Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2022, 182 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2022, 182 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 22 februari 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3850482, gedaan mede namens Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Gelet op artikel 391 lid 5 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 29 maart 2022, nr. W16.22.00014/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 19 april 2022, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 3960442, uitgebracht mede namens Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit inhoud bestuursverslag wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Dit besluit is» vervangen door «De artikelen 2, 2a, 3a, onder a tot en met c, 3b en 3c, zijn».
2. In het vierde lid vervalt «slechts».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Artikel 3d is van toepassing op een vennootschap die op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata, niet heeft voldaan aan ten minste twee van de vereisten, bedoeld in artikel 397 leden 1 en 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
B
Na artikel 3c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De vennootschap doet mededeling over:
a. het aantal mannen en vrouwen dat aan het eind van het boekjaar deel uitmaakt van het bestuur en de raad van commissarissen, alsmede van de nader door de vennootschap te bepalen categorieën werknemers in leidinggevende functies;
b. de doelen in de vorm van een streefcijfer als bedoeld in de artikelen 166 lid 2 en 276 lid 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
c. het plan, bedoeld in de artikelen 166 lid 3 en 276 lid 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, om deze doelen te bereiken; en
d. als één of meer doelen niet zijn bereikt, de redenen daarvoor.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op:
a. een tot een groep behorende vennootschap, mits de vennootschap die aan het hoofd staat van de groep in plaats van de groepsmaatschappij aan de uit het eerste lid voortvloeiende verplichtingen uitvoering geeft, al dan niet voor de betreffende groepsmaatschappijen gezamenlijk;
b. de raad van commissarissen dan wel de niet-uitvoerende bestuurders, indien artikel 142b, leden 2 en 3, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is.
3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2030.
C
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De artikelen 2, 2a, 3a, onder a tot en met c, 3b en 3c, zijn» vervangen door «Dit besluit is».
2. In het vierde lid wordt na «is» ingevoegd «slechts».
3. Het vijfde lid vervalt.
1. Onderdelen A en B, artikel 3d, leden 1 en 2, zijn van toepassing op een bestuursverslag dat betrekking heeft op het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2022.
2. Onderdelen B, artikelen 3d, lid 3, en C zijn van toepassing op een bestuursverslag dat betrekking heeft op het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2029.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 22 april 2022
Willem-Alexander
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Uitgegeven de zestiende mei 2022
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Dit besluit wijzigt (tijdelijk) het Besluit inhoud bestuursverslag. Deze wijziging hangt samen de wet van 29 september 2021 tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het evenwichtiger maken van de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen (Stb. 2021, 495) (hierna: de wet).
De wet regelt onder meer dat grote naamloze en besloten vennootschappen (hierna: grote vennootschappen) passende ambitieuze streefcijfers formuleren voor de verhouding tussen mannen en vrouwen in het bestuur, de raad van commissarissen (de top) en de nader door de vennootschap te bepalen categorieën werknemers in leidinggevende functies (de subtop). Daarover dienen zij te rapporteren aan de Sociaal-Economische Raad (hierna: SER).
In de memorie van toelichting bij de wet heeft het kabinet aangekondigd dat het Besluit inhoud bestuurverslag wordt aangepast om grote vennootschappen te verplichten in het bestuursverslag te rapporteren over de voortgang ten aanzien van de streefcijfers en de plannen om deze te bereiken.1 Ondanks eerdere pogingen blijft de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de top van bedrijven achter. Om dat te bereiken worden maatregelen getroffen, zoals de wet. Ook dit besluit moet zorgen voor een evenwichtiger man-vrouwverhouding in grote vennootschappen. Zo kunnen aandeelhouders van de vennootschap via het bestuursverslag kennisnemen van de resultaten en de vennootschap indien nodig hierop aanspreken. Aandeelhouders kunnen de resultaten ook meenemen in de bepaling van hun stemgedrag over de (her)benoeming van bestuurders en commissarissen. Bovendien is het in het licht van interne en externe transparantie wenselijk wanneer vennootschappen rapporteren aan een externe instantie (de SER), ze ook verplicht zijn die informatie intern met de aandeelhouders te delen.
Van 1 januari 2013 tot 1 januari 2016 en van 13 april 2017 tot 1 januari 2020 gold een wettelijke regeling voor een evenwichtige verdeling van zetels tussen mannen en vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen van grote vennootschappen.2 De oude wettelijke regeling verplichtte vennootschappen die onder de streefcijferregeling vielen, maar daaraan niet voldeden, ertoe in hun jaarverslag aan te geven waarom zetels tussen mannen en vrouwen in de raad van bestuur en de raad van commissarissen niet evenwichtig zijn verdeeld, op welke wijze de vennootschap heeft getracht tot een evenwichtige verdeling van tussen mannen en vrouwen te komen en op welke wijze zij beoogt in de toekomst een evenwichtige verdeling te realiseren (artikel 2:391 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (oud)). Dit werd gedaan op basis van het pas-toe-of-leg-uit principe. Door een horizonbepaling zijn deze regels voor het laatst per 1 januari 2020 vervallen.
Op 20 september 2019 heeft de SER een advies over diversiteit in de top uitgebracht.3 Volgens de SER is het tot nu toe gevoerde beleid onvoldoende effectief. In het advies stelt de SER daarom een tweetal specifiek op de top gerichte maatregelen voor. Een van de maatregelen omvat een verplichting voor bedrijven om jaarlijks te rapporteren over zelf op maat gemaakte en ambitieuze streefcijfers voor hun raad van bestuur, raad van commissarissen en subtop, de man-vrouwverhouding in het bestuur, de raad van commissarissen en de subtop en de maatregelen die zij nemen om de doelstelling te halen op te stellen.
Op 7 februari 2020 heeft het kabinet in zijn reactie op het SER-advies aangekondigd om met een wettelijke regeling in het BW te komen om de diversiteit tussen mannen en vrouwen in de top van het Nederlandse bedrijfsleven te vergroten. De wet van 29 september 2021 strekt tot uitvoering van het SER-advies door invoering van bovenstaande maatregel in Boek 2 BW.
Op grond van artikel 2:391 lid 5 BW zijn in het Besluit inhoud bestuursverslag nadere voorschriften gesteld omtrent de inhoud van het bestuursverslag. Zo bevat artikel 3a, onder d, van het Besluit inhoud bestuursverslag een verplichting voor grote beursvennootschappen om te rapporteren over het diversiteitsbeleid. Daarmee wordt Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PbEU 2014, L 330) geïmplementeerd. Het onderhavige besluit ziet niet op het diversiteitsbeleid als zodanig en tast artikel 3a, onder d, van het Besluit inhoud bestuursverslag dan ook niet aan. Dit besluit bevat een verplichting voor alle grote vennootschappen om in hun bestuursverslag te rapporteren over de feitelijke stand van zaken per boekjaar, de streefcijfers die zij hebben geformuleerd, de voortgang ten aanzien van deze zelf opgelegde streefcijfers, de plannen om deze te bereiken en de mate waarin de doelen zijn bereikt. Deze informatie, die vennootschappen moeten opnemen in hun bestuursverslag, komt overeen met de informatie die vennootschappen dienen te rapporteren aan de SER op grond van de wet om administratieve lasten te beperken. De verplichting geldt niet voor groepsmaatschappijen, indien de holding streefcijfers voor deze groepsmaatschappijen vaststelt, daarover plannen maakt en rapporteert. De verplichting geldt ook niet voor de raad van commissarissen en niet-uitvoerende bestuurders van beursvennootschappen, omdat voor hen het ingroeiquotum geldt (artikel 142b, leden 2 en 3, BW).
Het kabinet verwacht dat deze maatregelen zullen bijdragen aan het bereiken van een evenwichtiger verdeling tussen het aantal mannen en vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen en de subtop van grote NV’s en BV’s. Immers, door hier transparant over te zijn, kunnen aandeelhouders en werknemers kennisnemen van de resultaten en de vennootschap indien nodig hierop aanspreken. Daarnaast beogen de maatregelen het eigen initiatief van vennootschappen te versterken om werk te maken van een evenwichtigere man-vrouwverhouding in de top en subtop.
Bij onderhavig besluit is gekozen voor een binaire benadering, omdat dit aansluit bij het probleem dat het kabinet met de wet wil aanpakken: de bestaande onevenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen in de top van bedrijven. In het licht hiervan is het nodig om naar de aantallen mannen en vrouwen te kijken. Echter biedt dit voldoende ruimte om ook met personen die niet binnen de klassieke man-vrouwverdeling vallen rekening te houden. De vennootschap kan bij de registratie in het bestuursverslag uitgaan van de identiteit die de werknemer zelf kiest: man, vrouw, of non-binair. Bij het streven naar evenwichtigheid in de top en subtop, kunnen deze non-binaire werknemers meegeteld worden bij het ondervertegenwoordigde geslacht aangezien het hier niet om een dominant aanwezige categorie medewerkers gaat.
Hieronder volgt een toelichting op de verschillende onderdelen van de streefcijferregeling, waarover grote vennootschappen mededeling moeten doen in het bestuurverslag.
De vennootschap doet in het bestuursverslag over het afgelopen boekjaar allereerst mededeling over de feitelijke stand van zaken en de zelfopgelegde streefcijfers, inclusief de periode waarover de streefcijfers gelden. De feitelijke stand van zaken kan omvatten het aantal benoemingen, herbenoemingen en aftredingen van bestuurders en commissarissen. Vennootschappen dienen deze gegevens aan te leveren voor zowel het bestuur, als de raad van commissarissen en de subtop.
a. Voor het bestuur:
– het aantal mannen en vrouwen dat aan het eind van het boekjaar deel uitmaakt van het bestuur;
– het streefcijfer in de vorm van een percentage voor een evenwichtiger man-vrouwverhouding en de periode waarover het streefcijfer geldt.
b. Voor de raad van commissarissen, uitgezonderd vennootschappen die moeten voldoen aan het ingroeiquotum:
– het aantal mannen en vrouwen dat aan het eind van het boekjaar deel uitmaakt van de raad van commissarissen;
– een streefcijfer in de vorm van een percentage voor een evenwichtiger man-vrouwverhouding en de periode waarover het streefcijfer geldt.
c. Voor de subtop:
– een afbakening van welke personen en/of welke (management)lagen binnen de organisatie tot de subtop worden gerekend, bijvoorbeeld een zogenoemd executive committee of (de eerste en tweede laag) senior managementfuncties, en het aantal medewerkers dat daaronder valt (de definitie van de subtop);
– het aantal mannen en vrouwen dat aan het eind van het boekjaar daarbinnen valt;
– het streefcijfer in de vorm van een percentage voor een evenwichtiger man-vrouwverhouding en de periode waarover het streefcijfer geldt.
Als er sprake is van een monistisch bestuursmodel waarin zowel uitvoerende als niet-uitvoerende bestuurders in het bestuur zitten (one-tier board) dan ziet onderdeel b van bovenstaand schema op het niet-uitvoerende deel van het bestuur.
De vennootschap omschrijft in het bestuursverslag ook het vastgestelde plan van aanpak. In het plan van aanpak licht de vennootschap in ieder geval toe op welke manier en met welke maatregelen naar een evenwichtiger verdeling tussen het aantal mannen en vrouwen wordt toegewerkt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen maatregelen die zien op het bestuur en de raad van commissarissen en maatregelen gericht op de subtop. Voor de eisen aan de inhoud van het plan van aanpak wordt verwezen naar de toelichting bij de wet en de door de SER ontwikkelde infrastructuur. Mogelijke onderwerpen die in het plan van aanpak aan bod kunnen komen, zijn het opstellen van een passende profielschets, de inrichting van een transparant proces voor werving en selectie van bestuurders, commissarissen en de subtop, transparantie over het al dan niet voeren van voorkeursbeleid, maatregelen gericht op instroom, doorstroom en uitstroom in de organisatie en de mate van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen.
Tot slot geeft de vennootschap in het bestuursverslag aan in welke mate de in het vorige boekjaar gestelde doelen zijn bereikt. Daarnaast geeft de vennootschap in het bestuursverslag aan in welke mate er uitvoering is gegeven aan de aangekondigde maatregelen uit het plan van aanpak. Er wordt geanalyseerd in welke mate deze maatregelen hebben bijgedragen aan de behaalde resultaten. Als één of meer doelen niet zijn bereikt of als de maatregelen nog niet tot uitvoering zijn gebracht, geeft de vennootschap de redenen daarvoor. De vennootschap kijkt in dat geval ook vooruit en rapporteert over de plannen die in het volgende jaar alsnog kunnen leiden tot het halen van de doelen en het uitvoeren van de aangekondigde maatregelen.
Naar aanleiding van de internetconsultatie zijn in totaal vier reacties ontvangen van belangenorganisaties (VNO-NCW, Eumedion, VEUO en de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de NOvA en de KNB (de GCV)). Daarnaast is de consultatieversie voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) en de Raad voor de rechtspraak (Rvdr).
VNO-NCW stelt voor om de mededeling over de man-vrouwverhouding in de top en subtop, de streefcijfers, het plan van aanpak en de resultaten op te nemen in de corporategovernanceverklaring. Op deze manier kunnen vennootschappen de informatie langs elektronische weg openbaar maken. Bovendien wordt de informatie dan gecontroleerd door een accountant. Deze suggestie is niet overgenomen. In de toelichting van de wet is aangekondigd dat de gegevens die aan de SER moeten worden gerapporteerd, kunnen worden aangeleverd via het bestuursverslag. Het is niet nodig om hiervan af te wijken. Daarbij is het onwenselijk dat de grote vennootschappen waar dit besluit op ziet dan verplicht zouden worden een corporategovernanceverklaring op te stellen. Die verplichting rust nu niet op deze grote vennootschappen, maar alleen op beursgenoteerde vennootschappen. De zorgen van VNO-NCW worden ondervangen doordat op de openbaarmaking van het bestuursverslag Titel 9 van Boek 2 BW onverkort van toepassing is. Vennootschappen kunnen zelf de keuze maken om de informatie langs elektronische weg openbaar te maken. Op grond van artikel 3:393 lid 3 BW gaat de accountant kort gezegd na of het bestuursverslag op juiste wijze is opgesteld, in overeenstemming is met de jaarrekening en geen materiële onjuistheden bevat.
VNO-NCW, VEUO en de GCV vinden dat groepsmaatschappijen van de rapportageverplichting in het bestuursverslag moeten worden uitgezonderd, mits de moedermaatschappij aan deze verplichting voldoet. Dit omdat deze maatschappijen ook niet aan de SER hoeven te rapporteren op grond van de artikelen 2:166 lid 5 en 2:276 lid 5 BW. VNO-NCW, Eumedion en de GCV merken verder op dat voor de raad van commissarissen en de niet-uitvoerende bestuurders geen streefcijfer behoeft te worden vastgesteld indien het wettelijke ingroeiquotum van toepassing is (artikel 2:142b leden 2 en 3 BW). Beide uitzonderingen zijn overgenomen in artikel 3d van het besluit.
De GCV heeft een opmerking gemaakt over de tekst in artikel 3d: «de doelen in de vorm van een streefcijfer, het plan om deze doelen te bereiken en als één of meer doelen niet zijn bereikt, de redenen daarvoor». Anders dan in de wet is in het besluit niet duidelijk dat het bij streefcijfers gaat om «passende en ambitieuze doelen in de vorm van een streefcijfer om de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen, alsmede bij nader door de vennootschap te bepalen categorieën werknemers in leidinggevende functies, evenwichtiger te maken». De tekst van het besluit is op dit punt aangevuld door een verwijzing op te nemen naar de artikelen 2:166 lid 2 en 2:276 lid 2 BW.
Eumedion pleit, kort gezegd, voor streefcijfers van grote beursvennootschappen waarbij ten minste een derde van de zetels wordt bezet door vrouwen en ten minste een derde door mannen. Ook stelt Eumedion voor dat vennootschappen zouden moeten rapporteren over het diversiteits- en inclusiebeleid binnen het totale werknemersbestand. Deze suggesties zijn niet overgenomen. Bij de totstandkoming van de wet is de toegelicht dat een passend en ambitieus streefcijfer betekent dat bij vacatures in een bestuur en een RvC zonder vrouwen «in principe ten minste een vrouw wordt benoemd». Dit houdt in dat ook meer dan één vrouw kan worden benoemd als dat passend en ambitieus is voor de vennootschap. Er wordt geen minimum geregeld zodat grote vennootschappen zelf een na te streven percentage vaststellen op basis van hun eigen ambitieuze doelstellingen. Op deze wijze wordt recht gedaan aan de verschillen tussen bedrijven en wordt ruimte geboden voor maatwerk. De doelstellingen zijn echter niet vrijblijvend. Dit besluit heeft tot doel ervoor te zorgen dat de aandeelhouders intern worden geïnformeerd over de streefcijfers die op grond van de wet moeten worden verstrekt aan de SER. Met dit besluit kan niet worden afgeweken van de wet. Uit het oogpunt van lastenverlichting, ligt het bovendien voor de hand dat de informatie die aan de SER moet worden verstrekt zoveel mogelijk strookt met de informatie die in het bestuursverslag wordt opgenomen.
Eumedion vraagt om een verduidelijking van het begrip subtop. Grote vennootschappen bepalen zelf voor welke categorieën van werknemers in leidinggevende functies zij streefcijfers vaststellen. Onder deze categorie vallen bijvoorbeeld een zogenoemd executive committee of (de eerste en tweede laag) senior managementfuncties. Dit is aangevuld in de toelichting. Het gaat hier om een open categorie, zodat grote vennootschappen de vrijheid houden om hun eigen definitie van subtop te bepalen die past bij de onderneming.
VNO-NCW meent dat in de nota van toelichting nieuwe verplichtingen zijn gecreëerd ten opzichte van de artikelen 2:166 lid 4 en 2:276 lid 4 BW. VNO-NCW verwijst daarbij naar de verplichting voor vennootschappen om de redenen te geven als de maatregelen nog niet tot uitvoering zijn gebracht. Daarnaast verwijst zij naar de verplichting om gegevens op te nemen over het aantal benoemingen, herbenoemingen en aftredingen. Het gaat hier niet om nieuwe verplichtingen, maar om een uitleg van de wettelijke verplichtingen die ook in artikel 3d zijn opgenomen. In de toelichting is duidelijker weergegeven dat het gaat om een invulling van de verplichtingen in het besluit.
VNO-NCW en de GCV merken op dat in de nota van toelichting wordt gesproken van streefcijfers in de vorm van een percentage voor het «aandeel vrouwen». Dat is niet passend, omdat de artikelen 2:166 lid 2 en 2:276 lid 2 BW zijn gericht op een evenwichtiger man-vrouwverhouding. De nota van toelichting is hierop aangepast.
VNO-NCW schrijft dat het duidelijker zou zijn om in artikel 1 lid 3 van het Besluit inhoud bestuursverslag te verwijzen naar artikel 3 in plaats van naar artikel 3 lid 1. Deze suggestie is niet overgenomen. Wel is de toelichting op dit punt verduidelijkt.
VNO-NCW stelt ook dat de reikwijdte van artikel 1 lid 5 van het Besluit inhoud bestuursverslag onduidelijk is. Doordat de systematiek van artikel 1 is aangepast, kan ieder lid op zichzelf worden gelezen. In lid 5 staat dat artikel 3d van het Besluit inhoud bestuursverslag geldt voor grote vennootschappen. Bovendien blijkt uit de toelichting van dit artikellid dat artikel 3d ziet op alle grote vennootschappen, met en zonder beursnotering. Het is daarom niet nodig om het artikel daarop aan te passen.
