Besluit van 21 maart 2022, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 15 december 2021 tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enige andere wetten in verband met het versterken van de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 maart 2022, nr. 2022-0000063552;

Gelet op artikel VII van de Wet van 15 december 2021 tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enige andere wetten in verband met het versterken van de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen (Stb. 2022, 18);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De Wet van 15 december 2021 tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enige andere wetten in verband met het versterken van de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen (Stb. 2022, 18) treedt in werking met ingang van 1 juli 2022.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 maart 2022

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Uitgegeven de dertigste maart 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit regelt de inwerkingtreding van de Wet van 15 december 2021 tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enige andere wetten in verband met het versterken van de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen (Stb. 2022, 18). De datum van inwerkingtreding is bepaald op 1 juli 2022. Ingevolge artikel V van de wet hebben de deelnemers van een gemeenschappelijke regeling tot 1 juli 2024 de tijd om hun regeling in overeenstemming te brengen met de Wet gemeenschappelijke regelingen. Deze implementatietermijn is nodig voor de implementatie van de artikelen in de nieuwe Wgr die ruimte voor een eigen invulling geven, zoals het bepalen van de categorieën besluiten waarvoor een zienswijze gevraagd gaat worden en de uittredingsbepaling. Voor andere wijzingen, zoals het eventueel instellen van een gemeenschappelijke adviescommissie en het uitoefenen van het onderzoeksrecht is geen implementatie nodig. Deze mogelijkheden gelden dus vanaf 1 juli 2022.

Inwerkingtreding 1 juli en termijnen begrotingscyclus

Met de inwerkingtreding van de wijzigingswet worden enkele termijnen in de begrotingscyclus van gemeenschappelijke regelingen verruimd. Dit geeft de betrokken vertegenwoordigende organen (in veel gevallen de gemeenteraad) langer de tijd om een zienswijze op de ontwerpbegroting te geven en verschuift de deadline voor het aanleveren van de begroting bij de toezichthouder. Waar de zienswijze eerst vóór het zomerreces bij de gemeenschappelijke regeling binnen diende te zijn, kan deze als gevolg van de nieuwe termijnen ook ná het zomerreces worden ontvangen.

Omdat de wijzigingswet op 1 juli 2022 in werking treedt, dienen de nieuwe termijnen al bij de begrotingscyclus voor 2023 te worden gehanteerd. In de praktijk zullen echter veel gemeenschappelijke regelingen al vóór 1 juli hun ontwerpbegrotingen aan de vertegenwoordigende organen toezenden voor een zienswijze. Het is van belang dat de gemeenschappelijke regelingen hierbij reactietermijnen stellen conform de nieuwe termijnen die op 1 juli 2022 ingaan. Dit betekent concreet dat de gemeenschappelijke regelingen een reactietermijn dienen op te nemen die eindigt na het zomerreces. Uitzondering hierop vormen die procedures waarvoor de zienswijzetermijn eindigt voor 1 juli. In deze gevallen mag rekening worden gehouden met de verruiming, maar is dit niet verplicht. Hierover wordt actief met de gemeenschappelijke regelingen gecommuniceerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven