Besluit van 10 juli 2019 tot wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de aanpassing van de indexeringsbepaling

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 4 juni 2019, nr. 2618783, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 37, vijfde lid, van de Wet op de rechtsbijstand;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 19 juni 2019, nr. W16.19.0136/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 5 juli 2019, nr. 2639523, Directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «€ 105,61» vervangen door «€ 108,57».

2. In het tweede lid, onder b, wordt «het procentuele verschil tussen het indexcijfer van de arbeidsproductiviteit in alle sectoren van het jaargemiddelde van het jaar t-2 en het daaraan voorafgaande jaargemiddelde, zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn bekendgemaakt» vervangen door «de percentuele volumemutatie van de toegevoegde waarde (bruto, basisprijzen) per arbeidsjaar van het jaar t-2, zoals dat door het Centraal Bureau voor de Statistiek is bekendgemaakt».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In de periode van 1 januari 2019 tot 1 januari 2020 wordt geen toepassing gegeven aan het tweede lid.

B

In artikel 27, eerste lid, wordt «€ 18,94» vervangen door «€ 19,47».

ARTIKEL II

Artikel 3, vierde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 vervalt met ingang van 1 januari 2020.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt inwerking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 10 juli 2019

Willem-Alexander

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Uitgegeven de negenentwintigste juli 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Door middel van dit besluit wordt de indexeringsformule in artikel 3, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr 2000) aangepast. Deze wijziging is geboden, omdat bepaalde in de vroegere indexeringsformule opgenomen gegevens niet meer beschikbaar zijn. Op grond van artikel 3, tweede lid, Bvr 2000 worden de vergoedingen van rechtsbijstandsverleners in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand jaarlijks geactualiseerd aan de hand van de in het betreffende besluit opgenomen indexeringsformule. Voor wat betreft de vergoeding voor het verlenen van mediation op basis van een toevoeging geldt dat middels artikel 7, vierde lid, van het Besluit toevoeging mediation (Btm) de indexeringsregels van artikel 3, tweede lid, Bvr 2000 van toepassing zijn. Als bron voor de jaarlijkse bepaling voor de jaarlijkse productiviteitsontwikkeling (de factor B in de indexeringsformule) diende het indexcijfer van de arbeidsproductiviteit in alle sectoren van het jaargemiddelde van het jaar t-2 en het daaraan voorafgaande jaargemiddelde, zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) werden bekendgemaakt. Het CBS publiceert dit indexcijfer niet meer vanaf de indexering van de vergoedingen voor 2013. Er is daarom een ander CBS-indexcijfer voor de arbeidsproductiviteit gehanteerd voor de indexeringen van de basisvergoeding en de administratieve vergoeding die van toepassing waren in de jaren 2013 en 2014 en de maand januari van 2015. Per 1 februari 2015 is de basisvergoeding verlaagd naar € 105,61 en is de indexering tot 1 januari 2019 stopgezet bij Besluit van 29 januari 2015, houdende wijziging van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en het Besluit toevoeging mediation in verband met het treffen van enige maatregelen inzake de gesubsidieerde rechtsbijstand (Stb. 2015, nr. 35). De hervatting van de indexering per 1 januari 2019 voor zowel de toevoeging voor rechtsbijstand als de toevoeging voor mediation noopt er toe de indexeringsbepaling in het Bvr 2000 in overeenstemming te brengen met de daarvoor beschikbare gegevens.

Per 1 november 2016 is na overleg met het CBS en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) en het Besluit vergoedingen bewindvoerders schuldsanering (Bvbs) een passender factor voor de arbeidsproductiviteit in de indexeringsformule opgenomen (Besluit van 25 oktober 2016, Stb. 2016, 391). In het wijzigingsbesluit is niet tevens de indexeringsformule in het Bvr 2000 aangepast om zodoende niet vooruit te lopen op de uitwerking van de kabinetsreactie op het rapport «Herijking rechtsbijstand – Naar een duurzaam stelsel voor de gesubsidieerde rechtsbijstand» van de Commissie «Onderzoek oorzaken kostenstijgingen stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand, de vernieuwing van het stelsel» (commissie-Wolfsen) en het onderzoek van de commissie evaluatie puntenstelsel gefinancierde rechtsbijstand (Commissie Van der Meer). In lijn met de hiervoor bedoelde kabinetsreactie en de brief van 9 november 2018 waarin de contouren voor herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand zijn geschetst, wordt de indexeringsbepaling alsnog op gelijke wijze gewijzigd als in het Besluit van 25 oktober 2016. Deze wijziging houdt het volgende in. Factor B in de indexeringsformule wordt vervangen door de percentuele volumemutatie van de toegevoegde waarde (bruto, basisprijzen) per arbeidsjaar van het jaar t-2. Dit cijfer wordt door het CBS in de nationale rekeningen gepubliceerd.

Bij het besluit van 25 oktober 2016 zijn de tarieven in het Btag en het Bvbs geactualiseerd door deze eenmalig te corrigeren naar aanleiding van het gewijzigde onderliggende cijfer voor de arbeidsproductiviteit. Daarbij zijn de tarieven op het niveau gebracht waarop deze zouden hebben gelegen indien vanaf 2013 de beter passende factor voor de arbeidsproductiviteit zou zijn toegepast. Het ligt voor de hand dat ook ten aanzien van het basisbedrag in het Bvr 2000 deze actualisering wordt uitgevoerd en daarmee door de verwijzing ook ten aanzien van het Btm. Dit houdt in dat de basisvergoeding per 1 januari 2019 – voorafgaand aan de indexering per die datum – wordt herberekend. In deze herberekening worden de jaren 2013 en 2014 betrokken. De indexering per 1 januari 2015 wordt buiten beschouwing gelaten nu met het besluit van 29 januari 2015 (Stb. 2015, nr. 35) de indexering voor dat jaar is teruggedraaid. Voor wat betreft de periode 2015–2018 geldt dat deze buiten beschouwing worden gelaten omdat altijd beoogd is voor die periode een bevriezing op die indexering toe te passen. Na herberekening neemt de vergoeding toe met 1,75% zodat de basisvergoeding voorafgaand aan indexering € 107,47 bedraagt. De vergoeding voor administratieve kosten neemt eveneens met 1,75% toe tot € 19,27 voorafgaand aan indexering. Beide bedragen zijn vervolgens op grond van artikel 3, tweede lid, Bvr 2000 voor het jaar 2019 geïndexeerd. In verband daarmee wordt geregeld dat artikel 3, tweede lid, Bvr 2000 niet van toepassing is in de periode van 1 januari 2019 tot 1 januari 2020 nu de indexering voor 2019 reeds is doorgevoerd in onderhavig besluit.

Financiële gevolgen

De eenmalige verhoging van de basisvergoeding en de vergoeding voor administratieve kosten met 1,75% leidt tot een structurele kostenverhoging van € 6,7 miljoen vanaf 2019. Hiervoor biedt de begroting voldoende dekking nu het aantal toevoegingen en daarmee de totale kosten van rechtsbijstand lager uitkomen dan eerder meerjarig was geraamd.

Consultatie en voorhang

Het ontwerpbesluit is openbaar gemaakt in het kader van internetconsultatie en voor advisering toegezonden aan de Nederlandse orde van advocaten (NOvA), de Mediatorsfederatie Nederland,de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Raad voor de rechtspraak, het Openbaar Ministerie en de raad voor rechtsbijstand. De Raad voor de rechtspraak en de Wetenschappelijke Commissie van de NVvR geven aan dat het besluit geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. De NOvA erkent weliswaar de noodzaak van de aanpassing en de hervatting van de indexering van de vergoedingen, maar merkt op dat de bestudering van de wijziging en de toelichting daarop een aantal vragen heeft opgeleverd.

Ten eerste merkt de NOvA op dat de vraag rijst, in hoeverre de indexeringsbepaling niet reeds in 2013 aangepast had moeten worden en wat deze aanpassing voor de vergoedingen zou hebben betekend. Indien de voorgestelde, beter passende factor voor arbeidsproductiviteit reeds in 2013 zou zijn toegepast, zou dit per 1 januari 2019 niet tot een andere vergoeding hebben geleid dan in dit besluit wordt voorgesteld. Door middel van de eenmalige verhoging is de vergoeding per 1 januari 2019 op het niveau gebracht waarop het zou hebben gelegen indien de indexering in 2013 en 2014 zou hebben plaatsgevonden met gebruikmaking van de beter passende factor arbeidsproductiviteit volgens onderhavig besluit. De indexering voor 2015 is niet meegerekend omdat de vergoeding per 1 februari 2015 is verlaagd (besluit van 29 januari 2015). Over de jaren 2016, 2017 en 2018 heeft op basis van het genoemde besluit in het geheel geen indexering plaatsgevonden.

Ten tweede werpt de NOvA de vraag op waarom niet wordt gekozen om het stopzetten van de indexering van 2015 tot en met 2018 terug te draaien. Het stopzetten van de indexering in de periode 2015-2018 was het gevolg van de aan het ministerie van Veiligheid en Justitie opgelegde financiële taakstellingen. Het budgettaire kader voor de uitgaven voor rechtsbijstand heeft geen financiële ruimte voor indexering met terugwerkende kracht.

Tot slot is de NOvA benieuwd of deze indexering ten koste gaat van de noodzakelijkeinvesteringen in andere onderdelen van het stelsel. Dit nu de plannen om te komen tot een herziening van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand budgetneutraal moeten zijn volgens het regeerakkoord. In dat kader wil de NOvA graag een uitgebreidere financiële duiding van de consequenties van deze indexering. De extra uitgaven voor indexering worden gedekt uit extra middelen voor loon- en prijsbijstellingen en worden derhalve niet in mindering gebracht van het budget voor rechtsbijstand.

De internetconsultatie heeft op bovengenoemde reactie van de NOvA na, geen reacties opgeleverd. De reacties geven geen aanleiding tot inhoudelijke wijziging van het besluit.

Overeenkomstig de op grond van artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand voorgeschreven voorhangprocedure is een ontwerp van dit besluit aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd, alsmede in de Staatscourant bekend gemaakt. Dit heeft niet geleid tot reacties op reacties op het ontwerp.

Regeldruk

Aan dit besluit zijn geen zelfstandige bedrijfseffecten, administratieve lasten of andere nalevingskosten voor het bedrijfsleven of voor burgers verbonden.

Het besluit is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). ATR heeft besloten geen formeel advies uit te brengen en deelt de analyse en conclusie dat er geen gevolgen voor de regeldruk zijn.

Inwerkingtreding

Vanwege de hervatting van de indexering van zowel de toevoeging voor rechtsbijstand als de toevoeging voor mediation per 1 januari 2019, is voorzien in directe inwerkingtreding van onderhavig besluit met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven