Besluit van 25 juni 2019 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, in verband met de aanpassing van de procedure bij de behandeling van herhaalde asielaanvragen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 2 mei 2019, nr. 2585656;

Gelet op artikel 37, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 22 mei 2019, nr. W16.19.0112/II);

Gezien het nader rapport van Onze Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 juni 2019, nr. 2617970;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 3.118b van het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de eerste volzin na «welke is afgewezen» ingevoegd «dan wel niet in behandeling is genomen» en wordt in de tweede volzin «de in het tweede tot en met zesde lid beschreven procedure» vervangen door «de in het tweede tot en met achtste lid beschreven procedure».

2. Onder vernummering van het derde tot en met het achtste lid tot het vijfde tot en met het tiende lid, worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Behoudens in de in artikel 40, zesde lid, van de Procedurerichtlijn bedoelde gevallen, wordt het tweede lid, onder a en b, buiten toepassing gelaten indien Onze Minister de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder nader gehoor.

  • 4. In die gevallen waarin met toepassing van het derde lid is afgezien van een nader gehoor, kan Onze Minister naar aanleiding van nieuwe elementen of bevindingen of een andere beoordeling van reeds bekende elementen of bevindingen bepalen dat het onderzoek naar de aanvraag opnieuw aanvangt met inachtneming van het tweede lid. Onze Minister bepaalt in dat geval wanneer de procedure opnieuw aanvangt en deelt de dag van aanvang mede aan de vreemdeling.

3. In het zevende en het achtste lid (nieuw) wordt «vierde lid» steeds vervangen door «zesde lid».

4. in het negende lid (nieuw) wordt «eerste tot en met zesde lid» vervangen door «eerste tot en met achtste lid».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2019.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 25 juni 2019

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol

Uitgegeven de achtentwintigste juni 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» van het kabinet Rutte III1 is afgesproken dat het mogelijk zal worden gemaakt dat bij een herhaalde aanvraag een gehoor achterwege wordt gelaten indien op basis van de stukken blijkt dat deze aanvraag geen kans van slagen heeft. Deze wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) geeft uitvoering aan dit voornemen.

2. Hoofdlijnen

2.1 Afspraak regeerakkoord

In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» van het kabinet Rutte III is als uitgangspunt opgenomen dat het geboden beschermingsniveau en het kader voor de asielprocedures in alle EU-lidstaten gelijk moet zijn en dat Nederland streeft naar harmonisatie op dit terrein om zo ook concurrentie door middel van verslechtering in leefomstandigheden en wetgeving voor asielzoekers te verhinderen.

In de tussentijd is het streven om op drie punten te waarborgen dat het nationale recht niet verder gaat dan waartoe het Europese recht verplicht en gebruik wordt gemaakt van alle mogelijkheden die hierdoor worden geboden.

Eén van deze drie punten is in het nationale recht de tot op heden ontbrekende mogelijkheid op te nemen om bij een herhaalde aanvraag een gehoor achterwege te laten indien op basis van de stukken blijkt dat deze aanvraag geen kans van slagen heeft.

Door dit besluit wordt deze mogelijkheid in het Vb 2000 geïntroduceerd.

2.2 Procedurerichtlijn

In artikel 3.118b, tweede lid, van het Vb 2000 is geregeld dat bij een tweede of volgende asielaanvraag de vreemdeling in de zogeheten ééndagstoets aan een nader gehoor moet worden onderworpen. Dit blijft de hoofdregel.

Op basis van het schriftelijke aanvraagformulier (het model M35-0), het (nieuwe) asielmotief en de daarbij gevoegde documenten en bewijsmiddelen kan echter in sommige gevallen al de conclusie worden getrokken dat er geen reden is om nadere vragen te stellen aan de vreemdeling over zijn opvolgend asielverzoek. In die gevallen wordt op grond van het nieuwe derde lid van artikel 3.118b van het Vb 2000 de aanvraag voortaan zonder gehoor afgedaan. Dit is in lijn met de Procedurerichtlijn,2 waarin in artikel 42, tweede lid, aanhef en onder b, lidstaten de mogelijkheid wordt geboden om het onderzoek naar de tweede of volgende asielaanvraag uitsluitend uit te voeren op grond van de schriftelijke toelichtingen van de vreemdeling zonder persoonlijk gehoor. Van deze mogelijkheid kan overigens geen gebruik worden gemaakt in enkele in de Procedurerichtlijn benoemde gevallen waarin weliswaar sprake is van een opvolgende aanvraag maar de betrokkene voor het eerst zelfstandig een aanvraag indient.3

2.3 Uitwerking in de praktijk

Voor de beoordeling of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen is het niet steeds noodzakelijk om de vreemdeling te onderwerpen aan een nader gehoor. In bepaalde gevallen bieden het aanvraagformulier, het (nieuwe) asielmotief en de daarbij gevoegde documenten en bewijsmiddelen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voldoende informatie om te kunnen beslissen op de asielaanvraag.

In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) zal nader worden uitgewerkt in welke gevallen dit aan de orde kan zijn. In ieder geval kan worden gedacht aan de situatie dat een vreemdeling:

  • zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen niet relevant zijn;

  • louter een beroep doet op de gestelde verslechterde algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst en de IND de beoordeling kan doen op grond van informatie die uit openbare bronnen beschikbaar is;

  • een opvolgende asielaanvraag hoofdzakelijk baseert op stukken die zijn medische situatie betreffen;

  • valse of vervalste stukken overlegt;

  • een beroep doet op nieuw beleid waar hij evident niet onder valt;

  • afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, of

  • valt onder de werking van de Dublinverordening.4

Zekerheidshalve wordt opgemerkt dat ook voor de genoemde categorieën geldt dat wanneer individuele omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat door het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist, een gehoor zal moeten plaatsvinden. Dit vloeit voort uit de tekst van het nieuwe derde lid en vierde lid van artikel 3.118b van het Vb 2000.

Als reeds op basis van het schriftelijke aanvraagformulier en de daarbij gevoegde documenten en bewijsmiddelen een beslissing kan worden genomen op het opvolgend asielverzoek, zal de IND een voornemen tot afwijzing van de aanvraag uitbrengen.

3. Financiële gevolgen en administratieve lasten

Indien een gehoor achterwege kan worden gelaten zal dit in de betreffende zaken leiden tot een vereenvoudiging en versnelling van de afdoening en daarmee tot een vermindering van de kosten voor afdoening van de aanvraag en opvang van de aanvrager. De precieze omvang van deze besparing hangt af van de aard van de asielinstroom en is dus niet goed te voorspellen.

Het besluit heeft naar verwachting geen regeldrukeffecten en is om die reden door het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) niet geselecteerd voor een formeel advies.

4. Consultatie

Het voorstel is in consulatie voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en voorts in internetconsultatie gebracht. In de consultatiefase zijn reacties binnengekomen van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) bij brief van 13 december 2018, de ACVZ bij brief van 18 december 2018 en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) bij brief van 21 december 2018.

Voorts is een reactie van een particulier ontvangen waarin geen opmerking wordt gemaakt over het ontwerp. Deze zal dan ook onbesproken blijven.

4.1 Nut en noodzaak

De ACVZ en de NOvA stellen dat nut en noodzaak van de wijziging van het Vb 2000 onvoldoende zijn onderbouwd.

Volgens de ACVZ is niet duidelijk in hoeveel gevallen in de huidige asielpraktijk sprake is van een opvolgend asielverzoek waarin geen (relevante) nieuwe elementen of bevindingen zijn aangevoerd. Evenmin is volgens de ACVZ duidelijk welk percentage opvolgende asielverzoeken na wijziging van het Vb 2000 niet-ontvankelijk zal kunnen worden verklaard.

Zoals aangegeven in paragraaf 2.1 is het doel van de regering niet alleen te bewerkstelligen dat het nationale recht niet verder gaat dan waartoe het Europese recht verplicht, maar ook dat gebruik wordt gemaakt van alle mogelijkheden die hierdoor worden geboden. In dit verband is van belang dat het invoeren van de mogelijkheid om zonder gehoor te beslissen de IND bovendien in staat stelt te reageren op een recente toename van herhaalde aanvragen die naar het zich laat aanzien overwegend worden ingediend om verblijf in Nederland te rekken en opvang te verkrijgen. In hoeveel gevallen gebruik kan worden gemaakt van deze bevoegdheid hangt af van de aard van de toekomstige asielinstroom. Ook zonder dat er precies zicht bestaat op het aantal gevallen waarin van de nieuwe mogelijkheid in de toekomst gebruik kan worden gemaakt, vindt de regering het van belang dat in ieder geval de mogelijkheid bestaat om in zaken waarin dat verantwoord is, af te zien van horen. Dit om spoedige afdoening van kansloze asielaanvragen zoveel mogelijk te vereenvoudigen.

Er is, anders dan de NOvA vermoedt, dan ook geen sprake van een situatie waarin het huidige systeem wordt veranderd enkel en alleen omdat het afwijkt van de minimumnorm die in de Procedurerichtlijn is gegeven.

De ACVZ vraagt waarom de mogelijkheid die de Procedurerichtlijn biedt, alsnog wordt geïmplementeerd, terwijl inmiddels wordt onderhandeld over de Procedureverordening. Deze onderhandelingen zijn echter nog niet afgerond. Zodra de Procedureverordening in werking treedt zal er geruime tijd worden geboden om de nationale wetgeving aan de Verordening aan te passen. Afgezien daarvan zijn er momenteel geen indicaties dat de Procedureverordening niet zal toestaan dat in bepaalde gevallen wordt afgezien van een gehoor.

De opmerking van VWN dat geen wijzigingen in de asielprocedure zouden moeten worden aangebracht nu de wachttijden momenteel extreem hoog zijn, wordt om voornoemde redenen niet gevolgd. Juist de mogelijkheid om in voorkomende gevallen een gehoor achterwege te laten maakt het mogelijk om bepaalde aanvragen die geen kans van slagen hebben sneller af te doen.

4.2 Formulering artikel 3.118b, derde lid

De opmerking van de NOvA dat het niet horen als standaard wordt genomen, terwijl het niet horen juist als een uitzondering zou moeten worden geformuleerd, is niet goed te plaatsen. In artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a en b, wordt als hoofdregel geformuleerd dat een vreemdeling ook na indiening van een herhaalde aanvraag aan een nader gehoor wordt onderworpen. In het nieuwe derde lid wordt aangegeven onder welke omstandigheden op die hoofdregel een uitzondering wordt gemaakt.

De NOvA meent dat met de nieuwe regel sprake zou zijn van afwijking van artikel 40, derde lid, van de procedurerichtlijn. Ook de ACVZ refereert aan deze bepaling. Van spanning met deze bepaling is echter geen sprake. Gelet op artikel 42, tweede lid, aanhef en onder b van de Procedurerichtlijn (zie hierover paragraaf 2.2) kan uit artikel 40, derde lid, van de Procedurerichtlijn geen algemeen recht worden afgeleid om steeds te worden gehoord over een herhaalde aanvraag. De laatstgenoemde bepaling handelt over de situatie dat uit voorafgaand onderzoek wordt geconcludeerd dat er relevante nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker werden voorgelegd. Dat is bij toepasselijkheid van het nieuwe derde lid van artikel 3.118b juist niet aan de hand.

Terecht merkt de ACVZ op dat artikel 3.118b zowel betrekking heeft op de situaties waarin een opvolgende asielverzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) dan wel kan worden afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Anders dan de ACVZ suggereert, wordt geen noodzaak gezien dit expliciet te benoemen nu de procedure van artikel 3.118b op zichzelf niet wordt gewijzigd. Er wordt enkel een mogelijkheid toegevoegd om in beide situaties af te zien van horen. Terecht merkt de ACVZ op dat in de titel van het besluit de term «herhaalde aanvragen» zou kunnen worden gewijzigd in «opvolgende asielverzoeken». De eerstgenoemde term is echter ingeburgerd in het spraakgebruik en wordt daarom in de titel gehandhaafd.

Het advies van de ACVZ om in het vijfde lid van artikel 3.118b (nieuw) een verwijzing op te nemen naar het nieuwe derde lid, is niet gevolgd. Dat een zaak naar de procedure in het aanmeldcentrum wordt verwezen, en dus uit de «ééndagstoets» gaat, betekent niet zonder meer dat de zaak te ingewikkeld is om zonder gehoor af te doen. Er kunnen immers ook proces-technische redenen ten grondslag liggen aan de doorverwijzing. Indien de zaak te ingewikkeld is om zonder gehoor af te doen, volgt reeds uit de formulering van artikel 3.118b, derde lid, dat niet van horen kan worden afgezien. Het advies geeft mij evenwel aanleiding in een nieuw toe te voegen vierde lid nader te regelen hoe zal worden gehandeld in de situatie dat aanleiding wordt gezien de vreemdeling alsnog te horen voordat op de opvolgende aanvraag is beslist. In dat geval zal de zaak echter niet, zoals de ACVZ voorstelt, naar het aanmeldcentrum worden verwezen, maar zal in beginsel alsnog de gebruikelijke «eendagstoets» plaatsvinden conform het tweede lid, onderdelen a tot en met e. De omstandigheid dat de vreemdeling alsnog dient te worden gehoord brengt immers niet zonder meer met zich dat de aanvraag zich niet leent voor de gebruikelijke «eendagstoets». Er is daarom een nieuw vierde lid ingevoegd in artikel 3.118b. De mogelijkheid om in deze gevallen na het nader gehoor alsnog conform het vijfde lid (nieuw) te verwijzen naar het aanmeldcentrum, blijft overigens ook voor deze gevallen behouden.

4.3 Zorgvuldigheid

De NOvA wijst erop dat asielzoekers het recht hebben een herhaalde aanvraag in te dienen, maar niet altijd in staat zijn om zo’n aanvraag bij de schriftelijke indiening reeds goed te onderbouwen. Bij de meeste herhaalde aanvragen ontbreekt een voldoende voorbereiding op het asielproces. Aanvragers kunnen lang niet altijd een advocaat vinden die hen kan helpen. Wanneer de financiering van de rechtsbijstand voorafgaand aan het voornemen wordt afgeschaft, zal dit voor asielzoekers nog moeilijker worden.

De NOvA wijst er voorts op dat de beoordeling of sprake is van rechtens relevante nieuwe elementen een analyse vergt van de afwijzingsgronden in de eerdere procedure. Van een asielzoeker kan niet worden verwacht dat hij deze beoordeling zelf kan maken en vervolgens duidelijk in het aanvraagformulier kan aangeven dat er sprake is van nieuwe elementen en waarom die rechtens relevant zijn.

De NOvA geeft aan dat niet duidelijk wordt wat het onderzoek nog zal omvatten, als het horen hier geen onderdeel meer van zal uitmaken.

VWN wijst erop dat alle aanvragen op de eigen merites dienen te worden beoordeeld, ongeacht of het een eerste of een opvolgende asielaanvraag betreft. Immers, in asielzaken dient te worden gewaarborgd dat de asielzoeker niet wordt teruggestuurd naar zijn land van herkomst of een ander gebied waar hij te vrezen heeft voor vervolging of dreigt slachtoffer te worden van schending van artikel 3 EVRM.

Vanzelfsprekend bestaat steeds het recht een herhaalde aanvraag in te dienen, maar in de hiervoor aangehaalde reacties lijkt onvoldoende te worden onderkend dat hiervoor pas aanleiding bestaat indien de vreemdeling nieuwe elementen of bevindingen aan die aanvraag ten grondslag kan leggen. Van de vreemdeling mag in ieder geval worden verwacht dat hij zijn herhaalde aanvraag gemotiveerd onderbouwt middels een (nieuw)asielmotief, documenten of bewijsmiddelen. Het is niet aan de IND om na het indienen van een herhaalde aanvraag, al dan niet in samenwerking met de vreemdeling of zijn rechtsbijstandverlener, op zoek te gaan naar nieuwe elementen of bevindingen die niet door de vreemdeling zijn gesteld. Dit klemt temeer nu het per definitie gaat om vreemdelingen die al eerder een volledige asielprocedure hebben doorlopen en derhalve niet onbekend zijn met de wijze waarop asielaanvragen worden beoordeeld. Bovendien dient de vreemdeling gebruik te maken van een aanvraagformulier, waarop duidelijk is aangegeven welke informatie de vreemdeling in het kader van de opvolgende aanvraag dient te verstrekken. Dit geldt ook voor de situatie waaraan VWN refereert, dat de vreemdeling zonder nadere onderbouwing stelt bekeerd te zijn of zich beroept op een intensivering van die bekering.

Er is, anders dan de ACVZ en VWN veronderstellen, dan ook geen directe samenhang met het voornemen over te gaan tot beëindiging van de financiering van rechtsbijstand in de asielprocedure vóór het voornemen. Evenmin valt in te zien dat de maatregel op gespannen voet zou staan met het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel zoals vervat in artikel 46 van de Procedurerichtlijn.

Van een vreemdeling wordt niet in de eerste plaats verwacht dat hij beargumenteert waarom nieuwe elementen of bevindingen rechtens relevant zijn. De IND onderzoekt dit aan de hand van het aanvraagformulier en de eventueel daarbij gevoegde documenten en bewijsmiddelen in het licht van hetgeen bekend is uit het eerdere dossier en de situatie in het land van herkomst. In veel gevallen zal de vreemdeling daarover worden gehoord, maar in bepaalde gevallen zal dat gehoor voortaan achterwege kunnen blijven.

Anders dan de ACVZ meent, komt voldoende tot uitdrukking dat de betrokkene moet worden gehoord indien sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Evenmin is het nodig nog explicieter te benadrukken dat alleen van de mogelijkheid af te zien van horen gebruik gemaakt zal worden indien duidelijk is dat er geen nieuwe relevante elementen en bevindingen zijn aangevoerd of aan de orde zijn gekomen. Zoals hiervoor in paragraaf 2.3 is toegelicht vloeit immers al uit de tekst van het nieuwe derde lid van artikel 3.118b van het Vb 2000 voort dat een gehoor niet achterwege kan blijven wanneer omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat bij het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist. Vanzelfsprekend kan een gehoor evenmin achterwege blijven indien zonder gehoor niet kan worden getoetst aan artikel 31, zevende lid, van de Vw 2000 (de Bahaddar-criteria). In antwoord op de ACVZ, die aan deze bepaling refereert, wordt echter wel opgemerkt dat het ook bij de toepassing van die bepaling moet gaan om «door de vreemdeling bij de aanvraag aangevoerde elementen en bevindingen».

Dat, zoals de NOvA stelt, door de rechter marginaal zal worden getoetst of van horen kon worden afgezien, wordt niet herkend. Reeds uit de formulering van artikel 3.118b, derde lid, blijkt dat deze bevoegdheid alleen wordt toegepast indien de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan worden vergaard zonder nader gehoor. Indien dit niet het geval is en toch van horen is afgezien, zal de rechter naar verwachting het besluit in veel gevallen vernietigen wegens onvoldoende zorgvuldige voorbereiding.

Om genoemde redenen valt de opmerking van de ACVZ dat bij risicobeoordeling van het asielrelaas geen belangenafweging gedaan mag worden, niet goed te plaatsen. In zaken waarin aanleiding bestaat voor een dergelijke beoordeling zal een gehoor immers niet achterwege kunnen worden gelaten.

De ACZV en VWN merken verder op dat herhaalde asielaanvragen in het verleden zeker niet kansloos waren. De ACVZ wijst er voorts op dat de hoogste bestuursrechter eind 2016 het «ne bis-beoordelingskader» heeft losgelaten en dat uit recentere jurisprudentie blijkt dat de rechter het niet altijd eens is met het oordeel van de IND over de toepassing van artikel 30a, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 dan wel, indien van toepassing, artikel 4:6 van Awb. Ook deze gegevens doen echter op zichzelf niet af aan het feit dat het gerechtvaardigd kan zijn in bepaalde zaken af te zien van horen. Dit zal immers alleen gebeuren in zaken waarin dat verantwoord kan.

Het door de ACVZ geschetste risico dat rechters in kostbare beroepsprocedures onnodig belast worden en beroepen gegrond zullen verklaren, omdat de IND de vreemdeling onvoldoende gelegenheid heeft gegeven om de relevantie van nieuw aangedragen elementen of bevindingen in een gehoor toe te lichten, wordt niet gedeeld. In gevallen waarin een dergelijke toelichting nodig is, zal niet van een gehoor worden afgezien. Mocht dat in bepaalde gevallen ten onrechte toch gebeuren, dan zal de rechter naar verwachting met een eenvoudige motiveringsvernietiging volstaan.

4.4. Opmerkingen over voorbeelden van situaties waarin mogelijk van horen kan worden afgezien

De ACVZ maakt een opmerking over een van de in paragraaf 2.3 genoemde, in de Vreemdelingencirculaire uit te werken, voorbeelden van situaties waarin mogelijk van horen kan worden afgezien. Het gaat om de situatie dat de vreemdeling zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn. De ACVZ is van mening dat de bewoordingen «die relevant kunnen zijn voor beoordeling van de aanvraag» of bewoordingen van gelijke strekking aan de beschrijving van deze situatie toegevoegd dienen te worden. Naar aanleiding van deze opmerking is bij de in paragraaf 2.3 genoemde voorbeelden verduidelijkt dat ook van horen kan worden afgezien in de situatie dat zonder gehoor kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen niet relevant zijn.

Hetzelfde geldt voor de situatie waaraan VWN refereert dat een asielzoeker zich enkel beroept op de verslechterde situatie in een land van herkomst en het toch in de rede kan liggen de asielzoeker te horen omdat de verslechterde algemene situatie in het land van herkomst in de individuele situatie kan leiden tot vluchtelingschap of aanspraak op subsidiaire bescherming.

Ook in een andere situatie waar VWN naar verwijst, te weten de situatie dat een vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst of al internationale bescherming geniet in een EU-lidstaat, en zich in dat land nieuwe ontwikkelingen voordoen, kan het in voorkomende gevallen nodig zijn de vreemdeling te horen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

In artikel 3.118b van het Vb 2000 is een nieuw derde lid ingevoegd waarin wordt vastgelegd dat een vreemdeling niet wordt onderworpen aan een nader gehoor indien de IND de kennis omtrent de feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking ook zonder nader gehoor kan vergaren. Zoals blijkt uit de tekst van de bepaling geldt dit niet in de in artikel 40, zesde lid, van de Procedurerichtlijn bedoelde gevallen. Zoals in paragraaf 2.2 al is toegelicht gaat het dan om gevallen waarin weliswaar sprake is van een opvolgende aanvraag maar de betrokkene voor het eerst zelfstandig een aanvraag indient.

Tevens wordt in het nieuwe vierde lid geregeld hoe zal worden gehandeld in de situatie dat alsnog aanleiding wordt gezien de vreemdeling te horen voordat op de opvolgende aanvraag is beslist. In dat geval zal alsnog de volledige procedure worden gevolgd zoals beschreven in het tweede lid van artikel 3.118b van het Vb 2000. De mogelijkheid om in deze gevallen na het nader gehoor conform het vijfde lid (nieuw) alsnog te verwijzen naar het aanmeldcentrum, blijft voor deze gevallen eveneens behouden.

In de eerste volzin van artikel 3.118b, eerste lid, is verduidelijkt dat ook van de in dit artikel beschreven procedure gebruik kan worden gemaakt indien de eerdere aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van de Dublinverordening.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol


X Noot
1

«Vertrouwen in de toekomst», Regeerakkoord 2017 – 2021, VVD, CDA, D66 en ChristenUnie. Bijlage bij Kamerstukken II 2017/18, 34 700, nr. 34, p. 52.

X Noot
2

Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180).

X Noot
3

Zie artikel 42, tweede lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 40, zesde lid en artikel 7, tweede lid en vijfde lid, onder c, van de Procedurerichtlijn.

X Noot
4

Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013, L 180).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven