21 501-28 Defensieraad

Nr. 109 BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 maart 2014

Op 20 en 21 februari jl. kwamen de EU-Ministers van Defensie bijeen in Athene. Tijdens de bijeenkomst bespraken de Ministers de uitkomsten van het debat over veiligheid en defensie in de Europese Raad op 19 en 20 december jl. en de vooruitgang in de missies en de operaties. Met de verslaglegging van de besprekingen doe ik mijn toezegging uit het algemeen overleg op 18 februari jl. gestand om de prioriteiten en de vervolgwerkzaamheden voor de komende periode te benoemen. In de bijlage1 treft u een overzicht aan van alle activiteiten die voortvloeien uit de conclusies van de Europese Raad. De basis voor het overzicht vormt een werkdocument dat de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) heeft opgesteld. In het overzicht is per relevante paragraaf van de Raadsconclusies de Nederlandse beoordeling (dikgedrukt) toegevoegd. De tijdschema’s en de actienemers zijn, voor zover reeds vastgesteld, daarbij vermeld (onderstreept). De komende periode worden tijdens de EU-bijeenkomsten van de Ministers van Defensie verschillende onderwerpen van het werkdocument, of aspecten ervan, besproken. De EU Hoge Vertegenwoordiger stelt de agenda’s voor de bijeenkomsten van de Ministers van Defensie vast. Daarnaast zal een aantal onderwerpen naar verwachting in Raden op andere beleidsterreinen aan de orde komen. Over de vooruitgang op de deelterreinen wordt u in de reguliere geannoteerde agenda’s en verslagen van EU-bijeenkomsten geïnformeerd.

Uitkomsten debat in de Europese Raad

De Ministers bepleitten in Athene een voortvarende uitwerking van de opdrachten en de initiatieven (taskings) die de Europese Raad op 19 en 20 december jl. heeft bekrachtigd. Het genoemde overzicht van de EDEO werd geaccepteerd als routekaart voor de vervolgactiviteiten in de komende periode. Zowel de EDEO, het Europees Defensie Agentschap (EDA) als de lidstaten onderstreepten dat het momentum behouden moest blijven om de relatief korte periode tot juni 2015 (wanneer de Europese Raad de vooruitgang zal bespreken) optimaal te benutten. Gezamenlijk werd vastgesteld dat op een aantal specifieke terreinen snel vooruitgang moet worden geboekt. Dit betrof de uitwerking van de EU maritieme veiligheidsstrategie, de samenwerking bij de versterking van prioritaire capaciteitsgebieden (tankvliegtuigen ,cyber, op afstand bestuurbare vliegtuigen en satellietcommunicatie), de totstandkoming van een overkoepelend kader voor structurele capaciteitensamenwerking (Policy Framework), en de concretisering van voorstellen over de EU Battlegroups en de EU geïntegreerde benadering. De vertegenwoordiger van de Europese Commissie, directeur-generaal voor ondernemingen en industrie Crespo, sloot zich hierbij aan. Hij beklemtoonde voorts dat de Commissie zich, naast toezicht op de naleving van de defensierichtlijnen, zou concentreren op kruisbestuiving bij Europees veiligheidsonderzoek, de versterking van de positie van het midden- en kleinbedrijf (MKB), en nauwere samenwerking met het oog op certificering en standaardisering. Het MKB kon worden gesteund door financiering toegankelijker te maken, expertise te bundelen in netwerken of clusters, en toeleveringsketens open te stellen. Secretaris-generaal van de Navo Rasmussen onderstreepte dat Europese capaciteitsopbouw de Navo ten goede komt. Deze boodschap bleef relevant, mede met het oog op de Navo-Top in Wales. De Navo en de EU zouden de komende periode de samenwerking in het bijzonder moeten toespitsen op cyber defence en het maritieme domein. Wat cyber betreft ligt het voor de hand naast de bescherming van eigen netwerken samenwerkingsmogelijkheden te benutten op het terrein van opleiding en training. In het maritieme domein lag vanuit de Navo-optiek de nadruk op versterking van het maritieme reactievermogen en verbeterde training en oefening. Ik heb in mijn bijdrage aan de discussie de oproep van de secretaris-generaal van de Navo gesteund en het belang van complementariteit van Navo en EU-inspanningen op deze terreinen onderstreept. Daarbij heb ik opgemerkt dat voor de verdieping van Europese samenwerking op het terrein van veiligheid en defensie de nauwe betrokkenheid van nationale parlementen een cruciale voorwaarde is.

In de discussie kwamen naast concrete vervolgactiviteiten ook aspecten aan de orde die op langere termijn of in bredere zin aandacht vergen. Dat betrof volgens de Ministers in het bijzonder de verbetering van de samenwerking tussen de Navo en de EU en de verdieping van partnerschappen met andere organisaties zoals de Verenigde Naties en derde landen. Verschillende lidstaten beklemtoonden, onder verwijzing naar de situatie in Oekraïne, de noodzaak om de relatie met de landen van het oostelijk partnerschap te versterken. De Ministers steunden het idee van de Zweedse Minister om met het oog op benutting van de EU Battlegroups het inzicht in de internationale politieke besluitvorming over militaire inzet te vergroten. Tot slot maakten enkele Ministers kenbaar de verdieping van Europese defensiesamenwerking niet op alle terreinen toe te juichen. Gezamenlijke capaciteitenontwikkeling moest wel toegevoegde waarde bieden ten opzichte van nationale projecten en niet louter worden gedreven door bezuinigingen op het defensiebudget.

Capaciteitenversterking

De Chief Executive van het EDA Arnould beklemtoonde dat het voor de vooruitgang en het welslagen van projectinitiatieven van groot belang is dat lidstaten de leiding nemen, zoals Nederland in het project voor de oprichting van een Multi-Role Tanker Transport-vloot (tankvliegtuigen) vanaf 2020. Zo was nog niet duidelijk welke lidstaten het voortouw willen nemen voor de ontwikkeling op langere termijn van een nieuwe generatie op afstand bestuurbare vliegtuigen. Op korte termijn kon wel op pragmatische wijze een «user community» van lidstaten worden gevormd die op afstand bestuurbare vliegtuigen gebruiken (ook Nederland heeft de Letter of Intent hierover op 19 november jl. ondertekend) en aan de integratie van onbemande systemen in het Europese luchtruim. Voorts moest de gezamenlijke aanpak van capaciteitenversterking structureel worden verankerd. Het Capability Development Plan en de gedragscode voor Pooling and Sharing waren vanuit die optiek onvoldoende. Het is de bedoeling dat de lidstaten en het EDA met een overkoepelend Policy Framework beter de capaciteitensamenwerking sturen en stimuleringsmaatregelen vastleggen. Ik heb steun toegezegd aan de uitwerking van dit actiepunt en opgeroepen om reeds tijdens de volgende ministeriële bijeenkomst in april a.s. hierover een debat te houden.

Operaties

De Ministers bespraken de stand van zaken van de missies en de operaties in de Hoorn van Afrika, Bosnië-Herzegovina, Mali en de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR). De operatiecommandant van EUNAVFOR Atalanta maakte kenbaar dat de piraterijbestrijding op en vanaf zee effectief was, maar dat de problemen op het land moesten worden aangepakt om duurzame resultaten te kunnen boeken. Hij uitte zijn bezorgdheid over reders die vanwege de verminderde piraterij-activiteit de afgelopen periode grotere risico’s hebben genomen. De operatiecommandant van EUFOR Althea vestigde de aandacht op de toegenomen ontevredenheid onder de bevolking in Bosnië-Herzegovina. Dit sentiment zou door politici in de aanloop naar de parlementsverkiezingen in oktober a.s. kunnen worden misbruikt, wat zou kunnen uitmonden in etnische spanningen. In de operatie moet hiermee rekening worden gehouden en de EU moet niet te snel haar aandacht verliezen voor deze regio. De operatiecommandanten van de trainingsmissies in Somalië en in Mali onderstreepten de grote uitdagingen waarvoor de missies staan met het oog op de structurele opbouw en hervorming van de veiligheidssector. De operatiecommandant van EUFOR CAR meldde dat de operatie eind april volledig inzetbaar moet zijn. Met het oog op de naderende force generation conference onderstreepte hij de behoefte aan logistieke capaciteit en intelligence.

De UN Under-Secretary General for Peace Keeping Operations Ladsous nam deel aan de besprekingen over de stand van zaken van de operaties. Hij achtte het een positieve ontwikkeling dat de EU-lidstaten, mede vanwege de vermindering van activiteiten in Afghanistan, opnieuw overwegen bijdragen te leveren aan VN-missies. Daarbij noemde hij onder meer de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA. Anderzijds uitte hij zijn bezorgdheid over het tempo waarin de internationale gemeenschap reageert op crises en over de planning van transitieprocessen waarbij de verantwoordelijkheid voor veiligheidstaken wordt overgedragen.

Dit betrof bijvoorbeeld de omvorming van de missie van de Afrikaanse Unie in de Centraal Afrikaanse Republiek (MISCA) naar een nieuwe VN-missie. De transitie zou ten minste zes maanden duren en de nieuwe VN-missie zou een politiecomponent moeten bevatten. In dat licht kon een bijdrage van de EUROGENDFOR wellicht soelaas bieden, wat nader moest worden onderzocht. Zijn grootste zorg betrof de huidige status van MISCA. Daarnaast was ook de humanitaire hulp in het land nog niet voldoende. Tot slot hadden de VN bij de uitvoering van missies behoefte aan moderne technologieën, zoals onbemande surveillancecapaciteit en counter-IED.

Ik heb in de discussie het belang onderstreept van goede samenwerking tussen de EU en de VN bij de uitvoering van missies en operaties. De EU-lidstaten kunnen de ontplooiing van VN-missies versnellen en de effectiviteit ervan vergroten door hoogwaardige bijdragen te leveren. Ook heb ik gewezen op het risico dat de internationale gemeenschap meer belooft dan ze kan waarmaken. Politieke betrokkenheid op veiligheidsgebied moet zich wel vertalen in militaire bijdragen, anders dreigen we ambities op het terrein van internationaal crisismanagement niet te kunnen verwezenlijken. Dit aspect werd ook door andere Ministers en door de voorzitter van het EU Militair Comité belicht.

Enkele Ministers uitten voorts hun bezorgdheid over de veiligheidssituatie in Mogadishu en onderstreepten de noodzaak om de capaciteitsopbouw in Somalië doelgerichter te maken. Andere Ministers waren van mening dat de EU voorbereid moet blijven op een plotselinge verslechtering van de situatie in Bosnië-Herzegovina. Verhoging van de veiligheid en stabiliteit dichtbij huis vergt een intensivering van partnerschappen en nauwere banden met derde landen. De bijdrage die Georgië overweegt te leveren aan EUFOR CAR onderstreept de toegevoegde waarde die deze benadering kan hebben voor de uitvoering van de operaties.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven