27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 518 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 september 2020

Hierbij stuur ik uw Kamer, mede namens de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), het «Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030» (zie bijlage 1)1. Met dit programma wordt uitvoering gegeven aan de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 (Kamerstuk 27 858, nr. 449). Ik waardeer bijzonder de constructieve wijze van samenwerking met de betrokken partijen2, waardoor dit gezamenlijke uitvoeringsprogramma tot stand is gekomen. Dat alle partijen hier de schouders onder willen zetten blijkt ook uit de intentieverklaring (onderdeel van het uitvoeringsprogramma), die de gezamenlijkheid in de aanpak eens te meer benadrukt.

Toekomstvisie gewasbescherming 2030

De toekomstvisie op gewasbescherming bouwt voort op de passage over gewasbescherming in mijn visie «Landbouw, natuur en voedsel; waardevol en verbonden» (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 5) en verbindt deze met de eerder verschenen visies en ambities van sectororganisaties. Gewasbeschermingsmiddelen zijn van belang voor een goede oogst, maar de behoefte aan deze middelen, en daarmee de kwetsbaarheid van het huidige systeem, maakt dat een omslag nodig is. De toekomstvisie beoogt daarom een trendbreuk te initiëren in het denken en handelen over gewasbescherming door het centraal stellen van weerbare planten en teeltsystemen en een sterkere verbinding tussen land- en tuinbouw en natuur. En aanvullend via nieuwe technologieën emissies verder terug te dringen. Deze trendbreuk beoogt een duurzame productie met weerbare planten en teeltsystemen, waardoor ziekten en plagen veel minder kansen krijgen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk kan worden voorkomen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, is dit conform de principes van geïntegreerde gewasbescherming, nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op voedselproducten. Dat is een hoge ambitie, omdat de benodigde systemen, de kennis en de technologie nog niet of slechts beperkt bestaan en dus moeten worden ontwikkeld.

Het uitvoeringsprogramma

Het gezamenlijke uitvoeringsprogramma geeft uitvoering aan de toekomstvisie door de doelen voor de langere termijn te verbinden met de uitdagingen van vandaag. Het uitvoeringsprogramma stelt hierbij de agrarische ondernemers centraal. Met de transitie richting weerbare planten en teeltsystemen biedt het een ambitieus perspectief en tegelijkertijd besteedt het aandacht aan de behoefte van agrarisch ondernemers om ook op de korte termijn voldoende maatregelen en gewasbeschermingsmiddelen ter beschikking te hebben om ziekten, plagen en onkruiden te beheersen. Bij de transitie naar weerbare planten en teeltsystemen past geen «one size fits all»-benadering. De Nederlandse land- en tuinbouw is immers zeer divers. Het uitvoeringsprogramma spreekt daarom niet over slechts één weerbaar plant- en teeltsysteem. De inrichting van het systeem is afhankelijk van de context waarin deze zich bevindt en zal per bedrijf, teelt, sector of regio verschillen. Bij de (door)ontwikkeling van deze weerbare plant- en teeltsystemen zijn in het uitvoeringsprogramma (tussen)doelen tot 2030 geformuleerd over een te verwachten dalende trend in milieulast van gewasbeschermingsmiddelen. Als gevolg van de (door)ontwikkeling van weerbare plant- en teeltsystemen zal ook de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen dalen. Met het opnemen van deze doelstellingen in het uitvoeringsprogramma geef ik uitvoering aan de motie van het lid Futselaar (Kamerstuk 27 858, nr. 473).

Om weerbare plant- en teeltsystemen te ontwikkelen, ondersteunt het uitvoeringsprogramma enerzijds kansrijke initiatieven in de praktijk, de zogenaamde «small wins», en wordt er anderzijds geïnvesteerd in het ontwikkelen van (fundamentele) kennis, zoals over het verbinden van land- en tuinbouw en natuur, en in kennisoverdracht. De «small wins» zijn hierbij kleine betekenisvolle stappen die tastbaar resultaat bieden. Ze kunnen andere stappen in gang zetten en zo grote veranderingen teweegbrengen. Deze tastbare resultaten bieden agrarische ondernemers handvatten om hun weerbare plant- en teeltsysteem in te richten en leiden tegelijkertijd gezamenlijk tot de beoogde transitie. Deze aanpak ondersteunt agrarisch ondernemers door stimuleringsinstrumenten, experimenteerruimte op bedrijfsniveau, monitoring, advies en demonstraties, om praktijkklare kennis toe te passen in hun teeltstrategie. Daarmee geef ik invulling aan de motie van het lid Von Martels (Kamerstuk 27 858, nr. 432).

Veel ontwikkelingen van de transitie naar weerbare plant- en teeltsystemen moeten een weg vinden in of rondom het bedrijf van de agrarische ondernemers. Het agrarische bedrijf vormt echter een schakel in de keten met onder andere leveranciers, afnemers en consumenten. Sommige sectoren zijn sterk op de export gericht, waardoor zij te maken hebben met aanvullende import- en exporteisen van derde landen. De transitie naar weerbare plant- en teeltsystemen behoeft dan ook een integrale aanpak. In het uitvoeringsprogramma is daarom ook aandacht voor deze onderwerpen, zoals bodem, verdienmodellen en de rol van de keten. Hierbij zal ook gekeken worden naar voorbeelden in andere landen. Zo zal in het kader van het uitvoeringsprogramma geïnventariseerd worden hoe andere landen in Europa initiatieven nemen om versneld en kosteneffectief biologische middelen voor de aanvrager geregistreerd en voor de teler beschikbaar te krijgen. Met deze actie geef ik invulling aan de toezegging die ik in het SO Landbouw- en Visserijraad van 29 juni 2020 heb gedaan aan leden Lodders en Madlener (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1245). Tevens doet het uitvoeringsprogramma een groot beroep op het ondernemerschap en de innovatiekracht van agrarisch ondernemers. Evenals de andere deelnemende partijen, vind ik het van belang dat zij voor hun inspanningen beloond worden en zet me hiervoor in.

Verder realiseer ik me dat de Europees geharmoniseerde toelatingsprocedure voorziet in het beoordelen van iedere individuele werkzame stof. Hierbij wordt rekening gehouden met de voorgestelde toepassingen. Dit betekent dat de risico's voor mens, dier en milieu beoordeeld worden bij de (hernieuwde) goedkeuring van een werkzame stof of de (verlenging van de) toelating van een gewasbeschermingsmiddel. Het gevolg hiervan kan zijn dat bepaalde toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen niet meer toelaatbaar zijn, waardoor de agrarische ondernemers tijdelijk andere gewasbeschermingsmiddelen moeten toepassen die mogelijk een ongunstiger risicoprofiel hebben, maar veilig gebruik is ook daarbij altijd het uitgangspunt. Verder blijf ik me inzetten voor het verschuiven van het middelenpakket naar laag-risicomiddelen. Met deze actie geef ik invulling aan de toezegging die ik in het SO Landbouw- en Visserijraad van 29 juni 2020 heb gedaan aan leden Lodders en Madlener.

Verdere verloop

Naast het opstellen van het uitvoeringsprogramma ben ik met de betrokken partijen het afgelopen jaar ook al bezig geweest met de uitvoering van enkele onderdelen ervan. De uitvoering van het pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten (Kamerstuk 27 858, nr. 449), integraal onderdeel van het uitvoeringsprogramma, loopt nu ruim een jaar. Dit onderdeel richt zich vooral op het doel «nagenoeg geen emissies». Daarnaast bevat het uitvoeringsprogramma acties om de doelen van de Kaderrichtlijn water voor 2027 te behalen. Ook relevante doelen uit de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» zijn als tussendoelen opgenomen in het uitvoeringsprogramma. Ook is de werkgroep «actuele vraagstukken» het afgelopen jaar actief geweest met verschillende acties om actuele vraagstukken te identificeren, te voorkomen en daar waar mogelijk op te lossen. Daarmee geef ik invulling aan de motie van de leden Von Martels en Dik-Faber (Kamerstuk 27 858, nr. 466). De werkgroep «glyfosaat» richt zich binnen het uitvoeringsprogramma op het verminderen van het gebruik van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen. Daarmee geef ik uitvoering aan de motie van het lid Grashoff c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 384).

Het gezamenlijke uitvoeringsprogramma heeft de transitie naar weerbare plant- en teeltsystemen verder invulling gegeven, maar vormt daarbij geen eindpunt. De acties in het uitvoeringsprogramma zullen leiden tot vervolgacties en daarnaast zal het programma op bepaalde onderdelen nog moeten worden geconcretiseerd om te garanderen dat de transitie wordt gerealiseerd. Dit blijkt ook uit de ex ante evaluatie van het uitvoeringsprogramma, waartoe ik Wageningen Economic Research (WecR) opdracht heb gegeven (zie bijlage 2)3. In een gezamenlijke appreciatie reageren de betrokken partijen op deze evaluatie en wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met de aanbevelingen. De appreciatie op het onderzoek van WEcR is daarom ook integraal onderdeel van het uitvoeringsprogramma. Prioriteit ligt bij het ontwikkelen van goede indicatoren op basis waarvan in de (tussen)doelen benoemde trends verder geconcretiseerd kunnen worden. Daarnaast moeten we zorgvuldig kijken welke indicatoren inzicht geven in het transitieproces en hoe deze meetbaar gemaakt kunnen worden. Een goede governancestructuur moet zorgen voor voldoende slagkracht om de transitie te behalen en ook aan andere partijen en medeoverheden de mogelijkheid bieden bij te dragen aan de transitie. Op deze punten zullen wij ons nog in 2020 richten. Ik zal uw Kamer over de uitkomst hiervan informeren.

Hoewel het uitvoeringsprogramma op bepaalde punten nog concreter gemaakt moet worden, is het ook belangrijk dat er een start gemaakt wordt met de uitvoering van deze acties. Enerzijds om de urgentie van de transitie te blijven onderstrepen en anderzijds omdat de acties juist op korte termijn handvatten kunnen bieden voor de dilemma’s waar agrarische ondernemers vandaag mee geconfronteerd worden. Ter ondersteuning van de uitvoering van de acties stel ik voor de periode 2020 – 2022 een bedrag van respectievelijk 2, 4 en 6 miljoen euro aanvullend beschikbaar. De 2 miljoen euro voor 2020 komt uit bestaand budget (beleidsartikel 11). De 4 en de 6 miljoen euro in 2021 en 2022 worden gedekt uit gereserveerde middelen op artikel 51 (nog onverdeeld).

Met het «Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zetten partijen gezamenlijk een belangrijke stap in een geheel nieuwe aanpak voor een transitie naar weerbare planten en teeltsystemen. Ik zie dat met vertrouwen tegemoet. Ik zal uw Kamer informeren over de voortgang van het programma.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Agrodis, Artemis, Cumela, Fedecom, LTO Nederland, Natuur en Milieu, Nefyto, Plantum, UvW, VEWIN

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven