Besluit van 13 mei 2019, houdende vaststelling van de Eenmalige Uitkering 2019 en wijziging van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken en het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst in verband met de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2018–2020 (Besluit Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2018–2020)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 april 2019, nr. 2019-0000188599;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 april 2019, nr. W04.19.0107/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 mei 2019, nr. 2019-0000222102;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. In januari 2019 wordt de Eenmalige uitkering 2019 uitgekeerd aan ambtenaren die op 1 januari 2019 zijn aangesteld binnen de sector Rijk.

  • 2. De Eenmalige uitkering 2019 bedraagt € 450 vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor, bedoeld in artikel 2, onderdeel h, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3. Geen Eenmalige uitkering 2019 ontvangen ambtenaren die in verband met buitengewoon verlof geen bezoldiging ontvangen op 1 januari 2019, tenzij het een buitengewoon verlof van maximaal zes weken betreft.

  • 4. In afwijking van het derde lid heeft de ambtenaar met een aanspraak op een uitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling uitruil stimuleringspremie voor buitengewoon verlof of een uitkering als bedoeld in artikel 6 van de Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 zoals deze gold op 31 maart 2015, recht op de Eenmalige uitkering 2019.

Artikel 2

Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, tweede lid, onderdeel b worden «€ 10.193,11», respectievelijk «€ 10.430,43» en «€ 10.667,77» vervangen door «€ 10.498,90», respectievelijk «€ 10.743,34» en «€ 10.987,80».

B

In artikel 8, tweede lid, onderdeel b worden «€ 10.498,90», respectievelijk «€ 10.743,34» en «€ 10.987,80» vervangen door «€ 10.708,88», respectievelijk «€ 10.958,21» en «€ 11.207,56».

C

In artikel 21, tweede lid, wordt «€ 167,06» vervangen door «€ 172,07».

D

In artikel 21, tweede lid, wordt «€ 172,07» vervangen door «€ 175,51».

E

In hoofdstuk VII worden voor artikel 26 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 25ac

  • 1. De ambtenaar die op 30 juni 2018 wordt bezoldigd overeenkomstig salarisnummer 0 van schaal 2 tot en met 6 wordt met ingang van 1 juli 2018 bezoldigd overeenkomstig salarisnummer 0 van de voor de ambtenaar geldende schaal.

  • 2. De ambtenaar die op 30 juni 2018 wordt bezoldigd overeenkomstig schaal 2 tot en met 6 met een salarisnummer hoger dan 0, wordt met ingang van 1 juli 2018 bezoldigd overeenkomstig dat salarisnummer van de voor de ambtenaar geldende schaal verminderd met 1.

  • 3. Voor de ambtenaar in de salarisschalen 2 tot en met 6 die in juli 2018 een salarisverhoging ontvangt als bedoeld in artikel 7, worden het eerste en tweede lid toegepast alvorens de salarisverhoging toe te kennen.

F

Artikel 25ac komt te luiden:

Artikel 25ac

  • 1. De ambtenaar die op 30 juni 2019 wordt bezoldigd overeenkomstig salarisnummer 0 van schaal 2 tot en met 5 wordt met ingang van 1 juli 2019 bezoldigd overeenkomstig salarisnummer 0 van de voor de ambtenaar geldende schaal.

  • 2. De ambtenaar die op 30 juni 2019 wordt bezoldigd overeenkomstig schaal 2 tot en met 5 met een salarisnummer hoger dan 0, wordt met ingang van 1 juli 2019 bezoldigd overeenkomstig dat salarisnummer van de voor de ambtenaar geldende schaal verminderd met 1.

  • 3. Voor de ambtenaar in de salarisschalen 2 tot en met 5 die in juli 2019 een salarisverhoging ontvangt als bedoeld in artikel 7, worden het eerste en tweede lid toegepast alvorens de salarisverhoging toe te kennen.

G

Bijlage A. van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bevattende een aantal ambten en de daaraan verbonden salarisschaal of het daaraan verbonden salaris (maandbedragen in euro) wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder «Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» komt de tabel, behorende bij «Lid van de topmanagementgroep, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, die is benoemd in een functie als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Regeling aanwijzing TMG-functies» te luiden:

Schaal 19

nr

salaris

0

7.811,85

1

8.047,53

2

8.289,45

3

8.532,03

4

8.773,96

5

9.037,89

6

9.301,81

7

9.566,36

8

9.795,74

9

10.024,49

10

10.254,47

2. Onder «Hoge Colleges van Staat» en «Ministerie van Algemene Zaken» wordt «9.955,80» telkens vervangen door «10.254,47».

H

Bijlage A. van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bevattende een aantal ambten en de daaraan verbonden salarisschaal of het daaraan verbonden salaris (maandbedragen in euro) wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder «Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» komt de tabel, behorende bij «Lid van de topmanagementgroep, bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onder a, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, die is benoemd in een functie als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Regeling aanwijzing TMG-functies» te luiden:

Schaal 19

nr

salaris

0

7.968,09

1

8.208,48

2

8.455,24

3

8.702,67

4

8.949,44

5

9.218,65

6

9.487,85

7

9.757,69

8

9.991,65

9

10.224,98

10

10.459,56

2. Onder «Hoge Colleges van Staat» en «Ministerie van Algemene Zaken» wordt «10.254,47» telkens vervangen door «10.459,56».

I

Bijlage B. van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, bevattende de indelingsstructuur (hoofd- en niveaugroepen) waarbinnen de zwaarte van de functies wordt bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren komt te luiden:

Bijlage B. van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, bevattende de indelingstructuur (hoofd- en niveaugroepen), waarbinnen de zwaarte van de functies wordt bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren

Indelingsstructuur waarbinnen de zwaarte van de functie wordt bepaald:

Hoofdgroep

Niveaugroep

a

b

c

d

e

f

I

Schaal 1

Schaal 2

Schaal 3

     

II

Schaal 3

Schaal 4

Schaal 5

Schaal 6

   

III

Schaal 5

Schaal 6

Schaal 7

Schaal 8

Schaal 9

 

IV

Schaal 8

Schaal 9

Schaal 10

Schaal 11

Schaal 12

 

V

Schaal 10

Schaal 11

Schaal 12

Schaal 13

Schaal 14

Schaal 15

VI

Schaal 13

Schaal 14

Schaal 15

Schaal 16

Schaal 17

Schaal 18

De bijbehorende salarisschalen voor de ambtenaren (maandbedragen in euro):

Schaal 1

Schaal 2

Schaal 3

       

0

1754,93

   

0

1677,83

1

1793,45

0

1610,82

1

1715,25

2

1833,11

1

1644,33

2

1754,93

3

1873,34

2

1677,83

3

1793,45

4

1914,09

3

1715,25

4

1833,11

5

1954,88

4

1754,93

5

1873,34

6

1996,77

5

1793,45

6

1914,09

7

2059,90

6

1833,11

7

1954,88

8

2123,56

7

1873,34

8

1996,77

9

2187,24

8

1914,09

9

2059,90

10

2247,56

9

1954,88

10

2123,56

11

2312,36

10

1996,77

11

2187,24

12

2376,02

Schaal 4

Schaal 5

Schaal 6

0

1873,34

0

1954,88

   

1

1914,09

1

1996,77

0

2123,56

2

1954,88

2

2059,90

1

2187,24

3

1996,77

3

2123,56

2

2247,56

4

2059,90

4

2187,24

3

2312,36

5

2123,56

5

2247,56

4

2376,02

6

2187,24

6

2312,36

5

2439,71

7

2247,56

7

2376,02

6

2503,94

8

2312,36

8

2439,71

7

2567,63

9

2376,02

9

2503,94

8

2631,28

10

2439,71

10

2567,63

9

2696,11

11

2503,94

11

2631,28

10

2759,76

Schaal 7

Schaal 8

Schaal 9

0

2312,36

0

2503,94

0

2696,11

1

2376,02

1

2567,63

1

2759,76

2

2439,71

2

2631,28

2

2823,44

3

2503,94

3

2696,11

3

2912,25

4

2567,63

4

2759,76

4

3013,89

5

2631,28

5

2823,44

5

3130,07

6

2696,11

6

2912,25

6

3256,29

7

2759,76

7

3013,89

7

3384,77

8

2823,44

8

3130,07

8

3524,96

9

2912,25

9

3256,29

9

3667,39

10

3013,89

10

3384,77

10

3809,29

Schaal 10

Schaal 11

Schaal 12

0

2631,28

0

3130,07

0

3667,39

1

2759,76

1

3384,77

1

3809,29

2

2912,25

2

3524,96

2

3944,44

3

3130,07

3

3667,39

3

4086,89

4

3384,77

4

3809,29

4

4229,30

5

3524,96

5

3944,44

5

4412,50

6

3667,39

6

4086,89

6

4611,35

7

3809,29

7

4229,30

7

4809,66

8

3944,44

8

4412,50

8

5020,78

9

4086,89

9

4611,35

9

5235,81

10

4229,30

10

4809,66

10

5450,88

Schaal 13

Schaal 14

Schaal 15

0

4086,89

0

4611,35

0

5235,81

1

4229,30

1

4809,66

1

5450,88

2

4412,50

2

5020,78

2

5666,45

3

4611,35

3

5235,81

3

5882,06

4

4809,66

4

5450,88

4

6097,10

5

5020,78

5

5666,45

5

6309,36

6

5235,81

6

5882,06

6

6524,95

7

5450,88

7

6097,10

7

6740,00

8

5666,45

8

6309,36

8

6952,80

9

5882,06

9

6524,95

9

7168,96

10

6097,10

10

6740,00

10

7384,59

Schaal 16

Schaal 17

Schaal 18

0

5882,06

0

6524,95

0

7168,96

1

6097,10

1

6740,00

1

7384,59

2

6309,36

2

6952,80

2

7596,24

3

6524,95

3

7168,96

3

7811,85

4

6740,00

4

7384,59

4

8047,53

5

6952,80

5

7596,24

5

8289,45

6

7168,96

6

7811,85

6

8532,03

7

7384,59

7

8047,53

7

8773,96

8

7596,24

8

8289,45

8

9037,89

9

7811,85

9

8532,03

9

9301,81

10

8047,53

10

8773,96

10

9566,36

J

Bijlage B. van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, bevattende de indelingsstructuur (hoofd- en niveaugroepen) waarbinnen de zwaarte van de functies wordt bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren komt te luiden:

Bijlage B. van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, bevattende de indelingstructuur (hoofd- en niveaugroepen), waarbinnen de zwaarte van de functies wordt bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren

Indelingsstructuur waarbinnen de zwaarte van de functie wordt bepaald:

Hoofdgroep

Niveaugroep

a

b

c

d

e

f

I

Schaal 1

Schaal 2

Schaal 3

     

II

Schaal 3

Schaal 4

Schaal 5

Schaal 6

   

III

Schaal 5

Schaal 6

Schaal 7

Schaal 8

Schaal 9

 

IV

Schaal 8

Schaal 9

Schaal 10

Schaal 11

Schaal 12

 

V

Schaal 10

Schaal 11

Schaal 12

Schaal 13

Schaal 14

Schaal 15

VI

Schaal 13

Schaal 14

Schaal 15

Schaal 16

Schaal 17

Schaal 18

De bijbehorende salarisschalen voor de ambtenaren (maandbedragen in euro):

Schaal 1

Schaal 2

Schaal 3

       

0

1829,32

0

1643,04

0

1749,56

1

1869,77

1

1677,22

1

1790,03

2

1910,81

2

1711,39

2

1829,32

3

1952,37

3

1749,56

3

1869,77

4

1993,98

4

1790,03

4

1910,81

5

2036,71

5

1829,32

5

1952,37

6

2101,10

6

1869,77

6

1993,98

7

2166,03

7

1910,81

7

2036,71

8

2230,98

8

1952,37

8

2101,10

9

2292,51

9

1993,98

9

2166,03

10

2358,61

10

2036,71

10

2230,98

11

2423,54

Schaal 4

Schaal 5

Schaal 6

0

1952,37

0

2036,71

0

2166,03

1

1993,98

1

2101,10

1

2230,98

2

2036,71

2

2166,03

2

2292,51

3

2101,10

3

2230,98

3

2358,61

4

2166,03

4

2292,51

4

2423,54

5

2230,98

5

2358,61

5

2488,50

6

2292,51

6

2423,54

6

2554,02

7

2358,61

7

2488,50

7

2618,98

8

2423,54

8

2554,02

8

2683,91

9

2488,50

9

2618,98

9

2750,03

10

2554,02

10

2683,91

10

2814,96

Schaal 7

Schaal 8

Schaal 9

0

2358,61

0

2554,02

0

2750,03

1

2423,54

1

2618,98

1

2814,96

2

2488,50

2

2683,91

2

2879,91

3

2554,02

3

2750,03

3

2970,50

4

2618,98

4

2814,96

4

3074,17

5

2683,91

5

2879,91

5

3192,67

6

2750,03

6

2970,50

6

3321,42

7

2814,96

7

3074,17

7

3452,47

8

2879,91

8

3192,67

8

3595,46

9

2970,50

9

3321,42

9

3740,74

10

3074,17

10

3452,47

10

3885,48

Schaal 10

Schaal 11

Schaal 12

0

2683,91

0

3192,67

0

3740,74

1

2814,96

1

3452,47

1

3885,48

2

2970,50

2

3595,46

2

4023,33

3

3192,67

3

3740,74

3

4168,63

4

3452,47

4

3885,48

4

4313,89

5

3595,46

5

4023,33

5

4500,75

6

3740,74

6

4168,63

6

4703,58

7

3885,48

7

4313,89

7

4905,85

8

4023,33

8

4500,75

8

5121,20

9

4168,63

9

4703,58

9

5340,53

10

4313,89

10

4905,85

10

5559,90

Schaal 13

Schaal 14

Schaal 15

0

4168,63

0

4703,58

0

5340,53

1

4313,89

1

4905,85

1

5559,90

2

4500,75

2

5121,20

2

5779,78

3

4703,58

3

5340,53

3

6011,47

4

4905,85

4

5559,90

4

6249,53

5

5121,20

5

5779,78

5

6467,09

6

5340,53

6

6011,47

6

6688,07

7

5559,90

7

6249,53

7

6908,50

8

5779,78

8

6467,09

8

7105,76

9

6011,47

9

6688,07

9

7312,34

10

6249,53

10

6908,50

10

7532,28

Schaal 16

Schaal 17

Schaal 18

0

6011,47

0

6688,07

0

7312,34

1

6249,53

1

6908,50

1

7532,28

2

6467,09

2

7105,76

2

7748,16

3

6688,07

3

7312,34

3

7968,09

4

6908,50

4

7532,28

4

8208,48

5

7105,76

5

7748,16

5

8455,24

6

7312,34

6

7968,09

6

8702,67

7

7532,28

7

8208,48

7

8949,44

8

7748,16

8

8455,24

8

9218,65

9

7968,09

9

8702,67

9

9487,85

10

8208,48

10

8949,44

10

9757,69

Artikel 3

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 33g, achtste lid, vervalt de zinsnede «over de genoten verlofuren» en wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: «De terugbetalingsverplichting wordt beperkt tot de laatste twaalf maanden waarin, voorafgaande aan het verlaten van de sector Rijk, ouderschapsverlof is genoten.»

B

Artikel 33g komt als volgt te luiden:

Artikel 33g. Buitengewoon verlof in verband met ouderschap

  • 1. De ambtenaar die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, heeft aanspraak op verlof. Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 2. De ambtenaar die blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft aanspraak op verlof. Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 3. Geen aanspraak op verlof bestaat na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.

  • 4. Indien de dienstbetrekking buiten Nederland wordt vervuld bestaat aanspraak op verlof tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten.

  • 5. Het aantal uren verlof waarop de ambtenaar per keer ten hoogste aanspraak heeft, bedraagt zesentwintig maal de arbeidsduur per week uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 6. De ambtenaar, wiens dienstbetrekking ten minste een jaar heeft geduurd, heeft aanspraak op 60% van zijn bezoldiging over een gedeelte van de verlofuren, bedoeld in het vijfde lid, zijnde ten hoogste dertien maal de arbeidsduur per week uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 7. Indien de arbeidsduur van de ambtenaar gedurende het verlof, bedoeld in het vijfde en zesde lid, wijzigt, wordt de aanspraak op het verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de arbeidsduur is gewijzigd en de mate waarin de periode gedurende welke het verlof wordt genoten is verstreken.

  • 8. De ambtenaar is verplicht tot terugbetaling van hetgeen hem over de genoten uren ouderschapsverlof is toegekend wanneer hem tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof ontslag wordt verleend op aanvraag dan wel niet op aanvraag op grond van aan de ambtenaar te wijten feiten of omstandigheden. De terugbetalingsverplichting wordt beperkt tot de laatste twaalf maanden waarin, voorafgaande aan het verlaten van de sector Rijk, ouderschapsverlof is genoten. Ontslag op aanvraag gevolgd door een overgang binnen een maand naar een andere functie binnen de sector Rijk wordt niet als ontslag beschouwd. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar ontheffen van de in de eerste volzin bedoelde verplichting indien er bijzondere omstandigheden zijn die dat naar het oordeel van het bevoegd gezag rechtvaardigen.

  • 9. De ambtenaar meldt het voornemen verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het door hem gewenste tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan het tot verlening van het verlof bevoegde gezag.

    Daarbij geeft de ambtenaar op:

    • a. de perioden waarin het verlof zal worden genoten;

    • b. het aantal uren verlof per periode, en

    • c. de spreiding van de verlofuren over de perioden.

    Bij de eerste melding ten aanzien van het desbetreffende kind dient tevens opgave te worden gedaan van het totaal aantal uren dat de ambtenaar wenst op te nemen en de eventuele opdeling daarvan in perioden. Indien de ambtenaar het verlof heeft opgedeeld in meerdere perioden geldt de opgave, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, slechts voor één periode tegelijk. De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging van het kind.

  • 10. Het bevoegd gezag stemt in met het verzoek, bedoeld in het negende lid, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 11. Het bevoegd gezag is verplicht in te stemmen met een aanvraag van de ambtenaar het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van het opnemen van zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof als bedoeld in de artikelen 33fb, onderscheidenlijk 33h.

    Het bevoegd gezag is tevens verplicht in te stemmen met een aanvraag van de ambtenaar het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten.

  • 12. Het bevoegd gezag behoeft aan een aanvraag als bedoeld in het elfde lid niet met ingang van een vroeger tijdstip dan vier weken na de aanvraag gevolg te geven. In het geval het verlof met toepassing van het elfde lid, na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, wordt de aanspraak op het overige deel van het verlof opgeschort.

  • 13. Het bevoegd gezag kan, na overleg met de ambtenaar, de spreiding van de uren over de week op grond van gewichtige redenen van dienstbelang wijzigen tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof. De eerste volzin is niet van toepassing op de ambtenaar die na het verlof op grond van artikel 33d, eerste lid, onderdeel d, gedurende een periode van vier weken voor drie dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten gebruik maakt van zijn verlof.

  • 14. Indien de aanstelling eindigt voordat het verlof volledig is genoten, reikt het bevoegd gezag de ambtenaar op diens verzoek een verklaring uit waaruit blijkt op hoeveel uren verlof de ambtenaar nog aanspraak heeft.

C

Artikel 58a, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «€ 234,51» vervangen door «€ 241,55».

b. In onderdeel b wordt «€ 469,01» vervangen door «€ 483,08»

c. In onderdeel c wordt «€ 703,52» vervangen door «€ 724,63».

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «€ 383,74» vervangen door «€ 395,25».

b. In onderdeel b wordt «€ 469,01» vervangen door «€ 483,08»

c. In onderdeel c wordt «€ 559,62» vervangen door «€ 576,41».

D

Artikel 58a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «€ 241,55» vervangen door «€ 246,38».

b. In onderdeel b wordt «€ 483,08» vervangen door «€ 492,74»

c. In onderdeel c wordt «€ 724,63» vervangen door «€ 739,12».

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «€ 395,25» vervangen door «€ 403,16».

b. In onderdeel b wordt «€ 483,08» vervangen door «€ 492,74»

c. In onderdeel c wordt «€ 576,41» vervangen door «€ 587,94».

E

Artikel 131 komt te luiden:

  • 1. Artikel 33g, achtste lid, zoals dat luidde op 31 augustus 2018, blijft gelden voor ambtenaren die voor 1 september 2018 de sector Rijk wegens ontslag hebben verlaten.

  • 2. Artikel 33g, zoals dat luidde op 30 juni 2019, blijft gelden voor ambtenaren waarvan het ouderschapsverlof op grond van artikel 33g is ingegaan voor 1 juli 2019.

Artikel 4

Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45b, achtste lid vervalt de zinsnede «over de genoten verlofuren» en wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: «De terugbetalingsverplichting wordt beperkt tot de laatste twaalf maanden waarin, voorafgaande aan het verlaten van de sector Rijk, ouderschapsverlof is genoten.»

B

Artikel 45b komt als volgt te luiden:

Artikel 45b. Buitengewoon verlof in verband met ouderschap

  • 1. De ambtenaar die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, heeft aanspraak op verlof. Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 2. De ambtenaar die blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft aanspraak op verlof. Indien de ambtenaar met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen aanspraak op verlof.

  • 3. Geen aanspraak op verlof bestaat na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.

  • 4. Het verlof wordt behoudens bijzondere gevallen genoten gedurende een plaatsing in Nederland. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden het verlof gedurende plaatsing buiten Nederland kan worden genoten.

  • 5. Het aantal uren verlof waarop de ambtenaar per keer ten hoogste aanspraak heeft, bedraagt zesentwintig maal de arbeidsduur per week uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 6. De ambtenaar, wiens dienstbetrekking ten minste een jaar heeft geduurd, heeft aanspraak op 60% van zijn bezoldiging over een gedeelte van de verlofuren, bedoeld in het vijfde lid, zijnde ten hoogste dertien maal de arbeidsduur per week uitgaande van zijn arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt.

  • 7. Indien de arbeidsduur van de ambtenaar gedurende het verlof, bedoeld in het vijfde en zesde lid, wijzigt, wordt de aanspraak op het verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de arbeidsduur is gewijzigd en de mate waarin de periode gedurende welke het verlof wordt genoten is verstreken.

  • 8. De ambtenaar is verplicht tot terugbetaling van hetgeen hem over de genoten uren ouderschapsverlof is toegekend wanneer hem tijdens de verlofperiode of binnen een jaar na afloop van het verlof ontslag wordt verleend op aanvraag dan wel niet op aanvraag op grond van aan de ambtenaar te wijten feiten of omstandigheden. De terugbetalingsverplichting wordt beperkt tot de laatste twaalf maanden waarin, voorafgaande aan het verlaten van de sector Rijk, ouderschapsverlof is genoten. Ontslag op aanvraag gevolgd door een overgang binnen een maand naar een andere functie binnen de sector Rijk wordt niet als ontslag beschouwd. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar ontheffen van de in de eerste volzin bedoelde verplichting indien er bijzondere omstandigheden zijn die dat naar het oordeel van het bevoegd gezag rechtvaardigen.

  • 9. De ambtenaar meldt het voornemen verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het door hem gewenste tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan het tot verlening van het verlof bevoegde gezag.

    Daarbij geeft de ambtenaar op:

    • a. de perioden waarin het verlof zal worden genoten;

    • b. het aantal uren verlof per periode, en

    • c. de spreiding van de verlofuren over de perioden.

    Bij de eerste melding ten aanzien van het desbetreffende kind dient tevens opgave te worden gedaan van het totaal aantal uren dat de ambtenaar wenst op te nemen en de eventuele opdeling daarvan in perioden. Indien de ambtenaar het verlof heeft opgedeeld in meerdere perioden geldt de opgave, bedoeld in de onderdelen a tot en met c, slechts voor één periode tegelijk. De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging van het kind.

  • 10. Het bevoegd gezag stemt in met het verzoek, bedoeld in het negende lid, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.

  • 11. Het bevoegd gezag is verplicht in te stemmen met een aanvraag van de ambtenaar het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van het opnemen van zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof als bedoeld in de artikelen 45a, onderscheidenlijk 45c.

    Het bevoegd gezag is tevens verplicht in te stemmen met een aanvraag van de ambtenaar het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten.

  • 12. Het bevoegd gezag behoeft aan een aanvraag als bedoeld in het elfde lid niet met ingang van een vroeger tijdstip dan vier weken na de aanvraag gevolg te geven. In het geval het verlof met toepassing van het elfde lid, na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, wordt de aanspraak op het overige deel van het verlof opgeschort.

  • 13. Het bevoegd gezag kan, na overleg met de ambtenaar, de spreiding van de uren over de week op grond van gewichtige redenen van dienstbelang wijzigen tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof. De eerste volzin is niet van toepassing op de ambtenaar die na het verlof op grond van artikel 43e, eerste lid, onderdeel d, gedurende een periode van vier weken voor drie dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten gebruik maakt van zijn verlof.

  • 14. Indien de aanstelling eindigt voordat het verlof volledig is genoten, reikt het bevoegd gezag de ambtenaar op diens verzoek een verklaring uit waaruit blijkt op hoeveel uren verlof de ambtenaar nog aanspraak heeft.

C

Artikel 66, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «€ 231,27» vervangen door «€ 234,51».

b. In onderdeel b wordt «€ 462,53» vervangen door «€ 469,01»

c. In onderdeel c wordt «€ 693,81» vervangen door «€ 703,52».

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «€ 378,44» vervangen door «€ 383,74».

b. In onderdeel b wordt «€ 462,53» vervangen door «€ 469,01»

c. In onderdeel c wordt «€ 551,89» vervangen door «€ 559,62».

D

Artikel 66, wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «€ 234,51» vervangen door «€ 241,55».

b. In onderdeel b wordt «€ 469,01» vervangen door «€ 483,08»

c. In onderdeel c wordt «€ 703,52» vervangen door «€ 724,63».

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «€ 383,74» vervangen door «€ 395,25».

b. In onderdeel b wordt «€ 469,01» vervangen door «€ 483,08»

c. In onderdeel c wordt «€ 559,62» vervangen door «€ 576,41».

E

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «€ 241,55» vervangen door «€ 246,38».

b. In onderdeel b wordt «€ 483,08» vervangen door «€ 492,74»

c. In onderdeel c wordt «€ 724,63» vervangen door «€ 739,12».

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «€ 395,25» vervangen door «€ 403,16».

b. In onderdeel b wordt «€ 483,08» vervangen door «€ 492,74»

c. In onderdeel c wordt «€ 576,41» vervangen door «€ 587,94».

F

Na artikel 149h wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 149i

  • 1. Artikel 45b, achtste lid, zoals dat luidde op 31 augustus 2018, blijft gelden voor ambtenaren die voor 1 september 2018 de sector Rijk wegens ontslag hebben verlaten.

  • 2. Artikel 45b, zoals dat luidde op 30 juni 2019, blijft gelden voor ambtenaren waarvan het ouderschapsverlof op grond van artikel 33g is ingegaan voor 1 juli 2019.

Artikel 5

Het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 6, derde lid, en 12b, tweede lid, wordt «salarisnummer 12 van salarisschaal 4» telkens vervangen door «salarisnummer 11 van salarisschaal 4».

B

In de artikelen 6, derde lid, en 12b, tweede lid, wordt «salarisnummer 11 van salarisschaal 4» telkens vervangen door «salarisnummer 10 van salarisschaal 4».

C

In artikel 7, eerste lid, wordt «€ 161,21» vervangen door «€ 166,05».

D

In artikel 7, eerste lid, wordt «€ 166,05» vervangen door «€ 169,37».

