21 501-28 Defensieraad

Nr. 131 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 2015

Op 2 en 3 september jl. vond de informele bijeenkomst van EU-Ministers plaats in Luxemburg. Deze vergadering stond in het teken van het vervolg op de discussie die de Europese Raad (ER) eind juni voerde over het Gemeenschappelijk Veiligheid en Defensiebeleid (GVDB). Ook spraken de EU-Ministers van Defensie over de lopende militaire GVDB-missies en operaties.

De besprekingen werden bijgewoond door de assistent secretaris-generaal van de Navo voor defensiebeleid en planning, de heer Brauss, en de plaatsvervangend secretaris-generaal voor vredesmissies van de Verenigde Naties, de heer Ladsous. De secretaris-generaal van de Navo, de heer Stoltenberg, was aanwezig bij het diner.

Hierbij bied ik u het verslag van deze informele bijeenkomst aan.

Werksessie I: Vervolg op de Europese Raad van 25 en 26 juni jl.

Bij afwezigheid van Hoge Vertegenwoordiger (HV) Mogherini werd de eerste werksessie voorgezeten door de Luxemburgse Minister van Defensie, de heer Schneider.

Terugblik Europese Raad

Schneider constateerde dat de conclusies van de ER summier waren maar dat deze, samen met de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken met Ministers van Defensie van 18 mei jl., voldoende richting bieden om het GVDB de komende periode te versterken. Schneider herhaalde de oproep van de ER voor toereikende defensiebestedingen. Het hoofd van het Europese Defensie Agentschap (EDA), de heer Domecq, merkte hierbij op dat toereikende budgetten voor research & technology ook van belang zijn.

Schneider stelde voorts dat de opdracht aan de HV, om voor juni 2016 een brede EU buitenland- en veiligheidsstrategie op te stellen en aan de Raad aan te bieden, helder was. Ik heb daarbij het kabinetsstandpunt herhaald dat juni 2016 erg laat is. Samen met andere lidstaten heb ik om verduidelijking van het proces en het tijdsschema gevraagd. De verwachting is dat HV Mogherini het proces later deze maand nader zal toelichten. Wel is inmiddels bekend dat een eerste concept van de strategie pas in het voorjaar van 2016 zal worden gepresenteerd. Het consultatieproces, waarmee HV Mogherini zo veel mogelijk bijdragen van verschillende actoren wil verzamelen, gaat begin oktober van start en loopt door tot ongeveer april 2016. Parallel hieraan werkt een speciaal team onder leiding van de HV aan die nieuwe strategie.

Hybride dreigingen

Popowski meldde dat de gezamenlijke mededeling (van EDEO, de Commissie en EDA) over het tegengaan van hybride dreigingen en het versterken van de weerbaarheid van EU, lidstaten en partners, voor het einde van het jaar gereed dient te zijn. Popowski kondigde aan dat er wordt gewerkt aan het opzetten van een EU hybrid fusion cell binnen de EDEO. Dit virtuele platform moet verschillende (bestaande) informatiestromen, van bijvoorbeeld verschillende Commissiediensten, EU Delegaties, EU lidstaten en partners, bijeen brengen. De analyses van deze cell moeten bijdragen aan de early warning capaciteiten van de EU. Het is nog niet duidelijk wanneer deze cell operationeel zal zijn.

Assistent secretaris-generaal van de Navo voor defensiebeleid en planning, de heer Brauss, onderstreepte het belang van goede EU-Navo samenwerking om hybride dreigingen tegen te gaan. Brauss beklemtoonde tevens de mogelijkheden voor nauwere samenwerking op het gebied van cyber en maritieme veiligheid. Ook op het terrein van capaciteitsopbouw kunnen beide organisaties elkaar goed aanvullen, aldus Brauss.

Capaciteitsontwikkeling

Het hoofd van het EDA, de heer Domecq, verzorgde een presentatie over capaciteitsontwikkeling. Hij merkte op dat het aantal samenwerkingsinitiatieven is teruggelopen, dit in tegenstelling tot eerdere oproepen en aankondigingen van lidstaten.

Domecq onderstreepte het belang van goede samenwerking tussen het EDA en de Commissie en verwees hierbij naar de Preparatory Action (PA). Domecq beschouwt de PA als een unieke kans om – onder strikte voorwaarden – gebruik te maken van Commissiegelden voor defensieonderzoek. Tot slot stelde Domecq dat er veel van het EDA wordt verwacht, terwijl de financiële en personele middelen van het EDA beperkt zijn.

Toekomst Europese defensiesamenwerking

Junckers speciale adviseur voor Defensie en veiligheid, de heer Barnier, hield een vurig pleidooi voor een sterker GVDB, verdieping van de Europese defensiesamenwerking en meer autonomie voor Europa op defensiegebied. Hij onderschreef het belang van een nieuwe buitenland- en veiligheidsstrategie, maar sprak ook zijn zorgen uit dat het veiligheids- en defensieaandeel in deze strategie niet toereikend zou zijn. Hij riep lidstaten op om alvast na te denken over de volgende stap in het proces, namelijk het concretiseren van het ambitieniveau, inclusief bijbehorende militaire capaciteiten. Dit zou wat hem betreft de vorm van een Europees Defensie witboek moeten krijgen. Ook pleitte hij voor een industrie- en technologiestrategie. Het GVDB is immers gebaat bij een sterke Europese defensiemarkt en -industrie. Barnier realiseerde zich dat dit vergaande stappen zijn die wellicht niet met de 28 lidstaten tegelijk kunnen worden genomen. Hij stelde voor om op deze terreinen Permanent Gestructureerde Samenwerking (PESCO) verbanden aan te gaan. Europa moet een betrouwbare partner worden, ook voor de Navo en de Verenigde Staten, zo stelde Barnier.

In reactie op zijn pleidooi heb ik gesteld dat we ons de komende tijd moeten richten op vijf prioriteiten. De eerste prioriteit betreft het opstellen van een gemeenschappelijke buitenland- en veiligheidsstrategie. Hier wordt door HV Mogherini aan gewerkt. De tweede prioriteit betreft het vertalen van de nieuwe strategie naar concrete ambities en de hierbij horende militaire capaciteiten. Hiertoe zou een GVDB witboek, dat ook door Barnier werd genoemd, goed kunnen dienen. Ik ben voornemens om op korte termijn, samen met andere lidstaten, de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken. Als derde prioriteit heb ik het minder vrijblijvend maken van Europese defensiesamenwerking genoemd. Het vrijblijvende karakter is in de huidige veiligheidssituatie en geopolitieke context niet langer houdbaar. Een open, transparante en goed functionerende defensiemarkt en een concurrerende defensie-industrie heb ik als vierde prioriteit bestempeld. Het betreft werk in uitvoering, maar het tempo moet echt omhoog. Tot slot heb ik, als vijfde prioriteit, gepleit voor snellere (politieke) besluitvorming. Als wij een betrouwbare veiligheidspartner willen zijn, dichtbij en ver weg, wordt meer van ons verwacht. Verschillende lidstaten hebben mijn pleidooi voor deze vijf prioriteiten gesteund.

EU-VN samenwerking ter ondersteuning van vredesoperaties

Plaatsvervangend secretaris-generaal voor vredesmissies van de Verenigde Naties, de heer Ladsous, vroeg aandacht voor de mogelijke inzet van EU Battlegroups (EUBG) ter ondersteuning van VN-vredesoperaties. Hiertoe presenteerde hij twee opties. Dit zou kunnen als «bridging force» voor een VN-operatie of als onderdeel van een VN-operatie. In het laatste geval zou de EUBG dan onder VN-commando worden geplaatst. Samen met enkele lidstaten heb ik gezegd dat het idee van een bridging force aanspreekt. De tweede optie, waarbij de EUBG onder VN-commando wordt geplaatst, acht ik niet haalbaar.

Werksessie II: GVDB-missies en operaties

De tweede werksessie, die werd voorgezeten door HV Mogherini, stond in het teken van de lopende GVDB-missies en operaties.

EUNAVFOR MED

De meeste aandacht ging daarbij uit naar EUNAVFOR MED. HV Mogherini onderstreepte, samen met operatiecommandant Credendino, het belang van het effectiever aanpakken van mensensmokkelnetwerken. In dat verband achtten zij het noodzakelijk dat de EU operatie EUNAVFOR MED een volgende fase zou ingaan – binnen de kaders van de bestaande afspraken over het volkenrechtelijk mandaat van de missie. De tweede fase van de operatie bestaat uit twee stappen. De eerste stap behelst het optreden in de internationale wateren (high seas), de tweede stap ook in de territoriale wateren van Libië. Omdat een VNVR-resolutie en/of een verzoek van Libische autoriteiten uitblijft, kan nu niet verder worden gegaan dan de eerste stap van de tweede fase van de operatie. Hierdoor kan de operatie uitsluitend in internationale wateren schepen in beslag nemen en smokkelaars aanhouden. Daarnaast zal de operatie drenkelingen blijven redden op grond van internationale verplichtingen (en op verzoek van de kustwachtautoriteiten). Credendino wees er op dat voor de volgende fase extra middelen (zeven in plaats van vier schepen) nodig zijn. HV Mogherini benadrukte dat het om een informele discussie ging en dat formeel een besluit hierover later zal worden genomen.

Lidstaten delen het gevoel van urgentie en steunden de oproep van HV Mogherini om over te gaan tot de eerste stap in fase twee van de EUNAVFOR MED operatie. Lidstaten vroegen om een duidelijke GVDB-visie op de vluchtelingen en migratieproblematiek. De discussie over de bredere aanpak van de vluchtelingencrisis is tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») op 4 en 5 september voortgezet.

Overige GVDB-missies en operaties

HV Mogherini en de voorzitter van het Militair Comité, generaal De Rousiers, spraken ook over de situatie in de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR). HV Mogherini pleitte voor een vervolg op adviesmissie EUMAM CAR in de vorm van een trainingsmissie (EUTM). Het is nu zaak om hetgeen dat is opgebouwd met behulp van de adviesmissie EUMAM CAR ook te bestendigen, aldus de HV.

Een aantal lidstaten riep nadrukkelijk op om de fragiele situatie in de Westelijke Balkan niet uit oog te verliezen. De aanwezigheid van de EU en de NAVO in deze regio blijft van groot belang voor het garanderen van een veilige omgeving. Mede daarom maakt het kabinet van deze gelegenheid gebruik u mede te delen dat de Nederlandse bijdragen aan zowel EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina als KFOR in Kosovo met één jaar worden verlengd in de huidige omvang tot respectievelijk 15 november 2016 en 1 oktober 2016. Dekking is voorzien binnen het Budget voor Internationale Veiligheid (BIV). Nederland draagt drie militairen bij aan het trainingsgedeelte van EUFOR Althea: twee adviseurs bij het Bosnische leger en de Chief Training Branch binnen de staf van het EUFOR-hoofdkwartier. De Nederlandse bijdrage aan KFOR omvat drie staffunctionarissen.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

Naar boven