nr. 1210
MOTIE VAN HET LID ANKER C.S.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat het huidige ambtsbericht inzake Iran meldt dat met
name tot het christendom bekeerde voormalige moslims een zeker risico lopen
en dat de problemen verband kunnen houden met afvalligheid van de islam, dan
wel bekeringsactiviteiten;
overwegende, dat asielverzoeken van Iraanse christenasielzoekers op grond
daarvan individueel worden beoordeeld waarbij ervan uit wordt gegaan dat Iraaanse
christenasielzoekers behoren tot een groep die bijzondere aandacht vraagt
en ten aanzien waarvan om die reden minder eisen worden gesteld voor de aannemelijkheid
van het individuele asielrelaas;
constaterende, dat ten aanzien van Iraanse vreemdelingen die in Nederland
zijn bekeerd tot het christendom echter geldt dat de nieuwe geloofsovertuiging
geen zelfstandige grond oplevert voor een asielvergunning;
overwegende, dat het klimaat in Iran voor bekeerde moslims intussen verder
is verslechterd blijkens een wetsvoorstel dat is ingediend bij het Iraanse
parlement waarin de doodstraf wordt voorgesteld als sanctie op afvalligheid;
overwegende, dat valt te voorzien dat terugkerende in Nederland tot het
christendom bekeerde moslims in een zelfde mate problemen zullen ondervinden
als in Iran bekeerde moslims;
van mening, dat op basis van voorgaande overwegingen het op dit moment
gehanteerde onderscheid tussen Iraanse christenasielzoekers die in Iran dan
wel in Nederland zijn bekeerd nauwelijks valt te rechtvaardigen;
verzoekt de regering in Nederland tot het christendom bekeerde Iraanse
moslims onder dezelfde voorwaarden als Iraanse christenasielzoekers in aanmerking
te laten komen voor een asielvergunning,
en gaat over tot de orde van de dag.
Anker
Van der Staaij
De Wit