VNO-NCW en de GCV merken op dat de opbouw van het Besluit inhoud bestuursverslag niet goed meer leesbaar is. Dit zou reden kunnen zijn om de opzet van het Besluit inhoud bestuursverslag te verbeteren. Dit besluit leent zich niet voor een algemene hervorming van het Besluit inhoud bestuursverslag op dit moment, mede gelet op de beoogde tijdelijkheid van met het voorliggende besluit ingevoerde bepalingen.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen zelfstandige gevolgen voor de regeldruk heeft. De Rvdr heeft geen inhoudelijke opmerkingen bij het besluit en heeft aangegeven geen werklastgevolgen te verwachten naar aanleiding van dit besluit.
Op grond van artikel 2:391 lid 6 BW moeten beide Kamers der Staten-Generaal gedurende een termijn van ten minste vier weken in de gelegenheid worden gesteld om zich over dit besluit uit te spreken. Dit besluit en de nota van toelichting zijn daartoe op 17 december 2021 naar de Tweede Kamer en Eerste Kamer verzonden. Op 8 februari 2022 is deze voorhangtermijn ongebruikt verstreken.
Regeldrukeffecten zijn de investeringen en inspanningen die bedrijven, burgers of professionals moeten verrichten om zich aan wet- en regelgeving van de rijksoverheid te houden, bestaande uit regeldrukkosten en ervaren regeldruk. Regeldrukkosten bestaan uit structurele en/of eenmalige regeldrukkosten.4
Dit besluit bevat een tijdelijke verplichting voor grote vennootschappen om in het bestuursverslag te rapporteren over de man-vrouwverhouding in de top en subtop, de streefcijfers, het plan van aanpak en de behaalde resultaten. Deze last en de verplichting om aan de SER te rapporteren zijn al berekend in het kader van de wet dat heeft geleid tot de invoering van de artikelen 2:166 en 2:276 BW.5 Daarom heeft dit besluit geen zelfstandige regeldrukeffecten. Geschat is dat het gaat om 5.000 vennootschappen die jaarlijks 500 euro kosten maken. De totale kosten worden daarmee geschat op 2,5 miljoen euro. Een en ander is betrokken bij de totstandkoming van de wet.
Voor de rechtspraak worden geen financiële gevolgen ingeschat. Het besluit heeft geen gevolgen voor de Rijksbegroting.
De artikelen 2:166 lid 4 en 2:276 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bevatten de verplichting om te rapporteren aan de SER over, kort gezegd, de man-vrouwverhouding in top en subtop, de streefcijfers, het plan van aanpak en de resultaten. Deze artikelen zijn in Boek 2 BW ingevoerd met de wet van 29 september 2021 tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het evenwichtiger maken van de verhouding tussen het aantal mannen en vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen (Stb. 2021, 495) (hierna: de wet). De rapportageverplichting aan de SER geldt voor grote naamloze en besloten vennootschappen. Voor het definiëren van «groot» is aangesloten bij de definitie in artikel 2:397 leden 1 en 2 BW: een vennootschap (inclusief kortgezegd geconsolideerde groepsmaatschappijen) is groot als zij op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee opeenvolgende balansdata, niet heeft voldaan aan ten minste twee van de volgende vereisten:
a. de waarde van de activa volgens de balans met toelichting, bedraagt, op de grondslag van verkrijgings- en vervaardigingsprijs, niet meer dan 20 miljoen euro;
b. de netto-omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan 40 miljoen euro;
c. het gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar bedraagt minder dan 250.
Omdat grote vennootschappen aan de SER moeten rapporteren, richt de voorgestelde rapportageverplichting in het bestuursverslag zich ook tot grote vennootschappen.
Het Besluit inhoud bestuursverslag richt zich in het algemeen tot vennootschappen waarvan effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: beursgenoteerde vennootschappen). Om die reden voegt dit besluit een nieuw lid 5 aan artikel 1 van het Besluit inhoud bestuursverslag toe, waarin is bepaald dat het nieuwe artikel 3d geldt voor alle grote vennootschappen, zowel beursgenoteerd als niet-beursgenoteerd.
Door deze toevoeging kan onduidelijkheid bestaan over het toepassingsbereik van artikel 3d van het Besluit inhoud bestuursverslag. Zoals hierboven beschreven, richt het besluit zich volgens artikel 1 lid 1 tot beursgenoteerde vennootschappen. De vraag kan ontstaan of artikel 3d alleen geldt voor grote vennootschappen, of ook voor (niet-grote) beursgenoteerde vennootschappen. Om deze onduidelijkheid weg te nemen, bevat artikel I ook een tweetal redactionele wijzigingen. In het eerste lid van artikel 1 van het Besluit inhoud bestuursverslag worden de artikelen opgesomd die gelden voor beursgenoteerde vennootschappen. Deze wijziging in artikel 1 lid 1 van het Besluit inhoud bestuursverslag brengt mee dat het woord «slechts» in artikel 1 lid 4 van het Besluit inhoud bestuursverslag niet langer nodig is. In artikel 1 lid 3 ontbreekt een verwijzing naar artikel 3 leden 2 en 3 van het Besluit inhoud bestuursverslag. De reden hiervoor is dat leden 2 en 3 niet op zichzelf staan, maar een invulling zijn van lid 1. Dit neemt niet weg dat artikel 3 in zijn geheel van toepassing is op vennootschappen die voldoen aan de definitie van artikel 1 lid 3 van het Besluit inhoud bestuursverslag.
Artikel 3d lid 1 bevat de verplichting voor grote vennootschappen om in het bestuursverslag te rapporteren over de man-vrouwverhouding in top en subtop, de streefcijfers, het plan van aanpak en de resultaten. Grote vennootschappen doen ten eerste mededeling over het aantal mannen en vrouwen dat aan het eind van het boekjaar deel uitmaakt van het bestuur, de raad van commissarissen (de top) en de door de vennootschap te bepalen categorieën werknemers in leidinggevende functies (de subtop). Ook beschrijven grote vennootschappen de zelfopgelegde doelen in de vorm van streefcijfers in het bestuursverslag. Dit is een invulling van de verplichting voor grote vennootschappen om op grond van de artikelen 2:166 lid 2 en 2:276 lid 2 BW passende en ambitieuze doelen in de vorm van een streefcijfer vast te stellen. Verder rapporteert de vennootschap over het plan om deze doelen te bereiken. De artikelen 2:166 lid 3 en 2:276 lid 3 BW verplichten grote vennootschappen al om een dergelijk plan op te stellen. Tot slot regelt artikel 3d dat grote vennootschappen, als een of meer van de doelen niet zijn bereikt, de redenen daarvoor moeten geven. In paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting is de informatie over de feitelijke stand van zaken en de zelfopgelegde streefcijfers, het plan van aanpak om de doelen te bereiken en de behaalde resultaten, nader uitgewerkt. Deze informatie, die in het bestuursverslag moet worden opgenomen, komt overeen met de informatie die moet worden gerapporteerd aan de SER op grond van de artikelen 2:166 lid 4 en 2:276 lid 4 BW. Die informatie in het bestuursverslag kan de vennootschap aldus gebruiken voor de rapportageverplichting aan de SER.
Artikel 3d lid 2 bepaalt dat de rapportageplicht in het eerste lid voor twee categorieën vennootschappen (deels) niet geldt. Het gaat allereerst om groepsmaatschappijen (onderdeel a). Als de holding voor de groepsmaatschappijen streefcijfers vaststelt, daarover plannen maakt en rapporteert, dan zijn de groepsmaatschappijen van deze verplichting uitgezonderd. Ten tweede betreft het beursvennootschappen (onderdeel b). Zij hoeven voor de raad van commissarissen of niet-uitvoerende bestuurders geen streefcijfer op te stellen en daarover dus ook niet te rapporteren. Daarvoor geldt namelijk het ingroeiquotum op grond van artikel 2:142b leden 2 en 3 BW.
Dit besluit is een tijdelijke wijzigingsregeling. De verplichting voor grote vennootschappen om te rapporteren in het bestuursverslag over de man-vrouwverhouding in de top en subtop, de streefcijfers, het plan van aanpak en de resultaten vervalt op 1 januari 2030. Op dat moment vervalt de wet en hoeven grote vennootschappen hierover niet langer te rapporteren aan de SER. Zij hoeven hierover dan ook niet meer te rapporteren in het bestuursverslag. Om die reden vervalt artikel 3d met ingang van 1 januari 2030 door een tweede, opeenvolgende, wijziging («dubbelwijziging»). Met het oog op de duidelijkheid en de rechtszekerheid wordt ook de komende wijziging, waardoor artikel 3d vervalt, in de tekst van dat besluit zelf opgenomen. Daarbij is ook aangegeven dat deze tweede wijziging ingaat op 1 januari 2030. Hiermee wordt voorkomen dat dit tijdelijke wijzigingsbesluit moet worden geraadpleegd om te kunnen vaststellen wat er wanneer gebeurt met artikel 3d van het Besluit inhoud bestuursverslag.
Onderdeel C is opgenomen zodat de met dit besluit gemaakte wijzigingen in artikel 1 van het Besluit inhoud bestuursverslag kunnen vervallen op het moment dat de wet vervalt. Dit onderdeel regelt het kunnen laten vervallen voor de wijzigingen van artikel 1 van het Besluit inhoud bestuursverslag.
Artikel II regelt het overgangsrecht voor de rapportageverplichting in het bestuursverslag. Zonder overgangsrecht heeft het nieuwe artikel 3d onmiddellijke werking. Dat zou betekenen dat grote vennootschappen al in 2022 in het bestuursverslag moeten rapporteren over boekjaar 2021. Echter, de verplichting op grond van de artikelen 2:166 lid 2 en 2:276 lid 2 BW om passende en ambitieuze doelen in de vorm van een streefcijfer vast te stellen en de rapportageverplichting op grond van de artikelen 2:166 lid 4 en 2:276 lid 4 BW bestonden in 2021 nog niet. Pas vanaf 2023, het jaar na inwerkingtreding van de wet, rapporteren grote vennootschappen aan de SER over 2022. De artikelen 2:166 lid 4 en 2:276 lid 4 BW vervallen op 1 januari 2030. Dit betekent dat grote vennootschappen voor het laatst in 2029 over 2028 rapporteren aan de SER. Omdat de rapportageverplichting in het bestuursverslag samenhangt met de rapportageverplichting aan de SER, geldt die eerste verplichting ook voor bestuursverslagen over boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2022. Dit betekent dat grote vennootschappen voor het eerst in 2023, in het bestuursverslag dat ziet op het boekjaar 2022, verslag doen over de man-vrouwverhouding in de top en subtop, de streefcijfers, het plan van aanpak en de resultaten. De rapportageplicht voor grote vennootschappen geldt voor het laatst in 2029 over boekjaar 2028.
Dit besluit, met uitzondering van onderdeel C, treedt in werking op 1 juli 2022. Op 1 januari 2022 treedt de wet in werking. De wet vervalt op 1 januari 2030. Vanaf dat moment hoeven vennootschappen niet langer te rapporteren aan de SER over de man-vrouwverhouding in de top en subtop, de streefcijfers, het plan van aanpak en de resultaten. Zij hoeven hierover dan ook niet meer te rapporteren in het bestuursverslag. Artikel 3d, dat de rapportageverplichting bevat, vervalt door inwerkingtreding van het derde lid van dat artikel op 1 januari 2030 (zie hierover nader de toelichting bij artikel I, onderdeel B, lid 3). De met dit besluit gemaakte wijzigingen in artikel 1 van het Besluit inhoud bestuursverslag vervallen door inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, op 1 januari 2030.
Deze toelichting wordt ondertekend mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Wet van 6 juni 2011 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van de regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen (Stb. 2011, 275); Wet van 10 februari 2017, houdende wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het voortzetten van het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling van de zetels van het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen (Stb. 2017, 68).
SER-advies Diversiteit in de top, tijd voor versnelling, https://www.ser.nl/nl/adviezen/diversiteit-in-de-top.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2022-182.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.