Artikel 6

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen 2, onderdelen, B, D, F, H en J, 3, onderdelen B en D, 4, onderdelen B en E, en 5, onderdelen B en D in werking met ingang van 1 juli 2019.

  • 3. Artikel 1 werkt terug tot en met 1 januari 2019.

  • 4. De artikelen 2, onderdelen A, C, E, G en I, 3, onderdeel C, 4, onderdeel D en 5, onderdelen A en C werken terug tot en met 1 juli 2018.

  • 5. De artikelen 3, onderdelen A en E, en 4, onderdelen A en F werken terug tot en met 1 september 2018.

  • 6. Artikel 4, onderdeel C, werkt terug tot 1 januari 2017.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2018–2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 13 mei 2019

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Uitgegeven de achtentwintigste mei 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit strekt tot wijziging van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (hierna: BBRA 1984), het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR), het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (hierna: RDBZ) en het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst ter formalisering van de afspraken uit de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk (2018 – 2020) van 13 juli 2018 (hierna: de overeenkomst). De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) en de vakcentrales van de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel hebben deze overeenkomst gesloten. In dit besluit zijn de diverse maatregelen uit de overeenkomst doorgevoerd. Als eerste wordt een eenmalige uitkering ingevoerd. Voorts zijn de bijlagen A en B van het BBRA 1984 aangepast aan de nieuwe salarisbedragen en is de aanpassing van het loongebouw vormgegeven zoals deze zijn afgesproken in de overeenkomst. Tevens zijn enkele andere bedragen (de minimale vakantie-uitkering en de toelage voor de bedrijfshulpverleners) en het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst als gevolg van deze algemene salarisverhogingen aangepast. Daarnaast zijn artikel 33g ARAR en artikel 45b RDBZ aangepast aan de afspraken uit de overeenkomst over het betaald ouderschapsverlof. Van deze gelegenheid is tevens gebruik gemaakt deze artikelen over het (onbetaald) ouderschapsverlof aan te passen aan de wijzigingen van de Wet arbeid en zorg als gevolg van de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden.

De afspraken uit de overeenkomst die pas hun effect zullen krijgen op 1 januari 2020 of daarna worden niet met dit besluit geformaliseerd. De materiele inhoud van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren treedt naar verwachting in werking op 1 januari 2020, waardoor het BBRA 1984, het ARAR, het RDBZ, etc. op deze datum komen te vervallen. Het streven is dat op dat tijdstip een formele cao is gesloten waarin ook de nog te formaliseren onderdelen van de overeenkomst zullen worden opgenomen.

2. Salarismaatregelen

2.1 Algemene salarismaatregelen

De salarisbedragen in de bijlagen A en B van het BBRA 1984 zijn met ingang van 1 juli 2018 met 3% en met ingang van 1 juli 2019 met 2% verhoogd.

In verband met de algemene salarisverhogingen zijn ook enkele andere bedragen aangepast in het BBRA 1984, het ARAR en het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst, zoals de minimum vakantie-uitkering, de toelage voor de bedrijfshulpverleners en de vaste toelage onregelmatige dienst personenchauffeurs.

De salarisverhoging per 1 juli 2018 is door P-Direkt in september 2018 met terugwerkende kracht uitbetaald, ook voor degenen die sinds 1 juli 2018 uit dienst zijn getreden. Dit op basis van de Circulaire toepassen Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2018–2020 (Stcrt 2018, 49773).

Daarnaast is vastgelegd dat de eenmalige uitkering van € 450 bruto wordt uitgekeerd aan ambtenaren met een arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week die op 1 januari 2019 in dienst zijn. Het betreft niet alleen de ambtenaren met aanspraak op een salaris op grond van bijlagen A en B van het BBRA 1984, maar ook de ambtenaren met een aanspraak op een salaris op grond van bijlage C (ambtenaren werkzaam bij de Rijksschoonmaakorganisatie) en bijlage D (arbeidsbeperkten aangesteld als ambtenaar). Ambtenaren met een andere arbeidsduur ontvangen de uitkering naar rato. De eenmalige uitkering kan daardoor zowel hoger als lager zijn dan € 450.

Gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging op 1 januari 2019 als gevolg van deelname aan de regeling partiële arbeidsparticipatie senioren (PAS-regeling) en omstandigheden zoals ziekte en ouderschapsverlof hebben geen invloed op de hoogte van de eenmalige uitkering. Ambtenaren die op 1 januari 2019 geen bezoldiging ontvangen, hebben geen aanspraak op de eenmalige uitkering, tenzij er sprake is van buitengewoon verlof van maximaal zes weken. Daarnaast hebben ambtenaren met verlof die gedurende dit verlof een uitkering voor Substantieel Bezwarende Functie (SBF) verlof of voor de uitruil van de Van Werk Naar Werk (VWNW) stimuleringspremie naar buitengewoon verlof ontvangen, ook recht op de eenmalige uitkering.

De eenmalige uitkering is in de maand januari 2019 uitbetaald.

2.2 Aanpassing loongebouw

De salarisschalen 2 tot en met 6 zijn ingekort tot 11 salarisnummers (0 tot en met 10) en beginnen op een hoger niveau. De schalen 2 tot en met 6 hadden 12 tot en met 14 salarisnummers. De salarisschalen worden op 1 juli 2018, 1 juli 2019 en 1 januari 2020 met 1 salarisnummer ingekort, zolang de salarisschaal meer dan 11 salarisnummers bevat. Hiervoor vervalt steeds salarisnummer 0 en worden de salarisnummers daarboven vernummerd tot iedere salarisschaal 11 salarisnummers (0 tot en met 10) bevat. In artikel 2, onderdelen E en F, zijn de wijzigingen per 1 juli 2018 en 1 juli 2019 geregeld. In deze artikelen is tevens geregeld hoe de wijziging van de schaalindeling uitwerkt in het geval dat de ambtenaar in dezelfde maand een periodieke salarisverhoging ontvangt. Eerst wordt de salarisschaal ingekort en vernummerd, vervolgens wordt de periodieke verhoging toegekend. Ter illustratie de volgende voorbeelden over de aanpassing van het loongebouw voor ambtenaren in de schalen 2 tot en met 6:

  • De ambtenaar met een salaris op 30 juni 2018 op basis van schaal 4, periodiek 6 (€ 2.061,71) ontvangt door de aanpassing van het loongebouw met ingang van 1 juli 2018 een salaris op basis van schaal 4, periodiek 5 (€ 2.123,56).

    Voor de ambtenaar met periodiekdatum van 1 juli wordt het salaris bij voldoende functioneren vervolgens met één periodiek verhoogd. Dit betekent dat deze ambtenaar vanaf 1 juli 2018 een salaris ontvangt op basis van schaal 4, periodiek 6 (€ 2.187,24).

  • De ambtenaar met een salaris op 30 juni 2018op basis van schaal 3, periodiek 0 (€ 1.665,29) ontvangt door de aanpassing van het loongebouw met ingang van 1 juli 2018 een salaris van schaal 3, periodiek 0 (€ 1.754,93).

    Voor de ambtenaar met periodiekdatum van 1 juli wordt het salaris bij voldoende functioneren vervolgens met één periodiek verhoogd. Dit betekent dat deze ambtenaar vanaf 1 juli 2018 een salaris ontvangt op basis van schaal 3, periodiek 1 (€ 1.793,45).

De artikelen 6 en 12b van het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst bevatten een verwijzing naar het maximum van schaal 4 die aan de nieuwe indeling van die schaal is aangepast.

3. Ouderschapsverlof

De huidige regeling voor betaald ouderschapsverlof, waarbij het percentage van de doorbetaling van de bezoldiging afhankelijk is van de duur van het ouderschapsverlof, is ingewikkeld voor rechthebbenden. Bovendien is deze regeling gecompliceerd om uit te voeren. Daarnaast vormt de omvang van de terugbetalingsverplichting een belemmering voor de mobiliteit van ambtenaren.

In artikel 3 en 4 is geregeld dat met ingang van 1 juli 2019 een vast (verhoogd) percentage van 60% van de bezoldiging tijdens de periode van betaald ouderschapsverlof is ingevoerd. De aanspraak op het aantal uren betaald ouderschapsverlof bedraagt in totaal dertien keer de arbeidsduur per week uitgaande van de arbeidsduur op het tijdstip waarop het verlof aanvangt. Wijzigt de arbeidsduur in de periode waarin het ouderschapsverlof wordt opgenomen, dan wordt het verlof opnieuw berekend rekening houdend met de mate waarin de arbeidsduur is gewijzigd en het verlof al is gebruikt. De periode van betaald ouderschapsverlof maakt deel uit van de totale periode van ouderschapsverlof van zesentwintig maal de arbeidsduur per week, zoals vastgelegd in artikel 33g, vijfde lid, ARAR en artikel 45b, vijfde lid, RDBZ. Het gaat hier om het wettelijk recht op (onbetaald) ouderschapsverlof op grond van hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg. De voorwaarde dat de ambtenaar voorafgaande aan betaald ouderschapsverlof één jaar in dienst moet zijn om voor gedeeltelijke doorbetaling in aanmerking te komen blijft ongewijzigd.

In het geval dat het betaald ouderschapsverlof is ingegaan voor 1 juli 2019 blijven de voorwaarden zoals deze golden bij toekenning van kracht. Dit geldt zowel voor de periode dat dit ouderschapsverlof doorloopt na 1 juli 2019 als voor periodes van dit ouderschapsverlof die worden gebruikt na 1 juli 2019.

Met ingang van 1 september 2018 is de termijn van de terugbetalingsverplichting voor het betaald ouderschapsverlof beperkt tot de laatste twaalf maanden voorafgaand aan het verlaten van de sector Rijk, voor zover daarin betaald ouderschapsverlof is genoten. Oorspronkelijk zag de terugbetalingsverplichting op het totaal van het genoten betaald ouderschapsverlof en kende geen beperking. In de circulaire toepassing van de wet modernisering verlofregelingen bij de rijksoverheid van 22 maart 20171 was al bepaald dat de terugbetalingsverplichting van artikel 33g ARAR en artikel 45b RDBZ werd beperkt tot 36 maanden.

Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt de bepalingen over ouderschapsverlof te actualiseren aan de wijzigingen in de Wet arbeid en zorg over het recht op ouderschapsverlof als gevolg van de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden. In eerste instantie is ervoor gekozen deze wijzigingen niet in het ARAR en RDBZ door te voeren, omdat deze besluiten komen te vervallen vanwege de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, die naar verwachting op 1 januari 2020 in werking zal treden. In de hierboven genoemde circulaire is toegelicht dat een wijziging in het ARAR en RDBZ niet strikt noodzakelijk was, omdat de bepalingen over ouderschapsverlof in de Wet arbeid en zorg al rechtstreeks voor ambtenaren gelden. Nu de artikelen over ouderschapsverlof moeten worden aangepast vanwege de afspraken in de overeenkomst zou buiten beschouwing laten van de wijzigingen als gevolg van de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden onduidelijkheid creëren bij het toepassen van deze artikelen. De aanpassing van de betreffende artikelen in het ARAR en RDBZ is dermate complex dat de betreffende artikelen opnieuw worden vastgesteld.

Het aantal uren (onbetaald) ouderschapsverlof waarop de ambtenaar recht heeft blijft gelijk. Vervallen is de bepaling dat het verlof in maximaal drie perioden of (gelijkmatig) binnen een aangesloten periode (van maximaal twaalf maanden) genoten dient te worden. De ambtenaar geeft in zijn verzoek aan op welke wijze hij het ouderschapsverlof wil opnemen. Het bevoegd gezag beoordeelt het verzoek en staat dit toe, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich hiertegen verzet. Het ligt voor de hand dat voorafgaand aan een dergelijk verzoek de ambtenaar en de leidinggevende hierover overleg hebben.

Het vereiste dat een werknemer minimaal een jaar in dienst moet zijn voordat een verzoek om ouderschapsverlof kan worden gehonoreerd is in de Wet arbeid en zorg vervallen. Een werknemer kan daarmee direct bij indiensttreding een verzoek om (opname van het resterende deel van het) ouderschapsverlof indienen. Met deze wijziging komt ook voor ambtenaren de eis te vervallen dat minimaal een jaar krachtens aanstelling werkzaamheden moeten worden verrichten, komt hiermee ook voor ambtenaren te vervallen. Dit heeft echter alleen betrekking op het onbetaald ouderschapsverlof, omdat de Wet arbeid en zorg daar alleen betrekking op heeft. Zoals hierboven al aangegeven blijft de eis van minimaal één jaar in dienst als ambtenaar nog steeds gelden voor het betaald ouderschapsverlof.

In het geval het ouderschapsverlof nog niet (geheel) is genoten bij een overgang naar een andere werkgever, dan behoudt de ambtenaar aanspraak op de resterende uren van het ouderschapsverlof. Het bevoegd gezag dient aan de ambtenaar op zijn verzoek een verklaring (ouderschapsverlofverklaring) te verstrekken over de resterende aanspraak op het ouderschapsverlof. Deze verklaring is vormvrij.

Indien het ouderschapsverlof op verzoek van de ambtenaar na het tijdstip van ingang niet wordt voortgezet, op grond van onvoorziene omstandigheden, vervalt de aanspraak op het overige deel van het ouderschapsverlof niet, zoals dit wel is bepaald in het huidige artikel 33g, elfde lid, ARAR. De aanspraak op het overige deel schort op en kan op een later moment worden aangewend.

4. Gevolgen voor regeldruk

Deze regeling ziet uitsluitend op ambtenaren en brengt dus geen regeldrukeffecten met zich mee. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk deelt de analyse dat er geen omvangrijke gevolgen zijn voor de regeldruk en heeft om die reden geen formeel advies uitgebracht.

5. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Staatsblad. Hiermee is afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten bij invoering of wijziging van de wet- en regelgeving. Tevens is afgeweken van de daarbij gebruikelijke gehanteerde minimale invoeringstermijn van twee maanden. Dit is in dit geval gerechtvaardigd omdat de doelgroep bekend is met de wijzigingen en de begunstigde wijzigingen in de praktijk al zijn doorgevoerd op basis van de circulaire toepassen Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2018–2020 van 28 augustus 20182. Diverse onderdelen van het onderhavige besluit hebben terugwerkende kracht gekregen tot 1 juli 2018, dan wel 1 september 2018. Op andere onderdelen is een inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2019 van toepassing. In het artikelsgewijze deel van deze toelichting is bij de diverse onderdelen aangegeven wanneer de betreffende wijzigingen in werking treden.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel is de eenmalige uitkering van 450 euro bruto geregeld. Zie paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. Aan deze bepaling is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2019.

Artikelen 2, onderdelen A, C, G en I, 3, onderdeel C, 4, onderdeel D, en 5, onderdelen A en C

Deze artikelen en onderdelen daarvan houden verband met de met ingang van 1 juli 2018 op grond van de overeenkomst en de daarop gebaseerde circulaire doorgevoerde salarismaatregelen. Hiertoe zijn diverse bepalingen en tabellen gewijzigd in het BBRA 1984, het ARAR, het RDBZ en het Besluit personenchauffeurs Rijksdienst. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. Aan deze bepalingen is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 juli 2018.

Artikel 2, onderdelen E en F

Deze onderdelen hangen samen met de wijzigingen in het loongebouw. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. Aan artikel 2, onderdeel E, is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 juli 2018. Artikel 2, onderdeel F, treedt in werking met ingang van 1 juli 2019.

Artikelen 2, onderdelen, B, D, Hen J, 3, onderdeel D, 4, onderdeel E, en 5, onderdelen B en D

Deze artikelen en onderdelen daarvan houden verband met de met ingang van 1 juli 2019 in werking tredende salarismaatregelen. Verwezen wordt naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. Deze bepalingen treden in werking met ingang van 1 juli 2019.

Artikelen 3, onderdelen A, B en E, en 4, onderdelen A, B en F

Deze aanpassingen in het ARAR en het RDBZ hangen samen met de wijzigingen in het beleid met betrekking tot ouderschapsverlof. Verwezen wordt naar paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting. Aan artikel 3, onderdelen A en E, en 4, onderdelen A en F, is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 september 2018. De artikelen 3, onderdeel B, en 4, onderdeel B, treden in werking met ingang van 1 juli 2019.

Artikel 4, onderdeel C

De wijziging van artikel 66, tweede en vierde lid, van het RBDZ is abusievelijk niet meegenomen in het besluit dat de wijzigingen als gevolg van het Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 20173 heeft doorgevoerd. Deze omissie is hierbij hersteld. Dit onderdeel werkt terug tot en met 1 januari 2017.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
3

Stb 2018, 384.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven