nr. 31
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juni 2009
De totale kwantitatieve taakstelling van de EHS bedraagt 728 500
ha, te realiseren in 2018.
In 2004 is een beleid ingezet om meer natuur door particulieren te laten
ontwikkelen; ruim 42 000 ha nieuwe natuur zal door particulieren worden
aangelegd.
In de Eerste voortgangsrapportage Groot project EHS (kamerstuk 30 825,
nr. 14) heb ik u gemeld dat op 1 januari 2008 nog maar zo’n 7 000
ha is gerealiseerd. De voortgang blijft dus nog achter bij de doelstelling.
Het is evident dat er behoefte is aan nieuwe impulsen om het particulier natuurbeheer
te stimuleren. In dat verband heb ik in het voorjaar van 2008 met de voorzitters
van de Federatie Particulier Grondbezit (FPG) en de Stichting Beheer Natuur
en Landelijk Gebied (SBNL) afgesproken dat – in samenwerking met LNV –
concrete en haalbare voorstellen worden gepresenteerd die het particulier
natuurbeheer een impuls kunnen geven.
FPG en SBNL hebben bij de verkenning naar voorstellen alle betrokken partijen
ingeschakeld: de particuliere terreinbeherende organisaties, LTO/Natuurlijk
Platteland Nederland, Staatsbosbeheer, IPO en het Groenfonds. Overleg en samenwerking
tussen deze partijen hebben geleid tot de zogenaamde Verklaring van Linschoten.
De verklaring is op 27 mei 2009 aan mij aangeboden.
Het doet mij genoegen u deze verklaring te kunnen aanbieden.1
De voorstellen hebben betrekking op:
• Betere ondersteuning van particulieren bij complexe aanvragen om
op hun grond natuur te kunnen ontwikkelen en te beheren;
• Financiële stimulansen voor particulieren, gericht op volledige
vergoeding van de grondwaarde bij nieuwe natuur en gelijkberechtiging van
aankoopsubsidies bij bestaande natuur;
• Fiscale stimulansen voor particulieren door middel van een persoonsgebonden
aftrek voor natuur, vergelijkbaar met de aftrek voor rijksmonumenten. Daarnaast
een beperking van belastingheffing bij staking van landbouwbedrijven die permanent
willen overschakelen naar natuur.
De partijen van het Linschotenberaad hebben mij bij de aanbieding van
de verklaring gevraagd om, in overleg met de provincies, de voorstellen verder
uit te werken in aangepaste regelgeving. De uitgewerkte voorstellen zullen
ook het goedkeuringsproces in Brussel moeten doorlopen in verband met mogelijke
staatssteun.
De wijze waarop de Verklaring van Linschoten tot stand is gekomen, vind
ik een mooi voorbeeld van samenwerking tussen alle belangrijke partijen in
het landelijk gebied. Ondanks enkele tegenstellingen is men in staat gebleken
het belang van de natuur en de EHS voorop te stellen. Deze samenwerking en
de gedane voorstellen laten zien dat gelijkwaardigheid tussen partijen wenselijk èn
mogelijk is. Ik beschouw dit als een belangrijke doorbraak om de particulieren
nauwer bij het natuurbeleid te betrekken en te komen tot een gelijkwaardiger
positie tussen partijen.
Het uitwerken van de voorstellen door LNV met de provincies en de partijen
bij de Verklaring van Linschoten vergt natuurlijk enige tijd. Ik streef ernaar
om de uitgewerkte voorstellen aan het einde van dit jaar aan de Europese Commissie
te kunnen aanbieden.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg