Besluit van 15 december 2020 tot wijziging van onder meer het Besluit algemene rechtspositie politie in verband met de formalisering van onder meer de afspraken uit de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Politie 2018-2020 inzake een regeling voor vervroegde uittreding, het politie-onderwijs en capaciteit, de introductie van het sociaal plannen en de WIA-compensatie

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 22 oktober 2020, nr. 3066203, directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 november 2020, No. W16.20.0391/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, directie Wetgeving en Juridische Zaken van 8 december 2020, nr. 3108573;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «het volgen van de driejarige of kortere opleiding» vervangen door «het volgen van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen driejarige of kortere opleiding».

2. In het derde lid wordt «driejarige politieopleiding» vervangen door «driejarige of kortere opleiding».

B

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid worden onder verlettering van onderdeel f tot onderdeel h twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • f. indien de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;

  • g. indien de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 6, direct voorafgaand aan de aanstelling een vrijwillige ambtenaar was;.

2. In onderdeel h (nieuw) wordt «onderdeel a tot en met e» vervangen door «onderdeel a tot en met g».

3. In het derde lid wordt «onderdelen c en f,» vervangen door «onderdelen c, g en h,».

4. In het vierde lid wordt «onderdeel f» vervangen door «onderdeel h».

C

Artikel 4a wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. indien de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;

  • d. indien de ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 6, direct voorafgaand aan de aanstelling een vrijwillige ambtenaar was en een politieopleiding als bedoeld in artikel 2c heeft voltooid.

2. In het tweede lid wordt na «het eerste lid,» ingevoegd «onderdelen a, b en d,».

3. In het derde lid wordt na «het eerste lid,» ingevoegd «onderdelen a en b,».

D

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6

De gewezen ambtenaar aan wie een uitkering is toegekend op grond van artikel 29d van het Besluit bezoldiging politie, kan enkel worden aangesteld als vrijwillige ambtenaar.

E

Aan het slot van artikel 13 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Tenzij het bevoegd gezag om reden van dienstbelang anders beslist, vindt de aanstelling van de ambtenaar, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onderdeel f, en 4a, eerste lid, onderdeel c, plaats voor ten hoogste het aantal uren dat hij in het jaar voorafgaand aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd gemiddeld per week was aangesteld, waarbij de uren waarmee de arbeidstijd per week was verminderd op grond van artikel 13a, eerste lid, bij de berekening van dat gemiddelde buiten beschouwing blijven. De ambtenaar kan verzoeken om vermindering van de arbeidsduur als bedoeld in artikel 2 van de Wet flexibel werken.

F

Artikel 13a wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «vierde lid» vervangen door «derde lid».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Dit artikel is niet van toepassing op de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

G

In hoofdstuk III wordt na artikel 13b een artikel ingevoegd:

Artikel 13c

  • 1. De korpschef kan een maximum stellen aan het aantal te werken sociaal belastende uren over een bepaalde periode.

  • 2. Sociaal belastende uren bestaan uit:

    • a. gewerkte uren als bedoeld in artikel 14 van het Besluit bezoldiging politie;

    • b. opgelegde consignatie-uren als bedoeld in artikel 18, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie;

    • c. overwerk als bedoeld in artikel 27, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie; en

    • d. gewerkte verschoven uren als bedoeld in artikel 27b, derde lid, van het Besluit bezoldiging politie.

  • 3. Als het maximum, bedoeld in het eerste lid, wordt overschreden, vindt compensatie plaats in de vorm van levensfase-uren.

  • 4. De korpschef kan nadere regels stellen omtrent het aantal levensfase-uren, bedoeld in het derde lid.

H

In artikel 18, eerste lid, wordt «vierde lid,» vervangen door «derde lid,».

I

Aan artikel 28c, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel f, en artikel 4a, eerste lid, onderdeel c.

J

Artikel 66 vervalt.

K

In artikel 70, eerste lid, wordt de zinsnede «waarvoor krachtens de Infectieziektenwet een nominatieve aangifteplicht geldt» vervangen door «waarvoor krachtens de Wet publieke gezondheid een meldingsplicht geldt».

L

In artikel 88d, eerste lid, wordt «hoofdstuk 7» vervangen door «hoofdstuk 5».

M

In artikel 90, eerste lid, wordt «artikel 4, eerste lid, onderdelen b, c, d, e en f,» vervangen door «artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met h,».

N

Artikel 94, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd;.

O

Na artikel 99n wordt een artikel ingevoegd:

Artikel 99o

1. Op 1 januari 2026 wordt artikel 4 gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid vervalt onderdeel g onder verlettering van onderdeel h tot onderdeel g.

b. In onderdeel g (nieuw) wordt «onderdeel a tot en met g» vervangen door «onderdeel a tot en met f».

c. In het derde lid wordt «onderdelen c, g en h,» vervangen door «onderdelen c en g,»

d. In het vierde lid wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel g».

2. Op 1 januari 2026 wordt artikel 4a gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid vervalt onderdeel d.

b. In het tweede lid wordt «onderdelen a, b en d,» vervangen door «onderdelen a en b,».

3. Op 1 januari 2026 wordt in artikel 90, eerste lid, «artikel 4, eerste lid, onderdelen b, c, d, e, f, g en h,» vervangen door «artikel 4, eerste lid, onderdelen b tot en met g,».

4. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2026.

P

In artikel 100 wordt onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De artikelen 28a en 28b zijn niet van toepassing op de aspirant die vanaf 1 januari 2021 begint met een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding.

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3bis a wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Dit artikel is van toepassing op aspiranten die een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding volgen.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Gedurende het tweede leerjaar ontvangen:

    • a. aspiranten die vanaf 1 januari 2021 beginnen met een opleiding op niveau 4 tijdens de eerste zes maanden het salaris behorend bij de eerste regel bij schaal 4a in bijlage II van dit besluit en tijdens de tweede zes maanden het salaris behorend bij de tweede regel bij schaal 4a in bijlage II;

    • b. de overige aspiranten een salaris dat is opgenomen in bijlage V van dit besluit.

B

In artikel 12c, zevende lid, onderdeel a, vervalt «ambtenaar».

C

In artikel 20a, tweede lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «plaatsvervangend korpschef en politiechefs» vervangen door «plaatsvervangend korpschef».

D

In artikel 25b, eerste lid, wordt «artikel 38b, zesde lid» vervangen door «artikel 38b, zevende lid».

E

Na artikel 29a wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 8A. TIJDELIJKE REGELING VERVROEGD UITTREDEN EN EENMALIGE UITKERING BIJ DOORWERKEN TOT DE AOW-GERECHTIGDE LEEFTIJD

Artikel 29b
  • 1. In dit hoofdstuk wordt onder ambtenaar verstaan: ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit algemene rechtspositie politie, die op 31 december 2020 in dienst was.

  • 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar

    • a. die op 31 december 2020 geen dienst verrichtte vanwege gebruikmaking van een levensloopregeling met aansluitend een ontslag, of op grond van een met het bevoegd gezag getroffen regeling met aansluitend een ontslag;

    • b. die op 31 december 2020 een aanstelling in tijdelijke dienst had op grond van artikel 4 of artikel 4a, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit algemene rechtspositie politie; of

    • c. aan wie na 31 december 2020 ontslag wordt verleend anders dan op grond van artikel 87, 88d of 94, eerste lid, onderdeel h, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

Artikel 29c
  • 1. Dit artikel is niet van toepassing op de ambtenaar en de gewezen ambtenaar bij wie door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op grond van:

    • a. artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer is vastgesteld;

    • b. artikel 4 dan wel artikel 5 van de WIA, is vastgesteld dat hij slechts in staat is met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de WIA, per uur.

  • 2. Een ambtenaar heeft aanspraak op de uitkering, bedoeld in artikel 29d, indien hij uiterlijk op 31 december 2025 voldoet aan de voorwaarden genoemd in het derde lid en hij

    • a. op 1 januari 2021 ten minste de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, of

    • b. de leeftijd van 65 jaar bereikt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025, vanaf het moment dat hij die leeftijd bereikt.

  • 3. De ambtenaar, bedoeld in het tweede lid, is ten minste 35 jaren in politiedienst werkzaam waarvan in totaal ten minste 25 jaren:

    • a. aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak, of

    • b. aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie in een functie in het domein uitvoering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling vaststelling LFNP, met uitzondering van de functie Chef Vlieger.

  • 4. Bij de berekening van de 25 jaren, bedoeld in het derde lid, blijft het eerste jaar dat de ambtenaar was aangesteld als aspirant buiten beschouwing.

  • 5. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, wordt onder functie mede verstaan een functie waarvan het aannemelijk is dat het een voorloper is van een in dat onderdeel bedoelde functie.

  • 6. Als diensttijd in politiedienst doorgebracht worden mede aangemerkt die jaren waarin de ambtenaar aantoonbaar:

    • a. was aangesteld als algemeen of buitengewoon opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee;

    • b. was aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar van de Douane;

    • c. was aangesteld als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst-ECD of de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst;

    • d. als algemeen of buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst was van het Korps Spoorwegpolitie van de Nederlandse Spoorwegen voor zover het principeakkoord van 14 oktober 1999, gesloten tussen de vakorganisaties, FNV-bondgenoten, FSV, CNV-Bedrijvenbond, VHS en het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Nederlandse Spoorwegen, op de ambtenaar van toepassing was en deze een AFUP- garantieregeling toegekend heeft gekregen voor de jaren dat hij bij de spoorwegpolitie heeft gewerkt;

    • e. was aangesteld als onbezoldigd algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van het Korps Rijkspolitie, werkzaam voor een krachtens de Wet op de weerkorpsen toegestane particuliere beveiligingsorganisaties van de luchthaven Schiphol in de periode van 15 februari 1974 tot en met 31 december 1992;

    • f. was aangesteld als ambtenaar van politie in dienst bij de politie in Suriname tot en met 24 november 1975; of

    • g. anderszins een schriftelijk besluit kan overleggen waaruit volgt dat de tijd die deze ambtenaar in een bepaalde functie was aangesteld door het bevoegd gezag voor inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is aangemerkt als politiedienstjaar.

Artikel 29d
  • 1. De uitkering bedraagt voor de ambtenaar die ten minste in een volledige betrekking werkzaam is het in artikel 32ba, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 genoemde bedrag per maand.

  • 2. Bij een deelbetrekking wordt de uitkering vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.

  • 3. Indien sprake is van samenloop van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een WIA-uitkering en een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid en de laatste uitkering hoger is dan de bezoldiging direct voorafgaand aan het ontslag, bedoeld in het achtste lid, wordt de uitkering, bedoeld in het eerste of tweede lid, verminderd met het bedrag dat die uitkering de bezoldiging overstijgt.

  • 4. De betrekkingsomvang wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde van de betrekkingen van de ambtenaar in de periode van tien jaar direct voorafgaand aan de ingangsdatum van de uitkering, waarbij de voor hem vastgestelde betrekkingsomvang per week op 31 december van elk van de betrokken jaren geldt als de betrekkingsomvang van dat jaar. Indien in enig jaar in genoemde periode voor de ambtenaar geen betrekkingsomvang kan worden vastgesteld, blijft dat jaar voor de berekening van het gemiddelde buiten beschouwing.

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt voor de ambtenaar die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van:

    • a. artikel 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor ten minste 15%, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt wordt geacht, of

    • b. artikel 5 van de WIA voor 35 tot 80% arbeidsongeschikt wordt geacht,

    de betrekkingsomvang vastgesteld aan de hand van het aantal uren dat de ambtenaar is aangesteld direct voorafgaand aan zijn ontslag, bedoeld in het achtste lid, tenzij met dit aantal uren de voor de ambtenaar vastgestelde restverdiencapaciteit niet volledig wordt benut. In dat geval geldt een betrekkingsomvang die overeenkomt met die restverdiencapaciteit.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in artikel 29c, vierde lid, kan de ambtenaar bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van dat artikel, de uitkering voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar laten ingaan, doch niet eerder dan maximaal drie jaar voorafgaand aan de AOW-gerechtigde leeftijd. In dat geval wordt de uitkering berekend aan de hand van de volgende formule:

    A x (B/C) = D

    Hierbij staat:

    • A voor de op grond van het eerste, tweede of derde lid voor de ambtenaar berekende uitkering;

    • B voor het aantal maanden gelegen tussen de datum waarop de ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt en de AOW-gerechtigde leeftijd;

    • C voor het op hele maanden naar boven afgeronde aantal maanden gelegen tussen de ingangsdatum van de uitkering en de AOW-gerechtigde leeftijd;

    • D de uitkering per maand.

  • 7. De aanspraak op uitkering geldt alleen indien de uitkeringsduur ten minste een maand bedraagt.

  • 8. De uitkering gaat in op de dag waarop de ambtenaar ontslag is verleend op grond van artikel 87 dan wel 88d van het Besluit algemene rechtspositie politie.

  • 9. De uitkering wordt aangepast overeenkomstig wijzigingen van het in artikel 32ba, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 genoemde bedrag.

  • 10. De uitkering eindigt met ingang van de dag:

    • a. waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt;

    • b. volgende op de dag waarop de ambtenaar overlijdt.

Artikel 29e
  • 1. De ambtenaar die op 31 december 2025 ten minste de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en die doorwerkt tot aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, ontvangt een eenmalige uitkering.

  • 2. Bij ten minste een volledige betrekking bedraagt de eenmalige uitkering € 6.000.

  • 3. Bij een deelbetrekking bedraagt de eenmalige uitkering een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.

  • 4. De betrekkingsomvang wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde van de betrekkingen van de ambtenaar in de periode van tien jaar direct voorafgaand aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, waarbij de voor hem vastgestelde betrekkingsomvang per week op 31 december van elk van de betrokken jaren geldt als de betrekkingsomvang van dat jaar. Indien in enig jaar in genoemde periode voor de ambtenaar geen betrekkingsomvang kan worden vastgesteld, blijft dat jaar voor de berekening van het gemiddelde buiten beschouwing.

  • 5. In afwijking van het vierde lid, wordt voor de ambtenaar die een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een WIA-uitkering ontvangt de betrekkingsomvang vastgesteld aan de hand van het aantal uren dat de ambtenaar is aangesteld bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, tenzij met dit aantal uren de voor de ambtenaar vastgestelde restverdiencapaciteit niet volledig wordt benut. In dat geval geldt een betrekkingsomvang die overeenkomt met die restverdiencapaciteit.

F

Artikel 38 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tiende lid komt te luiden:

  • 10. De ambtenaar waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35% en die als gevolg van de arbeidsongeschiktheid inkomensverlies heeft, maakt aanspraak op een compensatie van dit inkomensverlies. Onder inkomensverlies wordt verstaan het verschil tussen de oorspronkelijke bezoldiging van de ambtenaar, waarbij ten aanzien van de toelagen bedoeld in de artikelen 14 en 18 wordt uitgegaan van hetgeen gemiddeld genoten is in de 13 perioden van vier weken voor de eerste ziektedag, en de bezoldiging nadat de arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%, waarbij een verhoging van het salaris als bedoeld in artikel 9 of artikel 9a buiten beschouwing wordt gelaten.

2. Er wordt een lid toegevoegd:

  • 15. Het bedrag van de oorspronkelijke bezoldiging, bedoeld in het tiende lid, wordt gewijzigd overeenkomstig algemene salarismaatregelen in de sector Politie.

G

Artikel 38b wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Onder de uitkering, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt verstaan de som van de WIA-uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen.

2. Het vijfde lid (nieuw), onderdeel d, komt te luiden:

  • d. gedurende de looptijd van de vervolguitkering, waarbij de verdiencapaciteit voor minder dan voor 50% wordt benut, gedurende maximaal tien jaar een aanvulling op het nieuwe inkomen tot 75% van het oude inkomen maal het arbeidsongeschiktheidspercentage.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door «vijfde lid».

4. Onder vernummering van het achtste en negende lid (nieuw) tot negende en tiende lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Bij samenloop tussen de aanvullende uitkering, bedoeld in het zevende lid, met een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie wordt de aanvullende uitkering verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet of het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie.

5. Het tiende lid (nieuw) komt te luiden:

  • 10. Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging dan wel het bedrag van het oude inkomen, bedoeld in het tweede en derde lid, onderscheidenlijk het vijfde lid, wordt gewijzigd overeenkomstig algemene salarismaatregelen in de sector Politie.

H

Artikel 39 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. De gewezen ambtenaar waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35% en die als gevolg van de arbeidsongeschiktheid inkomensverlies heeft, maakt aanspraak op een compensatie van dit inkomensverlies. Onder inkomensverlies wordt verstaan het verschil tussen de laatstgenoten bezoldiging, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering van de ambtenaar op het moment van vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% en de nieuwe structurele bruto inkomsten uit arbeid, waarbij een periodieke verhoging van het inkomen buiten beschouwing wordt gelaten.

2. In het zesde lid wordt «met het bedrag van de uitkering krachtens de Werkloosheidwet» vervangen door «met het bedrag van de uitkering krachtens de Werkloosheidwet of het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie».

3. Artikel 39, zevende lid, komt te luiden:

  • 7. De gewezen ambtenaar die een uitkering ontvangt op grond van artikel 29d of aan wie eervol ontslag is verleend op grond van artikel 88d van het Besluit algemene rechtspositie politie met het oog op pensioen als bedoeld in hoofdstuk 5 van het Pensioenreglement, voor zover dat is ingegaan voor de AOW-gerechtigde leeftijd, heeft tot uiterlijk de AOW-gerechtigde leeftijd slechts aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging voor zover deze tezamen met de uitkering en zijn pensioen op grond van hoofdstuk 5 van het Pensioenreglement de laatstelijk genoten bezoldiging niet overschrijdt.

4. In het negende lid wordt «het eerste lid, onderdelen b en c» vervangen door «het eerste lid, onderdelen b en c, en het tweede lid, onderdeel b».

5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 10. Voor de gewezen ambtenaar die een uitkering ontvangt als bedoeld in artikel 29d of een pensioen ontvangt als bedoeld in hoofdstuk 5 van het Pensioenreglement, voor zover dat is ingegaan voor de AOW-gerechtigde leeftijd, wordt tevens onder nieuwe structurele inkomsten uit arbeid als bedoeld in het vijfde lid verstaan de bezoldiging nadat de arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%, bedoeld in artikel 38, tiende lid, die direct voorafgaand aan het ontslag in aanmerking werd genomen bij de berekening van de in dat artikellid bedoelde inkomensverlies.

I

Artikel 39b wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Onder de uitkering, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt verstaan de som van de WIA-uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen.

2. Het vijfde lid (nieuw), onderdeel d, komt te luiden:

  • d. gedurende de looptijd van de vervolguitkering, waarbij de verdiencapaciteit voor minder dan voor 50% wordt benut, voor maximaal tien jaar, een aanvulling op het nieuwe inkomen tot 75% van het oude inkomen maal het arbeidsongeschiktheidspercentage.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door «vijfde lid».

4. Onder vernummering van het achtste en negende lid (nieuw) tot negende en tiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Bij samenloop tussen de aanvullende uitkering, bedoeld in het zevende lid, met een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie wordt de aanvullende uitkering verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet of het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie.

5. Het tiende lid (nieuw) komt te luiden:

  • 10. Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging dan wel het bedrag van het oude inkomen, bedoeld in het tweede en derde lid, onderscheidenlijk het vijfde lid, wordt gewijzigd overeenkomstig algemene salarismaatregelen in de sector Politie.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. Voor de gewezen ambtenaar die een uitkering ontvangt als bedoeld in artikel 29d of een pensioen ontvangt als bedoeld in hoofdstuk 5 van het Pensioenreglement, voor zover dat is ingegaan voor de AOW-gerechtigde leeftijd, wordt tevens onder nieuwe structurele inkomsten uit arbeid als bedoeld in het zesde lid verstaan de som van de bezoldiging, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering die direct voorafgaand aan het ontslag in aanmerking werd genomen voor de berekening van de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 38b, vierde lid. In het geval de uitkering, bedoeld in artikel 29d, hoger is dan die som, wordt voor de berekening van de aanvullende uitkering, bedoeld in het vijfde lid, uitgegaan van de uitkering.

J

Aan artikel 49a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Voor de ambtenaar die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en die op grond van artikel 38, tiende lid, zoals dit artikel luidde op 28 december 2005, een aanvullende uitkering ontvangt, wijzigt de hoogte van die uitkering niet indien de ambtenaar een uitkering gaat ontvangen als bedoeld in artikel 29d of een pensioen gaat ontvangen als bedoeld in hoofdstuk 5 van het Pensioenreglement, voor zover dat is ingegaan voor de AOW-gerechtigde leeftijd.

K

In artikel 50, eerste lid, wordt «27 tot en met 30» vervangen door «27 tot en met 29, 30».

L

In het opschrift van bijlage V wordt «artikel 3bis a, vierde lid» vervangen door «artikel 3bis a, vierde lid, onderdeel b».

ARTIKEL III

Het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 22, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Voor de berekening van de tegemoetkoming geldt voor de verschillende gebieden waar wordt gereisd dezelfde tarieflijst die geldt voor rijksambtenaren op grond van de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst met betrekking tot de verblijfkosten buitenlandse dienstreizen.

B

In artikel 38 vervalt de aanduiding «1» voor het eerste lid en vervalt het tweede lid.

C

Bijlage I vervalt.

ARTIKEL IV

  • 1. Dit besluit, met uitzondering van artikel I, onderdelen A, B, C, D, E, F, onder 2, I, L, M en P, en artikel II, onderdelen A, E, H, onder 3, en L, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. De artikelen I, onderdelen A, B, C, D, E, F, onder 2, I, L, M en P, en II, onderdelen A, E, H, onder 3, en L, treden in werking met ingang van 1 januari 2021.

  • 3. Artikel I, onderdeel I, werkt terug tot en met 5 september 2020.

  • 4. Artikel II, onderdeel F, onder 1, werkt terug tot en met 1 januari 2019.

  • 5. Artikel III werkt terug tot en met 1 januari 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 december 2020

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de tweeëntwintigste december 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit strekt tot formalisering van vier resterende afspraken uit het akkoord over de arbeidsvoorwaarden in de sector politie voor de periode 2018–2020 (het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Politie 2018–2020, hierna: het akkoord)1. Dit besluit sluit daarmee aan op het Besluit tot wijziging van het Besluit bezoldiging politie en enkele andere rechtspositionele besluiten ter formulering en uitvoering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Politie 2018-2020 inzake onder meer afspraken betreffende het inkomen, de capaciteit en inzetbaarheid, de kwaliteit, loonbaan en onderwijs en de duurzake inzetbaarheid van ambtenaren, werkzaam in de sector Politie (Stb. 2019, 495).

De vier resterende afspraken betreffen:

  • een regeling voor vervroegde uittreding (afspraak 6i uit het akkoord),

  • afspraken over het politie-onderwijs en capaciteit (afspraak 5a uit het akkoord),

  • de introductie van het sociaal plannen (afspraak 4c van het akkoord), en

  • de afspraak inzake de WIA-compensatie (afspraak 7a van het akkoord).

Over de eerste twee afspraken is door de Minister van Justitie en Veiligheid, de korpschef en de politievakorganisaties Nederlandse Politiebond (NPB), ACP, Algemene Nederlandse Politievereniging en Equipe (hierna: partijen) nader overleg gevoerd. Dat heeft geleid tot de Afspraken vervroegde uittreding, capaciteit en onderwijs neergelegd in het door partijen ondertekende akkoord sector Politie van 26 mei 2020. Deze afspraken leiden tot aanpassingen in het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) en het Besluit bezoldiging politie (hierna: Bbp).

Vervroegde uittreding

In juni 2019 hebben het kabinet en de sociale partners in de Stichting van de Arbeid een principeakkoord bereikt over onder andere de vernieuwing van het pensioenstelsel en een minder snelle stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd (hierna: pensioenakkoord). Op grond van het pensioenakkoord krijgen werknemers en werkgevers de mogelijkheid om op sectoraal niveau afspraken te maken voor specifieke groepen werknemers om vervroegd te kunnen uittreden. Het gaat dan om werknemers die niet hebben kunnen anticiperen op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd en niet gezond tot die leeftijd kunnen blijven werken bijvoorbeeld vanwege de zwaarte van hun beroep. Concreet voorziet het pensioenakkoord erin dat voor de periode 2021-2025 een regeling kan worden afgesproken waarbij werknemers de mogelijkheid krijgen om maximaal drie jaar voor hun AOW-gerechtigde leeftijd te stoppen met werken. Gedurende voornoemde periode wordt een regeling voor vervroegde uittreding (hierna: RVU) niet getroffen door de in artikel 32ba, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wlb 1964) opgenomen eindheffing van 52% (hierna: RVU-heffing), mits de in een regeling afgesproken bedragen niet uitgaan boven het bedrag dat (per 1 januari 2021) in artikel 32ba, zevende lid, van die wet wordt opgenomen. Het niveau van dit bedrag wordt jaarlijks vastgesteld. Het kabinet en sociale partners zetten daarnaast in het pensioenakkoord structureel onverminderd in op bevordering van de duurzame inzetbaarheid van werknemers, onder andere door de bestaande fiscale facilitering van verlofspaarregelingen te verruimen.

Sinds de zomer van 2019 hebben partijen met elkaar gesproken over de betekenis van het pensioenakkoord voor de sector politie. Partijen zijn het erover eens dat uitvoerend politiewerk een zwaar beroep is waaraan risico’s zijn verbonden. Het bevorderen van duurzame inzetbaarheid en veilig en gezond werken is dan ook van groot belang. Partijen hebben hierover in de laatste twee arbeidsvoorwaardenakkoorden afspraken gemaakt. De mogelijkheid die het pensioenakkoord biedt voor een tijdelijke RVU en de (eveneens per 1 januari 2021 in te voeren) verruiming van de mogelijkheid tot fiscaal gefaciliteerd verlofsparen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel r, van de Wlb 1964 tot 100 weken, die voorafgaand aan de AOW kunnen worden opgenomen, zien partijen als aanvulling op het beleid voor veilig en gezond werken en duurzame inzetbaarheid bij de sector politie.

Contouren nieuwe basispolitieonderwijs en afspraken capaciteit

Daarnaast hebben partijen gesproken over de contouren voor het nieuwe basispolitieonderwijs niveau 4, dat van vier jaar wordt teruggebracht naar twee jaar. Er speelt een vervangingsvraagstuk aangezien de komende jaren ruim 17.000 politiemensen de organisatie verlaten, terwijl nu al sprake is van forse druk op de capaciteit gezien het werkaanbod. De verwachting is dat veel oudere politiemedewerkers van de RVU gebruik zullen maken. De nieuwe opleiding bestaat uit een schoolperiode (met de nadruk op theoretische vorming) van één jaar en een praktijkperiode van één jaar. Hoewel tijdens deze tweejarige opleiding het leren centraal staat, wordt de student in de praktijkperiode onder begeleiding ingezet in het reguliere politiewerk. De student levert daarmee in het tweede jaar een bijdrage aan de capaciteit van de organisatie. Om die reden hebben partijen afgesproken om het salaris voor aspiranten in het tweede jaar van de nieuwe basispolitieopleiding niveau 4 te verhogen.

Andere aanvullende afspraken ten behoeve van capaciteit betreffen de eenmalige uitkering voor de ambtenaar die doorwerkt tot de AOW-gerechtigde leeftijd, het tijdelijk aanstellen van vrijwilligers voor de uitvoering van de politietaak en het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd.

Sociaal plannen

Partijen constateren in het akkoord dat het bewaken van de juiste balans tussen privé en werk en het voorkomen van overbelasting belangrijk is voor een verantwoorde uitvoering van de taken van de politieorganisatie en het behoud van inzetbaarheid van de medewerkers op de langere termijn. Partijen hebben behoefte aan een instrument dat enerzijds flexibiliteit biedt en anderzijds overbelasting van werknemers voorkomt. Dit lijkt vooral aan de orde bij stapeling van diverse belastende elementen.

WIA compensatie

In het akkoord zijn afspraken gemaakt over de toepassing van het bepalen van de hoogte van de inkomenscompensatie bij minder dan 35 procent arbeidsongeschiktheid en het indexeren aan de hand van de salarisontwikkeling in de sector Politie.

Met het onderhavige besluit worden de in het akkoord en het akkoord sector Politie van 26 mei 2020 opgenomen afspraken in de politierechtspositie verwerkt. In de artikelsgewijze toelichting wordt nader ingegaan op de inhoud van de bovenstaande afspraken alsmede de verwerking ervan in regelgeving.

Daarnaast zijn in dit besluit wijzigingen aangebracht die verband houden met afspraken over aanvullingen bij arbeidsongeschiktheid en indexeringen, die in een eerder aanpassingsbesluit (Stb. 2015, 318) niet volledig waren verwerkt, en zijn afspraken over het afschaffen van het woonplaatsvereiste voor politiechefs en de indexering van de tegemoetkoming voor verblijfkosten van politieambtenaren bij het maken van een buitenlandse dienstreis verwerkt. Tevens zijn enkele technische wijzigingen aangebracht.

Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het behelst alleen aanpassingen van de regeling van de rechtspositie van binnen de politieorganisatie werkzame of werkzaam geweest zijnde functionarissen.

Met de politievakorganisaties is overeenstemming bereikt over dit besluit.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

De nieuwe basispolitieopleiding niveau 4 krijgt een doorlooptijd van twee jaar. De opleiding bestaat uit een schoolperiode (met de nadruk op theoretische vorming) van één jaar en een praktijkperiode van één jaar. Tijdens de 2-jarige opleiding staat het leren centraal. De wijziging van het derde lid betekent dat de aspirant na het voltooien van de nieuwe 2-jarige opleiding in vaste dienst wordt aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.

Artikel I, onderdelen B, C, M en O

In het akkoord zijn ter bevordering van de capaciteit afspraken gemaakt over het tijdelijk aanstellen van politievrijwilligers als beroepskrachten en het doorwerken van medewerkers na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Voor die afspraken zijn nu grondslagen opgenomen voor een aanstelling in tijdelijke dienst voor zowel de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie (hierna: ATH-ambtenaar) als de ambtenaar aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (hierna: executieve ambtenaar). Eveneens is afgesproken dat over de nieuwe tijdelijke aanstellingen geen advies gevraagd hoeft te worden aan de commissie bedoeld in artikel 4, vierde lid. De mogelijkheid om vrijwilligers tijdelijk aan te stellen als beroepskracht vervalt per 1 januari 2026. Tijdelijke aanstellingen die voor 1 januari 2026 zijn gestart, kunnen wel na die datum doorlopen. De totale duur van de tijdelijke aanstelling bedraagt maximaal 36 maanden. De wijzigingen die om die reden met ingang van 1 januari 2026 tot stand komen in de artikelen 4, 4a en 90, zijn omwille van de kenbaarheid daarvan in een artikel ondergebracht in het hoofdstuk waarin de overgangs- en slotbepalingen geregeld zijn. Op die manier kan er rekening mee worden gehouden bij eventuele toekomstige wijzigingen in die artikelen vóór de datum van 1 januari 2026.

Artikel I, onderdeel D

In het akkoord is afgesproken dat de keuze van de ambtenaar voor ontslag met gebruikmaking van de tijdelijke regeling vervroegd uittreden (hierna: RVU) onherroepelijk is. Er bestaat geen mogelijkheid terug te keren bij de politieorganisatie anders dan als vrijwilliger. Deze afspraak is verwerkt in dit artikel.

Artikel I, onderdelen E, F en I

Deze onderdelen betreffen een verdere implementatie van de afspraak inzake doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. De ambtenaar krijgt bij doorwerken een tijdelijke aanstelling voor maximaal het aantal uren dat hij gemiddeld per week was aangesteld in het jaar voorafgaand aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Uren die de ambtenaar minder werkte op grond van de regeling partieel uittreden (hierna: RPU) blijven bij het vaststellen van dat gemiddelde buiten beschouwing. De RPU draagt er in het kader van duurzame inzetbaarheid aan bij dat de ambtenaar gezond de AOW-gerechtigde leeftijd kan bereiken door minder uren te gaan werken onder gedeeltelijke inlevering van salaris. De ambtenaar met een volledige betrekking die onder gebruikmaking van het maximale percentage RPU 24 uur per week werkt, kan bij doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd op grond van artikel 13, zesde lid, dus maximaal een aanstelling voor 24 uur per week krijgen. Daardoor wijzigt de arbeidsbelasting qua uren niet. Na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd kan niet langer gebruik worden gemaakt van de RPU. Dit bepaalt het tiende lid van artikel 13a. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar wel vragen om meer uren te werken als het uit het oogpunt van dienstbelang gewenst is dat de arbeidsduur (tijdelijk) wordt uitgebreid. Artikel 1a van de Wet flexibel werken bepaalt dat de wet niet van toepassing is op de ambtenaar die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Wel is het mogelijk voor de ambtenaar om op grond van artikel 13, zesde lid, van het Barp vermindering van de arbeidsduur aan te vragen.

Artikel I, onderdeel G

Om overbelasting van werknemers door stapeling van diverse belastende elementen zoals overwerk, werken in de nacht en consignatie te voorkomen, kan een maximum worden gesteld aan dergelijke «sociaal belastende uren» over een bepaalde periode. Dit stimuleert leidinggevenden te sturen op een evenwichtige verdeling van het werk (het zogenaamde «sociaal plannen». Bij overschrijding van het maximum vindt compensatie plaats in de vorm van levensfase-uren.

Artikel I, onderdelen H, K, L en N

Deze wijzigingen zijn technisch van aard.

Artikel I, onderdeel J

De in artikel 66 van het Barp opgenomen verplichting voor een politiechef van een regionale eenheid om woonachtig te zijn in het werkgebied van de betreffende regionale eenheid vervalt omdat het op voorhand stellen van een woonplaatsvereiste niet strookt met de wens om de mobiliteit binnen de politietop te bevorderen. Dat betekent niet dat de woonplaats in geen geval meer van belang wordt geacht: bij de in de Politiewet 2012 beschreven procedure omtrent de benoeming van een politiechef kan de woonplaats van een beoogd kandidaat nog steeds door het lokaal gezag worden betrokken.

Artikel II, onderdelen A en L

Hoewel tijdens de nieuwe tweejarige basispolitieopleiding op niveau 4 het leren centraal staat, wordt de student in het praktijkdeel onder begeleiding ingezet in het reguliere politiewerk. De student levert daarmee in het tweede jaar een bijdrage aan de capaciteit van de organisatie. Om die reden is afgesproken het salaris voor aspiranten in het tweede jaar van voornoemde opleiding te verhogen. Hierbij is aangesloten bij de salaristabellen voor aspiranten met werkervaring zoals vermeld in bijlage II van het Besluit bezoldiging politie (hierna: Bbp). Voor de aspiranten die vanaf 1 januari 2021 een opleiding op niveau 4 volgen geldt in het tweede jaar het salaris vermeld in de eerste twee regels van schaal 4a (bedrag voor de eerste zes maanden en bedrag voor de zesde tot en met de twaalfde maand).

Artikel II, onderdeel B

Per abuis is in artikel 12c, zevende lid, onder a, het woord «ambtenaar» te veel gebruikt. Met dit onderdeel wordt deze redactionele fout hersteld.

Artikel II, onderdeel C

Per abuis is in artikel 20a, tweede lid, onder b, tweemaal het woord «politiechefs» opgenomen. Met dit onderdeel wordt deze redactionele fout hersteld.

Artikel II, onderdeel E

De doelgroep en de aanspraak op de RVU en de doorwerkbonus zijn opgenomen in hoofdstuk 8a.

In het akkoord sector Politie van 26 mei 2020 is afgesproken dat, om onder de doelgroep te vallen, de ambtenaar op 1 januari 2021 in actieve dienst moet zijn geweest. In afwijking daarvan is in artikel 29b die datum bepaald op 31 december 2020. Bij de uitwerking van de afspraken in regelgeving hebben partijen hiervoor gekozen, omdat bij een peildatum van 1 januari 2021 een aanspraak op RVU eerst kan starten per 2 januari 2021. Het leek partijen logischer dat bij degenen die direct aanspraak maken op RVU de uitkering per 1 januari 2021 ingaat. Bovendien gaat het ABP Keuzepensioen per de eerste van een kalendermaand in, zodat beide nu tegelijk kunnen ingaan. Er is afgezien van het opnemen van een definitie van «actieve dienst», welk begrip in het akkoord sector Politie van 26 mei 2020 staat opgenomen. In plaats daarvan is ervoor gekozen te bepalen op welke ambtenaren het hoofdstuk 8a wel en niet ziet. In het akkoord sector Politie van 26 mei 2020 is afgesproken dat ambtenaren die levensloopverlof genieten waarvan bij de aanvang de ontslagdatum al vast stond (eindeloopbaanverlof) geen gebruik kunnen maken van de RVU. Degenen bij wie dit verlof nog niet was ingegaan, konden dit intrekken. Daarnaast vallen ambtenaren met een tijdelijke aanstelling op grond van artikel 4 of 4a, eerste lid, onderdeel b, van het Barp niet onder hoofdstuk 8a evenals ambtenaren die op een ander artikel worden ontslagen dan artikel 87, 88d of 94, eerste lid, onderdeel h, van het Barp

In dit onderdeel van de toelichting wordt verder met ambtenaar bedoeld: de ambtenaar die onder hoofdstuk 8a valt.

Artikel 29c beschrijft de voorwaarden om voor de RVU in aanmerking te komen. In eerste instantie wordt van aanspraak uitgezonderd de ambtenaar die door het UWV op grond van de WAO of WIA 80% of meer arbeidsongeschikt wordt geacht. Deze ambtenaar kan wel in aanmerking komen voor de eenmalige uitkering voor de uren die hij doorwerkt tot de AOW-leeftijd, wat is geregeld in artikel 29e van het Bbp. Vervolgens worden voor de doelgroep die wel in aanmerking komt voor de RVU in het tweede en derde lid voorwaarden opgenomen. Ten eerste moet de ambtenaar bij inwerkingtreding van de regelgeving ten minste de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt of deze leeftijd bereiken in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025. Voor de laatste categorie ambtenaren ontstaat de aanspraak bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd, tenzij de ambtenaar gebruik maakt van in artikel 29d, vierde lid, opgenomen mogelijkheid de uitkering eerder dan de 65-jarige leeftijd in te laten gaan. Daarnaast moet de ambtenaar bij het ontslag om van de regeling gebruik te kunnen maken ten minste 35 politiedienstjaren hebben waarvan weer ten minste 25 jaren tellen als zogenaamde zware jaren. Met de termijn van 25 jaren wordt aangesloten bij de maximale termijn voor toekenning van de Toelage bezwarende functies. Zie artikel 12c, derde lid, van het Bbp.

Uiterlijk op 31 december 2025 moet de ambtenaar aan de in het derde lid gestelde voorwaarden voldoen, omdat de uitkering uiterlijk op die datum moet zijn toegekend. Dit is een eis die uit de fiscale regelgeving voortvloeit om de uitkering ook na 2025 tot aan het drempelbedrag vrijgesteld te laten zijn van RVU-heffing.

In artikel 29c, derde tot en met vijfde lid, is bepaald hoe de zware jaren worden vastgesteld. De jaren die de ambtenaar is (of was) aangesteld als executieve ambtenaar tellen als zware jaren. Met uitzondering van het eerste jaar tellen de jaren dat de ambtenaar aspirant was als zware jaren. Dit overeenkomstig artikel 12c, eerste lid, onderdeel a.

Voor de ATH-ambtenaar bleek dat niet enkel kon worden verwezen naar jaren die de ambtenaar werkzaam was in een zogenoemde slijtende ATH-functie (een functie als bedoeld in artikel 10, derde lid, Barp). Hierdoor zou een verschil in behandeling tussen ambtenaren kunnen ontstaan omdat gelijkwaardige functies in de voormalig regiokorpsen of het korps landelijke politiediensten een verschillende status konden hebben. Daarnaast zijn in het kader van de reorganisatie Politiewet 2012 per 1 juli 2016 veel ambtenaren met behoud van de ATH-aanstelling geplaatst op een functie ter uitvoering van de politietaak (hierna: executieve functie). Die ambtenaren voldoen strikt formeel niet aan de voorwaarde dat zij werkzaam zijn in een slijtende ATH-functie. Om die reden is ervoor gekozen de executieve en ATH-slijtende functies in het domein Uitvoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (hierna: LFNP) als uitgangspunt te nemen. De jaren die de ATH-ambtenaar werkzaam is – of is geweest – in een van die functies, of een functie waarvan aannemelijk is dat die een voorloper van een van die functies is, tellen mee als zware jaren. Het is daarbij niet van belang welke status de functie in een voormalig regiokorps of het korps landelijke politiediensten had. Dit laatste betreft een uitvoeringstechnische keuze.

In artikel 29c, zesde lid, is opgenomen welke jaren mede als politiedienstjaren kwalificeren. Dit is overeenkomstig artikel 8a van de Regeling landelijk sociaal statuut politie.

In artikel 29d is de hoogte en duur van de uitkering opgenomen. De maandelijkse uitkering kan niet hoger zijn dan het in artikel 32ba, zevende lid, van de Wlb 1964 opgenomen bedrag. Dit geldt ook als de uitkering ingaat na het bereiken van 65-jarige leeftijd. In geval van samenloop met een WIA-uitkering of een uitkering op grond van de WAO mag de uitkering niet hoger zijn dan de bezoldiging die werd genoten voorafgaand aan het ontslag vanwege de RVU-uitkering. Het maximale bedrag is van toepassing vanaf een betrekkingsomvang van gemiddeld 36 uur per week (een volledige betrekking als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van het Bbp). Voor het vaststellen van de hoogte van de uitkering wordt uitgegaan van de gemiddelde betrekkingsomvang van de ambtenaar in de periode van 10 jaar direct voorafgaand aan de ingangsdatum van de uitkering. Hierbij geldt de betrekkingsomvang per week op 31 december van elk van de betrokken jaren als de betrekkingsomvang van dat jaar. Partijen hebben door deze afspraak recht willen doen aan het arbeidsverleden van de betrokken ambtenaar. Indien een ambtenaar in de periode tijdelijk uit dienst is geweest, bijvoorbeeld voor de duur van 1 jaar, waardoor op 31 december van dat jaar geen betrekkingsomvang kan worden vastgesteld, blijft dit voor de berekening van het gemiddelde buiten beschouwing. In dit voorbeeld wordt de gemiddelde betrekkingsomvang berekend op basis van de overige 9 jaren.

Voor ambtenaren die tussen de 15 en 80% arbeidsongeschikt worden geacht door het UWV en om die reden minder uren werken, maar daarnaast ook een WIA-uitkering of een uitkering op grond van de WAO genieten, is het uitgaan van een gemiddelde betrekkingsomvang minder passend. De uitkering van het UWV wordt immers bepaald aan de hand van de betrekkingsomvang op één moment (het moment direct voorafgaand aan de uitkering) en wijzigt daarna niet meer. Om ongewenste samenloop te voorkomen wordt voor deze groep ambtenaren uitgegaan van het aantal uren dat zij zijn aangesteld direct voorafgaand aan het ontslag vanwege de RVU-uitkering of, indien de ambtenaar met gegevens van het UWV kan aantonen dat de restverdiencapaciteit met die uren niet volledig wordt benut, het aantal uren dat overeenkomt met de restverdiencapaciteit die zij hebben. Dus in het geval een ambtenaar voor 20 uur per week is herplaatst waar het UWV heeft aangegeven dat die ambtenaar voor 24 uur in passend werk kan werken, wordt uitgegaan van 24 uur.

De ambtenaar kan ervoor kiezen de uitkering eerder dan de 65-jarige leeftijd te laten ingaan. Dit kan tot maximaal drie jaar voorafgaand aan de voor de ambtenaar geldende AOW-leeftijd, mits de ambtenaar op de datum dat de uitkering eerder in gaat voldoet aan de in artikel 29c gestelde voorwaarden. De totale aanspraak van de ambtenaar over die periode bedraagt echter niet meer dan het aantal maanden gelegen tussen de 65-jarige leeftijd en de voor de ambtenaar geldende AOW-leeftijd (met een maximum van 24 maanden) maal het in artikel 32ba, zevende lid, van de Wlb 1964 opgenomen bedrag. Gaat de RVU eerder dan de 65-jarige leeftijd in, dan wordt het aan de ambtenaar uit te keren bedrag lager vastgesteld. Hiervoor wordt de in het zesde lid opgenomen formule gebruikt.

