Besluit van 20 november 2020, houdende verhoging met ingang van het berekeningsjaar 2021 van enige bedragen, genoemd in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 5 november 2020, nr. 2020-0000145759;

Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 11 november 2020, no.W12.20.0406/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 november 2020, nr. 2020-0000154994,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WET OP HET KINDGEBONDEN BUDGET

Artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen c en d wordt «€ 2.528,–» vervangen door «€ 3.145,–».

2. In onderdeel d wordt «€ 302,–» vervangen door «€ 919,–».

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 november 2020

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. van ’t Wout

Uitgegeven de zevenentwintigste november 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Doel

In Nederland groeit 1 op de 12 kinderen in armoede op (SCP, 2019). Het kabinet heeft de ambitie om, samen met gemeenten, kinderen in armoede beter te bereiken en het aantal huishoudens met kinderen dat onder de armoedegrens leeft, te verlagen. Onderdeel van deze ambities is een kwantitatief streefcijfer voor de reductie van kinderarmoede. Aansluitend bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) van de VN is de ambitie het aantal kinderen in armoede te laten dalen van 9,2% in 2015 naar 4,6% in 2030.1 Om aan dit streven bij te dragen, verhoogt de regering het maximumbedrag vanaf het derde kind van het kindgebonden budget.

2. Nagestreefde doeltreffendheid en doelmatigheid

Met het toekennen van kindgebonden budget ontvangen ouders een inkomensafhankelijke financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderen. Het totale bedrag aan kindgebonden budget dat een huishouden ontvangt, hangt af van het aantal en de leeftijd van de kinderen, het huishoudtype, de hoogte van het inkomen en het eventueel aanwezig vermogen. De bedragen per kind zijn vanaf het derde kind lager dan die voor de eerste twee kinderen.

Uit de doorlichting van artikel 10 van de SZW-begroting Tegemoetkoming ouders2 en de analyse naar de kostendekkendheid en armoederisico3 is gebleken dat als er meer dan twee kinderen in het gezin zijn de kostendekkendheid van de tegemoetkomingen afneemt. Deze huishoudens verkeren vaker in armoede dan huishoudens met minder kinderen. Het CPB/SCP stelt in het rapport Kansrijk Armoedebeleid4 dat de regeling daarom mogelijk niet toereikend is om huishoudens met drie of meer kinderen met een inkomen op minimumniveau te vrijwaren van armoede.

In de hierboven genoemde doorlichting is vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat het kindgebonden budget een bijdrage levert aan het voorkomen dat kinderen opgroeien in armoede. Eerder heeft ook de Kinderombudsman5 gewezen op het belang van de inkomensondersteunende regelingen in het terugdringen van armoede onder kinderen en jongeren. Met het verhogen van het maximumbedrag vanaf het derde kind wordt de kostendekkendheid van de tegemoetkoming evenwichtiger en is het de verwachting dat de armoede onder kinderen wordt teruggedrongen.6

Omdat het kindgebonden budget inkomensafhankelijk is, komen de middelen terecht bij de huishoudens die dit het hardst nodig hebben. Dit draagt bij aan een doelmatige besteding van middelen.

3. Voorgestelde regeling – ingezette beleidsinstrument

De regering verhoogt, als onderdeel van de maatregelen uit de augustusbesluitvorming 2020, het maximumbedrag vanaf het derde kind van het kindgebonden budget beleidsmatig met € 617,– per jaar tot € 919,– per jaar met ingang van 1 januari 2021.

Door het inkomensafhankelijke karakter van het kindgebonden budget komt deze maatregel specifiek ten goede aan gezinnen met een laag of middeninkomen, mits zij voldoen aan de voorwaarden voor het kindgebonden budget (vermogen, leeftijd kind).

De verhoging van het maximumbedrag in het kindgebonden budget vanaf het derde kind vindt plaats nadat de bedragen van het kindgebonden budget uit 2020 geïndexeerd zijn met de tabelcorrectiefactor (tcf) die voor 2021 1,6% bedraagt (zie onderstaande tabel).7 Dat gebeurt jaarlijks, op basis van artikel 3 van de Wet op het kindgebonden budget. Van deze indexatie is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mededeling gedaan in de Staatscourant.8 Als er, los van de indexering, aanleiding is om de maximumbedragen te verhogen, vindt de verhoging plaats nadat indexering heeft plaatsgevonden. Dat volgt uit artikel 3, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.

Tabel 1. Maximumbedragen kindgebonden budget per kind (in euro per jaar)

Kind

Bedrag 2020

Na indexatie met tcf 2021

Intensivering

Bedrag 2021

 

(1)

(2)

(3)

(4) = (2) + (3)

1

1.185

1.204

0

1.204

2

1.005

1.022

0

1.022

3

297

302

617

919

4 en meer

297

302

617

919

Voor ouders met aanspraak op het kindgebonden budget levert dit dan de volgende totaalbedragen op:

Tabel 2. Maximumbedragen kindgebonden budget in totaal indien alle kinderen jonger dan 12 jaar (in euro per jaar)

Aantal kinderen onder 12 jaar

Bedrag 2020

Bedrag 2021

1

1.185

1.204

2

2.190

2.226

3

2.487

3.145

4 en meer

2.487 + 297 per kind voor vierde en verdere kinderen

3.145 + 919 per kind voor vierde en verdere kinderen

Begunstigden

Gezinnen met drie of meer minderjarige kinderen profiteren van deze maatregel doordat zij een hogere toeslag ontvangen. Daarnaast hebben zo’n 10.000 tot 15.000 huishoudens voor het eerst (of opnieuw) recht op kindgebonden budget omdat door een verhoging van het maximumbedrag van het kindgebonden budget vanaf het derde kind het afbouwtraject voor die gezinnen langer wordt.

4. Inkomenseffecten

Gezinnen met drie of meer kinderen, circa 185 duizend huishoudens, ervaren een positief inkomenseffect door deze maatregel. De effecten van deze verhoging van de maximumbedragen zijn zichtbaar in tabel 3, waarin enkel ontvangers van het kindgebonden budget met een groot gezin (minimaal 3 minderjarige kinderen) zijn meegenomen. Daaruit valt af te lezen dat gezinnen met een lager inkomen een groter positief inkomenseffect ervaren. Voor de totale groep huishoudens met kinderen is geen inkomenseffect zichtbaar omdat het mediane huishoudens twee kinderen heeft. Onder de huishoudens met kinderen komen gezinnen met drie of meer minderjarige kinderen relatief gezien meer voor bij alleenverdieners (27%) dan bij tweeverdieners (16%).

Tabel 3: Inkomenseffecten voor WKB-ontvangers met een groot gezin (minimaal 3 minderjarige kinderen)

Inkomensgroep

Inkomenseffect grote gezinnen

Aantal grote gezinnen (dzd)

1e (<=113% WML)

2,6%

28

2e (113-178% WML)

1,9%

22

3e (178-267% WML)

1,4%

39

4e (267-396% WML)

1,1%

65

5e (>396% WML)

0,8%

31

     

Inkomensbron

   

Werkenden

1,2%

157

Uitkeringsgerechtigden

2,5%

26

Gepensioneerden

     

Huishoudtype

   

Tweeverdieners

1,2%

135

Alleenstaanden

2,2%

24

Alleenverdieners

1,9%

25

     

Kinderen

   

Huishoudens met kinderen

1,3%

184

Huishoudens zonder kinderen

Alle WKB-ontvangers met minimaal 3 minderjarige kinderen

1,3%

184

5. Caribisch Nederland

De regering is voornemens om gezinnen in Caribisch Nederland ook te laten meedelen in de verhoging van het kindbedrag voor elk kind vanaf het derde kind in het kindgebonden budget. Omdat Caribisch Nederland geen kindgebonden budget kent, worden de gelden met ingang van 2021 via de kinderbijslagvoorziening BES toegekend.

6. Financiële gevolgen voor het Rijk

De kosten van de verhoging van het maximumbedrag in het kindgebonden budget vanaf het derde kind per 2021 bedragen structureel € 150 miljoen inclusief uitvoeringskosten. Deze kosten zijn in de augustusbesluitvorming ingepast in de Rijksbegroting.

7. Regeldrukeffecten

Er worden geen extra administratieve lasten voorzien als gevolg van de wijzigingen. Het Adviescollege toetsing regeldruk, dat heeft geadviseerd over de regeldrukeffecten van het voorstel, kan zich ten aanzien van het besluit vinden in de beschrijving van de gevolgen voor de regeldruk.

