31 793 Internationale klimaatafspraken

Nr. 60 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 december 2011

Naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Commissie voor Infrastructuur en Milieu (d.d. 7 december 2011, kenmerk 31 936-102/2011D60676) stuur ik uw Kamer hierbij een verslag met de belangrijkste uitkomsten en mijn eerste appreciatie van de jaarlijkse klimaatconferentie van de Verenigde Naties, die plaatsvond van 28 november t/m 9 december te Durban, Zuid-Afrika. Dit met het oog op snelle informatievoorziening voor het Algemeen Overleg op woensdag 14 december over de Milieuraad van 19 december.

In mijn brief van 28 september (Tweede Kamer vergaderjaar 2011–2012, 30 495, nr. 13) informeerde ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, over de Nederlandse en Europese inzet bij die conferentie.

Hoewel de onderhandelingsresultaten zeer moeizaam werden bereikt, en de conferentie met 38 uur moest worden verlengd om tot een resultaat te komen, ben ik tevreden over de uitkomst. Met het overeengekomen Durban-eindpakket is, na de klimaatconferentie in Cancun van vorig jaar, opnieuw een betekenisvolle stap gezet in de ontwikkeling van een robuust mondiaal klimaatregime. Ik hecht daar waarde aan, omdat een werkelijk (kosten)effectieve aanpak van klimaatverandering een gezamenlijk, mondiaal beleid vereist.

Het Durban-eindpakket bestaat uit vier onderdelen, waarmee naar mijn mening een redelijke balans bereikt is: een proces richting een nieuw mondiaal bindend instrument; uitzicht op de tweede verplichtingenperiode van het Kyoto-protocol; en ondersteuning van ontwikkelingslanden bij hun toekomstige klimaatbeleid, waarbij duidelijk de rol van de private sector wordt erkend.

Naar een nieuw bindend instrument voor alle landen

Een eerste onderdeel is de afspraak over een proces om een nieuw bindend instrument te ontwikkelen, toepasselijk voor alle landen. Doel van het instrument is om de mondiaal afgesproken 2-gradendoelstelling binnen bereik te houden. Het is van grote betekenis dat ook de landen die op dit moment internationaal geen emissiereductieverplichtingen hebben, waaronder de Verenigde Staten en de grote opkomende economieën als China, India en Brazilië, het bindende karakter van dat nieuwe mondiale instrument nu erkennen en accepteren. Afgesproken is dat het instrument niet later dan 2015 moet worden vastgesteld en vanaf 2020 moet ingaan en worden geïmplementeerd.

De toekomst van het Kyoto-protocol

Een tweede onderdeel van het Durban-pakket betreft de tweede verplichtingenperiode van het Kyoto-protocol, met emissiereductiedoelstellingen voor ná 2012. De eerste verplichtingenperiode van het Kyoto-protocol eindigt in 2012. In Durban is besloten dat Annex-1 landen volgend jaar informatie dienen aan te leveren over hun reductietoezeggingen (pledges) voor de tweede verplichtingenperiode, met het oog op de vaststelling daarvan en amendering van het Kyoto-protocol op de volgende klimaatconferentie eind 2012. Japan, Canada en Rusland hebben aangegeven geen tweede verplichtingenperiode aan te willen gaan.

Het Groene Klimaatfonds

Een derde onderdeel van het Durban-pakket is het besluit over de operationalisering van het in Cancun gelanceerde Groene Klimaatfonds. Met een met Denemarken gedeelde stoel in het Overgangscomité (Transitional Committee) heeft Nederland in aanloop naar de klimaatconferentie actief bijgedragen aan het formuleren van robuuste en strenge spelregels voor het beheer en bestuur van het fonds (het governing instrument). Conform de Nederlandse inzet zijn die spelregels in Durban ongewijzigd vastgesteld. Dat betekent onder andere dat de rol van de private sector bij investeringen wordt erkend en dat deze publiek-private samenwerking door een zogenoemde «private sector facility» als onderdeel van het fonds wordt gefaciliteerd. Dat was op voorhand geen uitgemaakte zaak en daarvoor heeft Nederland zich hard gemaakt. Een andere belangrijke spelregel waar Nederland zich voor heeft ingezet, is de voorwaarde dat projecten die onder het fonds voor financiering in aanmerking willen komen aantoonbare klimaatwinst moeten opleveren. Ook is er een interim secretariaat aangesteld en is er een datum voor de eerste bijeenkomst van het bestuur vastgelegd. In Durban hebben verschillende ontwikkelde landen waaronder Nederland, maar ook het als ontwikkelingsland gekenmerkte Zuid-Korea, financiële toezeggingen gedaan voor de financiering van de opstartkosten voor het fonds. Ook is er een dringende oproep geplaatst voor de spoedige vulling van het fonds, zodat programma’s en projecten gefinancierd kunnen worden. Over dit laatste zijn geen financiële toezeggingen gedaan. Op basis van nominaties door landen wordt volgend jaar het bestuur van het fonds samengesteld.

Operationalisering en aanvulling Cancunbesluiten (inclusief nieuwe marktmechanismen)

Een ander belangrijk onderdeel van het Durban-eindpakket betreft een reeks operationele besluiten op het terrein van mitigatie, adaptatie, technologie en capaciteitsopbouw. Deze besluiten zijn belangrijk omdat ze de nog openstaande punten van de Cancunafspraken invullen of operationeel maken.