De ambtenaar die aanspraak op RVU maakt wordt ontslag verleend op grond van artikel 87 of 88d van het Barp. Indien het bedrag genoemd in artikel 32ba, zevende lid, van de Wlb 1964 wijzigt, wordt een lopende uitkering vanaf die wijzigingsdatum overeenkomstig aangepast.

In het artikel 29e is de eenmalige uitkering opgenomen voor ambtenaren die doorwerken tot de AOW-gerechtigde leeftijd en de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt op 1 januari 2021 of die leeftijd bereiken in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025. Hieronder valt ook de ambtenaar die niet ten minste 35 politiedienstjaren heeft waarvan ten minste 25 jaren tellen als zware jaren en de ambtenaar die door het UWV op grond van de WAO of WIA 80% of meer arbeidsongeschikt wordt geacht. Vanaf een aanstelling van 36 uur per week geldt het maximale bedrag van € 6.000. De gemiddelde arbeidsduur wordt op dezelfde wijze berekend als bij de RVU. Voor de groep ambtenaren die 80% of meer arbeidsongeschikt wordt geacht, wordt de betrekkingsomvang op dezelfde manier bepaald als voor de groep die tussen de 15 en 80% arbeidsongeschikt is. Er is daarbij sprake van één peilmoment en dus niet van een gemiddelde betrekkingsomvang over een bepaalde periode. De ambtenaar die vakantie-uren of levensfase-uren opneemt voorafgaand aan het ontslag vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd, werkt door in de zin van het eerste lid.

Artikel II, onderdeel F

In het akkoord is afgesproken dat vanaf 1 januari 2019 bij de vaststelling van de hoogte van het in het tiende lid genoemde inkomensverlies de OVW-periodieken voor onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden buiten beschouwing blijven. Het gaat hier om de periodieken die de ambtenaar, nadat aanspraak op de in het elfde lid opgenomen compensatie is ontstaan, op grond van artikel 9a krijgt toegekend.

Het nieuwe vijftiende lid bevat de afspraak uit het akkoord dat het bedrag van de compensatie wordt gewijzigd overeenkomstig algemene salariswijzigingen in de sector Politie. Een algemene salarisverhoging leidt derhalve tot een verhoging van de oorspronkelijke bezoldiging. Daartegenover is in het tiende lid geschrapt dat algemene salarisverhogingen buiten beschouwing worden gelaten bij de vaststelling van de hoogte van de nieuwe bezoldiging (nadat de arbeidsongeschiktheid is bepaald op minder dan 35%). Gevolg van het schrappen van die bepaling en de opname van het vijftiende lid maakt dat voortaan de vergelijking tussen de oorspronkelijke en de nieuwe bezoldiging in hetzelfde loonpeil plaatsvindt.

Artikel II, onderdeel H

In het vijfde lid is (analoog aan de aanpassing van artikel 38, tiende lid) verwijderd dat een verhoging van de nieuwe inkomsten wegens algemene salarismaatregelen buiten beschouwing blijft. Dat de laatstgenoten bezoldiging wordt gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging in de sector Politie is al bepaald in het achtste lid. De aanpassingen in het zesde en negende lid betreffen het herstel van een omissie.

Aan artikel 39, zevende lid, is de uitkering op grond van artikel 29d toegevoegd, zodat bij loondoorbetaling bij ziekte aan de gewezen ambtenaar de uitkering die de ambtenaar op grond van artikel 29d ontvangt tezamen met een (eventueel) door hem ontvangen ABP Keuzepensioen op de bezoldiging in mindering wordt gebracht.

Artikel II, onderdeel K

Bij het invoegen van artikel 29a in het Bbp is verzuimd het artikel 50, eerste lid aan te passen. Hierdoor lijkt het of artikel 29a niet op de aspirant van toepassing is. Dat is echter niet beoogd en wordt in de uitvoeringspraktijk ook niet zo toegepast. Door de wijziging is duidelijk dat de aspirant onder dit artikel valt.

Artikel III

In artikel 38, tweede lid, van het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie is vastgelegd dat de in artikel 22 opgenomen tegemoetkomingen voor verblijfkosten in het buitenland worden geïndexeerd op basis van de Schedules of Daily Subsistence Allowance Rates (DSA-lijsten) van de Verenigde Naties van 1 januari en 1 juli. Ter uitvoering hiervan wordt sinds jaar en dag aangesloten bij de tarieflijst die het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hanteert voor de berekening van de tegemoetkoming voor verblijfkosten in het buitenland voor rijksambtenaren. Tot nu gebeurde dat door de tarieflijst van BZK over te nemen. Met de wijziging die in artikel 22 wordt aangebracht wordt automatisch aangesloten bij de gepubliceerde tarieflijst, inclusief de indexering daarvan op basis van de DSA-lijsten. Het tweede lid van artikel 38 kan daarmee vervallen.

Artikel IV

Inwerkingtreding van een besluit op de dag na publicatie in het Staatsblad wijkt af van de vaste verandermomenten. Gelet op de doelgroep heeft het voordeel om af te wijken van de vaste verandermomenten. Omdat dit wijzigingsbesluit de implementatie van een onderhandelingsakkoord met de sector betreft wordt, in overeenstemming met de sector, afgeweken van de vaste verandermomenten voor de inwerkingtreding van een besluit.

Er is voorzien in verschillende momenten van inwerkingtreding. De wijzigingen die voortvloeien uit het akkoord alsmede de technische wijzigingen, voor zover zij niet zijn te koppelen aan een specifiek moment, treden in werking op de dag na de datum van het Staatsblad waarin dit besluit wordt gepubliceerd. De wijzigingen die zien op de tijdelijke regeling voor vervroegd uittreden en een eenmalige uitkering bij doorwerken tot de AOW-gerechtigde leeftijd treden in werking per 1 januari 2021, conform afspraak hierover in het akkoord sector Politie van 26 mei 2020. Het sociaal plannen is conform afspraak met partijen hierover per 1 september 2019 ingevoerd. De technische aanpassing in verband met de indexering van de tegemoetkoming buitenlandse dienstreis werkt terug tot en met het moment dat het ministerie van BZK dit jaar de eerste tarieflijst publiceerde.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Naar boven