Besluit van 29 september 2020 tot wijziging van met name het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs, houdende de uitbreiding van de experimenten leeruitkomsten en flexstuderen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 juli 2020, nr. WJZ/24998887(11058), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 1.7a, eerste en tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en artikel 11.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 juli 2020, nr. W05.20.0235/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 23 september 2020, nr. WJZ/25220988(11058), directie Wetgeving en Juridische Zaken.

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT EXPERIMENTEN FLEXIBEL HOGER ONDERWIJS

Het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt «5a.12» vervangen door «5.21».

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Een experiment eindigt van rechtswege voortijdig indien dit experiment tot wet is verheven en in werking treedt. Onze Minister deelt de voortijdige beëindiging van een experiment mee aan de aan dit experiment deelnemende instellingen.

C

Artikel 12, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het bestuur van een deelnemende instelling bepaalt welke opleidingen deelnemen aan het experiment. De deelnemende opleidingen hanteren een onderwijsconcept waarvoor Onze Minister toestemming heeft verleend.

D

Artikel 13 vervalt.

E

In het eerste lid van artikel 14 wordt «een opleiding die tot het experiment leeruitkomsten is toegelaten» vervangen door «een aan het experiment leeruitkomsten deelnemende opleiding».

F

Artikel 17b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «voltijdse».

2. In het tweede lid vervalt «volledig».

G

Artikel 17c wordt als volgt gewijzigd;

1. In het eerste lid vervalt «voltijdse».

2. Het derde lid vervalt.

H

In artikel 17e vervalt «voltijds».

I

In artikel 17j worden na het derde lid twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Een universiteit of een hogeschool als bedoeld in het tweede lid die reeds van Onze Minister toestemming heeft verkregen voor deelname aan het experiment flexstuderen, neemt deel aan het experiment.

  • 5. Een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 17i die op 31 december 2020 nog niet deelnam aan het experiment flexstuderen, verkrijgt van rechtswege toestemming van Onze Minister om deel te nemen aan dit experiment, indien de universiteit of hogeschool:

    • a. instemming heeft verkregen van het medezeggenschapsorgaan, bedoeld in artikel 3, vierde en vijfde lid, op het voornemen om deel te nemen aan het experiment flexstuderen;

    • b. het voornemen om deel te nemen aan het experiment flexstuderen voor 1 september 2021 heeft gemeld aan Onze Minister; en

    • c. in de melding inzichtelijk heeft gemaakt hoe het experiment flexstuderen bij deze universiteit of hogeschool zal worden vormgegeven.

J

De artikelen 17k en 17l vervallen.

K

Artikel 17m, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «voltijds» vervalt.

2. «volledig» vervalt.

L

Artikel 17o wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «overeenkomstig de aanvraag uit» gewijzigd in «overeenkomstig de aanvraag, bedoeld in artikel 17j, tweede lid, of de melding, bedoeld in artikel 17j, vijfde lid, uit».

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a vervalt «voltijdse».

b. In onderdeel f vervalt «voltijds».

M

In artikel 23 wordt «5a.9 en 5a.11» vervangen door «5.6 en 5.11».

N

In artikel 24 wordt «5a.2a» vervangen door «5.2».

ARTIKEL II. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WHW 2008

Artikel 2.4f, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 vervalt.

ARTIKEL III. WIJZIGING BESLUIT STUDIEFINANCIERING 2000

In artikel 17, tweede lid, van het Besluit studiefinanciering 2000 wordt vóór «4.7» ingevoegd «3.27, tweede lid,».

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

  • 1. Dit besluit treedt, met uitzondering van artikel I, onderdeel C, onderdeel E, onderdeel F, aanhef en tweede lid, en onderdeel K, aanhef en tweede lid, in werking op 1 januari 2021.

  • 2. Artikel I, onderdelen C en E, van dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 mei 2017.

  • 3. Artikel I, onderdeel F, aanhef en tweede lid, en onderdeel K, aanhef en tweede lid, van dit besluit treden in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 september 2020

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de achtste oktober 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs zijn verschillende experimenten opgenomen waarin de flexibilisering van het hoger onderwijs wordt onderzocht. Met dit besluit worden twee van deze experimenten uitgebreid, namelijk het experiment flexstuderen en het experiment leeruitkomsten.

In het huidige experiment flexstuderen is het voor deelnemende instellingen mogelijk om studenten (die voltijd studeren met recht op wettelijk collegegeld) te laten betalen per studiepunt. Dat kan voordelig zijn voor studenten die hun opleiding willen of moeten combineren met andere taken of omstandigheden. Door studenten te laten betalen voor het onderwijs dat zij van plan zijn te volgen, in plaats van voor het volledige jaar, komt er meer regie bij de student te liggen en staat de keuzevrijheid en de zelfontplooiing van de student meer centraal. Aan het experiment doen op dit moment vijf instellingen mee.

Het experiment flexstuderen wordt gewijzigd zodat:

  • Door een nieuw instroommoment nieuwe instellingen kunnen deelnemen aan het experiment.

  • Deeltijd en duale opleidingen deel kunnen nemen aan het experiment.

  • Het verlaagd wettelijk collegegeld voor eerstejaars studenten van toepassing wordt op eerstejaars flexstudenten die hier aanspraak op kunnen maken.

  • Studenten ook voor het eerst kunnen deelnemen aan het experiment na studiejaar 2021–2022.

In het experiment leeruitkomsten is het voor deelnemende instellingen mogelijk om opleidingen in de onderwijs- en examenregeling vast te leggen in eenheden van leeruitkomsten in plaats van in onderwijseenheden. Leeruitkomsten beschrijven in termen van output wat studenten moeten kennen en kunnen. De eenheden van leeruitkomsten bouwen samen op tot de eindtermen ofwel het opleidingsprofiel van de opleiding. Door te sturen op output ontstaat meer ruimte voor de student om eigen keuzes te maken bij de invulling van diens opleidingstraject. Periodiek worden afspraken gemaakt en vastgelegd in de onderwijsovereenkomst over de leeractiviteiten die de student gaat ondernemen om de leeruitkomsten te realiseren, van welk onderwijsaanbod hij gebruik maakt, of en hoe de werkomgeving wordt benut, hoe de leeruitkomsten worden aangetoond en hoe de begeleiding en beoordeling vorm krijgt. Dat maakt flexibel opleiden mogelijk, waarbij meer regie bij de student ligt en beter kan worden aangesloten op de situatie en behoeften van de student.

Aan het experiment leeruitkomsten nemen 21 instellingen deel met ruim 400 deeltijd en duale opleidingen. Op grond van het huidige besluit is toelating van en deelname met nieuwe opleidingen niet mogelijk, de uiterste datum van de start van de implementatie is reeds verstreken. Het experiment leeruitkomsten wordt gewijzigd, zodat instellingen ook met nieuwe opleidingen kunnen deelnemen aan het experiment leeruitkomsten. Het gaat daarbij alleen om nieuwe opleidingen van reeds deelnemende instellingen.

2. Hoofdlijnen van dit besluit

Experiment flexstuderen
Nieuw instroommoment

Bij de OCW Begrotingsbehandeling (17 september 2019) is een motie van de leden Wiersma en Van den Hul aangenomen, waarin gepleit wordt voor een extra instroommoment voor instellingen die willen deelnemen aan het experiment flexstuderen. Het doel van de motie is om meer instellingen, opleidingen en studenten deel te laten nemen aan het experiment flexstuderen. In 2019 is het experiment flexstuderen tevens gewijzigd om een extra instroommoment mogelijk te maken. Nieuwe instellingen konden zich daarvoor tot 1 maart 2019 aanmelden. Van dit extra instroommoment heeft alleen de Universiteit Utrecht gebruik gemaakt. Gezien de beperkte interesse in het instroommoment in 2019 heeft de minister aangegeven dat zij bij alle bekostigde hoger onderwijsinstellingen en ook de studentenorganisaties ISO en LSVb zou inventariseren of er een voldoende onderbouwde vraag is naar een extra instroommoment.

In reactie op deze inventarisatie, hebben twaalf hogescholen en twee universiteiten schriftelijk laten weten interesse te hebben in een extra instroommoment. Het ISO en de LSVb geven in hun schriftelijke reactie aan de minister aan dat er ook onder studenten grote animo is voor een extra instroommoment. Op basis van de positieve reacties van zowel instellingen als studentenorganisaties, heeft de minister schriftelijk toegezegd dat zij een extra instroommoment mogelijk zal gaan maken voor nieuwe instellingen. Beoogd wordt om nieuwe instellingen vanaf 1 februari 2021 te kunnen laten deelnemen aan het experiment flexstuderen.

Deelname deeltijd en duale opleidingen

Aan het experiment flexstuderen kunnen momenteel enkel voltijd opleidingen deelnemen. Uit het onderzoek naar deeltijd onderwijs «Lessen voor deeltijd» 1 blijkt echter dat invoering van flexstuderen in deeltijd en duale opleidingen een positieve impuls kan geven aan de deelname aan deeltijdonderwijs. Daarnaast wordt in hetzelfde onderzoek geconcludeerd dat het inpassen van flexstuderen in deeltijdonderwijs mogelijk is. Bij het polsen van de instellingen en studentenbonden over interesse in een extra instroommoment is ook gevraagd in hoeverre interesse bestaat in deelname van deeltijd en duale opleidingen aan het experiment flexstuderen. Uit de reacties van studentenorganisaties en instellingen, bleek een grote interesse voor een extra instroommoment in zowel voltijd-, duaal- als deeltijdonderwijs.

Toevoeging van flexstuderen aan deeltijdonderwijs biedt de mogelijkheid flexibilisering van de onderwijsorganisatie te combineren met betalen per studiepunt. Dit kan interessante lessen opleveren omtrent verdere flexibilisering van het onderwijs. Instroom van deeltijdopleidingen binnen het huidige experiment zal ook relevante informatie opleveren voor besluitvorming over eventuele wettelijke verankering na afloop van het experiment.

Verlaagd wettelijk collegegeld

Het experiment flexstuderen wordt ook gewijzigd zodat eerstejaars flexstudenten aanspraak kunnen maken op het verlaagd wettelijk collegegeld. Bij de invoering van het verlaagd wettelijk collegegeld voor eerstejaars studenten is nagelaten dit toe te passen op het experiment flexstuderen, omdat het experiment flexstuderen toen nog niet open stond voor eerstejaars studenten. Op verzoek van de Tweede Kamer is het experiment flexstuderen vanaf 2019 wel opengesteld voor eerstejaarsstudenten. Met deze wijziging zal het verlaagde collegegeld met terugwerkende kracht per studiejaar 2019–2020 ook gaan gelden voor eerstejaars flexstudenten. De praktische gevolgen, in de vorm van terugbetaling door de onderwijsinstelling aan betreffende studenten, zijn gering. Er nam nog slechts een zeer beperkt aantal eerstejaarsstudenten deel aan flexstuderen in dit studiejaar.

Deelname eerstejaars studenten na studiejaar 2021–2022.

Het experiment flexstuderen wordt tevens gewijzigd zodat studenten ook na het studiejaar 2021–2022 voor het eerst kunnen deelnemen aan het experiment flexstuderen. Nieuwe deelname binnen het experiment was tot nu toe beperkt tot het studiejaar 2020–2021 in verband met de looptijd van het experiment tot en met 1 september 2023. Deze beperking is echter onwenselijk omdat er dan een «tijdelijk» gat zou vallen in het aanbieden van flexstuderen in de periode 2021–2023. Bovendien wordt, gezien de positieve tussenevaluatie, verwacht dat het experiment na 1 september 2023 doorgang kan vinden. Hiertoe zal in geval van een positieve eindevaluatie, een voorstel worden ingediend voor verankering van flexstuderen in een permanente wettelijke regeling. Het instellingsbestuur dient de studenten tijdig te informeren dat, hoewel er positieve vooruitzichten en voornemens zijn op wettelijke verankering, er altijd een kans bestaat dat dit toch niet tijdig gerealiseerd wordt. In dat geval mogen instellingen na afloop van het experiment per 1 september 2023 flexstuderen niet langer aanbieden en zullen de flexstudenten zich na deze datum alleen nog kunnen inschrijven als reguliere student.

Wijzigingen en de evaluatie van het experiment flexstuderen

Nieuwe instellingen en opleidingen, zullen op zijn vroegst per 1 februari 2021 instromen in het experiment. Gezien de looptijd van het experiment tot 1 september 2023, zal de periode van deelname van nieuwe instellingen en opleidingen aan het experiment, relatief kort zijn. Er is voor gekozen om door te gaan met het experiment en om dit niet voortijdig om te zetten naar een permanente wettelijke regeling zodat de geplande eindevaluatie zorgvuldig uitgevoerd kan worden. De nieuwe instellingen en opleidingen die op grond van het onderhavige besluit kunnen gaan deelnemen aan het experiment zullen relevante informatie opleveren voor de evaluatie van het experiment. Door het experiment aan meer instellingen en binnen meer soorten opleidingen (naast voltijd-, ook duale- en deeltijdopleidingen) te laten plaatsvinden, wordt een grotere groep studenten bereikt, die in potentie gebaat is bij de flexibeler wijze van collegegeld betalen. Het doel van deze wijziging is dan ook om mogelijk te maken dat meer instellingen en opleidingen en daarmee ook meer studenten kunnen experimenteren met flexstuderen.

Met het reeds bestaande experiment wordt onderzocht of het bieden van deze vorm van flexibilisering leidt tot een toegankelijker aanbod van hoger onderwijs, minder uitval en meer tevredenheid en meer ontplooiingsmogelijkheden voor studenten. Door mogelijk te maken dat meer instellingen, (soorten) opleidingen en daarmee meer studenten kunnen deelnemen aan dit experiment, zal meer informatie over een grotere en meer diverse groep studenten worden ingewonnen. Deze aanvullende informatie zal het experiment en de evaluatie daarvan verrijken en daarmee ook een belangrijke basis geven voor het besluit over een eventuele structurele verankering van het experiment. In 2021 zal de eindevaluatie van het experiment flexstuderen plaatsvinden. Op basis van een positieve eindevaluatie zal een wetsvoorstel worden ingediend voor structurele verankering van het experiment flexstuderen. De aanvullende informatie die met de onderhavige wijzigingen verzameld wordt is tevens van belang ná de eindevaluatie. Instellingen wisselen namelijk onderling kennis en ervaringen met flexstuderen uit, dit zal bijdragen aan de soepele invoering van flexstuderen na afloop van het experiment.

Experiment leeruitkomsten

Tijdens het AO Leven lang ontwikkelen van 11 juni 2019 heeft de minister van OCW naar aanleiding van een verzoek van het lid Van der Molen (CDA) toegezegd deelname van nieuwe opleidingen van reeds aan het experiment leeruitkomsten deelnemende instellingen mogelijk te maken. Deze toezegging is gedaan omdat de ervaringen in het verzorgen van flexibel onderwijs op basis van leeruitkomsten in het experiment positief zijn. Het zou daarom onwenselijk zijn om bij nieuwe opleidingen niet aan te kunnen sluiten op de in het experiment ontwikkelde aanpak, expertise en ervaring en terug te moeten vallen op de «traditionele» WHW-kaders en aanbodsturing vanuit vastgelegde opleidingsprogramma’s met onderwijseenheden.

Deelname van nieuwe opleidingen blijft alleen mogelijk voor instellingen die reeds aan het experiment deelnemen. Voor andere instellingen geldt het argument niet dat zij bij nieuwe opleidingen zouden moeten afwijken van de bij hen inmiddels ingeburgerde werkwijze. Nieuwe opleidingen zullen op zijn vroegst per 1 februari 2021 instromen in het experiment. Dat betekent dat de ervaringen en inzichten in de uitvoering bij deze nieuwe opleidingen niet meer kunnen worden meegenomen in de landelijke eindevaluatie van het experiment leeruitkomsten in het najaar 2020. De aanvullende ervaringen en inzichten zijn voor de betrokken instellingen echter wel van belang en bruikbaar met het oog op verdere doorontwikkeling van de flexibilisering van het onderwijs. Bij een positieve eindevaluatie en een positief advies van het accreditatieorgaan NVAO zal de ruimte voor flexibilisering die in het experiment leeruitkomsten geldt structureel worden verankerd in de WHW.

3. Verhouding tot nationale wetgeving

Het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs is gebaseerd op artikel 1.7a, eerste en tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en ook het onderhavige wijzigingsbesluit is gebaseerd op die grondslag. Het besluit heeft geen betrekking op Caribisch Nederland, omdat daar geen instellingen zijn als bedoeld in het Besluit experiment flexibel hoger onderwijs.

4. Gevolgen

De onderhavige wijziging van de experimenteer-amvb betreft een verruiming van een reeds bestaande mogelijkheid. Het is geen extra verplichting voor burgers of instellingen.

Er ontstaan ten opzichte van de huidige experimenteer-amvb geen nieuwe soorten administratieve lasten. Er is geen verplichting voor instellingen tot deelname aan dit experiment, dus voor instellingen die er niet voor kiezen is er überhaupt geen sprake van lasten. Voor de instellingen die na wijziging van het besluit alsnog deelnemen aan het experiment, geldt dat de lasten gelijk zijn aan de lasten voor de reeds deelnemende instellingen. Voor het effect op de regeldruk zij verwezen naar de toelichting bij het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs.2

5. Uitvoering

DUO heeft in 2016 een uitvoeringstoets uitgebracht op het conceptbesluit tot wijziging van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs waarmee het experiment flexstuderen werd ingevoerd. DUO concludeerde toen dat het besluit geen impact heeft op de processen en systemen van DUO, omdat de student door de instelling als reguliere voltijdstudent wordt ingeschreven. Dit experiment heeft dus niet gezorgd voor extra werk voor DUO omdat er geen gevolgen uit voortvloeien voor de bekostiging of de studiefinanciering. In een versnelde uitvoeringstoets bevestigt DUO dat de voorgestelde wijziging geen verandering brengt in de conclusie dat aan dit wijzigingsbesluit voor DUO geen uitvoeringsconsequenties zijn verbonden.

Ook voor het experiment leeruitkomsten geldt dat de onderhavige wijziging geen impact heeft op processen en systemen van DUO, omdat er geen gevolgen uit voortvloeien voor de bekostiging of de studiefinanciering.

6. Toezicht en handhaving

De uitvoeringstoets uit 2016 is ook uitgezet bij de Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst Rijk (ADR). De Inspectie van het Onderwijs had destijds een aantal opmerkingen t.a.v. de nalevingsaspecten die vervolgens in de experimenteer-amvb zijn verwerkt. Het nieuwe instroommoment in het experiment flexstuderen dat met de onderhavige wijziging wordt geregeld, heeft geen nieuwe gevolgen voor het toezicht op de naleving. Ook voor het experiment leeruitkomsten geldt dat het nieuwe instroommoment dat met onderhavige wijziging wordt geregeld geen nieuwe gevolgen heeft.

7. Administratieve lasten

Het onderhavige besluit is voorgelegd aan ATR, maar is niet geselecteerd voor een formeel advies. De gevolgen voor de regeldruk zijn bij het oorspronkelijke Besluit reeds uitgebreid in beeld gebracht. Met de wijziging van het Besluit worden geen nieuwe voorwaarden en verplichtingen ingevoerd om aan de experimenten deel te mogen nemen.

8. Financiële gevolgen

De uitbreiding van het experiment flexstuderen leidt niet tot extra kosten voor de rijksbegroting. De flexstudent wordt wat betreft de bekostiging van instellingen namelijk beschouwd als een regulier ingeschreven voltijdstudent en loopt daardoor mee in de referentieraming. Instellingen worden al gecompenseerd voor het halveren van het collegegeld van deze studenten.

De mogelijke incidentele hogere kosten die de evaluatie met zich meebrengt (meer instellingen die meedoen betekent meer gegevens, die moeten worden verwerkt), zullen worden gedekt binnen de bestaande budgetten op artikel 6 en 7 van de begroting van OCW. Er zijn geen overige uitvoeringskosten.

De uitbreiding van het experiment leeruitkomsten leidt niet tot extra kosten voor de rijksbegroting. Studenten die deelnemen aan een opleiding in het experiment leeruitkomsten worden ingeschreven als een reguliere student in deeltijd of duaal hoger onderwijs. Er wordt geen additionele subsidie verstrekt aan de deelnemende instellingen voor ontwikkelkosten die samenhangen met deelname van nieuwe opleidingen aan het experiment leeruitkomsten.

9. Overleg en internetconsultatie

Voor de instellingen, die hebben aangegeven interesse te hebben in deelname aan het experiment, zijn ter verdere kennisdeling twee online bijeenkomsten georganiseerd, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van reeds deelnemende instellingen, ISO en Onderzoeksbureau Ockham-IPS, dat de monitoring van het experiment uitvoert.

Op de internetconsultatie zijn daarnaast 6 reacties binnengekomen. Deze bijdragen hebben niet geleid tot aanpassing van het besluit of de nota van toelichting. Op de consultatiepagina zal een verslag worden gepubliceerd met daarin een uitgebreidere reactie op de ingekomen bijdragen. Samengevat hadden de bijdragen betrekking op de voorgestelde wijzigingen in relatie tot de lessen voor het experiment, de uitbreiding naar duaal- en deeltijd onderwijs en de verhouding tot het private onderwijs.

In één reactie wordt gesteld dat de waarde van nieuwe deelnemers vanaf 2021 voor de eindevaluatie van het experiment, dat loopt tot en met september 2023, beperkt is. Zoals in paragraaf 2 aangegeven is kunnen nieuwe deelnemers het experiment verrijken met nieuwe inzichten, zeker nu het ook verbreed is naar duaal- en deeltijdonderwijs. In één reactie wordt gesteld dat Flexibilisering en daarmee gepersonaliseerd leren voor alle «soorten» onderwijs (voltijd, deeltijd en duaal), een beweging is, die vanuit de hogeschool wordt herkend en onderstreept. De verdere openstelling van dit experiment draagt bij aan het leren over deze flexibilisering. In twee andere reacties wordt ervoor gepleit om deeltijdse en duale opleidingen niet aan het experiment flexstuderen deel te laten nemen, omdat een duidelijke definitie ontbreekt, het meten van effecten daardoor moeilijk is en de sterke afhankelijkheid tussen duaal onderwijs en werkveld niet matchen met flexstuderen. Uit de raadpleging voorafgaand aan dit besluit en eerder genoemde onderzoek «Lessen voor deeltijd», is juist onder de doelgroep volwassenen/werkenden grote behoefte gebleken aan flexstuderen. Effecten op deelname, voortgang en uitval zijn prima te vergelijken met de situatie voorafgaand aan deelname aan het experiment.

In twee reacties wordt gewezen op het risico van oneigenlijk gebruik van flexstuderen en op handelen van bekostigde instellingen in strijd met de regelgeving gelet op het speelveld van publieke en private aanbieders van opleidingen hoger onderwijs. Cursisten die deelnemen aan een losse module zouden door instellingen ingeschreven worden als flexstudent en voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. Binnen het experiment flexstuderen blijven de betreffende wettelijke kaders echter onverkort van toepassing: studenten schrijven zich in voor de gehele opleiding en krijgen binnen het experiment de mogelijkheid in een bepaald studiejaar niet het volledige onderwijsprogramma te volgen maar delen daarvan en collegegeld te betalen naar rato van dat deel van het programma/het aantal studiepunten.

10. Inwerkingtreding

Het onderhavige besluit treedt in werking op 1 januari 2021 zodat instellingen tijdig kunnen melden dat zij deel wensen te nemen aan het experiment flexstuderen. Desgewenst kunnen dan per 1 februari voor het eerst flexstudenten worden ingeschreven. De bepalingen die mogelijk maken dat eerstejaars flexstudenten verlaagd wettelijk collegegeld kunnen betalen werken terug tot 1 januari 2019. Hierdoor kunnen flexstudenten die hiervoor in aanmerking komen met terugwerkende kracht alsnog aanspraak maken op het verlaagd wettelijk collegegeld.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I. Wijziging Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs

Artikel I, onderdelen A, M en N (artikelen 3, 23 en 24)

In de artikelen 3, 23 en 24 wordt abusievelijk verwezen naar artikelen die in 2019 door inwerkingtreding van de Wet accreditatie op maat3 opnieuw zijn vastgesteld. Met de onderhavige wijzigingen worden deze verwijzingen verbeterd.

Artikel I, onderdeel B (artikel 5)

Met het nieuwe tweede lid wordt geregeld dat een experiment van rechtswege eindigt indien en op het moment dat dit experiment wordt verankerd in een permanente wettelijke regeling en deze wettelijke regeling in werking treedt. Het is namelijk wenselijk dat alle instellingen voor hoger onderwijs waar mogelijk onder hetzelfde wettelijke regime vallen. Door het experiment te beëindigen wanneer de permanente wettelijke regeling in werking treedt, lopen het experiment en de wettelijke regeling geruisloos in elkaar over.

Artikel I, onderdelen C, D en E (artikelen 12, 13 en 14)

Onze Minister heeft toestemming gegeven aan een instelling voor deelname aan het experiment met een of meer onderwijsconcepten. Het bestuur van de instelling kan, op grond van het nieuwe artikel 12, derde lid, bepalen met welke opleidingen van de instelling wordt deelgenomen aan het experiment. De deelnemende opleidingen hanteren een van de onderwijsconcepten die ten grondslag ligt aan de toestemming die Onze Minister heeft gegeven.

Artikel 13 vervalt omdat nieuwe instellingen niet langer deel kunnen nemen aan het experiment leeruitkomsten.

Artikel I, onderdelen F, G, H, K en L (artikelen 17b, 17c, 17e, 17m en 17o)

Beoogd wordt om het experiment flexstuderen uit te breiden naar deeltijdse en duale opleidingen. Om dit mogelijk te maken wordt telkens het begrip «voltijds» geschrapt. Door de onderhavige wijziging kan een deelnemende instelling in vervolg flexstuderen aanbieden ten aanzien van zowel voltijdse, deeltijdse als duale opleidingen

Artikel I, onderdeel F (artikel 17b)

Met deze wijziging wordt mogelijk gemaakt dat eerstejaars studenten binnen het experiment flexstuderen aanspraak kunnen maken op het verlaagd wettelijk collegegeld. Momenteel dienen deze studenten het volledig wettelijk collegegeld te betalen. Bij de invoering van het verlaagd wettelijk collegegeld is namelijk niet geregeld dat eerstejaars flexstudenten aanspraak kunnen maken op het verlaagd wettelijk collegegeld omdat het experiment flexstuderen tot 2019 niet openstond voor eerstejaars studenten. Sinds 1 januari 20194 kunnen ook eerstejaars studenten flexstuderen. Hierdoor is er niet langer een reden om het verlaagd wettelijk collegegeld uit te zonderen voor flexstudenten.

Artikel I, onderdeel G (artikel 17c)

Het derde lid van artikel 17c vervalt. Met deze wijziging wordt mogelijk gemaakt dat studenten ook na het studiejaar 2021–2022 voor het eerst kunnen deelnemen aan het experiment flexstuderen. Het experiment flexstuderen loopt minimaal tot 1 september 2023. Gezien de positieve tussenevaluatie wordt verwacht dat het flexstuderen na 1 september 2023 doorgang kan vinden, hiertoe is vereist dat voor afloop van het experiment een voorstel van wet wordt ingediend waarmee het experiment wordt verankerd in een permanente wettelijke regeling.5 Op grond van artikel 2 van het onderhavige besluit is het aan het instellingsbestuur om de student te informeren over deelname aan het experiment. Het instellingsbestuur informeert de student tevens over de looptijd van het experiment en dat de student zich als voltijds student zal moeten inschrijven als het experiment na 1 september 2023 niet is verlengd.

Artikel I, onderdelen I en J (artikelen 17j, 17k en 17l)

In het nieuwe vierde lid van artikel 17j is bepaald dat aan het experiment flexstuderen wordt deelgenomen door de instellingen waaraan Onze Minister reeds toestemming heeft gegeven om deel te nemen aan het experiment. Op grond van het nieuwe vijfde lid kunnen universiteiten of hogescholen die het voornemen hebben om deel te nemen aan het experiment hiervan voor 1 september 2021 melding maken bij Onze Minister. Bij de melding dient de universiteit of hogeschool inzichtelijk te maken hoe het experiment bij deze instelling wordt vormgegeven en dat het betreffende medezeggenschapsorgaan heeft ingestemd met het voornemen tot deelname aan het experiment. Na deze melding verkrijgt de instelling van rechtswege toestemming van Onze Minister om deel te nemen aan het experiment.

Het is niet langer nodig dat Onze Minister expliciet toestemming verleent aan een instelling alvorens deze instelling deelneemt aan het experiment flexstuderen. Zoals beschreven in paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting is hiervoor gekozen zodat een grotere en meer diverse groep van instellingen kan deelnemen aan het experiment. Tevens wordt door het schrappen van het toestemmingsvereiste de administratieve lasten van de instellingen verminderd. Door het schrappen van het toestemmingsvereiste kan artikel 17k vervallen. Artikel 17k, derde lid, is in gewijzigde vorm overgenomen in het nieuwe 17j, vijfde lid, voor de instellingen die een melding van deelname aan het experiment doet bij Onze Minister. Hierdoor dient de instelling – net als in het verleden bij het toestemmingsvereiste – inzichtelijk te maken hoe zij het experiment zal vormgeven en dient het betreffende medezeggenschapsorgaan in te stemmen met het voornemen om deel te nemen aan het experiment.

Artikel 17l vervalt. In dit artikel is bepaald dat Onze Minister kan besluiten het experiment flexstuderen niet uit te voeren bij onvoldoende belangstelling voor het experiment. Nu reeds voldoende instellingen deelnemen aan het experiment, kan dit artikel vervallen.

Artikel II. Wijziging Uitvoeringsbesluit WHW 2008

In artikel 2.4f, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 is geregeld dat flexstudenten die een opleidingen volgen op het gebied van onderwijs aanspraak kunnen maken op het verlaagd wettelijk collegegeld. Dit lid kan komen te vervallen. Met het onderhavige besluit wordt namelijk geregeld dat studenten die aanspraak kunnen maken op het verlaagd wettelijke collegegeld, dit collegegeld kunnen betalen binnen het experiment flexstuderen ongeacht welke opleiding zij volgen.

Artikel III. Wijziging Besluit studiefinanciering 2000

Artikel 11.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 geeft een grondslag om bij of krachtens amvb de wijze van indexering vast te stellen voor de verschillende loon- of prijsgevoelige bedragen in de wet. De onderhavige wijziging van artikel 17 van het Besluit studiefinanciering 2000 is hierop gebaseerd.

Bij amendement van de leden Rog en Duisenberg is artikel 11.1, eerste lid, van de wet, gewijzigd zodat ook, de in artikel 3.27, tweede lid, van de wet, genoemde bedragen van de zogenaamde «OV-boete» geïndexeerd dienen te worden.5 Met betrekking tot OV-boete is abusievelijk nog geen uitvoering gegeven aan deze indexatie. De indexatie van de OV-boetebedragen had voor het eerst moeten plaatsvinden op 1 januari 2020. In artikel 17 wordt daarom nu vastgelegd dat indexering voortaan jaarlijks, met ingang van 1 januari 2021, plaatsvindt op basis van de consumentenprijsindex.

De indexering over 2020 wordt gelijktijdig met de indexering over 2021 (per 1 januari 2021) doorgevoerd. Dat is communicatief eenvoudiger en scheelt een aanpassing in de uitvoering. Studenten en oud-studenten ondervinden hier geen nadeel van. Er is voor gekozen om de abusievelijk niet uitgevoerde indexatie over 2020 alsnog door te voeren omdat artikel 11.1 eerste lid van de Wet studiefinanciering 2000 verplicht om de OV-boetebedragen jaarlijks te indexeren. De nieuwe (geïndexeerde) bedragen gelden voor overtredingen begaan na de datum van inwerkingtreding. In de Regeling normen WSF 2000, WTOS en WSF BES worden jaarlijks de indexeringspercentages en gewijzigde bedragen opgenomen.

Artikel IV. Inwerkingtreding

In het eerste lid is bepaald dat het onderhavige besluit grotendeels in werking treedt op 1 januari 2021. Indien dit besluit na 1 januari 2021 in het Staatsblad wordt geplaatst dan treedt dit besluit in werking op de dag na plaatsing in het Staatsblad en werkt het terug tot en met 1 januari 2021. Terugwerkende kracht is noodzakelijk zodat niet reeds aan het experiment flexstuderen deelnemende instellingen tijdig kunnen melden dat zij aan dit experiment wensen deel te nemen, zodat zij desgewenst per 1 februari 2021 studenten als flexstudent kunnen inschrijven.

In het tweede lid is bepaald dat artikel I, onderdelen C en E, in werking treden op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het onderhavige Besluit wordt geplaatst en terugwerkt tot en met 1 mei 2017. In de praktijk bepaalden deelnemende instellingen namelijk al op basis van hun eerste aanvraag welke andere dan in de aanvraag genoemde opleidingen deelnamen aan het experiment leeruitkomsten. Dit is wenselijk aangezien het voor elke opleiding doen van een aanvraag als bedoeld in de artikelen 12 en 13 (oud) gepaard gaat met veel administratieve lasten.

In het derde lid is bepaald dat artikel I, onderdeel F, aanhef en tweede lid en onderdeel K, aanhef en tweede lid, van dit besluit in werking treden op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het onderhavige Besluit wordt geplaatst en terugwerken tot en met 1 januari 2019. Hiervoor is gekozen zodat reeds studerende eerstejaars flexstudenten alsnog aanspraak kunnen maken op het verlaagd wettelijk collegegeld. Dit is voor de hogescholen en universiteiten niet nadelig omdat zij hiervoor reeds zijn bekostigd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Evaluatie experiment flexstuderen: deelonderzoek 1) Lessen voor deeltijd 2) Lessen voor bekostigingssystematiek, Ockham IPS, SEOR, September 2019

X Noot
2

Stb. 2016, 145.

X Noot
3

Stb. 2018, 209.

X Noot
4

Stb. 2019, 35.

X Noot
5

Zie artikel 1.7a, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

X Noot
5

Kamerstukken II 2016/17, 34 331, 19.

Naar boven