boodschappen over te brengen; ook, als daartoe aanleiding bestaat, over hun houding ten aanzien van Israël. Het gaat erom de gematigde democratische krachten in de Arabische regio te steunen. Dat is in het belang van de Arabische bevolking en zeker ook in ons eigen belang.

7. Nederlandse inzet

Zoals aangekondigd in de brief van 24 juni 2011 (2010–2011, 32 623, nr. 40) ondersteunt Nederland de democratische transitie. Deze steun richt zich op:

  • economische groei mede door opbouw van de economische infrastructuur inclusief bevordering van werkgelegenheid en maatschappelijke hervormingen;

  • democratisering, in het bijzonder eerlijke en vrije verkiezingen;

  • opbouw van de rechtsstaat en bescherming van de mensenrechten, met bijzondere aandacht voor gendergelijkheid, vrijheid van de media (inclusief internet), religieuze vrijheid, bescherming van minderheden en LGTB-rechten.

Gegeven de slechte economische situatie en de toenemende armoede ligt de nadruk hierbij op economische groei en sociaaleconomische hervormingen. Met deze «inclusieve groei» moeten de democratisering en de opbouw van de rechtsstaat worden geschraagd.

De primaire verantwoordelijkheid voor democratische transitie en wederopbouw ligt bij de regio. Verder blijft van kracht dat bilaterale activiteiten moeten aansluiten bij – en dienen als aanvulling op – de internationale inspanningen. Beginselen als conditionaliteit (more for more, less for less) en vraaggestuurdheid blijven leidend, zij het dat moet worden erkend dat deze twee niet geheel op elkaar aansluiten. Het is verder van groot belang dat de regeringen de besteding van de ontvangen fondsen nauwkeurig verantwoorden – zowel voor de donoren als jegens de eigen bevolking. Transparantie staat voorop.

De waterschaarste in de Arabische regio is een potentiële bron van conflicten. Nederland intensiveert daarom zijn waterdiplomatie in deze regio, waarbij zoveel mogelijk Nederlandse kennisinstellingen zullen worden ingeschakeld. Daarmee wordt water benut als niche voor het Nederlands bedrijfsleven.

7.1 Multilateraal

Nederland verleent via zijn algemene bijdragen aan de VN en de EU ook indirect ondersteuning aan de Arabische regio. Nederland draagt, als top-10 donor van de VN-ontwikkelingsorganisaties, met kernbijdragen en noodhulpfondsen bij aan de wederopbouw in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. De precieze bijdrage van Nederland aan de Arabische regio via de VN-fondsen en programma’s is niet direct toerekenbaar omdat Nederland geen speciale voorwaarden aan zijn algemene bijdragen verbindt. Naast de algemene bijdragen worden directe bijdragen aan VN-organisaties gegeven, vooral bestemd voor verbetering van de positie van vrouwen en mensenrechten.

Als belangrijke aandeelhouder van Wereldbank, Afrikaanse Ontwikkelingsbank, IMF en EIB draagt Nederland substantieel bij aan leningen van deze organisaties. Anders dan bij de EU, kan de absolute en relatieve positie van Nederland bij de IFI’s – Nederland is bijvoorbeeld bij de Wereldbank met 2% van het kapitaal de dertiende aandeelhouder – niet direct worden vertaald in een exacte toerekening van de Nederlandse financiële bijdrage. Nederland heeft tevens in 2011 EUR 2 mln. bijgedragen aan een trust fund van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling om een snelle start van de Bank in de landen ten zuiden en ten oosten van de Middellandse Zee mogelijk te maken. Egypte, Marokko, Jordanië en Tunesië zijn recent (einde 2011 en begin 2012) als aandeelhouder toegetreden tot de EBRD.

Van de bijdrage van EUR 3,2 mld uit het EU-nabuurschapsbeleid kan 5% (EUR 160 mln.) aan Nederland worden toegerekend.

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van bijdragen van IFI’s en van de EU aan landen in de Arabische regio:

Organisatie

Regionaal en afzonderlijke landen

Wereldbank

USD 6 mld.

IFC

USD 100 mln.

Afrikaanse Ontwikkelingsbank

USD 500 mln.

EIB

EUR 5,8 mld. aan leningen (2011–2013)

EU (nabuurschapsbeleid)

EUR 3,2 mld. (2011–2013)

7.2 Europese Unie

Als reactie op de transitie in de Arabische wereld heeft de EU in maart en juni 20113 nieuwe beleidsvoornemens gepresenteerd, die hebben geleid tot een grondige herziening van het Zuidelijke Nabuurschapsbeleid. Nederland drong in EU-verband aan op snelle maatregelen ter ondersteuning van politieke, sociale en economische hervormingen bij de zuidelijke buren. Naast de noodzaak om democratiseringsprocessen en -bewegingen in de regio te ondersteunen, werd het nieuwe beleid ingegeven door de gedachte dat een versterkt partnerschap met de zuidelijke buren ook het strategische belang van de EU zelf dient, met name op het gebied van handel, energiezekerheid en tegengaan van illegale migratie en terrorisme. Verruiming van toegang tot de Europese markt, leningen van de Europese Investeringsbank (EIB) ter versterking van het lokale bedrijfsleven, technische assistentie en politieke dialoog maken deel uit van het nieuwe pakket maatregelen.

Binnen de EU heeft Nederland met succes gepleit voor intelligente conditionaliteit: landen die voortgang boeken op de drieslag economische hervormingen, democratisering en rechtsstaat en mensenrechten, zien dat terug in de middelen die de EU ter beschikking stelt (more for more). Daar staat tegenover dat landen die talmen met hervormingen ook minder steun krijgen (less for less).

Bij systematische schendingen van beginselen op het gebied van rechtsstaat en democratie heeft de EU ook ingrijpende maatregelen genomen: in 2011 werd alle hulp (incl. EIB leningen) aan Syrië opgeschort, werd de samenwerkingsovereenkomst EU-Syrië opgezegd en werd Syrië onderworpen aan vergaande sancties waaronder een olie-import verbod. Ook tegen het regime van Khaddafi nam de EU vergaande sancties. HV Ashton en EU-speciaal vertegenwoordiger Leon ondersteunen via actieve diplomatie, zowel voor als achter de schermen, de transitieprocessen. Namens de EU onderhouden zij dialogen waarin zij onder andere schendingen van mensenrechten en burgerlijke vrijheden aan de orde stellen. Via task forces mobiliseren zij steun voor de transitie van de regio, ook van bv. private partijen. In Libië heeft de EU net als andere grote internationale actoren, een leidende rol in een aantal specifieke sectoren bij de ondersteuning van de Libische autoriteiten bij de transitie.

De EU biedt meer dan voorheen steun aan democratiseringsprocessen, economische ontwikkeling en focus op relaties met het maatschappelijk middenveld (conform motie Kox c.s. dd. 25 oktober 2011, Eerste Kamer, 33 000, C). In december 2011 besloot de Raad om een European Endowment for Democracy op te richten. Dit fonds zal democratiseringsbewegingen in de oostelijke en zuidelijke nabuurschapslanden ondersteunen.

Nederland dringt erop aan om beter gebruik te maken van de instrumenten en verplichtingen uit de Associatieovereenkomsten (onder meer artikel 2 inzake mensenrechten en democratisering) om problemen in de Nabuurschapslanden aan de kaak te stellen. Ook bij de voorbereiding van het toekomstige nabuurschapsbeleid in het nieuwe Meerjarig Financieel kader (2014–2020) pleit Nederland voor verdere inbedding van bovenstaande beginselen.

7.2.1 Handel

Nederland blijft in EU-verband met nadruk pleiten voor het vergroten van de markttoegang van producten uit de zuidelijke buurlanden. De Raad heeft in december 2011, in het kader van more for more, onderhandelingsmandaten voor vergaande vrijhandelsakkoorden (Deep and Comprehensive Free Trade Agreements, DCFTA’s) met Marokko, Tunesië, Egypte en Jordanië goedgekeurd. Dat is een belangrijke stap. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor snelle totstandkoming van deze onderhandelingsmandaten. Naar verwachting zal het enkele jaren duren voordat de DCFTA’s daadwerkelijk in werking treden. Daarom blijft Nederland zich eveneens hard maken voor verbetering van de markttoegang op de korte termijn, met name op het gebied van landbouwproducten voor Tunesië en Marokko.

Het bieden van nog betere markttoegang en, belangrijker, de landen in de regio helpen bij het beter gebruik maken van bestaande preferenties, ondersteuning bij marketing, het faciliteren van handelsmissies, het aanpassen van productiestandaarden en vereenvoudiging van oorsprongsregels, levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van het MKB en het vergroten van de werkgelegenheid in de partnerlanden. De regering geeft daarmee invulling aan de motie Ten Broeke c.s. juni 2011 (2010–2011, 32 623, nr. 39). In 2011 heeft Nederland, met Denemarken, het VK en Duitsland de overige EU lidstaten met urgentie opgeroepen om deze korte termijn handelsmaatregelen snel te realiseren. Hierover is in de EU echter nog geen volledige consensus omdat met name de zuidelijke lidstaten vrezen voor hun defensieve belangen. Ook is het van belang om het Europees Parlement te overtuigen van de noodzaak van deze maatregelen. Nederland zal het Deense EU-Voorzitterschap maximaal benutten om vooruitgang te boeken op dit terrein.

7.2.2 Migratie

In het kader van de strijd tegen illegale migratie en de noodzaak voor een alomvattende aanpak van migratievraagstukken is de EU voornemens met Marokko, Tunesië en Egypte mobiliteitspartnerschappen te sluiten. Een mobiliteitspartnerschap betreft een politieke verklaring die wordt ondertekend door de deelnemende landen en de Europese Commissie. Deze is op maat gemaakt en bevat afspraken over de samenwerking ten aanzien van migratie en mobiliteit (bijvoorbeeld in de vorm van concrete samenwerkingsprojecten). Landen waarmee een partnerschap wordt gesloten moeten ook meewerken aan het aanpakken van illegale migratie. De partnerschappen zullen gekoppeld zijn aan een terug- en overnameovereenkomst.

Mits de landen aan de voorwaarden voldoen, kan visumfacilitatie onderdeel uitmaken van een dergelijk partnerschap. Binnen het kader van de visumcode zal voor bepaalde bona fide groepen (studenten, zakenlieden, etc.) het aanvragen van een visum worden vereenvoudigd. Perspectief op visumvrij verkeer is hierbij niet aan de orde. Gesprekken over een mobiliteitspartnerschap met Tunesië en Marokko zijn nu in de verkennende fase. Voor Egypte zijn de gesprekken nog niet gestart. Lidstaten kunnen op basis van vrijwilligheid aansluiten bij een mobiliteitspartnerschap. Nederland zal waarschijnlijk deelnemen aan het partnerschap met Marokko en heeft ook belangstelling voor deelname aan een eventueel partnerschap met Egypte.

7.2.3 EU-Hulp

De Raad besloot in juni 2011 het EU-hulpbudget voor de oostelijke en zuidelijke nabuurschapspartners voor de komende twee jaar met EUR 1,2 miljard op te hogen. Ruim twee derde van deze extra middelen zijn bestemd voor de zuidelijke nabuurschapslanden. Concreet is hiervan op dit moment, via uitwerking van het nieuwe SPRING programma (Support for Partnership, Reform and Inclusive Growth) EUR 350 miljoen toegewezen aan de Zuidelijke buurlanden die goede prestaties leveren (Tunesië, Marokko, Jordanië en Egypte), met als doel steun bij democratische transitie, opbouw van instituties en economische groei. De eerste voorstellen binnen het SPRING-programma zijn inmiddels goedgekeurd en worden uitgevoerd.

Naast intensivering van de hulprelatie heeft de EU, conform de inzet van Nederland voor een coherente, flexibele aanpak, ook, waar mogelijk, al bestaande instrumenten ingezet om de relatie te versterken. Zo heeft de Europese Investeringsbank (EIB) haar leenmandaat opgehoogd met EUR 1 miljard, waarmee in totaal bijna EUR 6 miljard aan leningen beschikbaar is gekomen voor de regio, onder andere ten gunste van het midden- en kleinbedrijf.

7.3 Bilateraal

Nederland heeft zich meteen in 2011 ingezet voor ondersteuning van de democratische transitie in de Arabische regio. Vooruitlopend op Matra-zuid werden in 2011 bestaande centrale fondsen ingezet in de regio, om een snelle start mogelijk te maken. Het betreft hier het Stabiliteitsfonds, het Mensenrechtenfonds, Wederopbouw centraal, het Fonds Ontwikkeling Pluriformiteit en Participatie en Vrouwenemancipatie. Een overzicht van de inzet van die fondsen in 2011 vindt u in bijlage 1. Ook in de periode 2012–2015 zullen deze fondsen meer toegespitst worden ingezet in de Arabische regio.

Het in de brief van 24 juni 2011 aangekondigde Matra-zuid programma is sinds 1 januari 2012 operationeel. Prioriteitslanden zijn Tunesië, Egypte, Marokko, Jordanië en Libië. Het Private Sector Investeringsprogramma (PSI), onderdeel van Matra-zuid, staat sinds dit jaar ook voor Algerije en Irak open. In dit programma liggen kansen voor het Nederlandse MKB om samen met lokale ondernemers bij te dragen aan het scheppen van lokale werkgelegenheid en economische groei. Bij de selectie van projecten wordt ingevolge de motie Peters (2010–2011, 32 623, nr. 33) voorkeur gegeven aan projecten gericht op werkgelegenheid van jongeren en vrouwen en projecten waarbij vrouwelijke en jonge lokale ondernemers zijn betrokken.

De Nederlandse ondersteuning betreft nadrukkelijk ook de positie van vrouwen. Zij hebben in onder meer Egypte en Jemen een belangrijke rol gespeeld bij de omwentelingen. Door de winst van islamistische bewegingen en de verzwakking van seculiere krachten dreigt de positie van vrouwen nu te verslechteren. Dit staat haaks op het feit dat zij vaak de motor van verandering vormen en een grote rol spelen als economische actoren. Hun positie verdient dus extra aandacht.

In Tunesië vervult Nederland samen met Slowakije het voorzitterschap van een door de Community of Democracies ingestelde Task Force. Tot nu toe zijn daarvan twintig landen en twee internationale organisaties (IDEA, IDLO) formeel lid geworden. De Task Force Tunesië werkt als een clearing House voor Tunesische behoeften (overheid en NGOs») en voor beschikbare steun van de leden. De eerste formele bijeenkomst van de Task Force vindt op 9 februari a.s. in Tunis plaats. Nederland en Slowakije hebben zelf al enige kleine projecten gefinancierd (capaciteitsopbouw NGO’s, training verkiezingswaarneming) om het goede voorbeeld te geven.

8. Recente staatsbezoeken

8.1 Verenigde Arabische Emiraten

Van 7 tot 10 januari jl. bracht H.M. de Koningin, vergezeld van de Prins van Oranje en Prinses Máxima en de Minister van Buitenlandse Zaken, een staatsbezoek aan de Verenigde Arabische Emiraten. Vicepremier Verhagen leidde een parallelle economische missie en sloot aan bij onderdelen van het Staatsbezoek. Het bezoek onderstreepte en versterkte de bilaterale betrekkingen, waarbij naast aandacht voor maatschappelijke vraagstukken ruim aandacht was voor intensivering van de economische relaties. Er vonden bezoeken plaats aan Abu Dhabi en Dubai. Er was ruime aandacht voor het intensiveren van de bilaterale handel en investeringen.

8.2 Oman

In de onder punt 4 genoemde brief van 13 december jl. ontving u informatie over de situatie en de ontwikkelingen in Oman. Inmiddels heeft van 10 tot 12 januari jl. het Staatsbezoek van H.M. de Koningin, vergezeld van de Prins van Oranje en Prinses Máxima en de minister van Buitenlandse Zaken, aan dit land plaatsgevonden In gesprekken met Omanieten uit alle lagen van de maatschappij was er aandacht voor een breed spectrum aan onderwerpen: de wederzijdse economische betrekkingen, de rol van vrouwen, maatschappelijke veranderingen, waaronder onderwijs, waterprojecten, erfgoed en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Met het staatsbezoek viel een bezoek van de top van de SER aan Oman samen. Zoals ook gemeld in mijn brief van 13 december jl. bestaat in Oman in het kader van de sociaaleconomische hervormingen belangstelling voor het Nederlandse SER-model. Op 10 januari vond in Muscat een SER ronde tafel plaats, waaraan ook de autoriteiten van Oman op hoog (ministerieel) niveau deelnamen. Deze bijeenkomst creëerde draagvlak voor sociaaleconomische hervormingen in Oman en droeg tevens bij aan positieve beeldvorming over Nederland.


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
3

Twee mededelingen van HV Ashton en Commissaris Füle: «A partnership for democracy and shared prosperity in the Southern Mediterranean» (maart 2011) en «A new response to a changing neighbourhood» (mei 2011)

Naar boven