Grote winst hier is dat in Durban, na jarenlange tegenwerking, besloten is tot erkenning en uitwerking van nieuwe marktmechanismen, een speerpunt van de Nederlandse inzet, waar ik ook in mijn plenaire speech aandacht voor heb gevraagd. Dergelijke nieuwe marktinstrumenten bieden niet alleen ontwikkelingslanden de mogelijkheid om op schaal en sectoraal kostenefficiënt klimaatbeleid te ontwikkelen, maar creëren ook kansen voor de private sector, met name op het terrein van investeringen en het inzetten van kennis en expertise. In de verdere uitwerking wordt ook bekeken hoe REDD+ (tegengaan van ontbossing en bosdegradatie in ontwikkelingslanden) eventueel opgenomen zou kunnen worden in nieuwe marktinstrumenten.

Om mitigatie en adaptatie wereldwijd te faciliteren is technologie-overdracht essentieel. Het technologiemechanisme dat die overdracht instrumenteert, is in Durban verder geoperationaliseerd. Het selectieproces voor het op te richten Klimaat technologie centrum en netwerk is opgesteld en opgestart.

Een ander belangrijk operationeel besluit in dit vierde onderdeel van het Durban-pakket betreft nieuwe rapportageafspraken voor ontwikkelingslanden. Naast hun inhoudelijke waarde, zijn deze nieuwe richtlijnen ook politiek belangrijk omdat ze inzicht geven in de uitvoering en ontwikkeling van klimaatbeleid in de grote opkomende economieën, een terrein waar informatie en monitoring tot nu toe lacunes vertoonde.

Op het voor Nederland belangrijke speerpunt adaptatie zijn er besluiten genomen over de samenstelling, mandaat en spelregels van het adaptatiecomité en het ondersteunen van de minst ontwikkelde landen bij het opstellen en uitvoeren van adaptatieplannen.

Mitigatieafspraken en lucht- en scheepvaart

Er zijn vanzelfsprekend ook onderwerpen waarvan de Durban-uitkomst teleurstelt. Zo biedt het Durban-pakket geen garanties over de toekomstige klimaatinspanningen van de VS of de grote opkomende economieën en zijn er geen nieuwe reductietoezeggingen gedaan om de 2-gradendoelstelling binnen bereik te houden.

Ook is er geen vooruitgang bij een mondiale aanpak van emissies van lucht- en scheepvaart. Voor de EU en Nederland was het voornaamste doel te komen tot een tekst die de realisatie van een mondiaal systeem voor reducties van emissies door ICAO (International Civil Aviation Organization) en IMO (International Maritime Organization) mogelijk zou maken. Tot nu toe is dat niet gelukt, omdat ontwikkelingslanden van mening zijn dat zij onder het klimaatverdrag (UNFCCC) geen reductieverplichtingen opgelegd kunnen krijgen.

De opname van luchtvaart in het Europese emissiehandelssysteem was in Durban geen onderwerp van de onderhandelingen. Wel werden hierover enkele kritische uitspraken gedaan en probeerden enkele landen tevergeefs een verbod op unilaterale maatregelen in de tekst te krijgen. Ook in Durban is het uiteindelijk nog niet gelukt alle landen te verbinden aan de totstandkoming van het gewenste mondiale systeem. Het onderwerp blijft op de onderhandelingsagenda staan en wordt volgend jaar vervolgd.

Intussen kunnen ICAO en IMO wel doorgaan met het uitvoeren van hun werkprogramma's om te komen tot mondiale marktgerichte systemen. Daarvoor is de politieke wil nodig bij de Lidstaten van deze organisaties. Juist daarom heb ik op de conferentie in mijn plenaire toespraak ook nadrukkelijk alle landen opgeroepen die politieke wil te tonen.

De rol van de Europese Unie en Nederland

Ik ben tevreden over het optreden van de Europese Unie. De Unie heeft eensgezind opgetreden en heeft met succes een groot gedeelte van haar agenda gerealiseerd. Bovendien is de EU erin geslaagd, mede door sterk optreden van de Europese Commissie, een brede coalitie te bouwen met o.a. de Afrikaanse landen, de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten, en uiteindelijk ook landen als de Verenigde Staten en India mee te krijgen.

Ook heb ik grote waardering voor het optreden van de Nederlandse delegatie. Het team heeft enorme kennis van zaken, vervult een belangrijke rol in het werk van de Europese Unie en daarbuiten en heeft dag en nacht en met grote inzet gewerkt.

Overige zaken

Naast deelname aan de formele onderhandelingen heb ik in Durban met de nieuwe minister van Milieu in Colombia, dhr. Frank Pearl, gesproken over onze samenwerkingsprojecten op het gebied van waterveiligheid, bossen en emissie-inventarisaties.

In een gesprek met het hoofd van het Klimaatsecretariaat Christiana Figueres herhaalde zij haar dank voor de Nederlandse website over fast start finance,die de transparantie over dat onderwerp heeft vergroot. Inmiddels heeft de UNFCCC een soortgelijke website gelanceerd. Ik zou het toejuichen als de twee websites uiteindelijk in elkaar opgaan.

Ook heb ik in een tweetal bijeenkomsten de dialoog met het bedrijfsleven voortgezet, een Nederlandse en een internationale bijeenkomst. Hierin hebben we met onder andere vertegenwoordigers van de afvalsector, de energiesector, de zware industrie en de maakindustrie kansen en mogelijkheden verkend van het nieuwe klimaatregime. Conform de motie Van Veldhoven heb ik met ISWA mogelijkheden van hergebruik en grondstoffenefficiency in de context van klimaat verkend. Aan deze dimensie zal ik aandacht blijven besteden op de internationale klimaatagenda, mede in de context van Rio +20.

Daarnaast heb ik met jongeren en verschillende NGO’s gesproken over de vormgeving van het klimaatregime. Tot slot heb ik in Durban werkbezoeken gebracht aan Unilever (milieuvriendelijke voedselfabriek) en aan interessante gemeentelijke waterprojecten van eThekwini, waarin wordt samengewerkt met Evides/Vitens en met WAVIN.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Naar boven