8. Toetsing en consultatie

Dit voorstel is tot stand gekomen na verwerking van de inbreng van de Belastingdienst/Toeslagen en de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

Belastingdienst/Toeslagen

De Belastingdienst/Toeslagen geeft uitvoering aan de wet op het kindgebonden budget. De door de Belastingdienst/Toeslagen geeft aan dat het voorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is. De beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2021 is voor de Belastingdienst haalbaar.

SVB

Het recht op en de hoogte van het kindgebonden budget is voor de SVB van belang in geval er samenloop met een buitenlandse gezinsuitkering van dezelfde aard aan de orde is. De SVB voert in dat geval de anticumulatiebepalingen uit verordening (EG) nr. 883/2004 uit waarbij de SVB na anticumulatie het kindgebonden budget, naast de kinderbijslag, uitbetaalt.

De SVB acht het voorstel uitvoerbaar en handhaafbaar. De beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2021 is voor de SVB haalbaar.

Internetconsultatie

Het onderhavige voorstel is van 18 september 2020 tot en met 1 oktober 2020 opengesteld voor internetconsultatie. De consultatie heeft geleid tot een drietal reacties. In één reactie werd gesteld dat het hebben van meer dan twee kinderen niet mag worden (beloond). De overige reacties waren positief. Met name het streven de armoede onder kinderen te verlagen, wordt gesteund. Daarbij wordt onder andere de suggestie gedaan de maximumbedragen voor alle kinderen gelijk te stellen. Hiervoor wordt echter niet gekozen omdat het armoederisico in grotere gezinnen groter is dan in kleinere gezinnen. Door het maximumbedrag vanaf het derde kind te verhogen, wordt dit gerichter bestreden. Daarnaast wordt hierdoor de kostendekkendheid van het kindgebonden budget evenwichtiger.9

9. Evaluatie

Het beleid gericht op de tegemoetkoming van ouders wordt periodiek geëvalueerd. De laatste evaluatie vond plaats in 2018.10 De verhoging van het maximumbedrag vanaf het derde kind zal onderdeel uitmaken van een volgende evaluatie. Daarbij zal de vraag naar de doeltreffendheid en doelmatigheid aan de orde komen. Daarnaast maakt de maatregel onderdeel uit van de armoede- en schuldenaanpak van het kabinet. In de evaluaties die in dit kader plaatsvinden, wordt ook gekeken naar het verwachte effect van deze maatregel op de reductie van kinderarmoede.11

10. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2021. Daarmee wordt voldaan aan het kabinetsbeleid ten aanzien van de vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals vastgelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Naar verwachting wordt dit besluit eind november gepubliceerd in het Staatsblad. Daarmee wordt afgeweken van de minimuminvoeringstermijn voor regelgeving van twee maanden. De reden hiervan is dat de regering recentelijk heeft besloten deze maatregel te nemen, maar er desondanks naar is gestreefd de wijziging per 1 januari 2021 in werking te laten treden zodat de doelgroep hiervan zo snel mogelijk kan genieten.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, B. van ’t Wout


X Noot
1

Kamerstukken I 2019/20, 35 300 XV, nr. G.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/19, 30 982, nr. 46.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 30 982 nr. 52.

X Noot
4

Kansrijk armoedebeleid van het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau (juni 2020).

X Noot
5

Nationale Ombudsman: Alle kinderen kansrijk, 5 december 2017.

X Noot
6

Paragrafen 3.3.2. en 4.2.1. van het rapport Kansrijk armoedebeleid van het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau 3.3.2 en 4.2.1 (juni 2020).

X Noot
7

Dit volgt uit artikel 3, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.

X Noot
8

Bij het opstellen van dit ontwerpbesluit is deze bekendmaking nog niet gepubliceerd; na publicatie zal hier de vindplaats van deze bekendmaking worden opgenomen.

X Noot
9

Kamerstukken II 2019/20, 30 982, nr. 46.

X Noot
10

Kamerstukken II 2019/20, 30 982, nr. 46.

X Noot
11

Kamerstukken II 2020/21, 30 420, nr. 569.

Naar boven