29 023 Voorzienings- en leveringszekerheid energie

Nr. 90 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2011

Op 1 februari jl. heeft minister Verhagen tijdens het algemeen overleg over energie (kamerstuk 29 023, nr. 82) toegezegd dat ik u zal informeren over mogelijk onderzoek naar de effecten van koelwater op vispopulaties. Deze vraag is mij gesteld naar aanleiding van een aan mij gerichte brief van de Waddenacademie over de ontwikkelingen in de Eemshaven.

Het probleem is op te delen in twee aspecten. Ten eerste zijn er de effecten van een mogelijke stijging van de watertemperatuur in het ontvangende water. In de tweede plaats zijn er de effecten van inzuiging van oppervlaktewater als koelwater op vis. Hieronder ga ik in op de bestaande kennis met betrekking tot beide problemen.

Voor wat betreft de effecten van een mogelijke stijging van de watertemperatuur in het ontvangende water is er onderzoek gedaan naar de maximale temperatuur¬norm voor vissen in de grote rivieren (RIVM-rapport 607800003/2007). Voor stroomminnende vissen in de rivieren heeft het bureau Aquaterra onderzoek gedaan in 2006. In de Wadden vindt er – door de constante aanwezigheid van eb en vloed – een snelle verdunning van het geloosde koelwater plaats waardoor het maar weinig invloed zal hebben op het ecosysteem.

Rijkswaterstaat is bezig om een afwegingskader te ontwikkelen om de effecten op vis door inzuiging van oppervlaktewater als koelwater te bepalen. In het kader van de Taskforce MEETPOL is naar het effect van inzuiging onderzoek verricht bij onder meer de Eemscentrale, Shell Moerdijk en de E.ON-centrale in de Rotterdamse haven. Deze onderzoeken vormen onder meer de basis voor het hierboven vermelde afwegingskader.

Inzake de doorstroomkoelsystemen van de nieuwe centrales in de Eemshaven is bij de vergunningenprocedures uitgebreid nagegaan welke inzuiging van organismen kan optreden. Hiertoe is in 2009 een onderzoek gedaan naar het voorkomen van vissen en vislarven in de Wilhelminahaven, waar de koelwaterinlaten zijn gesitueerd.

Uit de rapportage van dit onderzoek is reeds gebleken dat de Wilhelminahaven geen noemenswaardige functie heeft voor vissen en vislarven en dat er in dit havenbekken maar relatief weinig soorten en in geringe aantallen zijn aangetroffen. Het lijkt dan ook uit te sluiten dat koelwaterinname vanuit dit havenbekken zal leiden tot ingrijpende en onomkeerbare gevolgen voor de te beschermen vissoorten.

Daarnaast zijn in de vergunningen – de vergunning in het kader van de WVO en de Nb-wet vergunning-voorwaarden opgenomen om door middel van een zeefinstallatie en het toepassen van een retoursysteem visinzuiging te voorkomen. Er is ook nadrukkelijk gekeken naar de preciese locatie van de koelwaterinlaat in het havenbekken en naar de innamesnelheid van het koelwater. Door een lage innamesnelheid zal er maar relatief weinig vis worden ingezogen. De gevolgen op populatieniveau zullen daarom mogelijk verwaarloosbaar zijn. Tevens zijn in de vergunningen monitoringsvoorwaarden opgenomen om tijdens het gebruik van de koelsystemen te monitoren welke organismen en in welke omvang er alsnog ingezogen worden.

Indien uit de monitoringsresultaten zou blijken dat er toch sprake zou zijn van aanzienlijke hoeveelheden ingezogen organismen, dan ligt bij de vergunninghouder de plicht om zo nodig aanvullende maatregelen te nemen.

Ik meen uit het oogpunt van het voorzorgsprincipe het probleem van koelwater op vispopulaties zeer serieus te hebben genomen. Vanuit mijn departement zal ik in overleg met andere overheden bekijken welk onderzoek – en in welke vorm – er nog nodig is. Zo zijn de cumulatieve aspecten van inzuiging op vispopulaties een blijvend aandachtspunt in het lopende onderzoek en het onderzoek wat nog uitgezet moet worden.

Omwille van het efficiënt inzetten van onderzoeksmiddelen, wil ik bij vervolgonderzoek in eerste instantie aansluiten bij bestaande onderzoekstrajecten.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker

Naar boven