Besluit van 29 mei 2020, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de Wet van 12 mei 1999, houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen (Stb. 1999, 214) voor de beleidsterreinen die worden bestreken door de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 mei 2020, nr. 2020-0000230338;

Gelet op artikel VI van de Wet van 12 mei 1999, houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen (Stb. 1999, 214);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

Artikel I van de Wet van 12 mei 1999, houdende aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over de behandeling van klachten door bestuursorganen (Stb. 1999, 214) treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst in werking voor de beleidsterreinen die worden bestreken door de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 29 mei 2020

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Uitgegeven de drieëntwintigste juni 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Bij koninklijk besluit van 7 juni 1999 (Stb. 1999, 241) is per 1 juli 1999 de regeling van het intern klachtrecht in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Deze regeling was opgenomen in de afdelingen 9.1, 9.2 en 9.3 van hoofdstuk 9 van de Awb. In genoemd inwerkingtredingsbesluit is bij deze inwerkingtreding voor een aantal wetten een uitzondering gemaakt. Met dit besluit wordt die uitzondering opgeheven voor de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) kent sinds 2010 een bepaling dat klachten behandeld moeten worden, waarbij voor bijzondere onderwijsinstellingen de Awb van overeenkomstige toepassing is verklaard (art. 7.59b WHW). Hierbij is over het hoofd gezien dat de regels voor het intern klachtrecht voor openbare onderwijsinstellingen als bedoeld in de WHW nog niet in werking waren getreden. Deze omissie wordt met dit besluit hersteld. Uit oogpunt van uniformiteit wordt ook de uitzondering voor de Wet educatie en beroepsonderwijs opgeheven, hoewel op grond van die wet thans alleen bijzondere onderwijsinstellingen werkzaam zijn.

Overigens zijn de afdelingen 9.1, 9.2 en 9.3 van de Awb bij de inwerkingtreding van de Wet extern klachtrecht op 15 maart 2005 vernummerd tot de afdelingen 9.1.1, 9.1.2 en 9.1.3 onder het opschrift titel 1. Bij die gelegenheid is ook titel 2 van hoofdstuk 9 (betreffende de beoordeling van klachten door ombudsmannen) aan de Awb toegevoegd. Bij de inwerkingtreding van de Wet extern klachtrecht is geen uitzondering gemaakt voor de in het besluit van 7 juni 1999 genoemde wetten. Hoofdstuk 9, titel 2, van de Awb is daarom onverkort van toepassing op bestuursorganen die hun taken uitvoeren op grond van de in het besluit van 7 juni 1999 genoemde wetten, tenzij bij wet een uitzondering wordt gemaakt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Naar boven