Besluit van 24 januari 2019 tot wijziging van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs in verband met het verruimen van de mogelijkheid tot deelname aan het experiment flexstuderen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van, 30 november 2018, nr. WJZ/1440793(B9463), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 1.7a, eerste en tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 december 2018, no.W05.18.0379/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 januari 2019, nr. 1469460(9463), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I WIJZIGING BESLUIT EXPERIMENTEN FLEXIBEL HOGER ONDERWIJS

Het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In het tweede lid van artikel 17b vervalt «en die, voor zover het studenten aan een bacheloropleiding betreft, bij de desbetreffende opleiding hun propedeutisch examen als bedoeld in artikel 7.8, derde lid, van de wet hebben behaald of bij de desbetreffende opleiding geen afwijzing hebben ontvangen als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de wet».

B

In artikel 17b, derde lid, wordt na «, gedeeld door 60 en vermeerderd met» ingevoegd «maximaal».

C

In het tweede lid van artikel 17j wordt «voor 1 maart 2017» vervangen door «ofwel voor 1 maart 2017 ofwel in de periode van 1 januari 2019 tot 1 maart 2019».

D

In het eerste lid van artikel 17k wordt «voor 1 maart 2017» vervangen door «ingevolge artikel 17j, tweede lid».

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dag dat dit besluit in het Staatsblad is geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 24 januari 2019

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Uitgegeven de achtste februari 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen deel

1. Inleiding

Het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs (hierna: de experimenteer-amvb) wordt gewijzigd om nieuwe instroom van instellingen in het experiment flexstuderen mogelijk te maken, om de instroom van eerstejaars voltijdstudenten mogelijk te maken en om de verplichte opslag van 15 procent op het wettelijk collegegeld om te zetten in een maximum van 15 procent.

In het experiment flexstuderen1 is het voor deelnemende instellingen mogelijk om studenten (die in voltijd studeren met recht op wettelijk collegegeld) te laten betalen per studiepunt. Dat kan voordelig zijn voor studenten die hun opleiding willen of moeten combineren met andere taken of omstandigheden. Door studenten te laten betalen voor het onderwijs dat zij van plan zijn te volgen, in plaats van voor het volledige jaar, komt er meer regie bij de student te liggen en staat de keuzevrijheid en de zelfontplooiing van de student meer centraal. Aan het experiment doen op dit moment vier instellingen mee.

Volgens de huidige experimenteer-amvb is het sinds 1 maart 2017 niet meer mogelijk voor nieuwe instellingen om zich aan te melden voor het experiment flexstuderen. Destijds is ervoor gekozen om geen tussentijdse instroom van instellingen in het experiment mogelijk te maken vanwege de beperkte duur en omvang van het experiment en vanwege het feit dat het voor de evaluatie wenselijk zou zijn dat instellingen die deelnemen, dit doen gedurende de volledige looptijd van het experiment. Uit overleg met het onderzoeksbureau is inmiddels gebleken dat gesteld kan worden dat het toelaten van nieuwe instellingen in het experiment de informatievergaring niet in de weg staat. Uitbreiding maakt bovendien mogelijk dat er meer en meer diverse informatie kan worden opgehaald. Er is dan ook geen bezwaar om gehoor te geven aan de wens tot uitbreiding vanuit de studentenbonden en de Tweede Kamer.

Er zijn diverse redenen waarom instellingen zich destijds niet hebben aangemeld voor dit experiment en nu alsnog zouden willen deelnemen. Mogelijk was er ten tijde van de oorspronkelijke instroomperiode onvoldoende tijd om een aanmelding voor te bereiden. Ook is denkbaar dat instellingen nu alsnog worden aangespoord door hun medezeggenschapsraad om deel te nemen aan dit experiment.

Op 26 maart 2018 zijn door het lid Tielen (VVD) vragen gesteld over de mogelijkheid om het experiment flexstuderen open te stellen voor nieuwe instellingen. Hierop heeft de minister geantwoord dat zij zou polsen of er animo is bij instellingen om alsnog in te stromen in het experiment flexstuderen en – indien dat het geval zou zijn – het daarna mogelijk te maken. Er is daarop contact geweest met de Vereniging Hogescholen en de VSNU om een beeld te krijgen van de animo.

Tijdens een Algemeen Overleg over de sectorakkoorden hogescholen en universiteiten op 20 juni 20182 vroeg mevrouw Tielen aan de minister of zij van plan was de amvb flexstuderen te wijzigen om het aantal deelnemende instellingen uit te breiden, en zo ja wanneer. Mevrouw Tielen baseerde haar vragen (evenals haar eerder gestelde schriftelijke vragen) op een persbericht van Windesheim (deelnemer aan het experiment) waarin staat dat er meerdere instellingen geïnteresseerd zijn in de pilot flexstuderen. Studentenbonden ISO en LSVb vroegen in een brief aan de Vaste Kamercommissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ook om uitbreiding van het experiment door het mogelijk maken van nieuwe instroom van instellingen. Volgens de studentenbonden bestaat er bij verscheidene niet-deelnemende instellingen enthousiasme over deelname aan het experiment en kan een extra instroommoment helpen om meer studenten te laten flexstuderen en daardoor meer gegevens te verzamelen over de effecten van deze vorm van flexstuderen. De minister heeft in reactie hierop toegezegd dat zij bereid is uitbreiding met nieuwe instellingen mogelijk te maken.

De experimenteer-amvb wordt tevens gewijzigd naar aanleiding van een ander verzoek van de Tweede Kamer3 en een verzoek van de studentenorganisaties ISO en LSVb. Zij gaven aan dat de mogelijkheid tot flexstuderen ten onrechte niet open staat voor eerstejaarsstudenten, terwijl zich ook in deze groep studenten bevinden die tot de doelgroep behoren en die erg gebaat kunnen zijn bij flexstuderen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om studenten met een functiebeperking of jonge moeders. Besloten is de studievoorgangseis nu los te laten om het experiment breder toegankelijk te maken voor alle studenten die er mogelijk bij gebaat zijn. Dat betekent dat het deelnemende instellingen vrij staat om ook eerstejaarsstudenten toe te laten tot flexstuderen.

Verder wordt tegemoet gekomen aan de motie waarmee wordt verzocht om in het nu voorliggende wijzigingsbesluit op te nemen dat de 15% kostenverhoging van het collegegeld per studiepunt niet als standaard, maar als maximum wordt gesteld.4 Ook de studentenorganisaties ISO en LSVb gaven in hun brief aan de Tweede Kamer aan deze wijziging te wensen. De studentenorganisaties en de leden van de CDA-fractie en de PvdA-fractie in de Tweede Kamer geven aan dat niet alle instellingen de opslag op het collegegeld nodig hebben. Besloten is daarom om van de 15% opslag een maximum percentage te maken, in plaats van een standaard percentage.

De wijzigingen van de experimenteer-amvb gaan gepaard met een communicatietraject om te zorgen dat instellingen bijtijds op de hoogte zijn. Over de uitbreiding van de deelname is – via de koepelorganisaties Vereniging Hogescholen en VSNU – in het voorjaar van 2018 al gecommuniceerd met de instellingen. Nog in 2018 gaat een brief naar elke instelling om hen over de voorgenomen mogelijkheid tot inschrijving voor deelname aan het experiment te informeren. Daarbij kunnen instellingen ook over de andere hierboven genoemde wijzigingen worden geïnformeerd.

2. Hoofdlijnen van het besluit

Om de toezegging van de minister gestand te kunnen doen en om uitvoering te geven aan de aangenomen moties5 is wijziging van de experimenteer-amvb nodig. Gegeven de looptijd van het experiment (zes jaar, met alleen in de eerste vier jaar nieuwe instroom) is het zaak dat nieuwe instellingen vanaf collegejaar 2019/2020 studenten kunnen laten flexstuderen. Dan kunnen ze namelijk nog twee jaar nieuwe «flexstudenten» toelaten en kunnen deze «flexstudenten» in totaal maximaal 4 jaar «flexstuderen».

Aan de evaluatiecriteria verandert niets. Het bij het experiment betrokken onderzoeksbureau brengt in het collegejaar 2018/2019 een tussentijdse monitor uit en in 2021 volgt een eindevaluatie.

Door het experiment aan meer instellingen te laten plaatsvinden en door openstelling voor eerstejaars voltijdstudenten, wordt een grotere groep studenten bereikt die in potentie gebaat is bij de flexibeler wijze van collegegeld betalen. Het doel van deze wijziging is dan ook om mogelijk te maken dat er meer instellingen en daarmee ook meer studenten, waaronder ook eerstejaars voltijdstudenten, kunnen deelnemen aan het experiment. De doelstelling van het reeds bestaande experiment is het onderzoeken of het bieden van deze vorm van flexibilisering (studenten mogen gedurende (een deel van) hun studie het wettelijke collegegeld betalen naar rato van het aantal vakken dat zij volgen) leidt tot een toegankelijker aanbod van het voltijds hoger onderwijs, minder uitval en meer tevredenheid van en ontplooiingsmogelijkheden voor studenten. Door mogelijk te maken dat er meer instellingen kunnen deelnemen alsmede eerstejaars voltijdstudenten, wordt er meer informatie over een grotere en meer diverse groep studenten ingewonnen ten behoeve van het evaluatieonderzoek. Dat helpt ook bij het beantwoorden van de vraag waarop gelet moet worden mocht deze wijziging te zijner tijd structureel worden ingevoerd.

Het besluit heeft geen betrekking op Caribisch Nederland omdat daar geen instellingen zijn als bedoeld in hoofdstuk 2a (Experiment flexstuderen) van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs.

3. Verhouding tot hoger recht en nationale wetgeving

Het experimentbesluit is gebaseerd op artikel 1.7a, eerste en tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en ook het onderhavige wijzigingsbesluit is gebaseerd op die grondslag.

4. Gevolgen

De onderhavige wijziging van de experimenteer-amvb betreft een verruiming van een reeds bestaande mogelijkheid. Het is geen extra verplichting voor burgers of instellingen.

Er ontstaan ten opzichte van de huidige experimenteer-amvb geen nieuwe soorten administratieve lasten. Er is geen verplichting voor instellingen tot deelname aan dit experiment, dus voor instellingen die er niet voor kiezen is er überhaupt geen sprake van lasten. Voor de instellingen die na wijziging van het besluit alsnog deelnemen aan het experiment, geldt dat de lasten gelijk zijn aan de lasten voor de reeds deelnemende instellingen. Voor het effect op de regeldruk zij verwezen naar de toelichting bij de bestaande experimenteer-amvb.6

5. Uitvoering

DUO heeft in 2016 een uitvoeringstoets uitgebracht op het conceptbesluit tot wijziging van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs waarmee het experiment flexstuderen werd ingevoerd. DUO concludeerde toen dat het besluit geen impact heeft op de processen en systemen van DUO, omdat de student door de instelling als reguliere voltijdstudent wordt ingeschreven. Dit experiment heeft dus niet gezorgd voor extra werk voor DUO omdat er geen gevolgen uit voortvloeien voor de bekostiging of de studiefinanciering. De voorgestelde wijziging brengt daar geen verandering in.

6. Toezicht en handhaving

De uitvoeringstoets uit 2016 is ook uitgezet bij de Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst Rijk (ADR). De Inspectie van het Onderwijs had destijds een aantal opmerkingen t.a.v. de nalevingsaspecten die vervolgens in de experimenteer-amvb (het Besluit van 23 januari 20177) zijn verwerkt. Het nieuwe instroommoment dat met de onderhavige wijziging wordt geregeld, heeft geen nieuwe gevolgen voor het toezicht op de naleving.

7. Financiële gevolgen

De uitbreiding van het experiment leidt in het kader van de bekostiging niet tot extra kosten. De flexstudent wordt wat betreft de bekostiging namelijk beschouwd als een regulier ingeschreven voltijdstudent.

Voor OCW zijn er in geringe mate meerkosten verbonden aan deze wijziging. De incidentele kosten die de evaluatie met zich meebrengt, zullen in verband met wijziging iets hoger zijn (er moeten immers meer gegevens worden verwerkt). De hoogte van deze kosten is afhankelijk van het aantal nieuwe instellingen dat vanaf september 2019 zal deelnemen. De kosten zullen worden gedekt binnen artikel 6 en 7 van de begroting van OCW. Er zijn geen overige uitvoeringskosten.

8. Advies en consultatie

De beperkte omvang van deze wijziging maakt dat een openbare internetconsultatie niet nodig is geacht.

De nieuwe instroommogelijkheid voor het experiment is besproken tijdens de bijeenkomst van de begeleidingscommissie van het experiment flexstuderen. In deze begeleidingscommissie zitten het onderzoeksbureau dat de evaluatie uitvoert, de deelnemende instellingen en de studentenbonden. Deze partijen steunen de uitbreiding. Over de wijziging is ook gecommuniceerd met de koepelorganisaties Vereniging Hogescholen en de VSNU en zij zien geen bezwaar tegen uitbreiding.

9. Inwerkingtreding

De looptijd van het experiment flexstuderen is zes jaar, waarvan in de eerste vier jaar nieuwe instroom van studenten mogelijk is. Om deelname aan het experiment flexstuderen voor nieuwe instellingen en ook voor eerstejaarsstudenten de moeite waard te laten zijn, is het zaak dat deze nieuwe instellingen vanaf het collegejaar 2019–2020 studenten kunnen laten flexstuderen. Studiejaar 2020-2021 is namelijk het laatste jaar dat studenten voor de eerste keer kunnen deelnemen aan het experiment. Om studenten tijdig te kunnen informeren over de mogelijkheid, moeten nieuwe deelnemende instellingen zo vroeg mogelijk in het voorjaar van 2019 weten of ze kunnen deelnemen. Daartoe dienen zij een aanvraag in bij de minister van OCW, die toestemming verleent tot deelname.

Met het oog daarop is de planning dat de instellingen in het najaar van 2018 worden geïnformeerd over de verruimde mogelijkheid. Zij kunnen vervolgens in de periode van 1 januari tot 1 maart 2019 een aanvraag indienen. Uiterlijk in april vernemen ze van de minister van OCW of ze groen licht hebben voor de deelname aan het experiment.

Deze planning betekent dat de beoogde wijziging van het experimentbesluit met terugwerkende kracht in werking moet treden, namelijk met ingang van 1 januari 2019. De datum van 1 januari 2019 voldoet ook aan de vaste verandermomenten.

De wijziging heeft voor niemand nadelige gevolgen; het is geen belastende regeling. De beschikkingen op nieuwe aanvragen worden genomen op grond van de dan inmiddels in werking getreden amvb. Mocht de amvb in april 2019 nog niet in werking zijn getreden, dan worden de beschikkingen genomen onder voorbehoud van vaststelling van de amvb door de Koning.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel I Onderdeel A (artikel 17b, tweede lid)

Door deze wijziging kunnen instellingen die deelnemen aan het experiment ook eerstejaars studenten de mogelijkheid tot flexstuderen bieden. Met deze wijziging wordt tegemoet gekomen aan de motie van de leden Van der Molen (CDA) en Wiersma (VVD)8 en aan het verzoek van de studentenorganisaties ISO en LSVb.

Artikel I Onderdeel B (artikel 17b, derde lid)

Doordat de 15% kostenverhoging van het collegegeld per studiepunt niet als standaard, maar als maximum wordt gesteld, hebben instellingen de ruimte om die opslag ook kleiner te maken of helemaal geen opslag in rekening te brengen. Met deze wijziging wordt tegemoet gekomen aan de motie van de leden Van der Molen (CDA) en Van den Hul (PvdA)9 en aan het verzoek van de studentenorganisaties ISO en LSVb.

Artikel I Onderdeel C (artikel 17j)

Door de aanvulling in het tweede lid van artikel 17j wordt een extra periode opgenomen waarin instellingen een aanvraag kunnen indienen om deel te kunnen nemen aan het experiment flexstuderen. Gekozen is voor een afgebakende periode van 1 januari 2019 tot 1 maart 2019. Door deze afbakening kan de Minister, met inachtneming van artikel 17k, eerste lid, van het besluit, binnen zes weken na 1 maart gelijktijdig een besluit nemen op alle aanvragen.

Artikel I Onderdeel D (artikel 17k)

De wijziging in het eerste lid van artikel 17k is nodig vanwege de extra aanvraagperiode die wordt gecreëerd door de wijziging van artikel 17j. Door de wijziging van het eerste lid van artikel 17k is de beslistermijn zes weken vanaf de dag volgend op de dag dat een aanvraag is ingediend ingevolge artikel 17j, tweede lid. Daardoor bevat deze bepaling twee aanvraagperiodes: de oorspronkelijke die liep tot 1 maart 2017 en de toegevoegde aanvraagperiode van 1 januari 2019 tot 1 maart 2019. Hiermee wordt voor de nieuwe aanvraagperiode geregeld dat de Minister binnen zes weken gelijktijdig een besluit dient te nemen op alle nieuwe aanvragen die zijn ingediend via e-mailadres experimentflexstuderen@minocw.nl in de periode van 1 januari 2019 tot 1 maart 2019.

Artikel III Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit met ingang van 1 januari 2019 is in overeenstemming met het Kabinetsstandpunt inzake vaste verandermomenten.10

Dit betreft een inwerkingtreding met terugwerkende kracht die voor niemand nadelige gevolgen heeft. In paragraaf 9 van het algemene deel van deze toelichting wordt ingegaan op de redenen voor deze terugwerkende kracht.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Dit experiment wordt geregeld in hoofdstuk 2A van het Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs.

X Noot
3

Motie van Van der Molen (CDA) en Wiersma (VVD). Kamerstukken II 2018/19, 30 012, nr. 104.

X Noot
4

Motie van Van der Molen (CDA) en Van den Hul (PvdA). Kamerstukken II 2018/19, 30 012, nr. 105.

X Noot
5

Kamerstukken II 2018/19, 30 012, nr. 104 en 105.

X Noot
7

Stb. 2017, 26.

X Noot
8

Kamerstukken II 2018/19, 30 012, nr. 104.

X Noot
9

Kamerstukken II 2018/19, 30 012, nr. 105.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2009/10, 29 515, nr. 309.

Naar boven