Besluit van 24 mei 2022 tot wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft in verband met de implementatie van de richtlijn betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties (Implementatiebesluit richtlijn gedekte obligaties)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 22 maart 2022, 2022-0000092023, directie Financiële Markten;

Gelet op Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (PbEU 2019, L 328) en de artikelen 1:79, 1:80, 1:81, tweede lid, 3:33a, vierde en vijfde lid, 3:33b, derde lid en 3:33ba, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 mei 2022, nr. W06.22.00035/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 20 mei 2022, 2022-0000141421, directie Financiële Markten;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 vervalt de definitie van «dekkingsactiva».

B

HOOFDSTUK 6B wordt vervangen door:

HOOFDSTUK 6B. GEDEKTE OBLIGATIES

Bepalingen ter uitvoering van de artikelen 3:33a, vierde en vijfde lid, 3:33b, derde lid, 3:33ba, derde lid, van de wet
Artikel 40d

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

dekkingsactiva:

activa als bedoeld in artikel 3, onderdeel 4, van de richtlijn gedekte obligaties;

overcollateralisatie:

overcollateralisatie als bedoeld in artikel 3, onderdeel 14, van de richtlijn gedekte obligaties;

primaire activa:

primaire activa als bedoeld in artikel 3, onderdeel 12, van de richtlijn gedekte obligaties;

vervangende activa:

vervangende activa als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de richtlijn gedekte obligaties;

zekerheidsactiva:

zekerheidsactiva als bedoeld in artikel 3, onderdeel 5, van de richtlijn gedekte obligaties.

Artikel 40e
  • 1. Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, draagt er zorg voor dat de dekkingsactiva van het programma van gedekte obligaties waartoe een gedekte obligatie behoort, worden veiliggesteld door overgang onder algemene of bijzondere titel naar een andere rechtspersoon, waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a. de rechtspersoon is met uitsluiting van andere activiteiten opgericht om de dekkingsactiva van een programma van gedekte obligaties te scheiden van het vermogen van de bank en hetgeen te doen dat noodzakelijk is of wenselijk is voor het desbetreffende programma van gedekte obligaties; en

    • b. de bank, alsmede rechtspersonen die tot dezelfde groep als de bank behoren, houden geen aandelen in de rechtspersoon, hebben daarin geen beleidsbepalende zeggenschap en hebben daarin ook niet op andere wijze een eigendomsbelang.

  • 2. De bank is te allen tijde in staat om de dekkingsactiva van een programma van gedekte obligaties te identificeren.

Artikel 40f
  • 1. Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, neemt voor ten minste 80% van de totale nominale waarde van de activa in de dekkingspool één van de soorten dekkingsactiva, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten als primair dekkingsactivum op.

  • 2. De bank kan voor ten hoogste 20% van de totale nominale waarde van de activa in de dekkingspool vervangende dekkingsactiva opnemen, die bestaan uit één of meer van de overige soorten activa, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten.

  • 3. Voor de berekening van de nominale waarde van de dekkingsactiva, bedoeld in het eerste en tweede lid, neemt de bank, waar van toepassing, de restricties in artikel 129, eerste lid tot en met derde lid, van de verordening kapitaalvereisten in acht.

Artikel 40g
  • 1. De totale nominale waarde van de betalingsvorderingen voortvloeiend uit de dekkingsactiva behorend tot de dekkingspool is ten minste gelijk aan de totale nominale waarde van de verplichtingen, bedoeld in artikel 3:33b, van de wet.

  • 2. De totale nominale waarde van de dekkingsactiva, bedoeld in artikel 40f, eerste en tweede lid, tezamen is ten minste gelijk aan de totale nominale waarde van de uitstaande gedekte obligaties en is daarnaast onderworpen aan een overcollateralisatie bestaande uit 5% van de nominale waarde van de uitstaande gedekte obligaties die wordt gedekt door de nominale waarde van dekkingsactiva, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten.

  • 3. Niet door zekerheden gedekte vorderingen waarbij wanbetaling als bedoeld in artikel 178 van de verordening kapitaalvereisten wordt geacht zich te hebben voorgedaan, kunnen niet bijdragen aan de dekking in de dekkingspool.

  • 4. Voor de berekening van de verwachte kosten, bedoeld in artikel 3:33b, derde lid, van de wet, kan in afwijking van het eerste lid, in plaats van de nominale waarde een forfaitair bedrag worden gehanteerd bestaande uit ten minste vier basispunten van de totale nominale waarde van de uitstaande gedekte obligaties, of een vast bedrag van 400.000 euro, indien dat bedrag hoger is.

  • 5. Voor de berekening van de verschuldigde rente op de uitstaande gedekte obligaties en de te ontvangen rente met betrekking tot de dekkingsactiva wordt uitgegaan van de nominale waarde.

  • 6. Voor de berekening van de nominale waarde van de dekkingsactiva, bedoeld in het tweede lid, neemt de bank, waar van toepassing, de restricties in artikel 129, eerste lid tot en met derde lid, van de verordening kapitaalvereisten in acht. Activa die bijdragen aan de 5% overcollateralisatie, bedoeld in het tweede lid, zijn niet onderworpen aan de limieten voor de omvang van de blootstelling als bepaald in artikel 129, eerste lid bis, van de verordening kapitaalvereisten en worden niet meegeteld voor die limieten.

Artikel 40h
  • 1. Een bank die gedekte obligaties uitgeeft en fysieke zekerheidsactiva hanteert die strekken tot zekerheid van de dekkingsactiva als bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen d tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten, voldoet aan de vereisten van artikel 208 van die verordening.

  • 2. De fysieke zekerheidsactiva worden gewaardeerd tegen of onder de marktwaarde of de hypotheekwaarde, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 76, onderscheidenlijk onderdeel 74, van de verordening kapitaalvereisten.

  • 3. De waardering van de fysieke zekerheidsactiva wordt uitgevoerd door een taxateur die voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, onderdelen b en c, van de richtlijn gedekte obligaties.

Artikel 40i
  • 1. Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, draagt er zorg voor dat de debiteur van de dekkingsactiva zijn woonplaats heeft, respectievelijk is gevestigd of zijn zetel heeft, binnen de grenzen van de lidstaten van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

  • 2. Een bank draagt er zorg voor dat, indien van toepassing, het fysieke zekerheidsactivum is gelegen binnen de grenzen van de lidstaten van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 40j
  • 1. Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, draagt er zorg voor dat in de dekkingspool uitsluitend een derivatencontract wordt opgenomen indien dit bijdraagt aan de beheersing van risico’s voor de houders van gedekte obligaties. Een derivatencontract wordt uit de dekkingspool verwijderd indien het risico voor de houders van gedekte obligaties ophoudt te bestaan.

  • 2. Het volume van een derivatencontract wordt aangepast indien sprake is van een vermindering van het risico waarop het derivatencontract betrekking heeft. Een derivatencontract wordt uit de dekkingspool verwijderd indien het risico voor de houders van gedekte obligaties ophoudt te bestaan.

  • 3. Een derivatencontract kan uitsluitend in de dekkingspool worden opgenomen, indien het contract:

    • a. voldoende is gedocumenteerd;

    • b. niet kan worden beëindigd indien de bank die de gedekte obligaties heeft uitgegeven in staat van faillissement is verklaard, of indien jegens de bank op grond van Deel 3A van de wet een afwikkelingsmaatregel is toegepast;

    • c. is gesloten met een financiële onderneming die onder toezicht staat; en

    • d. in geval van verlies van voldoende kredietwaardigheid van de wederpartij verplicht dat de wederpartij gepaste zekerheid verschaft of zich als wederpartij doet vervangen.

Artikel 40k
  • 1. Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, draagt er zorg voor dat de dekkingspool te allen tijde een uit liquide activa samengestelde liquiditeitsbuffer bevat, die beschikbaar is om de nettoliquiditeitsuitstroom, bedoeld in artikel 3, onderdeel 16, van de richtlijn gedekte obligaties, van het programma van gedekte obligaties te dekken.

  • 2. De liquiditeitsbuffer, bedoeld in het eerste lid, dekt de maximale gecumuleerde nettoliquiditeitsuitstroom tijdens de volgende 180 dagen.

  • 3. Indien de looptijd van een gedekte obligatie op grond van artikel 40m kan worden verlengd, wordt bij de berekening van de nettoliquiditeitsuitstroom, bedoeld in het tweede lid, uitgegaan van de hoofdsom, gebaseerd op de einddatum.

  • 4. De liquiditeitsbuffer, bedoeld in het eerste lid, omvat de activa, bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn gedekte obligaties.

  • 5. Niet door zekerheden gedekte vorderingen waarbij wanbetaling als bedoeld in artikel 178 van de verordening kapitaalvereisten wordt geacht zich te hebben voorgedaan, kunnen niet bijdragen aan de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool.

Artikel 40l
  • 1. Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, identificeert de in artikel 40f, eerste en tweede lid, bedoelde dekkingsactiva, en documenteert de wijze waarop haar kredietverleningsbeleid voldoet aan de vereisten van artikel 40h.

  • 2. De bank registreert alle transacties met betrekking tot het programma van gedekte obligaties en beschikt daartoe over adequate en passende documentatiesystemen en documentatieprocessen.

Artikel 40m
  • 1. Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, kan gedekte obligaties uitgeven met een verlengbare looptijd, indien voorafgaand aan de eerste uitgifte van het programma van gedekte obligaties in de contractuele voorwaarden van dat programma is opgenomen dat verlenging van de looptijd niet kan geschieden naar goeddunken van de bank en uitsluitend plaatsvindt indien:

    • a. er sprake is van wanprestatie of wanbetaling door de bank of enig handelen daartoe, er sprake is van liquidatie, ontbinding of herstructurering van schulden van de bank of een schuldeisersakkoord, of op de bank een afwikkelingsmaatregel als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet is toegepast of de bank in staat van faillissement is verklaard; en

    • b. de rechtspersoon waarop de dekkingsactiva zijn overgegaan op de einddatum van de gedekte obligaties over onvoldoende middelen beschikt voor de aflossing van de hoofdsom van die gedekte obligatie, die rechtspersoon niet kan voldoen aan een van de dekkingsvereisten, bedoeld in artikel 40g, eerste en tweede lid, of die rechtspersoon niet kan voldoen aan een ander contractueel overeengekomen vereiste met betrekking tot waarborging van de dekking.

  • 2. Een bank die een gedekte obligatie uitgeeft waarvan de looptijd kan worden verlengd, verstrekt bij uitgifte van de gedekte obligatie informatie over:

    • a. de voorwaarden voor verlenging van de looptijd;

    • b. de gevolgen die het faillissement of de afwikkeling van de bank die gedekte obligaties uitgeeft, heeft voor de verlenging van de looptijd; en

    • c. de rol van de Nederlandsche Bank ten aanzien van de verlenging van de looptijd.

  • 3. Een bank die een gedekte obligatie uitgeeft, draagt er zorg voor dat de einddatum van die gedekte obligatie te allen tijde kan worden bepaald.

  • 4. Indien op de bank een afwikkelingsmaatregel als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet is toegepast of de bank in staat van faillissement is verklaard, is een looptijdverlenging niet van invloed op de volgorde waarin houders van gedekte obligaties hun vorderingen kunnen verhalen en wordt de volgorde van het oorspronkelijke looptijdenschema van het programma van gedekte obligaties niet omgekeerd.

  • 5. De looptijdverlenging heeft geen invloed op het recht van een houder van een gedekte obligatie om zijn vordering te verhalen op zowel de bank als op de rechtspersoon waarop de dekkingsactiva ingevolge artikel 40e zijn overgegaan of op de uitoefening van de rechten van de schuldeisers als bedoeld in artikel 212re van de Faillissementswet.

Artikel 40n
  • 1. Een bank die gedekte obligaties uitgeeft, draagt er zorg voor dat voorafgaand aan de eerste uitgifte van een programma van gedekte obligaties een dekkingspoolmonitor wordt aangesteld die geen banden heeft met en onafhankelijk is van de bank en de externe accountant van de bank en die ten minste jaarlijks controleert of de bank voldoet aan de artikelen 3:33b en 3:33ba van de wet en de artikelen 40e tot en met 40m, waarbij de controle van de artikelen 40g en 40k in ieder geval door een accountant wordt verricht.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan een dekkingspoolmonitor worden aangesteld die banden heeft met de bank, waaronder de externe accountant van de bank, indien in ieder geval de jaarlijkse controle of de bank voldoet aan de artikelen 40g en 40k door die externe accountant wordt verricht.

  • 3. De dekkingspoolmonitor georganiseerd overeenkomstig het tweede lid is onafhankelijk van het kredietacceptatieproces van de bank, kan niet van de functie van dekkingspoolmonitor worden ontheven zonder voorafgaande toestemming van de raad van commissarissen van de bank of het orgaan dat een daarmee vergelijkbare taak heeft, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de wet, en heeft direct toegang tot de raad van commissarissen van de bank of het orgaan dat een daarmee vergelijkbare taak heeft, bedoeld in artikel 3:19, tweede lid, van de wet.

  • 4. De bank draagt er zorg voor dat de controle van de artikelen 40g en 40k blijft plaatsvinden indien en nadat ten aanzien van de bank een afwikkelingsmaatregel als bedoeld in artikel 3A:1 van de wet is toegepast of indien en nadat de bank in staat van faillissement is verklaard.

  • 5. De bank brengt jaarlijks verslag uit aan de Nederlandsche Bank over de uitkomsten van de controle ten aanzien van de artikelen 40g en 40k.

  • 6. De bank draagt er zorg voor dat de dekkingspoolmonitor voor de uitoefening van zijn taken over alle daartoe benodigde informatie beschikt.

Artikel 40o

Het label «Europese gedekte obligaties (premium)» wordt uitsluitend gebruikt voor gedekte obligaties die voldoen aan de vereisten ingevolge de artikelen 3:33a, 3:33b en 3:33ba van de wet.

Artikel 40p
  • 1. Een bank die een aanvraag doet als bedoeld in artikel 3:33a, tweede lid, van de wet, verstrekt aan de Nederlandsche Bank de volgende informatie ten aanzien van het programma van gedekte obligaties:

    • a. een juridische opinie van een juridisch deskundige die onafhankelijk is van de bank op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan artikel 40e, eerste lid;

    • b. de overeenkomsten van de rechtspersoon die rechthebbende is van de dekkingsactiva met zijn bestuurder;

    • c. de overeenkomst met de dekkingspoolmonitor of de accountant, bedoeld in artikel 40n;

    • d. een schriftelijke verklaring van de bestuurder van de bank waaruit blijkt dat aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:33a, derde en vierde lid, 3:33b en 3:33ba wordt voldaan; en

    • e. andere door de Nederlandsche Bank benodigde informatie voor de beoordeling, bedoeld in artikel 3:33a, tweede lid van de wet.

  • 2. Een bank waaraan toestemming is verleend op grond van artikel 3:33a, tweede lid, van de wet meldt de Nederlandsche Bank terstond wijzigingen met betrekking tot de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c. Zij verstrekt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, jaarlijks.

  • 3. De gegevens, bedoeld in artikel 3:33ba, tweede lid, van de wet, zijn:

    • a. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan de dekkingsvereisten in de artikelen 40f en 40g;

    • b. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot waardering, verzekering en lokalisatie in de artikelen 40h en 40i;

    • c. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot in de dekkingspool opgenomen derivatencontracten in artikel 40j;

    • d. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot de liquiditeitsbuffer in artikel 40k;

    • e. gegevens op basis waarvan de Nederlandsche Bank kan beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten met betrekking tot de verlengbare looptijd in artikel 40m; en

    • f. andere door de Nederlandsche Bank benodigde informatie voor de beoordeling of de bank voldoet aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:33a, derde en vierde lid, 3:33b en 3:33ba, eerste lid.

  • 4. De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdelen a en d, worden bij aanvang van het programma verstrekt en vervolgens elk kwartaal. De gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdelen b, c, e en f, worden bij aanvang van het programma verstrekt en uitsluitend opnieuw verstrekt indien zij zijn gewijzigd of op verzoek van de Nederlandsche Bank.

  • 5. Een bank die een gedekte obligatie uitgeeft, en die gedurende de looptijd van de gedekte obligatie voornemens is significante wijzigingen aan te brengen in de voorwaarden die van toepassing zijn op die gedekte obligatie, doet voorafgaand aan het doorvoeren daarvan mededeling aan de Nederlandsche Bank.

Artikel 40q

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat de activa, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c, van de richtlijn gedekte obligaties, onder de daarin te bepalen voorwaarden als primaire of vervangende activa in de dekkingspool, als bedoeld in artikel 40g, eerste en tweede lid, kunnen worden opgenomen.

ARTIKEL II

Artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt gewijzigd als volgt:

1. In de opsomming van artikelen uit het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen worden in de numerieke volgorde de artikelen met bijbehorende boetecategorienummers ingevoegd:

3:33a, eerste lid

3

3:33b, eerste en derde lid

3

3:33ba, eerste lid tot en met derde lid

3

2. In de opsomming van artikelen uit het Besluit prudentiële regels Wft vervallen «40d, eerste en tweede lid», «40e, eerste tot en met vijfde lid», «40f, eerste tot en met vierde lid» en «40i, eerste lid», met de bijbehorende boetecategorieën.

3. In de opsomming van artikelen uit het Besluit prudentiële regels Wft worden in de numerieke volgorde de volgende artikelen met bijbehorende boetecategorieën ingevoegd:

40e

3

40f

3

40g

3

40h

3

40i

3

40j

3

40k

3

40l

2

40m

3

40n

3

40o

2

40p

2

ARTIKEL III

Op geregistreerde gedekte obligaties als bedoeld in artikel III, eerste en derde lid, van de Implementatiewet richtlijn gedekte obligaties:

  • a. zijn de artikelen 40e tot en met 40o van het Besluit prudentiële regels Wft niet van toepassing;

  • b. is het bepaalde ingevolge de artikelen 40d tot en met 40h, en 40j, onderdeel a, van het Besluit prudentiële regels Wft, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit van toepassing; en

  • c. is artikel 40p, derde lid, van het Besluit prudentiële regels Wft van toepassing, met dien verstande dat in plaats van de gegevens, bedoeld in de onderdelen a tot en met f van dat lid, wordt gelezen het bepaalde ingevolge artikel 40j, onderdeel b, van het Besluit prudentiële regels Wft, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL V

Dit besluit wordt aangehaald als: Implementatiebesluit richtlijn gedekte obligaties.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 mei 2022

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

Uitgegeven de dertiende juni 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

Dit besluit strekt samen met het voorstel voor de Implementatiewet richtlijn gedekte obligaties (hierna: de implementatiewet)1 en de Implementatieregeling richtlijn gedekte obligaties2 tot implementatie van Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (PbEU 2019, L 328) (hierna: de richtlijn). Als gevolg van de implementatie van de richtlijn wordt met dit besluit voorzien in wijzigingen van het Besluit prudentiële regels Wft (hierna: Bpr) en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs). De implementatietermijn van de richtlijn is op 8 juli 2021 verstreken. De bepalingen ter implementatie van de richtlijn dienen uiterlijk op 8 juli 2022 te worden toegepast.3 De bijbehorende verordening (EU) nr. 2019/2160 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties (PbEU 2019, L 328) (hierna: de verordening) wordt eveneens op 8 juli 2022 van toepassing.

De richtlijn stelt een Europees geharmoniseerd raamwerk voor gedekte obligaties vast. Gedekte obligaties zijn schuldinstrumenten die worden uitgegeven door banken, waarbij de uitgevende bank onderpand afzondert als extra zekerheid voor de obligatiehouders. Obligatiehouders hebben bij een gedekte obligatie een dubbel verhaalsrecht. De obligatiehouder heeft naast zijn «reguliere» vordering ook een bevoorrechte vordering op het onderpand dat is afgezonderd. De richtlijn regelt de voorwaarden voor het uitgeven van gedekte obligaties door banken en het toezicht daarop. Tegelijkertijd met de richtlijn is de bijbehorende verordening tot stand gekomen waarbij de verordening kapitaalvereisten wordt aangepast met betrekking tot gedekte obligaties. De verordening gedekte obligaties wijzigt het bestaande artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten, dat eisen stelt aan de preferentiële behandeling van blootstellingen in de vorm van gedekte obligaties. Wanneer een bank investeert in gedekte obligaties die voldoen aan de in de verordening kapitaalvereisten genoemde eisen, mag deze bank een lagere risicoweging toepassen op deze blootstellingen. De verordening gedekte obligaties voegt aan de bestaande voorwaarden voor de toepassing van deze lagere risicoweging onder meer de extra voorwaarde toe dat de dekkingspool van activa die als onderpand dient voor de gedekte obligaties een minimale waarde heeft van 105% van de waarde van de uitstaande obligaties. Deze zogenoemde overcollateralisatie vormt een aanvullende bescherming van de beleggers in de gedekte obligaties.

In dit besluit is uitwerking gegeven aan verschillende bepalingen uit de implementatiewet. In de implementatiewet is een verbod opgenomen op het uitgeven van gedekte obligaties in de zin van de richtlijn door banken met zetel in Nederland zonder toestemming van de Nederlandsche Bank (DNB) voor het programma waarvan de gedekte obligaties deel uitmaken. De implementatiewet bepaalt dat DNB de toestemming verleent voor het programma van gedekte obligaties wanneer aan de daartoe gestelde voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden zien onder meer op het programma van werkzaamheden, het beheer van het programma van gedekte obligaties en de administratieve structuur en de samenstelling van de dekkingspool. Deze voorwaarden zijn in dit besluit nader uitgewerkt, waaronder de eisen die worden gesteld aan de dekkingsactiva en de berekening van het dekkingsvereiste. Daarnaast is in dit besluit opgenomen welke informatie banken bij hun aanvraag voor toestemming van de uitgifte van gedekte obligaties dienen te verstrekken, en welke informatie banken aan DNB dienen te verstrekken voor de uitoefening van het doorlopend toezicht door DNB op de uitgifte van gedekte obligaties.

In paragraaf 2 wordt de wijze van implementatie toegelicht. In paragraaf 3 wordt stilgestaan bij de belangrijkste wijzigingen van dit besluit. In paragraaf 4 zal worden ingegaan op de regeldruk voor het bedrijfsleven en de financiële gevolgen van dit besluit. In paragraaf 5 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van dit besluit. Tot slot worden in paragraaf 6 de door marktpartijen en anderen bij de consultatie gemaakte opmerkingen besproken. In het artikelsgewijze deel worden de wijzigingen in het Bpr en het Bbbfs op artikelniveau toegelicht. Als bijlage bij deze toelichting is een transponeringstabel behorende bij de implementatie van de richtlijn opgenomen.

§ 2. Wijze van implementatie

Tot aan de inwerkingtreding van dit besluit werden de regels met betrekking tot gedekte obligaties gesteld bij zowel algemene maatregel van bestuur als bij ministeriële regeling. Met het onderhavige besluit, dat strekt ter nadere implementatie van de richtlijn, worden de bestaande artikelen met betrekking tot geregistreerde obligaties, thans opgenomen in de artikelen 40d tot en met 40k (Hoofdstuk 6B) van het Bpr en artikelen 20a tot en met 20i (Hoofdstuk 9a) in de Uitvoeringsregeling Wft, vervangen door een nieuw Hoofdstuk 6B van het Bpr. Voor de overzichtelijkheid is gekozen om Hoofdstuk 6B van het Bpr, dat ziet op geregistreerde gedekte obligaties, opnieuw vast te stellen. De wet- en regelgeving ter implementatie van de richtlijn is hierdoor zelfstandig leesbaar. Er is gekozen om de eisen die op basis van de richtlijn en ter uitwerking van de artikelen 3:33a tot en met 3:33ba van de wet aan gedekte obligaties worden gesteld, alleen op het niveau van algemene maatregel van bestuur nader uit te werken.

Zoals in paragraaf 3 van de memorie van toelichting bij de implementatiewet is toegelicht, komen de eisen uit de richtlijn in grote mate overeen met de eisen die worden gesteld op basis van het huidige wettelijke kader voor geregistreerde gedekte obligaties. Een groot deel van de essentie van de huidige regelgeving zoals thans opgenomen in het Bpr en de Uitvoeringsregeling Wft is met dit besluit gehandhaafd, zij het dat de nadere implementatie van de richtlijn heeft plaatsgevonden aan de hand van nieuw opgestelde artikelen. Een aantal bepalingen die voorheen in het Bpr en de Uitvoeringsregeling Wft stonden, zijn ter nadere implementatie van de richtlijn in dit besluit overgenomen. Dit betreft onder meer de artikelen die zien op de eisen met betrekking tot de jurisdictie van de zekerheidsactiva en de afzondering van de dekkingsactiva tussen de uitgevende bank en de rechtspersoon die rechthebbende is van de dekkingsactiva.

§ 3. Belangrijkste wijzigingen

a. Besluit prudentiële regels Wft

Een van de belangrijkste kenmerken van gedekte obligaties is dat beleggers in gedekte obligaties niet alleen een vordering hebben op de bank die de gedekte obligaties uitgeeft, maar ook op de activa die worden opgenomen in de dekkingspool. In de dekkingspool worden activa opgenomen waaraan betalingsvorderingen zijn verbonden (dekkingsactiva) die de verplichtingen van de gedekte obligaties dekken. In de richtlijn is opgenomen welke soorten activa in aanmerking komen om te dienen als beleenbare dekkingsactiva (artikel 6, eerste lid, van de richtlijn). Het is aan elke EU-lidstaat om te besluiten welke soorten activa van de in artikel 6, eerste lid, van de richtlijn beschreven activa als dekkingsactiva in aanmerking komen. Dat artikel 6, eerste lid, een keuze biedt tussen de verschillende soorten activa die in de onderdelen a tot en met c van dat lid zijn opgenomen, valt zowel af te leiden uit de alternatieve opsomming van de activa («of» aan het einde van onderdeel b), als uit de formulering van de tweede zin in overweging 16 van de richtlijn.

In Nederland is ervoor gekozen om alleen de dekkingsactiva opgenomen in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn in onderhavig besluit over te nemen. Het betreft de activa die voldoen aan artikel 129, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten. Van de lidstaatoptie om op basis van artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c, ook andere soorten activa als beleenbare dekkingsactiva toe te staan, waaronder activa in de vorm van leningen aan of gegarandeerd door overheidsbedrijven (onderdeel c), is derhalve geen gebruik gemaakt. Dit heeft als gevolg dat alleen de activa die voldoen aan artikel 129, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten als beleenbare dekkingsactiva in aanmerking komen. Hiermee wordt gewaarborgd dat alle programma’s van gedekte obligaties die door banken met zetel in Nederland, met toestemming van de toezichthouder, worden uitgegeven, voldoen aan artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten. Dit komt niet alleen de beleggingsbescherming ten goede (de activa in artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten zijn hoogkwalitatieve activa), maar zorgt er ook voor dat in Nederland uitgegeven gedekte obligaties standaard voldoen aan de eisen voor preferentiële behandeling van kapitaal door banken. Dit betekent voor de praktijk dat alle door banken met zetel in Nederland uitgegeven programma’s van gedekte obligaties het label «Europese gedekte obligatie (premium)» mag worden gehanteerd (artikel 27 van de richtlijn).

Deze keuze om alleen de dekkingsactiva opgenomen in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn toe te staan, sluit aan bij de huidige Nederlandse praktijk, waar met name hypotheekleningen aan consumenten, die vallen onder en voldoen aan de vereisten van artikel 129, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten, als dekkingsactiva in de dekkingspool worden gehanteerd.

De richtlijn biedt verder de lidstaatoptie (artikel 13) om te eisen dat de bank die gedekte obligaties uitgeeft een dekkingspoolmonitor aanstelt, die doorlopend monitort of de dekkingspool voldoet aan de dekkingsvereisten. Van deze lidstaatoptie is gebruik gemaakt. In de huidige praktijk worden vergelijkbare taken en verantwoordelijkheden die op basis van de richtlijn aan de dekkingspoolmonitor toekomen, uitgevoerd door de interne auditdienst en een externe accountant van de bank die het programma van gedekte obligaties uitgeeft. De verplichting om een dekkingspoolmonitor aan te stellen draagt bij aan de beleggersbescherming en biedt obligatiehouders aanvullende zekerheid dat de dekkingsactiva voldoen aan de kwaliteitseisen die voortvloeien uit de richtlijn en dat wordt voldaan aan de dekkingsvereisten. Het instellen van een dekkingspoolmonitor doet niets af aan het toezicht dat DNB uitoefent op de uitgifte van gedekte obligaties. Er is gekozen om voor te schrijven dat zowel een externe dekkingspoolmonitor (zonder banden met de bank) als een interne dekkingspoolmonitor (met banden met de bank) kan worden aangesteld. De taken en verantwoordelijkheden van de dekkingspoolmonitor zijn in onderhavig besluit verder uitgewerkt.

Nog een andere lidstaatoptie (artikel 17) is om de uitgifte van gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren toe te staan. In de huidige Nederlandse praktijk wordt veel gebruik gemaakt van verlengbare-looptijdstructuren, maar zijn ten aanzien van de voorwaarden waaronder deze structuren worden toegestaan geen regels gesteld. De richtlijn geeft een aantal voorwaarden die ervoor zorgen dat banken de looptijd van een gedekte obligatie niet naar eigen goeddunken kunnen verlengen, hetgeen bijdraagt aan zowel de bescherming van de investeerder in die gedekte obligaties als het vertrouwen dat wanbetaling (bijvoorbeeld door liquiditeitstekort, marktfalen of – verstoring) kan worden voorkomen. De implementatie van deze lidstaatoptie draagt daarmee bij aan de beleggingsbescherming. De voorwaarden voor de uitgifte van gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren zijn in dit besluit uitgewerkt.

b. Besluit bestuurlijke boetes financiële sector

Het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector bevat regels met betrekking tot de door de toezichthouder, in dit geval DNB, mogelijk op te leggen bestuurlijke boetes. Artikel 10 van het besluit bepaalt welke boetecategorie van toepassing is bij overtreding van een artikel van de Wft, dan wel van één van de op de Wft gebaseerde algemene maatregelen van bestuur. Aangezien de bijlage met beboetbare artikelen van de Wft is gewijzigd door de Implementatiewet, dient ook de opsomming in artikel 10 van het Bbbfs, voor zover betrekking hebbend op de Wft, te worden aangepast. Tevens is een aanpassing van artikel 10 van het besluit nodig in verband met de wijzigingen van het Besluit prudentiële regels Wft. De meeste van de aanpassingen komen voort uit het vervallen van artikelen van de wet respectievelijk uit het invoegen van nieuwe artikelen in de wet. Met deze wijzigingen wordt gewaarborgd dat DNB, zoals de richtlijn voorschrijft, de mogelijkheid heeft om bestuurlijke boetes op te leggen indien sprake is van een overtreding van een wettelijke bepaling met betrekking tot de uitgifte van (een programma van) gedekte obligaties.

§ 4. Regeldruk

In deze paragraaf wordt ingegaan op de regeldrukkosten als gevolg van de implementatie van de richtlijn gedekte obligaties. Deze worden bepaald op basis van het Handboek meting regeldrukkosten (verder: handboek).4 Regeldrukkosten worden gevormd door de investeringen en inspanningen die bedrijven, burgers of professionals moeten verrichten om zich aan wet- en regelgeving van de Rijksoverheid te houden, zoals bijvoorbeeld informatieverplichtingen. Regeldrukkosten kunnen bestaan uit structurele en/of eenmalige regeldrukkosten. Bij incidentele kosten moet gedacht worden aan kennisnamekosten van de nieuwe regels en bijvoorbeeld het eenmalig aanpassen van systemen, procedures of beleid naar aanleiding van de nieuwe regels. Bij structurele kosten gaat hem om kosten die jaarlijks terugkeren, zoals het structureel bijhouden van systemen met informatie op grond van nieuwe vereisten.

De bestaande situatie wordt gevormd door het huidig wettelijk kader bestaande uit de artikelen 3:33a en 3:33b van de wet, paragraaf 6B van het Besluit prudentieel regels Wft en hoofdstuk 9A van de Uitvoeringsregeling Wft. Zoals in paragraaf 3 van de memorie van toelichting van de Implementatiewet richtlijn gedekte obligaties5 is toegelicht, komen de eisen uit de richtlijn in grote mate overeen met de eisen die worden gesteld op basis van het huidige wettelijke kader aan geregistreerde gedekte obligaties. De bestaande praktijk waarbij DNB is belast met het toezicht op de uitgifte van gedekte obligaties, wordt met de implementatie van de richtlijn bestendigd, doordat DNB toestemming dient te verlenen aan een programma van gedekte obligaties en DNB gedurende de looptijd van een programma van gedekte obligaties toezicht uitoefent. De bepalingen zoals die omtrent de afscheiding van de dekkingsactiva van de bank die de gedekte obligaties uitgeeft, de vereisten die worden gesteld aan de activa die in de dekkingspool opgenomen kunnen worden, de waardering van de dekkingsactiva en de beschikbaarheid van een liquiditeitsbuffer komen grotendeels overeen met het huidig kader zodat daar geen wijzigingen van de regeldruk door worden veroorzaakt.

Ook de informatie die een bank aan DNB moet verschaffen om de toestemming te verkrijgen is niet noemenswaardig gewijzigd. Dit met uitzondering van de verplichting tot het opstellen van een plan voor adequaat beheer van de dekkingsactiva voor de situatie waarin de bank in de toestand komt te verkeren dat zij het beheer van de dekkingsactiva niet langer zelf kan voeren (artikel 20a, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Wft), die is komen te vervallen, hetgeen een vermindering van de eenmalige regeldrukkosten veroorzaakt. Daar staat tegenover dat de verplichting om een schriftelijke verklaring te verstrekken van de bestuurder van de bank waaruit blijkt dat wordt voldaan aan het wettelijk kader voortaan niet alleen bij aanvraag om toestemming aan DNB moet worden verstrekt, maar jaarlijks. In de huidige praktijk wordt deze verklaring al jaarlijks verstrekt aan DNB, waardoor deze verplichting geen vermeerdering van de materiele regeldrukkosten oplevert. Nieuw zijn de bepalingen in de richtlijn over verlengbare looptijd, die zijn geïmplementeerd in artikel 40m van dit besluit, waarbij het tweede lid een nieuwe informatieverplichting bevat. Bij de uitgifte van de gedekte obligatie moet de bank informatie vertrekken over de voorwaarden voor verlenging van de looptijd, de gevolgen van faillissement of afwikkeling voor verlenging van de looptijd en de rol van DNB ten aanzien van de verlenging van de looptijd. Deze voorwaarden zijn in de huidige praktijk reeds vastgelegd in contractuele afspraken en zijn reeds op die wijze kenbaar gemaakt aan de obligatiehouder.

Ook nieuw zijn de bepalingen uit de richtlijn omtrent de dekkingspoolmonitor, die zijn geïmplementeerd in artikel 40n van dit besluit. Deze komen echter in de plaats van de bepalingen omtrent de externe accountant in het huidig recht (artikel 20f van de Uitvoeringsregeling Wft) zodat per saldo geen structurele regeldrukkosten worden verwacht. Dit aangezien de dekkingspoolmonitor voortaan ook intern bij de bank georganiseerd kan worden, dan wel omdat aan banken de mogelijkheid wordt geboden om de huidige praktijk voort te zetten.

Al met al kan worden geconcludeerd dat de implementatie van de richtlijn gedekte obligaties zowel voor de eenmalige als voor de structurele regeldrukkosten per saldo geen extra regeldrukkosten oplevert.

§ 5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Dit besluit bevat de nadere uitwerking van zaken die reeds zijn opgenomen in de implementatiewet. Met betrekking tot de uitvoering van de taken zoals deze voortvloeien uit de implementatiewet heeft DNB een uitvoeringstoets uitgevoerd. Dit besluit is in samenspraak met de uitvoerder en toezichthouder DNB tot stand gekomen. DNB is thans belast met de registratie van gedekte obligaties en zal ook na implementatie van onderhavige richtlijn de toezichthouder zijn die toestemming dient te verlenen aan een programma van gedekte obligaties. Het onderhavige besluit is derhalve van invloed op de toezichthoudende taken van DNB, zodat gevraagd is een uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets te verrichten.

DNB merkt in haar uitvoeringstoets op dat zij geen significante gevolgen verwacht voor de uitvoering van het toezicht van DNB op gedekte obligaties, omdat de eisen uit de richtlijn in grote mate overeenkomen met het huidige wettelijke kader. DNB heeft in haar uitvoeringstoets aangegeven dat de overgang naar het nieuwe regime eenmalig een intensievere toezicht inspanning vraagt die kan worden opgevangen binnen de bestaande kaders. De doorberekening van de toezichtkosten aan de sector zal dan ook naar verwachting niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie.

§ 6. Consultatie

Een voorontwerp van dit besluit is van 29 oktober tot en met 26 november 2021 openbaar geconsulteerd op www.internetconsultatie.nl.6 Daarbij zijn twee openbare reacties ontvangen, van de Dutch Association of Covered Bond issuers (DACB) en van Rutgers & Posch. Deze reacties worden hieronder besproken. Naar aanleiding van de consultatiereacties is een aantal wijzigingen aangebracht in het besluit en de toelichting.

In de ontvangen reacties wordt in de eerste plaats ingegaan op het artikel waarin de dekkingsvereisten zijn opgenomen (artikel 40g). Door de DACB is opgemerkt dat hierin een omschrijving ontbreekt van de wijze waarop de omvang van de verplichting tot het betalen van rente wordt vastgesteld. Artikel 15, zesde lid, derde alinea, van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten voor de berekening van de eventueel verschuldigde rente op uitstaande gedekte obligaties en van de eventueel te ontvangen rente met betrekking tot de dekkingsactiva, regels vaststellen die in overeenstemming zijn met deugdelijke prudentiële beginselen conform de toepasselijke standaarden voor jaarrekeningen. Naar aanleiding van deze opmerking van de DACB, en conform artikel 15, zesde lid, derde alinea, van de richtlijn, is in het artikel (artikel 40g) dat ziet op de dekkingsvereisten een lid gevoegd dat voorschrijft dat de verschuldigde rente op de uitstaande gedekte obligaties en de te ontvangen rente met betrekking tot de dekkingsactiva worden gewaardeerd op de nominale waarde. Daarnaast is ten aanzien van het artikel dat betrekking heeft op de dekkingsvereisten opgemerkt dat het minimumvereiste, neergelegd in het tweede lid van artikel 40g, enkel zou moeten zien op de dekkingsactiva en niet op de uitstaande gedekte obligaties. Dit wordt onderschreven: artikel 15, zesde lid, van de richtlijn bepaalt dat de totale hoofdsom van alle dekkingsactiva gelijk is aan of groter is dan de totale hoofdsom van de uitstaande gedekte obligaties (nominaal beginsel). De tekst van het tweede lid van artikel 40g is hierop aangepast. Ten slotte geeft de DACB aan dat het niet duidelijk is wat wordt bedoeld met de verwijzing naar «een verstoring van de berekening van de dekking» waar het gaat om het waarderen van derivatencontracten op de nominale waarde. Nu er is gekozen om voor alle onderdelen in artikel 40g uit te gaan van een waardering op de nominale waarde (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het waarderen van een derivatencontract op de net present value) is het niet mogelijk dat een verstoring in de berekening optreedt. Conform de suggestie van de DACB is deze verwijzing derhalve geschrapt.

Voorts zijn door de DACB een aantal opmerkingen gemaakt over de waardering van fysieke zekerheidsactiva in artikel 40h van het ontwerpbesluit. Deze opmerken betreffen primair het tweede lid, waarin bepaald is dat de waardering wordt uitgevoerd door een ter zake deskundige taxateur. Blijkens de consultatiereactie maakt de DACB zich zorgen over de vraag of – kort gezegd – haar leden nog wel de in de huidige praktijk gebruikelijke waarderings- en actualisatiemethoden kunnen blijven hanteren. Dit is het geval, zolang deze methoden in lijn zijn met de verordening kapitaalvereisten. Dit is tot uitdrukking gebracht in het artikel door direct naar de verordening kapitaalvereisten te verwijzen. De richtlijn gedekte obligaties dient op dit punt begrepen te worden in het licht van de eisen die de verordening kapitaalvereisten stelt aan de waardering en actualisering van fysieke zekerheidsactiva. Zo verlangt de verordening kapitaalvereisten dat banken de waarde van fysieke zekerheidsactiva periodiek (afhankelijk van het type zekerheidsactiva jaarlijks of eens per drie jaar) controleren. Banken voeren frequentere controles uit wanneer de marktomstandigheden significante veranderingen ondergaan.7 De bepaling omtrent een ter zake deskundige taxateur (artikel 6, vijfde lid en onder b, van de richtlijn gedekte obligaties) dient in dit licht eveneens tegen de achtergrond van de verordening kapitaalvereisten begrepen te worden.8 Banken dienen derhalve de vereisten die de verordening kapitaalvereisten aan de taxateur en taxaties stelt in acht nemen.

De DACB heeft bij het artikel dat ziet op derivatencontracten in de dekkingspool twee opmerkingen gemaakt. Ten eerste is de DACB van oordeel dat het voorschrift dat een derivatencontract uit de dekkingspool dient te worden verwijderd indien het risico voor de houders van gedekte obligaties ophoudt te bestaan (artikel 40j, eerste lid) geschrapt zou moeten worden. Reden hiervoor is de overlap met het vereiste dat het volume van een derivatencontract moet worden aangepast, indien sprake is van een vermindering van het risico waarop het derivatencontract betrekking heeft (artikel 40j, tweede lid). Hiermee zou bovendien beter kunnen worden aangesloten op de bestaande praktijk. Artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn schrijft echter voor dat aan beide vereisten moet worden voldaan. Nu de richtlijn dit expliciet eist, bestaat er geen ruimte om bij implementatie van de richtlijn hiervan af te wijken. In de tweede plaats is, conform de daartoe strekkende opmerking van de DACB, de verwijzing naar de ISDA Master Agreement (ISDA) in het kader van het documentatievereiste geschrapt (artikel 40j, derde lid). Hiermee wordt ruimte gegeven aan mogelijke veranderingen in de door de markt gehanteerde standaarden. In de toelichting is opgenomen dat ISDA op dit moment de huidige marktstandaard is voor de documentatie van derivatencontracten en dat, bij wijze van voorbeeld, een derivatencontract dat aan deze standaard voldoet als voldoende gedocumenteerd kan worden beschouwd. Dit sluit niet uit dat andere standaarden kunnen worden gehanteerd. Hiermee wordt de toekomstbestendigheid van de nieuwe regelgeving ten aanzien van de uitgifte van gedekte obligaties gewaarborgd.

Zowel de DACB, als Rutgers & Posch maken opmerkingen over dekkingspoolmonitor in het voorgestelde artikel 40n van het ontwerpbesluit. De DACB pleit ervoor geen gebruik te maken van de lidstaatoptie om een dekkingspoolmonitor in te stellen. De figuur van de dekkingspoolmonitor zou niet binnen de Nederlandse situatie passen en bovendien zouden er al voldoende waarborgen zijn om aandeelhoudersbescherming te borgen. Rutgers & Posch geeft aan dat een doorlopende controle door de dekkingspoolmonitor niet haalbaar is en dat in de praktijk periodiek wordt gecontroleerd. Voor de DACB lijkt de voornaamste zorg te zien op de verzwaarde administratieve lasten die volgen uit de invulling die aan de lidstaatoptie in de consultatieversie van dit besluit is gegeven. De door de DACB geuite zorgen over een mogelijke administratieve lastenverzwaring zijn meegewogen bij de totstandkoming van het onderhavige ontwerpbesluit, hetgeen ertoe geleid heeft dat de opgezette structuur van de dekkingspoolmonitor zo veel mogelijk aansluit bij de huidige praktijk en het huidige regelgevend kader. Hiertoe is het artikel dat de dekkingspoolmonitor implementeert zo aangepast dat banken de bestaande praktijk, waarbij intern door middel van processen en controles wordt gewaarborgd dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten (zoals vastgelegd in de zogenoemde Administratie Organisatie en Interne controle (AO/IC)) en de externe accountant van de bank (de huisaccountant) ook controles uitvoert, kunnen voortzetten. Tot slot heeft de DACB nog een aantal tekstuele opmerkingen over artikel 40n van het ontwerpbesluit gemaakt. Aan deze opmerkingen is gevolg gegeven.

Door zowel de DACB als Rutgers & Posch zijn enkele opmerkingen geplaatst bij het artikel dat voorziet in de mogelijkheid voor banken om gedekte obligaties met een verlengbare looptijd uit te geven. Zowel de DACB als Rutgers & Posch geven aan dat de opsomming van de gebeurtenissen die aanleiding geven voor het verlengen van de looptijd niet aansluiten bij de bestaande praktijk en dat dit tot een ingrijpend verschil zou leiden. Artikel 17 van de richtlijn vereist dat lidstaten objectieve triggers in het nationale recht neerleggen op basis waarvan de looptijd van gedekte obligaties kan worden verlengd. Om deze triggers zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de huidige praktijk, zijn, met inachtneming van de opmerkingen van de DACB, aan het artikel een aantal zogenoemde «Issuer Events of Default» situaties toegevoegd. In de consultatieversie van het besluit leidde het niet voldoen aan de voorwaarden voor het verlengen van de looptijd tot nietigheid. Naar aanleiding van de opmerkingen van de DACB en Rutgers & Posch dat dit tot grote rechtsonzekerheid kan leiden, en de richtlijn het gevolg van nietigheid ook niet vereist, is dit uit het artikel geschrapt. Tevens is in de artikelsgewijze toelichting verduidelijkt welke rol DNB heeft indien een bank overgaat tot verlenging van de looptijd. Ten slotte is in artikel 40m en de bijhorende artikelsgewijze toelichting tot uitdrukking gebracht dat de einddatum van een gedekte obligatie ziet op de contractuele einddatum en dat, zoals in de consultatiereacties is opgemerkt, het niet gaat om een wettelijk bepaalde einddatum. De eindvervaldatum wordt in Nederland niet wettelijk bepaald maar contractueel neergelegd.

De DACB heeft tot slot opgemerkt dat in het besluit een overgangsregime ontbreekt voor gedekte obligaties die zijn uitgegeven voor 8 juli 2022 (de datum waarop de bepalingen van de richtlijn uiterlijk van toepassing worden in de lidstaten). De DACB geeft aan dat het wenslijk is dat op oude gedekte obligaties het oude regime van toepassing kan blijven. In artikel III van het wetsvoorstel Implementatiewet richtlijn gedekte obligaties (Stb. 2022, 22) is voorzien in implementatie van het overgangsrecht zoals opgenomen in artikel 30 van de richtlijn. Geregistreerde gedekte obligaties in de zin van artikel 1:1 Wft, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Implementatiewet, die zijn uitgegeven tot en met 7 juli 2022, zijn daarmee vrijgesteld van een deel van de nieuwe vereisten van de richtlijn. Voor een toelichting op het overgangsregime wordt verwezen naar de memorie van toelichting van de Implementatiewet.9 In artikel III van dit besluit is aanvullend overgangsrecht opgenomen voor geregistreerde gedekte obligaties die zijn uitgegeven tot en met 7 juli 2022. Het staat banken vrij om, zoals de DACB ook benoemt, programma’s van gedekte obligaties die zijn uitgegeven voor 8 juli 2022 en waar het overgangsrecht op van toepassing is, op vrijwillige basis te laten voldoen aan het nieuwe regime.

Artikelsgewijs

Artikel I (Besluit prudentiële regels Wft)

A (artikel 1)

In artikel 1 vervalt de definitie van dekkingsactiva. Deze definitie zal, met inachtneming van de richtlijn, nieuw worden opgenomen in artikel 40d (zie onderdeel B).

B (Hoofdstuk 6B)

Hoofdstuk 6B wordt vervangen. Hierna worden de artikelen van dit nieuwe hoofdstuk toegelicht.

Artikel 40d

In dit artikel worden enkele begrippen gedefinieerd die voorkomen in Hoofdstuk 6B. Het betreft de definities van «dekkingsactiva», «overcollateralisatie», «primaire activa», «vervangende activa» en «zekerheidsactiva». Met de definities wordt aangesloten bij de richtlijn. Dekkingsactiva zijn activa die in de dekkingspool worden opgenomen en die worden afgezonderd van de andere activa van de bank door ze over te dragen aan een speciaal daartoe opgerichte rechtspersoon. Primaire activa zijn dekkingsactiva die overheersend zijn voor de aard van de dekkingspool. Vervangende activa zijn andere aan het dekkingsvereiste bijdragende activa dan primaire activa. Voor de soorten dekkingsactiva die kwalificeren als primaire dan wel vervangende activa, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 40f. Zekerheidsactiva zijn fysieke activa en activa in de vorm van blootstellingen die de dekkingsactiva zekerstellen. Zij stellen de betalingsvordering verbonden met de dekkingsactiva veilig.

Artikel 40e

Met artikel 40e, eerste lid, wordt artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn geïmplementeerd. Artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn eist dat de dekkingsactiva worden afgezonderd. Het eerste lid van artikel 40e schrijft voor dat hierbij de in de praktijk gebruikelijke wijze van afzondering wordt gevolgd. Met de overgang wordt bewerkstelligd dat de dekkingsactiva in het vermogen van de speciale rechtspersoon vallen, zodat in geval van faillissement of resolutie van de uitgevende bank deze dekkingsactiva kunnen worden aangewend voor de betaling van aflossing en de rente op de gedekte obligaties aan de obligatiehouder. De dekkingsactiva worden zo juridisch buiten het bereik van andere schuldeisers dan de beleggers in gedekte obligaties gehouden, hetgeen de beleggersbescherming ten goede komt.

De eisen aan de rechtspersoon in het tweede lid, onderdelen a en b, dienen ervoor om zeker te stellen dat de rechtspersoon geschikt is voor het beoogde doel. Zo mag de rechtspersoon geen andere activiteiten verrichten dan die welke noodzakelijk of wenselijk zijn voor het programma van gedekte obligaties (onderdeel a). Dit dient te worden gewaarborgd door een doelomschrijving in de statuten. In de praktijk komt het voor dat de doelomschrijving in de statuten niet uitsluit dat de rechtspersoon voor meerdere programma’s van gedekte obligaties wordt gebruikt. Dit is alleen toelaatbaar als voornoemde rechtspersoon zich in de toepasselijke voorwaarden ertoe heeft verplicht om uitsluitend één programma te faciliteren. Tot de activiteiten die een rechtspersoon mag uitvoeren ten behoeve van het programma van gedekte obligaties, behoren onder meer het aangaan van overeenkomsten ten behoeve van administratie en beheer van dekkingsactiva of ten behoeve van liquiditeits- en risicomanagement, alsmede andere overeenkomsten ten behoeve van het programma van gedekte obligaties die consistent zijn met het belang van de obligatiehouders. Dit brengt met zich dat de rechtspersoon tevens bevoegd is om betalingen te verrichten die uit voornoemde overeenkomsten voortvloeien. De rechtspersoon is tevens bevoegd de dekkingsactiva te verpanden aan een derde rechtspersoon, zolang dit maar in het belang van de obligatiehouders gebeurt. De in onderdeel b opgenomen vereisten strekken ertoe dat de governance van de rechtspersoon intact blijft, ongeacht een faillissement van de bank die gedekte obligaties uitgeeft. De rechtspersoon aan wie de dekkingsactiva worden overgedragen, dient niet alleen op afstand te staan van de bank die de gedekte obligaties uitgeeft, maar ook van de rechtspersonen die tot dezelfde groep behoren als die bank.

Artikel 40e, eerste en tweede lid, komt in essentie neer op het oude artikel 40e Bpr, zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit besluit. Er is gekozen om onderdeel b, van artikel 40e, eerste lid, Bpr zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit besluit, dat de mogelijkheid biedt om bij ministeriële regeling andere wijzen van afzondering te regelen, niet te behouden; in de praktijk wordt geen andere wijze van afzondering van dekkingsactiva toegepast.

Met het derde lid wordt artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn geïmplementeerd. Artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn bepaalt dat alle dekkingsactiva te allen tijde kunnen worden geïdentificeerd door de bank die de gedekte obligaties uitgeeft. Dit waarborgt dat de bank op ieder moment kan vaststellen welke dekkingsactiva naar de speciale rechtspersoon zijn overgegaan zodat in geval van faillissement van de bank die gedekte obligaties heeft uitgegeven, de dan beschikbare dekkingsactiva kunnen worden geïdentificeerd.

Artikel 40f

Artikel 40f, eerste en tweede lid, vormt de implementatie van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, jo. artikel 10 van de richtlijn. De lidstaten hebben veel vrijheid bij de keuze welke dekkingsactiva worden toegestaan. In Nederland is er in navolging van het bestaande recht voor gekozen uitsluitend de dekkingsactiva genoemd in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, toe te staan. Dat zijn de dekkingsactiva bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten. Deze dekkingsactiva bieden de meeste zekerheid. Bepaald is dat ten minste 80% van de dekkingspool moet worden gevormd door één van de genoemde dekkingsactiva, dat daarmee het «primaire dekkingsactivum» van de dekkingspool is. De overige 20% mag gevormd worden door één of meer van de andere soorten dekkingsactiva, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten. Dit zijn de «vervangende activa». De waarde van de dekkingsactiva wordt berekend op nominale waarde (zodat daarmee wordt voldaan aan artikel 15, achtste lid, van de richtlijn en voor beide waarden dezelfde methodiek wordt gehanteerd). Het derde lid bepaalt dat voor de berekening van de nominale waarde van de dekkingsactiva, genoemd in het eerste en tweede lid, waar van toepassing, de limieten voor de omvang van de blootstelling in artikel 129, eerste lid tot en met derde lid, van de verordening kapitaalvereisten in acht worden genomen.

Artikel 40g

Met artikel 40g, eerste lid, is het dekkingsvereiste uit artikel 15, tweede lid, van de richtlijn geïmplementeerd. Dat dekkingsvereiste regelt dat alle verplichtingen van de gedekte obligaties worden gedekt door betalingsvorderingen verbonden met de dekkingsactiva uit de dekkingspool. De verplichtingen van de gedekte obligaties omvatten de verplichtingen die zijn opgesomd in artikel 3:33b, tweede lid, van de wet. Zowel de verplichtingen als de betalingsvorderingen verbonden met de dekkingsactiva worden daarbij berekend op nominale waarde (zodat daarmee wordt voldaan aan artikel 15, achtste lid, van de richtlijn en voor de verplichtingen en betalingsvorderingen dezelfde methodiek wordt gehanteerd). In de navolgende leden worden daarop enkele uitzonderingen en aanvullingen geregeld.

In het tweede lid is het dekkingsvereiste uit artikel 15, zesde lid, van de richtlijn geïmplementeerd, dat wordt aangeduid als het «nominaal beginsel». De berekening van de vereiste dekking zorgt ervoor dat de totale hoofdsom van alle dekkingsactiva gelijk is aan of groter is dan de totale hoofdsom van de uitstaande gedekte obligaties waarbij geldt dat zowel de totale waarde van de uitstaande gedekte obligaties als de totale waarde van de dekkingsactiva wordt berekend op nominale waarde. Tevens is geregeld dat de totale nominale waarde van de uitstaande gedekte obligaties is onderworpen aan een overcollateralisatie van 5%. Dat betekent dat bovenop het dekkingsvereiste van het nominale beginsel 5% van de totale waarde van de uitstaande gedekte obligaties moet worden gedekt door dekkingsactiva, bedoeld in artikel 129, eerste lid, onderdelen a tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten.

In het derde lid is opgenomen dat niet door zekerheden gedekte vorderingen, waarbij wanbetaling als bedoeld in artikel 178 van de verordening kapitaalvereisten wordt geacht zich te hebben voorgedaan, niet kunnen bijdragen aan de dekking. Hiermee wordt artikel 15, vierde lid, tweede alinea, van de richtlijn geïmplementeerd.

In het vierde lid is uitgewerkt hoe de betalingsverplichting bedoeld in artikel 3:33b, tweede lid, onderdeel d, van de wet, moet worden berekend. Het betreft de verwachte kosten met betrekking tot het onderhoud en beheer voor de afbouw van het programma van gedekte obligaties. Voor de berekening van de verwachte kosten kan in plaats van de nominale waarde een forfaitair bedrag worden gehanteerd, bestaande uit ten minste vier basispunten van de totale nominale waarde van de uitstaande gedekte obligaties, of een vast bedrag van 400.000 euro, indien dat bedrag hoger is. Hiermee wordt gebruik gemaakt van de lidstaatoptie in de laatste alinea van het derde lid van artikel 15 van de richtlijn.

Het vijfde lid bepaalt dat voor de berekening van de eventueel verschuldigde rente op uitstaande gedekte obligaties en van de eventueel te ontvangen rente met betrekking tot de dekkingsactiva wordt uitgegaan van de nominale waarde van deze rente.

In het zesde lid is bepaald dat activa die bijdragen aan de 5% overcollateralisatie genoemd in het tweede lid, niet zijn onderworpen aan de limieten voor de omvang van de blootstelling als bepaald in artikel 129, eerste lid bis, van de verordening kapitaalvereisten en niet worden meegeteld voor die limieten.

Artikel 40h

In artikel 40h worden de eisen aan de fysieke zekerheidsactiva omschreven, ter implementatie van artikel 6, vijfde lid, van de richtlijn. Het betreft de fysieke zekerheidsactiva die worden genoemd in artikel 129, eerste lid, d tot en met g, van de verordening kapitaalvereisten.

Het tweede lid van artikel 40h bepaalt dat voor elk fysiek zekerheidsactivum, conform onderdeel a van artikel 6, vijfde lid, van de richtlijn een waardering tegen of onder marktwaarde of hypotheekwaarde dient te bestaan. Voor het vaststellen van deze waardering kan de meest recente waardering (bijvoorbeeld de initiële waardering van het fysieke zekerheidsactivum zoals vastgesteld op het moment van verstrekken van de hypotheeklening of, indien van toepassing, een waardering van een latere datum of een herwaardering voortvloeiend uit de monitoring van het fysieke zekerheidsactivum) als uitgangspunt worden gehanteerd.

In artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn is bepaald dat een bank die deze zekerheidsactiva hanteert dient te voldoen aan onder meer artikel 129, derde lid, van de verordening kapitaalvereisten. Artikel 129, derde lid, schrijft voor dat onroerend goed en schepen die als zekerheid zijn gesteld aan de vereisten van artikel 208 van de verordening kapitaalvereisten moet voldoen. Dit is geïmplementeerd in het eerste lid van artikel 40h. Dit zorgt ervoor dat voor alle onroerende goederen en schepen de vermogenswaarden regelmatig en ten minste jaarlijks gecontroleerd moeten worden overeenkomstig artikel 208, derde lid, onderdeel a, van de verordening kapitaalvereisten en dat frequentere controles worden uitgevoerd wanneer de marktomstandigheden significante veranderingen ondergaan.

Met artikel 40h, derde lid, is artikel 6, vijfde lid, onderdelen b en c, van de richtlijn geïmplementeerd. Artikel 6, vijfde lid, onderdelen b en c schrijven voor dat de taxateur die de waardering uitvoert over de nodige kwalificaties, bekwaamheid en ervaring dient te beschikken en onafhankelijk is van het kredietacceptatieproces. Deze eisen, in samenhang gelezen met de voorgaande toelichting bij artikel 40h, tweede lid, zorgen ervoor dat bij de (initiële) waardering van het fysieke zekerheidsactivum een taxateur betrokken moet zijn geweest die op dat moment aan de eisen van artikel 6, vijfde lid, onderdelen b en c voldoet. De taxateur mag bij de (initiële) beoordeling van het fysieke zekerheidsactivum geen rekening houdt met speculatieve elementen. Ook dient de taxateur de waarde van het fysieke zekerheidsactivum op transparante en duidelijke wijze te documenteren. Voor het monitoren en het actueel houden van de initiële waardering van de fysieke zekerheidsactiva kan vervolgens gebruik worden gemaakt van statistische methoden, zoals voorgeschreven in artikel 208, derde lid, van de verordening kapitaalvereisten en hiervoor is toegelicht.

Artikel 40i

Artikel 7 van de richtlijn biedt de lidstaatoptie om toe te staan dat in de dekkingspool dekkingsactiva worden opgenomen die worden zeker gesteld door zekerheidsactiva die buiten de Europese Unie zijn gelegen. Van deze optie wordt geen gebruik gemaakt. Daarom wordt in artikel 40i voorgeschreven dat de debiteur van de dekkingsactiva zijn woonplaats dient te hebben (of gevestigd is of zijn zetel heeft) binnen de grenzen van de Europese Unie, of een andere staat die partij is bij de EER (eerste lid). Hetzelfde geldt voor de zekerheidsactiva (tweede lid). Hiermee wordt beoogd te waarborgen dat de verkoop of uitwinning van de dekkingsactiva en het bijbehorend onderpand juridisch afdwingbaar is. In de praktijk zijn tot heden alle dekkingsactiva in Nederland gelegen.

Artikel 40i komt in essentie neer op het oude artikel 20c van de Uitvoeringsregeling Wft, zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 40j

Met artikel 40j wordt artikel 11 van de richtlijn geïmplementeerd dat eisen stelt aan derivatencontracten in de dekkingspool. De opname van derivatencontracten in de dekkingspool is uitsluitend toegestaan als aan deze eisen wordt voldaan.

Artikel 40j, eerste en tweede lid, bepalen dat een derivatencontract enkel met het oog op risicoafdekking in de dekkingspool wordt opgenomen en dat het volume van derivatencontracten wordt aangepast bij vermindering van het afgedekte risico. Als het afgedekte risico ophoudt te bestaan, wordt het derivatencontract uit de dekkingspool verwijderd.

Het derde lid stelt eisen aan het derivatencontract. Een derivatencontract dient aan de eisen van de onderdelen a tot en met d te voldoen om opgenomen te kunnen worden in de dekkingspool. Deze eisen komen overeen met de eisen van artikel 11, onderdelen b, d en e, van de richtlijn en omvatten onder meer het vereiste dat het derivatencontract voldoende dient te zijn gedocumenteerd (onderdeel a). Een contract dat is opgesteld aan de hand van een (internationaal) geaccepteerde marktstandaard wordt als voldoende gedocumenteerd beschouwd. Een voorbeeld daarvan zijn de normen die in het kader van de toepasselijke ISDA Master Agreement zijn vastgelegd. De ISDA Master Agreement is een gestandaardiseerde overeenkomst, opgesteld door de International Swaps and Derivates Association (ISDA), een organisatie voor handelaren in onderhandse derivaten wereldwijd.10

Een derivatencontract dient gesloten te zijn met een financiële onderneming die onder toezicht staat (onderdeel c), zoals bijvoorbeeld banken en beleggingsondernemingen (ter implementatie van artikel 11, tweede lid, onderdeel a, van de richtlijn).

Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de richtlijn moeten derivatencontracten worden afgezonderd in overeenstemming met artikel 12 van de richtlijn. Artikel 12 van de richtlijn is zo geformuleerd dat het geldt voor alle dekkingsactiva. Het is dan ook niet nodig specifiek voor derivatencontracten dat nog eens te bepalen; het voorschrift van afzondering van derivatencontracten volgt reeds uit artikel 3:33b van de wet en artikel 40e, eerste lid, van dit besluit.

Artikel 40k

In artikel 40k wordt de verplichting voor een liquiditeitsbuffer voor de dekkingspool opgenomen, waarmee artikel 16 van de richtlijn wordt geïmplementeerd. Banken die een programma van gedekte obligaties uitgeven, moeten er zorg voor dragen dat er voldoende liquide middelen beschikbaar zijn om ervoor te zorgen dat aan de gedekte obligaties verbonden verplichtingen op tijd worden afgelost. Hiermee wordt aanvullende zekerheid geboden dat, mocht de bank in gebreke blijven, desondanks voldoende liquide activa voorhanden zijn om tijdig aan de verplichtingen te blijven voldoen.

Met artikel 40k, eerste en tweede lid, wordt artikel 16, eerste en tweede lid, van de richtlijn geïmplementeerd. Artikel 16, eerste en tweede lid, van de richtlijn, schrijft voor dat de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool de maximale gecumuleerde nettoliquiditeitsuitstroom tijdens de volgende 180 dagen (dus zes maanden) dekt. Conform artikel 3, onderdeel 16, van de richtlijn, wordt onder «nettoliquiditeitsuitstroom» verstaan alle uitgaande betalingsstromen die op grond van één dag verschuldigd zijn, daaronder begrepen aflossingen van de hoofdsom en rentebetalingen en betalingen op grond van derivatencontracten van het programma van gedekte obligaties, na aftrek van alle inkomende betalingsstromen die op dezelfde dag verschuldigd zijn voor vorderingen in verband met de dekkingsactiva.

Met het derde lid wordt artikel 16, vijfde lid, van de richtlijn geïmplementeerd. Artikel 16, vijfde lid, van de richtlijn biedt de lidstaatoptie om toe te staan dat de berekening van de hoofdsom voor verlengbare-looptijdstructuren wordt gebaseerd op de einddatum overeenkomstig de voorwaarden van de gedekte obligatie. Van deze lidstaatoptie is gebruik gemaakt. Liquiditeitsrisico’s kunnen worden gemitigeerd door de uitgifte van gedekte obligaties met een verlengbare looptijdstructuur (zie ook artikel 40m). Voor de berekening van de nettoliquiditeitsuitstroom dient bij gedekte obligaties met een verlengbare looptijdstructuur uit te worden gegaan van de einddatum van die gedekte obligaties jegens de rechtspersoon waarop de activa zijn overgegaan (de covered bond company).

Met het vierde lid wordt artikel 16, derde lid, van de richtlijn geïmplementeerd. De onderdelen a en b schrijven voor dat de liquiditeitsbuffer beide soorten liquide activa, zoals uiteengezet in artikel 16, derde lid, onderdelen a en b, van de richtlijn omvat. Het betreft kortgezegd activa die overeenkomstig de verordening kapitaalvereisten kwalificeren als activa van niveau 1, niveau 2A en die niet door de bank zelf zijn uitgegeven en activa in de vorm van kortlopende blootstellingen of kortetermijndeposito’s in overeenstemming met artikel 129, eerste lid, onderdeel c, van de verordening kapitaalvereisten.

Artikel 16, derde lid, aanhef, van de richtlijn bepaalt dat de activa die deel uitmaken van de liquiditeitsbuffer zijn afgezonderd overeenkomstig artikel 12 van de richtlijn. Nu de liquiditeitsbuffer deel uitmaakt van de dekkingspool, en in artikel 40e reeds is bepaald dat de dekkingsactiva in de dekkingspool zijn afgezonderd, is het niet nodig dat nogmaals te bepalen. Ook zonder een herhaling van artikel 40e, eerste lid, moet de liquiditeitsbuffer worden afgezonderd.

Het vijfde lid bepaalt dat niet door zekerheden gedekte vorderingen uit blootstellingen, waarbij wantbetaling wordt geacht zich te hebben voorgedaan, krachtens artikel 178 van de verordening kapitaalvereisten, niet kunnen bijdragen aan de liquiditeitsbuffer. Hiermee wordt artikel 16, vierde lid, van de richtlijn geïmplementeerd.

Artikel 40l

Met artikel 40l, eerste lid, wordt artikel 6, zevende lid, van de richtlijn geïmplementeerd. Dit betekent dat de bank in het kredietverleningsbeleid aangeeft welke dekkingsactiva op grond van artikel 40f, eerste en tweede lid, worden gehanteerd bij de uitgifte van gedekte obligaties. Ook dient de bank aan te geven op welke wijze wordt voldaan aan artikel 40h van dit besluit, dat eisen stelt aan de fysieke zekerheidsactiva die de dekkingsactiva zekerstellen.

In artikel 40l, tweede lid, is het vereiste van artikel 18, vierde lid, geïmplementeerd. Dit artikel schrijft voor dat banken die gedekte obligaties uitgeven al hun transacties met betrekking tot het programma van gedekte obligaties registreren en beschikken over adequate en passende documentatiesystemen en -processen.

Artikel 40m

Artikel 17 van de richtlijn biedt de lidstaatoptie om voorwaarden te stellen voor verlengbare-looptijdstructuren van gedekte obligaties. Van deze lidstaatoptie wordt gebruik gemaakt. Er zijn namelijk situaties voorstelbaar waarin het niet opportuun is de dekkingsactiva onmiddellijk ten gelde te maken (in een zogeheten «fire sale») omdat de verwachting bestaat dat zij later een hogere opbrengst zullen geven. Om die reden staat artikel 17 van de richtlijn het lidstaten toe te bepalen dat de looptijd kan worden verlengd.

In artikel 17 van de richtlijn is daarbij de voorwaarde opgenomen dat lidstaten alleen verlenging kunnen toestaan indien zich objectieve, in het nationale recht gespecifieerde triggers voordoen, en niet naar goeddunken van de bank die de gedekte obligaties uitgeeft. Ter implementatie van artikel 17, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn zijn in artikel 40m, eerste lid, de (cumulatieve) voorwaarden opgenomen om over te mogen gaan tot een verlenging van de looptijd van de uitgegeven gedekte obligaties. In artikel 40m, eerste lid, is ten eerste bepaald dat de verlenging niet kan plaatsvinden naar goeddunken van de bank. Er dient dan ook sprake te zijn van een of meerdere zogenoemde «Issuer Events of Default». Daartoe behoren wanprestatie of wanbetaling door de bank, of enig handelen daartoe, of liquidatie, ontbinding of herstructurering van schulden van de bank of een schuldeisersakkoord of de toepassing van een afwikkelingsmaatregel door DNB, dan wel de faillietverklaring van de bank (onderdeel a). Ook geldt als voorwaarde dat de rechtspersoon waarop de dekkingsactiva zijn overgegaan (de covered bond company; CBC) niet in staat is op de jegens de bank geldende einddatum aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen of niet kan voldoen aan van de dekkingsvereisten van artikel 40g of aan een contractueel overeengekomen dekkingsvereiste (onderdeel b).

Het is aan partijen om de verlenging contractueel vorm te geven, waarbij geldt dat dit moet plaatsvinden binnen de kaders van artikel 17 van de richtlijn. Zo wordt aan partijen overgelaten met welke termijn de looptijd wordt verlengd, of de houders van gedekte obligaties invloed hebben op de verlenging, alsook, of voor de verlenging een beslissing van de CBC nodig is dan wel of de omstandigheid dat is voldaan aan deze twee voorwaarden een verlenging tot gevolg heeft.

Artikel 40m, tweede lid, implementeert artikel 17, eerste lid, onderdeel c, dat voorschrijft dat beleggers voldoende informatie dienen te verkrijgen om het risico van een gedekte obligatie met een verlengbare looptijdstructuur in te schatten. Een bank die een gedekte obligatie uitgeeft met een verlengbare looptijdstructuren, dient daarom bij uitgifte van deze gedekte obligaties een nadere omschrijving te verstrekken over onder meer de voorwaarden voor verlenging van de looptijd en de gevolgen die het faillissement of de afwikkeling van de bank heeft voor een (eventuele) looptijdverlenging. Ook dient informatie te worden verstrekt over de rol van DNB ten aanzien van de verlenging van de looptijd (artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van de richtlijn). DNB toetst bij het verlenen van de toestemming voor de uitgifte van een programma van gedekte obligaties of aan alle voorwaarden van artikel 40m wordt voldaan. Indien een bank in de praktijk overgaat tot het verlengen van de looptijd van een gedekte obligatie, heeft DNB als toezichthouder geen rol. Wel dient DNB tijdig geïnformeerd te worden indien de bank voornemens is om de looptijd van een gedekte obligatie te gaan verlengen.

Artikel 40m, derde lid, implementeert artikel 17, eerste lid, onderdeel d, van de richtlijn dat bepaalt dat de einddatum van een gedekte obligatie met een verlengbare looptijdstructuur te allen tijde bepaald kan worden. De einddatum betreft de contractuele einddatum jegens de rechtspersoon waarop de activa zijn overgegaan.

Met het vierde en vijfde lid worden de onderdelen e en f van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn geïmplementeerd. In geval van insolventie of afwikkeling van de bank zijn (eventuele) looptijdverlengingen niet van invloed op de volgorde waarin houders van gedekte obligaties hun vorderingen kunnen verhalen. Ook mag een looptijdverlenging geen invloed hebben op de dubbele zekerheidsrechten en de vrijwaring tegen faillissement die verbonden zijn met een gedekte obligaties.

Artikel 40n

Artikel 13, eerste lid, van de richtlijn biedt lidstaten de optie om te verlangen dat een externe dekkingspoolmonitor wordt aangesteld die doorlopend de dekkingspool monitort in het licht van de vereisten die daaraan in artikel 6 tot en met 12 en de artikelen 14 tot en met 17 van de richtlijn worden gesteld. Van deze lidstaatoptie is gebruik gemaakt. Ingevolge artikel 13, derde lid, tweede alinea, van de richtlijn, hebben de lidstaten de mogelijkheid om in plaats van een externe dekkingspoolmonitor, ook een interne dekkingspoolmonitor toe te staan. Ook van deze optie is gebruik gemaakt. Met de invulling van beide lidstaatopties, waarmee banken een keuzemogelijkheid wordt geboden tussen een interne en externe dekkingspoolmonitor, is beoogd zo veel mogelijk aan te sluiten bij de huidige praktijk.

Het uitgangspunt van artikel 40n is dat een dekkingspoolmonitor (die zowel intern als extern kan worden belegd) de taak heeft om te controleren of wordt voldaan aan de artikelen 3:33b en 3:33ba van de wet en de artikelen 40e tot en met 40m van het onderhavige besluit. De controlerende taak van de dekkingspoolmonitor behelst het voorafgaand aan de eerste uitgifte en vervolgens ten minste jaarlijks controleren van de naleving van de voornoemde artikelen door de bank. Het gaat hierbij onder meer om de controle van de beleenbare activa en het controleren of wordt voldaan aan de dekkingsvereisten. De controlerende taak van een dekkingspoolmonitor kan op verschillende wijze worden ingericht, mits aan de voorwaarden die in de overige leden van artikel 40n zijn opgenomen wordt voldaan. De functie van dekkingspoolmonitor kan hierdoor in de praktijk bij verschillende organen of personen worden belegd. Met deze voorwaarden wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het huidige wettelijke kader.

Om banken de mogelijkheid te bieden de huidige praktijk voort te zetten is in artikel 40n, tweede lid de lidstaatoptie van de interne dekkingspoolmonitor opgenomen, die – in tegenstelling tot de externe dekkingspoolmonitor in artikel 40n, eerste lid (hierna toegelicht) – banden mag hebben met de bank of de externe accountant mag zijn. Hierbij geldt dat de inrichting van de controle van de artikelen op verschillende wijzen kan worden ingericht, mits de controle van de artikelen 40g en 40k wordt uitgevoerd door de externe accountant. Dit lid biedt banken de optie om de bestaande praktijk, waarbij intern door middel van processen en controles wordt gewaarborgd dat er wordt voldaan aan de wettelijke vereisten (zoals vastgelegd in de zogenoemde Administratie Organisatie en Interne controle (AO/IC)) en de externe accountant van de bank (de huisaccountant) controleert of wordt voldaan aan de artikelen 40f en 40g (zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit) voort te zetten. Hiermee is artikel 13, derde lid, van de richtlijn geïmplementeerd.

Artikel 40n, eerste lid, implementeert artikel 13, eerste lid en tweede lid, van de richtlijn. In plaats van een interne dekkingspoolmonitor kan ook gekozen worden voor een externe dekkingspoolmonitor. Indien voor de inrichting van een externe dekkingspoolmonitor wordt gekozen dient deze onafhankelijk te zijn van de bank en van de externe accountant van de bank. Ook geldt de eis dat de controle van de artikelen 40g en 40k (de artikelen die zien op het dekkingsvereiste en de liquiditeitsbuffer) in ieder geval door een accountant dient te worden verricht die niet de externe accountant van de bank is. Op welke wijze de controle van de overige artikelen vorm dient te krijgen, wordt overgelaten aan de bank zelf en kan verschillend worden ingericht. De controlerende taak kan, indien dat wenselijk is, bij meerdere personen of entiteiten worden belegd.

In het derde lid van artikel 40n is artikel 13, derde lid, van de richtlijn geïmplementeerd dat voorschrijft dat een interne dekkingspoolmonitor onafhankelijk dient te zijn van het kredietacceptatieproces van de bank, niet zonder toestemming van het leidinggevend orgaan van de bank uit de functie van dekkingspoolmonitor kan worden ontheven en dat deze zo nodig rechtstreeks toegang heeft tot het bestuur van de bank.

Het vierde tot en met zesde lid strekken tot implementatie van artikel 13, tweede lid, onderdelen c, d en e, van de richtlijn.

Artikel 40o

Met artikel 40o wordt artikel 27, tweede lid, van de richtlijn geïmplementeerd. Banken die gedekte obligaties uitgeven die voldoen aan de nationale bepalingen ter omzetting van de richtlijn en artikel 129, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten, kunnen het label «Europese gedekte obligatie (premium)» hanteren. Het doel van dit label is om het voor beleggers eenvoudiger te maken om de kwaliteit van de gedekte obligaties te beoordelen.

Artikel 27, eerste lid, van de richtlijn schrijft voor dat het label «Europese gedekte obligatie» wordt gehanteerd voor gedekte obligaties die voldoen aan de nationale bepalingen ter omzetting van de richtlijn gedekte obligaties. Omdat gedekte obligaties die door banken met zetel in Nederland worden uitgegeven niet alleen voldoen aan de richtlijn gedekte obligaties, maar ook standaard voldoen aan artikel 129, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten, wordt niet voorzien in implementatie van artikel 27, eerste lid, van de richtlijn.

Artikel 40p

In eerste lid van artikel 40p is beschreven welke informatie een bank bij DNB moet aanleveren om toestemming te verkrijgen voor de uitgifte van een programma van gedekte obligaties. Daarbij is grotendeels aangesloten bij de tot op heden benodigde informatie daarvoor.

Zoals ook naar huidig recht het geval is, wordt (in het eerste lid, onderdeel a) een juridische opinie van een juridische deskundige verlangd, op grond waarvan DNB kan concluderen dat is voldaan aan het vereiste tot veiligstelling van de dekkingsactiva. Aangezien in deze regeling geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om veiligstelling van de dekkingsactiva op andere wijze te bewerkstelligen dan door overgang als beschreven in artikel 40e, eerste lid, van dit besluit, dient veiligstelling plaats te vinden door overgang van dekkingsactiva naar een andere rechtspersoon als bedoeld in dat lid. De opinie dient te bevestigen dat rechtsgeldig in de desbetreffende bescheiden is vastgelegd dat de dekkingsactiva ten behoeve van onder meer de obligatiehouders zijn veiliggesteld op voornoemde wijze. Vanzelfsprekend behoeft de opinie enkel betrekking te hebben op juridische oordeelsvorming. Onder een juridisch adviseur wordt verstaan een juridisch geschoolde deskundige persoon die onafhankelijk is van de uitgevende bank en die vanuit zijn wettelijke of professionele taak een juridische opinie kan afgeven waaruit DNB kan concluderen dat ten aanzien van de obligaties wordt voldaan aan artikel 40e, eerste lid van het besluit. De onafhankelijke oordeelsvorming van de juridisch adviseur dient buiten twijfel te staan. Dit impliceert dat de adviseur niet werkzaam is bij de uitgevende bank, of daaraan is verbonden, hetgeen overigens niet uitsluit dat de adviseur betrokken is bij de vormgeving van de uitgifte, de overgang van de dekkingsactiva, of anderszins (vaker) de uitgevende bank adviseert. Advocaten, bedrijfsjuristen, notarissen of vergelijkbare beroepsbeoefenaren kunnen bijvoorbeeld deskundig worden geacht. Ook alle stukken waarop de juridische opinie is gebaseerd moeten aan DNB worden verstrekt. Hierbij kan gedacht worden aan transactiedocumenten, overeenkomsten met betrekking tot de overgang van de dekkingsactiva en overeenkomsten waarin is vastgelegd dat de dekkingsactiva dienen ter dekking van de verplichtingen van de uitgevende bank onder de desbetreffende obligaties. Ook kan worden gedacht aan administratieve documenten met betrekking tot de dekkingsactiva. Voorts moet op grond van het eerste lid, onderdeel b, DNB net als voorheen de overeenkomsten met de bestuurder van de rechtspersoon die rechthebbende is van de dekkingsactiva worden verstrekt. Hierbij dient – afhankelijk van de gekozen inkleding van de rechtsverhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon die rechthebbende is van de dekkingsactiva – in de eerste plaats gedacht te worden aan de managementovereenkomst en de bestuurdersovereenkomst. Onderdeel c, van het eerste lid schrijft voor dat de bank DNB moet voorzien van de overeenkomst met de accountant, bedoeld in artikel 40n. Onderdeel d, van het eerste lid schrijft in navolging van huidig recht voor dat een bestuurder van de uitgevende bank, dat wil zeggen de rechtspersoon die de obligaties uitgeeft, dient te verklaren dat de obligaties voldoen aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:33a, derde en vierde lid, 3:33b en 3:33ba, zodat de schriftelijke verklaring ook betrekking heeft op de vereisten uit dit besluit. In onderdeel e is tot slot bepaald dat DNB de mogelijkheid heeft om andere dan genoemde informatie op te vragen indien dat nodig is voor de beoordeling bedoeld in artikel 3:33a, tweede lid van de wet.

Het tweede lid regelt dat DNB inzicht verkrijgt of de bank die toestemming heeft verkregen om gedekte obligatie uit te geven blijvend blijft voldoen aan de voorwaarden voor vergunningverlening. Het lid regelt dat de bank DNB terstond meldt indien zich wijzigingen voordoen in de overeenkomsten inzake de rechtsverhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon die rechthebbende is van de dekkingsactiva (eerste lid, onderdeel b) en inzake de aanstelling van de dekkingspoolmonitor (eerste lid, onderdeel b), bijvoorbeeld als in plaats van een externe dekkingspoolmonitor een interne dekkingspool monitor wordt aangesteld. Voorts wordt bepaald dat de bank de verklaring bedoeld in het eerste lid, onderdeel d (een schriftelijke verklaring van de bestuurder van de bank dat wordt voldaan aan de artikelen 3:33a, derde en vierde lid, 3:33b en 3:33ba), jaarlijks moet verstrekken.

Het derde lid omvat de rapportageverplichtingen van de bank jegens DNB vanaf het moment van aanvang van het programma. Met deze rapportages kan DNB toetsen of de bank blijft voldoen aan de wettelijke vereisten. De rapportage eisen zijn grotendeels gelijk aan de reeds bestaande rapportageverplichtingen op grond de Uitvoeringsregeling Wft. DNB heeft de mogelijkheid andere dan genoemde informatie op te vragen indien dat nodig is voor de beoordeling of de bank voldoet aan alle vereisten met betrekking tot de gedekte obligaties (het bepaalde ingevolge de artikelen 3:33a, derde en vierde lid, 3:33b en 3:33ba, eerste lid).

In het vierde lid is de periodiciteit van de rapportage van de gegevens uit het derde lid bepaald. Alle gegevens worden bij aanvang van het programma verstrekt en vervolgens elk kwartaal behalve de gegevens genoemd in derde lid, onderdelen b, c, e en f. Die worden bij aanvang van het programma verstrekt en uitsluitend opnieuw verstrekt indien zij zijn gewijzigd of op verzoek van de Nederlandsche Bank.

In het vijfde lid is geregeld dat indien een de bank die gedekte obligaties uitgeeft voornemens is significante wijzigingen in de voorwaarden die van toepassing zijn op die gedekte obligaties door te voeren, dit voorafgaand aan het aanbrengen van deze wijzigingen dient te melden bij DNB. Het gaat bij «significante wijzigingen» om alle wijzigingen waarvan de uitgevende bank redelijkerwijs dient te begrijpen dat deze relevant zijn voor de uitoefening van het toezicht. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan vervanging van de bestuurder van de rechtspersoon die rechthebbende is van de dekkingsactiva, of vervanging of toevoeging van een wederpartij van die rechtspersoon. Van een «voornemen» is in ieder geval sprake zodra er door de bevoegde personen binnen de uitgevende bank interne besluitvorming over de significante wijziging heeft plaatsgevonden.

Artikel 40q

Op grond van artikel 40q lid is het mogelijk om bij ministeriële regeling de activa die worden genoemd in artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c, als dekkingsactiva aan te wijzen. Vanuit de praktijk zijn er geen signalen dat banken op dit moment of in de voorzienbare toekomst verwachten dat zij gedekte obligaties uitgeven met activa op basis van artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c, als dekkingsactiva. Zodoende bestaat er op dit moment geen aanleiding om voornoemde activa als dekkingsactiva toe te laten, te meer dat dit tot gevolg zou hebben dat door banken met zetel in Nederland uitgegeven gedekte obligaties niet meer standaard zouden voldoen aan de eisen voor preferentiële behandeling van artikel 129 van de verordening kapitaalvereisten. Mocht in de toekomst blijken dat vanuit de praktijk de behoefte ontstaat om ook gedekte obligaties uit te kunnen geven met de soorten activa als genoemd in artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c, van de richtlijn, dan biedt het vierde lid de wetgever de flexibiliteit deze activa toe te staan en nader uit te werken bij ministeriële regeling, waarna de bepalingen via reparatiewetgeving op het niveau van algemene maatregel van bestuur zouden kunnen worden ingebracht.

Artikel II (Besluit bestuurlijke boetes financiële sector)

Artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector is gewijzigd in overeenstemming met de aanpassingen in de Wft die voortvloeien uit de Implementatiewet en met de aanpassingen in het Besluit prudentiële regels Wft ingevolge artikel I van het onderhavige besluit. Daarbij is, conform het bepaalde in artikel 1:81, tweede lid, Wft steeds bepaald welke boetecategorie van toepassing is in het geval van een overtreding van het betreffende voorschrift. Er is gekozen om artikelen die zien op de voorwaarden voor de uitgifte van gedekte obligaties een boetecategorie 3 toe te kennen, zoals voor het inwerkingtreden van de onderhavige regelgeving ook reeds het geval was voor het overtreden van gelijkende bepalingen, waaronder het registratievereiste. Voor de artikelen die zien op informatieverplichtingen is aangesloten bij eerder gemaakte keuzes en is boetecategorie 2 toegekend.

Artikel III

Met artikel III wordt voorzien in implementatie van het overgangsrecht zoals opgenomen in artikel 30 van de richtlijn. Een deel van het overgangsrecht is geïmplementeerd op wetsniveau (zie artikel III van de Implementatiewet). Op wetsniveau is bepaald dat geregistreerde gedekte obligaties die zijn uitgegeven tot en met 7 juli 2022 tot aan hun vervaldag zijn vrijgesteld van de richtlijnartikelen die in artikel 30, eerste lid, van de richtlijn worden genoemd (artikel III, eerste lid, van de Implementatiewet).

In onderdeel a is bepaald dat, in aanvulling op het overgangsrecht op wetsniveau, geregistreerde gedekte obligaties die zijn uitgegeven tot en met 7 juli 2022 tot aan hun vervaldag zijn vrijgesteld van de richtlijnartikelen die in artikel 30, eerste lid, van de richtlijn zijn genoemd en die in dit besluit zijn geïmplementeerd. Het betreft de artikelen 40e tot en met 40o.

Geregistreerde gedekte obligaties die zijn uitgegeven tot en met 7 juli 2022 dienen wel te voldoen aan de niet in artikel 30, eerste lid, van de richtlijn genoemde vereisten. Dit wordt geregeld in onderdeel c en komt neer op gelding van artikel 40p, derde lid. Omdat artikel 40p, derde lid, rapportage-eisen neerlegt die zien op de artikelen die in het eerste lid niet van toepassing zijn verklaard, is opgenomen dat de rapportage-eisen van toepassing zijn zoals die golden voor de inwerkingtreding van dit besluit. Daarmee dient over de geregistreerde gedekte obligaties gerapporteerd te worden zoals dat gold voor de inwerkingtreding van het besluit. Ook dienen geregistreerde gedekte obligaties te voldoen aan de artikelen 40d tot en met 40h en 40j, onderdeel a,van het Besluit prudentiële regels Wft, zoals dat gold voor inwerkingtreding van dit besluit. Hiermee is verder uitwerking gegeven aan artikel III, tweede lid, onderdeel b, van de Implementatiewet.

Artikel IV (Inwerkingtreding)

Het onderhavige besluit treedt gelijktijdig met de Implementatiewet richtlijn gedekte obligaties in werking, namelijk op 8 juli 2022. Dit houdt verband met het feit dat dit besluit dient ter implementatie van de richtlijn gedekte obligaties. Artikel 32 van de richtlijn bepaalt dat de bepalingen ter omzetting van de richtlijn uiterlijk op 8 juli 2022 dienen te worden toegepast.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

Bijlage. Transponeringstabel

Transponeringstabel behorende bij Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (PbEU 2019, L 328).

Artikel, – lid of – onderdeel richtlijn

Te implementeren in

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting

Artikelen 1 en 2

Behoeven naar hun aard geen implementatie

n.v.t.

 

Artikel 3

Artikel 1:1 Wft

Geen

 

Artikel 4, eerste lid, onderdeel a

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Volgt reeds uit artikel 7:129 BW

Artikel 4, eerste lid, onderdeel b

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Volgt reeds uit artikel 57, eerste lid, Fw en artikel 3:279 BW

Artikel 4, eerste lid, onderdeel c

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Volgt reeds uit artikel 59 Fw

Artikel 4, tweede lid

Behoeft geen implementatie

Geen

Ook zonder uitdrukkelijke implementatie kan een vordering die is verbonden aan een gedekte obligatie niet meer omvatten dan de volledige betaling daarvan.

Artikel 4, derde lid

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt

Artikel 4, derde lid, biedt de lidstaatoptie om een andere rangorde te hanteren bij insolventie van een gespecialiseerde hypotheekbank

 

Artikel 5

Artikel 212re Fw

Geen

 

Artikel 6, eerste lid, onderdeel a

Artikel 40g, eerste en tweede lid, Bpr

 

Artikel 6, eerste lid, geeft lidstaten de ruimte om een keuze te maken ten aanzien van de activa genoemd in onderdelen a tot en met c. Alleen onderdeel a is geïmplementeerd in Nederlands recht.

Artikel 6, eerste lid, onderdelen b en c

Artikel 40q Bpr

   

Artikel 6, tweede lid

Behoeft geen implementatie

 

Artikel 6, tweede lid, is een uitwerking van artikel 6, eerste lid, onderdeel b. Artikel 6, eerste lid, onderdeel b, wordt (voorlopig) niet geïmplementeerd.

Artikel 6, derde lid

Behoeft geen implementatie

 

Artikel 6, derde lid, is een uitwerking van artikel 6, eerste lid, onderdeel b. Artikel 6, eerste lid, onderdeel b, wordt (voorlopig) niet geïmplementeerd.

Artikel 6, vierde lid

Behoeft geen implementatie

 

Artikel 6, vierde lid, is een uitwerking van artikel 6, eerste lid, onderdeel b. Artikel 6, eerste lid, onderdeel b, wordt niet geïmplementeerd.

Artikel 6, vijfde lid, onderdeel a

Artikel 40h, eerste en tweede lid, Bpr

   

Artikel 6, vijfde lid, onderdelen b en c

Artikel 40h, derde lid, Bpr

   

Artikel 6, zesde lid

Behoeft geen implementatie

 

Volgt reeds uit artikel 208 van de verordening kapitaalvereisten

Artikel 6, zevende lid

Artikel 40l, eerste lid, Bpr

   

Artikel 6, achtste lid

Behoeft geen implementatie

 

Artikel 6, achtste lid, verplicht lidstaten regels vast te stellen voor activa die niet beleenbaar zijn krachtens artikel 6, eerste lid, onderdeel a. In Nederland worden alleen beleenbare activa op basis van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, toegestaan.

Artikel 7, eerste en tweede lid

Artikel 40i

Artikel 7, eerste en tweede lid, biedt de lidstaatoptie om toe te staan dat buiten de Unie gelegen zekerheidsactiva in de dekkingspool worden opgenomen

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt. In artikel 40i Bpr is bepaald dat de zekerheidsactiva binnen de EU moeten liggen.

Artikel 8

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt

Artikel 8 biedt de lidstaatoptie om regels vast te stellen met betrekking tot het gebruik van structuren voor intragroepspooling van gedekte obligaties

 

Artikel 9, eerste lid

Behoeft geen implementatie

Geen

Het Nederlands recht bevat geen verbod om dekkingsactiva in de zin van artikel 9 van de richtlijn te gebruiken.

Artikel 9, tweede lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Artikel 9, tweede lid, biedt de lidstaatoptie om overdrachten door middel van een financiële-zekerheidsovereenkomst overeenkomstig richtlijn 2004/47/EG toe te staan.

Volgt reeds uit artikel 7:51 e.v. BW

Artikel 9, derde lid

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt

Artikel 9, derde lid, biedt de lidstaatoptie om toe te staan dat activa die niet afkomstig zijn van een bank, als dekkingsactiva kunnen worden gebruikt

 

Artikel 10

Artikelen 40f, eerste en tweede lid, Bpr

Geen

 

Artikel 11, eerste lid, eerste en derde zinsdeel

Artikel 40j, eerste lid, Bpr

Geen

 

Artikel 11, eerste lid, onderdeel a, tweede zinsdeel

Artikel 40j, tweede lid, Bpr

   

Artikel 11, eerste lid, onderdeel b

Artikel 40j, derde lid, onderdeel a, Bpr

   

Artikel 11, eerste lid, onderdeel c

Artikel 40e

 

Dat de derivatencontracten in de dekkingspool worden opgenomen betekent automatisch dat ze worden afgezonderd (want dekkingspool wordt afgezonderd). Dit hoeft niet nogmaals bepaald te worden.

Artikel 11, eerste lid, onderdeel d

Artikel 40j, derde lid, onderdeel b, Bpr

   

Artikel 11, eerste lid, onderdeel e

Artikel 40j, derde lid, Bpr

   

Artikel 11, tweede lid, onderdeel a

Artikel 40j, derde lid, onderdeel c, Bpr

   

Artikel 11, tweede lid, onderdeel b

Artikel 40j, derde lid, onderdeel a, Bpr

   

Artikel 12, eerste lid, onderdeel a

Artikel 40e tweede lid, Bpr

   

Artikel 12, eerste lid, onderdeel b

Artikel 40e, eerste lid, Bpr

   

Artikel 12, eerste lid, onderdeel c

Artikel 40e Bpr

   

Artikel 12, eerste lid, tweede alinea

Artikel 40e Bpr

   

Artikel 12, tweede lid

Artikel 3:33b Wft

Geen

 

Artikel 13, eerste lid

Artikel 40n, eerste lid, Bpr

Artikel 13, eerste lid, biedt de optie om banken die gedekte obligaties uitgeven, te verplichten een van de bank onafhankelijke dekkingspoolmonitor aan te stellen die de dekkingspool doorlopend monitort

 

Artikel 13, eerste en tweede lid

Artikel 40n, eerste lid, Bpr

   

Artikel 13, tweede lid, onderdeel c

Artikel 40n, vierde lid, Bpr

   

Artikel 13, tweede lid, onderdeel d

Artikel 40n, vijfde lid, Bpr

   

Artikel 13, derde lid

Artikel 40n, tweede lid, Bpr

   

Artikel 13, vierde lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

n.v.t.

Informatieverplichting aan EBA

Artikel 14, eerste tot en met derde lid

Artikel 3:33ba, eerste lid, Wft

Geen

 

Artikel 15, eerste lid

Artikel 3:33b, eerste en tweede lid, Wft

Geen

 

Artikel 15, tweede lid

Artikel 40g, eerste lid, Bpr

   

Artikel 15, derde lid, eerste alinea

Artikel 3:33b, Wft jo. Artikel 40g, vierde lid, Bpr

   

Artikel 15, derde lid, tweede alinea

Artikel 40g, vierde lid, Bpr

Artikel 15, derde lid, tweede alinea, biedt de optie om toe te staan dat een forfaitair bedrag wordt berekend voor de verwachte kosten met betrekking tot onderheid en beheer voor de afbouw van het programma van gedekte obligaties

 

Artikel 15, vierde lid

Artikel 40g, derde lid, Bpr

   

Artikel 15, vijfde lid

Artikel 40g, eerste lid, Bpr

   

Artikel 15, zesde lid

Artikel 40g, tweede lid, Bpr

   

Artikel 15, zesde lid, tweede alinea en zevende lid

Van deze lidstaatopties wordt geen gebruik gemaakt

Artikel 15, zesde lid, tweede alinea en artikel 15, zevende lid, bieden de optie om andere berekeningsbeginselen toe te staan in plaats van het nominaal beginsel

 

Artikel 15, achtste lid

Artikel 40f, eerste lid, Bpr

Geen

 

Artikel 16, eerste lid

Artikel 40k, eerste lid, Bpr

Geen

 

Artikel 16, tweede lid

Artikel 40k, tweede lid, Bpr

   

Artikel 16, derde lid, eerste alinea, aanhef en onderdelen a en b

Artikel 40k, vierde lid, Bpr

   

Artikel 16, derde lid, tweede alinea

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt

Artikel 16, derde lid, tweede alinea biedt de optie om de soorten liquide middelen die voor de toepassing van artikel 16, derde lid, onderdelen a en b mogen worden gebruikt.

 

Artikel 16, derde lid, derde alinea

Artikel 40k, vijfde lid, Bpr

Geen

 

Artikel 16, vierde lid

Overgangsrecht

Artikel 16, vierde lid, biedt de optie om artikel 16, eerste, tweede en derde lid voor een bepaalde periode niet toe te passen indien in andere rechtshandelingen van de EU vastgestelde liquiditeitsvereisten gelden waardoor overlap met de liquiditeitsbuffer van de dekkingspool ontstaat

 

Artikel 16, vijfde lid

Artikel 40k, derde lid, Bpr

Artikel 16, vijfde lid, biedt de optie om toe te staan dat de berekening van de hoofdsom voor verlengbare-looptijdstructuren wordt gebaseerd op de wettelijke einddatum

 

Artikel 16, zesde lid

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt

Artikel 16, zesde lid, biedt de optie om een uitzondering te regelen op artikel 16, eerste lid, voor gedekte obligaties waarvoor matchingfinancieringsvereisten gelden

 

Artikel 17, eerste lid

Artikel 40m, eerste lid tot en met vijfde lid

Artikel 17, eerste lid, biedt de optie om de uitgifte van gedekte obligaties met verlengbare-looptijdstructuren toe te staan

 

Artikel 17, tweede lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

n.v.t.

 

Artikel 18, eerste lid

Artikel 3:33a, eerste lid, Wft

Geen

 

Artikel 18, tweede lid

Artikel 3:33a, eerste lid, Wft

Geen

 

Artikel 18, derde lid

Behoeft geen implementatie

Geen

 

Artikel 18, vierde lid

Artikel 40l, tweede lid, Bpr

Geen

 

Artikel 18, vijfde lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikelen 1:72, 1:74, 1:75, 1:79, 1:80 Wft jo. artikelen 5:11, 5:16 en 5:17 Awb

Artikel 18, zesde lid

Behoeft geen implementatie

Geen

 

Artikel 19, eerste lid

Artikel 3:33a, eerste lid, Wft

Geen

 

Artikel 19, tweede lid

Artikel 3:33a, tweede lid, Wft

Geen

 

Artikel 20, eerste lid

Behoeft geen implementatie

Geen

Artikel 1:69 Wft; Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders

Artikel 20, tweede en derde lid

Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt

Artikel 20, tweede en derde lid, bieden de optie om te voorzien in de aanstelling van een bijzonder bewindvoerder in het geval van insolventie of afwikkeling

 

Artikel 20, vierde lid

Behoeft geen implementatie

Geen

Artikel 1:69 Wft; Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders

Artikel 21, eerste tot en met derde lid

Artikel 3:33ba, tweede en derde lid, Wft

Geen

 

Artikel 22, eerste lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikelen 1:72, 1:74, 1:75, 1:79, 1:80 Wft jo. Hoofdstuk 5 Awb

Artikel 22, tweede lid, onderdeel a

Artikel 3:33a, eerste lid, Wft

Geen

 

Artikel 22, tweede lid, onderdelen b tot en met e

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikelen 1:74, 1:75, 1:79 en 1:105 jo. 1:104 Wft en de artikelen 5:15 en 4:81 jo. 1:13, vierde lid, Awb.

Artikel 23, eerste lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikelen 1:79 en 1:80 en bijhorende bijlagen Wft jo. artikel 1:105 Wft

Artikel 23, tweede lid, onderdeel a

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikel 1:105 Wft

Artikel 23, tweede lid, onderdeel b

Artikel 1:94, eerste lid, onderdeel c, Wft

Geen

 

Artikel 23, tweede lid, onderdeel c

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikel 1:75 Wft

Artikel 23, tweede lid, onderdeel d

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikel 1:80 en artikel 1:97 Wft en bijhorende bijlagen

Artikel 23, derde lid

Behoeft geen implementatie

Geen

 

Artikel 23, vierde lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikel 3:4 Awb, artikel 1b Besluit bestuurlijke boetes

Artikel 23, vijfde lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikel 5:1, derde lid, Awb

Artikel 23, zesde lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Hoofdstuk 5 Awb

Artikel 23, zevende lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Hoofdstuk 5 Awb

Artikel 24, eerste tot en met achtste lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikel 1:94, 1:97, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 1:98, 1:99a Wft

Artikel 24, negende lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders

Artikel 24, tiende lid

Behoeft naar zijn aard geen implementatie

n.v.t

Betreft een verplichting voor EBA om een databank bij te houden met administratieve sancties en maatregelen die haar zijn gemeld.

Artikel 25, eerste tot en met derde lid

Behoeft geen implementatie

Geen

Artikel 1:69 Wft; Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders

Artikel 25, vierde lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikel 1:69 Wft; Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders

Artikel 25, vijfde lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Artikel 1:69 Wft; Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders

Artikel 26, eerste en tweede lid

Artikel 1:109, eerste lid, Wft

Geen

 

Artikel 26, derde lid

Implementatie door middel van bestaande regelgeving

Geen

Regeling taakuitoefening grensoverschrijdende samenwerking financiële toezichthouders

Artikel 27

Artikel 40o

Geen

 

Artikel 28

Behoeft geen implementatie

n.v.t.

 

Artikel 29

Behoeft geen implementatie

n.v.t.

 

Artikel 30

Artikel III van het wetsvoorstel

Van de lidstaatoptie in het tweede lid is gebruik gemaakt.

Artikel 30, tweede lid, biedt de lidstaatoptie om overgangsmaatregelen te treffen voor gedekte obligaties waarvan het ISIN voor 8 juli 2022 is geopend.

 

Artikel 31 tot en met 34

Behoeven naar hun aard geen implementatie

n.v.t.

Deze artikelen betreffen de slotbepalingen van de richtlijn


X Noot
1

Stb. 2022, 22.

X Noot
3

Artikel 32, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn.

X Noot
4

Het Handboek meting regeldrukkosten is op 1 januari 2018 vastgesteld door het ministerie van Economische Zaken in samenspraak met de andere ministeries en het Adviescollege Toetsing Regeldruk, te vinden op www.atr-regeldruk.nl/wp-content/uploads/2018/02/Handboek-Meting-Regeldrukkosten-1-1.pdf.

X Noot
5

Kamerstukken II 2020/21, 35 907, nr. 3.

X Noot
7

Artikel 208, derde lid, van de verordening kapitaalvereisten.

X Noot
8

Artikel 229, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten.

X Noot
9

Kamerstuk II, 2020/2021, 35 907, nr. 3.

X Noot
10

De ISDA is te raadplegen via de website www.isda.org.

Naar boven