Besluit van 26 maart 2019 tot wijziging van het Warmtebesluit (wijzigingen ter uitvoering van de wet tot wijziging van de Warmtewet naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 17 december 2018, nr. WJZ / 18307390;

Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 4a, vierde lid, 5, vierde en zevende lid, 5a, tweede lid, 6, derde lid, 8, zesde lid, onderdelen b en c, 8b, onderdeel h, 12a, vijfde lid en 21, vijfde lid, van de Warmtewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 februari 2019, nr. W18.18.0396/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken en Klimaat van 22 maart 2019, nr. WJZ / 19057058);

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Warmtebesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    aanvrager:

    degene die een vergunning voor de levering van warmte aanvraagt;

    vergunning:

    de vergunning, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet;

    warmte koude systemen:

    systemen als bedoeld in artikel 1a, tweede lid;

    wet:

    de Warmtewet.

B

Het opschrift van paragraaf 2 komt te luiden: Tariefregulering

C

Na artikel 1 wordt in paragraaf 2 een nieuw artikel ingevoegd luidende:

Artikel 1a

  • 1. Als temperatuur categorieën, als bedoeld in artikel 5, zevende lid, van de wet, worden aangewezen:

    • a. de levering van warmte met een temperatuur die direct geschikt is voor ruimteverwarming en voor:

      • 1°. de verwarming van tapwater, waarbij tapwater wordt verwarmd tot een temperatuur die voldoet aan de norm, bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, of

      • 2°. de levering van warm tapwater op een temperatuur die voldoet aan de norm, bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012;

    • b. de levering van warmte die uitsluitend direct geschikt is voor ruimteverwarming;

    • c. de levering van warmte met een temperatuur die niet direct geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater;

    • d. de levering van:

      • 1°. warmte die uitsluitend bestemd is voor de verwarming van tapwater en een temperatuur heeft die direct geschikt is voor de verwarming van tapwater tot een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, of

      • 2°. warm tapwater op een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

  • 2. Als systeem dat mede dient voor levering van warmte als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de wet wordt ieder systeem aangewezen waarbij de verbruiker bij het aangaan van de leveringsovereenkomst niet de vrije keuze heeft om alleen koude af te nemen van het systeem.

D

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Voor warmte met een temperatuur categorie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel a, wordt het gebruiksonafhankelijk deel van de maximumprijs vastgesteld met inachtneming van de formule:

    VKw = VKg + ΔGK

    en

    ΔGK = GKg – GKw

    waarbij:

    VKw = de vaste kosten in het jaar t;

    VKg = de gemiddelde jaarlijkse vaste kosten van het transport, de levering en de aansluiting van gas, bestaande uit:

    • a. het gewogen gemiddelde van de vaste tarieven voor gaslevering van de overeenkomsten tussen leverancier en verbruiker voor het standaardproduct voor een jaar met vaste prijs op basis van het G1 tarief van de tien grootste Nederlandse gasleveranciers, voor het jaar t;

    • b. het gewogen gemiddelde van de transportonafhankelijke verbruikerstarieven voor afnemers met G6 aansluitingen van de netbeheerders van de gastransportnetten niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor het jaar t;

    • c. het gewogen gemiddelde van de transportafhankelijke verbruikerstarieven voor de G6 aansluitingen van de netbeheerders van gastransportnetten niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor het jaar t, en

    • d. het gewogen gemiddelde van de periodieke aansluittarieven voor de G6 aansluitingen van de netbeheerders van gastransportnetten, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor het jaar t;

    ΔGK = het verschil in gebruikskosten, bestaande uit het verschil tussen de gebruikskosten bij het gebruik van gas als energiebron en de gebruikskosten bij het gebruik van warmte als energiebron;

    GKg = de gebruikskosten bij gas, bestaande uit:

    • a. de gemiddelde jaarlijkse kapitaal- en operationele kosten van een cv-ketel, en

    • b. de meetkosten op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6 aansluitingen van de gasmeter van de netbeheerders van de gastransportnetten, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor het jaar t;

    GKw = de gebruikskosten bij warmte, bestaande uit:

    • a. de gemiddelde jaarlijkse kapitaal- en operationele kosten van een afleverset, en

    • b. de meetkosten op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6 aansluitingen van de gasmeter van de netbeheerders van de gastransportnetten, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, voor het jaar t;

  • 2. Voor warmte met een temperatuur categorie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b en d, bedraagt het gebruiksonafhankelijk deel maximaal de helft van het gebruiksonafhankelijk deel dat is vastgesteld met behulp van de formule, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Voor warmte met een temperatuur categorie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, wordt het gebruiksonafhankelijk deel:

    • a. voor aansluitingen voor levering van warmte met een vermogen tot en met 3 kilowatt vastgesteld met inachtneming van de formule:

      VKw = BTw

    • b. voor aansluitingen voor levering van warmte met een vermogen vanaf 3 kilowatt vastgesteld met inachtneming van de formule:

      VKw = BTw + Ow>3kW* (AVw – 3 kW)

      waarbij:

      VKw = de vaste kosten voor levering van warmte in het jaar t;

      BTw = basistarief voor aansluitingen voor levering van warmte met een vermogen tot en met 3 kilowatt;

      O >3 kW = opslag per kilowatt extra vermogen van de aansluiting voor aansluitingen voor levering van warmte met een vermogen van meer dan 3 kilowatt, en

      AVw = aansluitvermogen van een aansluiting voor levering van warmte volgens de leveringsovereenkomst.

  • 4. Aan een verbruiker met een centrale aansluiting voor levering van warmte met een vermogen van meer dan 100 kilowatt als bedoeld in artikel 1 van de wet wordt een opslag opgelegd voor iedere kilowatt vermogen boven de 100 kilowatt.

  • 5. De opslag wordt vastgesteld door de Autoriteit Consument en Markt met in achtneming van de volgende formule:

    waarbij:

    VKw ≤100 kW = de vaste kosten van een aansluiting voor levering van warmte met een vermogen tot en met 100 kilowatt berekend met in achtneming van de formule, bedoeld in het eerste lid, en

    VKw 1000 kW = de vaste kosten van een aansluiting voor levering van warmte met een vermogen van 1000 kilowatt berekend met in achtneming van de formule, bedoeld in het eerste lid.

  • 6. Voor warmte met een temperatuur categorie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b en d, bedraagt de opslag maximaal de helft van de opslag die is vastgesteld met behulp van de formule, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan de elementen, genoemd in het eerste, derde of vijfde lid.

E

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

  • 1. Het gebruiksafhankelijk deel van de maximumprijs voor levering van warmte:

    • a. met een temperatuur categorie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel a, b en d, wordt vastgesteld met inachtneming van de formule:

    • b. met een temperatuur categorie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, wordt vastgesteld met inachtneming van de formule:

      Pw = 0

      waarbij:

      Pw = de variabele kosten in het jaar t, uitgedrukt in euro per gigajoule;

      Pg = de gemiddelde gebruiksafhankelijke gasprijs op basis van het gewogen gemiddelde van het gebruiksafhankelijke deel van de gasprijs van de overeenkomsten tussen leverancier en verbruiker voor het standaardproduct voor een jaar met vaste prijs op basis van het G1 tarief van de tien grootste Nederlandse gasleveranciers inclusief energiebelasting en de opslag duurzame energie, voor het jaar t, uitgedrukt in euro per m3;

      η = het brandstofrendement van de warmteproductie, en

      CVg = de bovenwaarde van de verbrandingswaarde van aardgas.

  • 2. Het brandstofrendement van de warmteproductie wordt vastgesteld met inachtneming van de formule:

    waarbij:

    η = het brandstofrendement van warmteproductie;

    VR = warmtevraag voor ruimteverwarming als percentage van de totale warmtevraag;

    ηruimte = gemiddeld opwekrendement voor ruimteverwarming;

    VT = warmtevraag voor warm tapwater als percentage van de totale warmtevraag, en

    ηtap = gemiddeld opwekrendement voor warm tapwater.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere eisen worden gesteld aan de elementen, genoemd in het eerste of tweede lid.

F

Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

  • 1. De maximumprijs die een leverancier aan een verbruiker in rekening mag brengen voor het gebruik van een warmte koude systeem bestaat uit:

    • a. een maximumprijs voor de levering van warmte, die wordt vastgesteld overeenkomstig de methode beschreven in artikel 2, en

    • b. een maximumprijs voor de levering van koude, die wordt vastgesteld met toepassing van het tweede lid.

  • 2. De maximumprijs die een leverancier aan verbruiker in rekening mag brengen voor de levering van koude bedraagt niet meer dan een door de Autoriteit Consument en Markt vastgesteld bedrag dat:

    • a. voor aansluitingen voor levering van koude met een vermogen tot en met 2 kilowatt wordt vastgesteld met inachtneming van de formule:

      VKk = BTk

    • b. voor aansluitingen voor levering van koude met een vermogen vanaf 2 kilowatt wordt vastgesteld met inachtneming van de formule:

      VKk = BTk + Ok>2kW * (AVk – 2 kW)

      Waarbij:

      VKk : de vaste kosten voor koude in het jaar t;

      BTk : het basistarief voor koude bij een aansluiting voor levering van koude van 2 kilowatt;

      Ok>2 kW: opslag voor koude per kilowatt extra vermogen van de aansluiting voor levering van koude voor aansluitingen groter dan 2 kilowatt, en

      AVk : het aansluitvermogen van de aansluiting in kilowatt, zoals vastgelegd in de leveringsovereenkomst.

  • 3. De maximumprijs voor de levering van koude is, indien het warmte koude systeem in gebruik is genomen voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel en met dit systeem warmte wordt geleverd met een temperatuurcategorie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel a of b:

    • a. niet van toepassing op leveringsovereenkomsten met een bepaalde looptijd, indien de leveringsovereenkomst is gesloten voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel, en

    • b. gedurende 15 jaar na de datum waarop het warmte koude systeem voor het eerst in gebruik is genomen niet van toepassing op leveringsovereenkomsten met een onbepaalde looptijd, indien de leveringsovereenkomst is gesloten voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt de maximumprijs voor het gebruik van een warmte koude systeem waarmee warmte wordt geleverd met een temperatuurcategorie als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, vastgesteld op de maximumprijs voor levering van warmte van de temperatuurcategorie bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel a, gedurende:

    • a. de resterende looptijd van een overeenkomst indien:

      • i. de overeenkomst een bepaalde looptijd heeft;

      • ii. het systeem in gebruik is genomen voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel, en

      • iii. de leveringsovereenkomst is gesloten voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel, of

    • b. gedurende 15 jaar na de datum waarop het systeem voor het eerst in gebruik is genomen indien:

      • i. de leveringsovereenkomst een onbepaalde looptijd;

      • ii. het systeem in gebruik is genomen voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel, en

      • ii. de leveringsovereenkomst is gesloten voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden het basistarief en de opslag, bedoeld in het tweede lid, vastgesteld.

G

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. Als categorieën aansluitingen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de wet worden vastgesteld:

    • a. individuele aansluitingen met een lengte van maximaal 25 meter;

    • b. individuele aansluitingen met een lengte van meer dan 25 meter;

    • c. centrale aansluitingen met een lengte van maximaal 25 meter en een doorlaatwaarde van:

      • 1°. meer dan 100 kilowatt tot en met 400 kilowatt;

      • 2°. meer dan 400 kilowatt tot en met 1250 kilowatt;

      • 3°. meer dan 1250 kilowatt;

    • d. centrale aansluitingen met een lengte van meer dan 25 meter en een doorlaatwaarde van:

      • 1°. meer dan 100 kilowatt tot en met 400 kilowatt;

      • 2°. meer dan 400 kilowatt tot en met 1250 kilowatt;

      • 3°. meer dan 1250 kilowatt;

    • e. individuele aansluitingen die tijdelijk zijn afgesloten voor een periode van maximaal twee jaar van een warmtenet of inpandig warmtenet en opnieuw aangesloten worden;

    • f. centrale aansluitingen die tijdelijk zijn afgesloten voor een periode van maximaal twee jaar van een warmtenet of inpandig warmtenet en opnieuw aangesloten worden.

  • 2. De berekening van de hoogte van het bedrag voor aansluitingen:

    • a. als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c en d, wordt vastgesteld op basis van:

      • 1°. de gemiddelde werkelijke kosten van leveranciers voor de desbetreffende categorie aansluitingen, of

      • 2°. door de Autoriteit Consument en Markt verkregen marktgegevens over de kosten van de desbetreffende categorie aansluitingen;

    • b. als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is gebaseerd op het maximum bedrag voor een aansluiting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en een vast bedrag per meter vanaf een lengte van de aansluiting van 25 meter;

    • c. als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, is gebaseerd op het maximum bedrag voor een aansluiting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, en een vast bedrag per meter vanaf een lengte van de aansluiting van 25 meter;

    • d. als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, is gelijk aan het bedrag dat in rekening gebracht wordt voor het tijdelijk afsluiten van een individuele aansluiting, bedoeld in artikel 5a, eerste lid, onderdeel a;

    • e. als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, is gelijk aan het bedrag dat in rekening gebracht wordt voor het tijdelijk afsluiten van een centrale aansluiting, bedoeld in artikel 5a, eerste lid, onderdeel c.

H

Na artikel 5 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5

  • 1. Bij de berekening van de hoogte van het tarief voor afsluiting of gedeeltelijke afsluiting, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de wet wordt onderscheid gemaakt tussen een tarief voor:

    • a. het tijdelijk afsluiten voor een periode van maximaal twee jaar van een individuele aansluiting op een warmtenet of een inpandig leidingstelsel door de hoofdafsluiter af te sluiten en te verzegelen of door verwijdering van de afleverset;

    • b. het definitief afsluiten van een individuele aansluiting op een warmtenet of een inpandig leidingstelsel door verwijdering van de hele aansluiting;

    • c. het tijdelijk afsluiten voor een periode van maximaal twee jaar van een centrale aansluiting op een warmtenet of een inpandig leidingstelsel door de hoofdafsluiters van de aansluiting af te sluiten en te verzegelen of door verwijdering van de afleverset;

    • d. het definitief afsluiten van een centrale aansluiting op een warmtenet of een inpandig leidingstelsel, en

    • e. het gedeeltelijk afsluiten van een individuele aansluiting op een systeem als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de wet.

  • 2. Het tarief, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de wet wordt vastgesteld op basis van:

    • a. de gemiddelde werkelijke kosten van leveranciers voor de desbetreffende wijze van afsluiten, of

    • b. door de Autoriteit Consument en Markt verkregen marktgegevens over de kosten van de desbetreffende wijze van afsluiten.

Artikel 5b

  • 1. Als categorieën afleversets voor warmte als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet worden vastgesteld:

    • a. een individuele afleverset voor warmte voor alleen ruimteverwarming;

    • b. een collectieve afleverset voor warmte voor alleen ruimteverwarming;

    • c. een individuele afleverset voor warmte voor alleen verwarming van tapwater;

    • d. een collectieve afleverset voor warmte voor alleen verwarming van tapwater;

    • e. een individuele gecombineerde afleverset voor warmte voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater, en

    • f. een collectieve gecombineerde afleverset voor warmte voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater.

  • 2. De Autoriteit Consument en Markt kan aanvullende functionaliteiten van afleversets vaststellen voor zover de kosten van een aanvullende functionaliteit zodanig significant zijn dat een apart tarief is gerechtvaardigd.

  • 3. Het maximumtarief, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet bestaat uit:

    • a. een basistarief voor een categorie van een afleverset als bedoeld in het eerste lid, en

    • b. een jaarlijkse opslag of jaarlijkse afslag per aanvullende functionaliteit van een afleverset, als bedoeld in het tweede lid, indien van toepassing. De Autoriteit Consument en Markt stelt daarnaast een eenmalige bijdrage of teruggave vast voor het gebruik gedurende de economische levensduur van een aanvullende functionaliteit die in plaats kan komen van een jaarlijkse opslag of jaarlijkse afslag per aanvullende functionaliteit.

  • 4. Het maximumtarief voor een collectieve afleverset wordt omgeslagen over het aantal verbruikers dat gedurende het jaar waarop de nota, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet, betrekking heeft via het met de collectieve afleverset verbonden inpandige leidingenstelsel warmte afneemt. Een leverancier geeft in de nota, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet, inzage in het aantal verbruikers waarover het tarief wordt omgeslagen.

  • 5. Het basistarief, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, wordt vastgesteld op basis van:

    • a. de gemiddelde jaarlijkse kapitaal- en operationele kosten van leveranciers voor de desbetreffende categorie afleversets, of

    • b. door de Autoriteit Consument en Markt verkregen marktgegevens over de kosten van de desbetreffende categorie afleversets.

  • 6. De jaarlijkse opslag of jaarlijkse afslag, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt vastgesteld op basis van:

    • a. de gemiddelde jaarlijkse kapitaalkosten van leveranciers voor de desbetreffende aanvullende functionaliteit, of

    • b. door de Autoriteit Consument en Markt verkregen marktgegevens over de kosten van de desbetreffende aanvullende functionaliteit.

  • 7. De eenmalige bijdrage of teruggave, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt vastgesteld op basis van:

    • a. de gemiddelde meerkosten of minderkosten van leveranciers van de aanschaf en installatie van de desbetreffende aanvullende functionaliteit, of

    • b. door de Autoriteit Consument en Markt verkregen marktgegevens over de kosten van de aanschaf en installatie van de desbetreffende aanvullende functionaliteit.

  • 8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

    • a. de kenmerkende functionaliteiten van de categorieën afleversets, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de aanvullende functionaliteiten van afleversets, bedoeld in het tweede lid.

  • 9. Als een installatie als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet wordt aangewezen een warmtepomp in een warmte koude systeem.

I

Na artikel 5b (nieuw) wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2a. Informatie over tarieven en voorwaarden voor een aanbod als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de wet

Artikel 5c
  • 1. De leverancier baseert ieder aanbod als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de wet op de persoonlijke situatie van de verbruiker en voorziet een verbruiker voor ieder aanbod van transparante informatie over de tarieven en voorwaarden voor levering en transport van warmte die de verbruiker in staat stelt de verschillende aanbiedingen met elkaar te vergelijken.

  • 2. Bij ieder ander aanbod dan het aanbod om warmte geleverd te krijgen tegen ten hoogste de maximumprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet wijst de leverancier de verbruiker er schriftelijk en in begrijpelijke taal op dat de verbruiker gedurende de looptijd van de overeenkomst afziet van de bescherming van artikel 5, eerste lid, van de wet.

  • 3. De transparante informatie over de tarieven en voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, omvat in ieder geval informatie over:

    • a. de looptijd van de overeenkomst;

    • b. de omschrijving van hetgeen er geleverd wordt;

    • c. de prijs waarvoor geleverd wordt;

    • d. de wijze van het opzeggen van de overeenkomst;

    • e. de opzegtermijn, en

    • f. de gevolgen van het aflopen van de overeenkomst.

  • 4. Indien een overeenkomst voor bepaalde tijd afloopt wordt de overeenkomst van rechtswege omgezet in een overeenkomst waarbij warmte geleverd wordt tegen ten hoogste de maximumprijs, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet, tenzij anders overeengekomen op basis van een nieuw aanbod als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de wet.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

    • a. het bepalen van de persoonlijke situatie van de verbruiker, bedoeld in het eerste lid, en

    • b. de transparante informatie over de tarieven en voorwaarden, bedoeld in het derde lid.

J

Het opschrift van paragraaf 3 komt te luiden:

§ 3. Facturering, boekhouding en jaarrekening

K

Na artikel 5c (nieuw) wordt in paragraaf 3 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5d

De termijn waarbinnen een leverancier een verbruiker een nota als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet verstrekt bedraagt ten hoogste 6 weken:

  • a. na afloop van het jaar waar de nota betrekking op heeft, in de gevallen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de wet, en

  • b. na de dag van beëindiging van de leveringsovereenkomst, in de gevallen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

L

Artikel 6, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De vergunninghouder geeft in zijn boekhouding aan:

    • a. welke tarieven, volumes en omzetten bij een verbruiker in rekening zijn gebracht, waarbij de vergunninghouder, voor zover relevant voor het betreffende tarief, in ieder geval onderscheid maakt naar:

      • 1°. de verschillende categorieën en functionaliteiten van afleversets, bedoeld in artikel 5b, eerste en tweede lid;

      • 2°. de verschillende typen warmtemeters;

      • 3°. de verschillende typen warmtekostenverdelers;

      • 4°. de verschillende kostenverdeelsystematieken;

      • 5°. het tijdelijk en definitief afsluiten van verbruikers in de situaties, bedoeld in artikel 5a, eerste lid;

      • 6°. de verschillende categorieën aansluitingen van verbruikers, bedoeld in artikel 5, eerste lid;

      • 7°. de verschillende tarieven voor de levering van warmte, en

      • 8°. de verschillende tarieven voor het gebruik van warmte koude systemen;

    • b. welke kosten zijn gemaakt ten behoeve van de levering van warmte, waarbij in ieder geval een onderscheid als bedoeld in onderdeel a wordt gemaakt;

    • c. over hoeveel verbruikers het tarief dat in rekening is gebracht voor het in gebruik nemen van een collectieve afleverset is omgeslagen op grond van artikel 5b, vierde lid, en

    • d. welke methoden en criteria zijn gehanteerd bij het opstellen van de boekhouding.

M

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a. Voor de tekst van het artikel wordt de aanduiding «1» geplaatst.

b. In de aanhef van het eerste lid wordt «jaarverslag» vervangen door «bestuursverslag».

c. Na het eerste lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 2. De in het bestuursverslag opgenomen informatie over de duurzaamheid van de geleverde warmte, bedoeld in artikel 12a, derde lid, aanhef en onderdeel c, van de wet omvat voor ieder warmtenet ten minste:

    • a. een beschrijving van het warmtenet;

    • b. informatie over de energieprestatie en de CO2-prestaties van de gedurende het jaar waarover verslag wordt gedaan geleverde warmte, en

    • c. informatie over de energiebalans.

  • 3. Indien meerdere vergunninghouders gebruik maken van hetzelfde warmtenet rapporteert iedere vergunninghouder afzonderlijk over de duurzaamheid van het aandeel warmte dat voor zijn verbruikers via het warmtenet is getransporteerd.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

    • a. de beschrijving van het warmtenet;

    • b. de informatie over de energieprestatie en de CO2-prestaties van de geleverde warmte over het verslagjaar;

    • c. de informatie over de energiebalans, en

    • d. het vaststellen van de informatie over de duurzaamheid van de geleverde warmte in het bestuursverslag.

N

In artikel 8, derde lid, wordt «jaarverslag» vervangen door «bestuursverslag».

O

Na artikel 10 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4a. Overleg over toegang voor producenten tot warmtenetten

Artikel 10a
  • 1. Een verzoek als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet wordt door een producent schriftelijk ingediend bij de netbeheerder en de leverancier en bevat ten minste de volgende informatie:

    • a. de naam en het adres van de producent;

    • b. wie er optreedt als contactpersoon namens de producent en wat de contactgegevens van de contactpersoon zijn;

    • c. op welk warmtenet of welke warmtenetten het verzoek betrekking heeft, en

    • d. het verwachte leveringsprofiel per warmtenet waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent het leveringsprofiel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

Artikel 10b

De netbeheerder en de leverancier verschaffen de producent de informatie, bedoeld in artikel 21, tweede en derde lid, van de wet, binnen twee maanden na indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet, door de producent.

Artikel 10c

De producent, netbeheerder en de leverancier treden binnen 2 maanden na ontvangst van het verzoek van de producent, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet, in overleg over:

  • a. toegang voor de producent tot het warmtenet van de netbeheerder ten behoeve van transport van warmte, of

  • b. afname van de door de producent geproduceerde warmte door de leverancier.

P

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a

Artikel 6, tweede lid, geldt niet voor zover de vergunninghouder ten genoegen van de Autoriteit Consument en Markt voldoende aannemelijk kan maken dat het niet of slechts tegen zeer hoge kosten mogelijk is om in zijn boekhouding aan te geven:

  • a. welke tarieven bij een verbruiker in rekening zijn gebracht voor het moment van inwerkingtreding van het Besluit van 26 maart 2019 tot wijziging van het Warmtebesluit Stb. 133 of

  • b. welke kosten gemaakt voor het moment van inwerkingtreding van het Besluit van 26 maart 2019 tot wijziging van het Warmtebesluit Stb. 133 ten grondslag liggen aan de bij verbruikers in rekening gebrachte tarieven.

ARTIKEL II

Het Besluit huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:

A

In de toelichting behorende bij bijlage I, onder A, het waarderingsstelsel voor woonruimte welke een zelfstandige woning vormt, onder 3, wordt «bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Warmtewet» vervangen door «waarbij er sprake is van warmtelevering die in rekening is te brengen als servicekosten in de zin van artikel 7:237, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek».

ARTIKEL III

  • 1. De artikelen I, onderdelen A, I, J, K en O, en II van dit besluit treden in werking op 1 juli 2019.

  • 2. Artikel I, onderdelen B tot en met H, L, M, N en P van dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 26 maart 2019

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Uitgegeven de vierde april 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding

Deze algemene maatregel van bestuur strekt tot wijziging van het Warmtebesluit en ter uitvoering van de wijziging van de Warmtewet (hierna: de wet) naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet.

De wet richt zich op de bevordering van betrouwbare en betaalbare warmtelevering aan alle verbruikers met een aansluiting van maximaal 100 kilowatt. De reikwijdte van de wet is daarnaast uitgebreid naar verbruikers met een aansluiting van meer dan 100 kilowatt indien zij de warmte die zij afnemen in hun hoedanigheid als verhuurder of Vereniging van Eigenaars doorleveren aan hun huurders of leden. Verbruikers die zijn aangesloten op een warmtenet kunnen niet (eenvoudig) overstappen op een andere warmtebron (zoals bijvoorbeeld gas). Zij zijn dan ook gebonden verbruikers. De wet beschermt deze gebonden verbruikers en delegeert de uitwerking van enkele onderdelen naar het niveau van algemene maatregel van bestuur. Met deze algemene maatregel van bestuur (hierna: het wijzigingsbesluit) wordt het Warmtebesluit op een aantal onderdelen gewijzigd als gevolg van de wijziging van de wet. Naast een aantal technische aanpassingen betreft dit wijzigingen van het Warmtebesluit op tien onderdelen:

  • een wijziging van de regels omtrent vaststelling van de maximumprijs voor levering van warmte, waaronder de mogelijkheid om de maximumprijs verschillend vast te stellen voor verschillende categorieën aflevertemperaturen;

  • het toevoegen van de regels voor het vaststellen van een maximumprijs voor het gebruik van warmte koude systemen;

  • een wijziging van de nadere regels omtrent de vaststelling van de maximale hoogte van de eenmalige aansluitbijdrage;

  • het stellen van nadere regels omtrent het vaststellen door de Autoriteit Consument en Markt van de tarieven die door leveranciers maximaal in rekening mogen worden gebracht voor de verhuur van een afleverset;

  • het stellen van nadere regels omtrent het vaststellen door de Autoriteit Consument en Markt van de tarieven die door leveranciers maximaal in rekening mogen worden gebracht voor de afsluiting van een aansluiting van een verbruiker op een warmtenet;

  • het stellen van nadere regels waar een aanbod aan moet voldoen indien een leverancier een verbruiker de mogelijkheid biedt om warmte geleverd te krijgen tegen een ander tarief dan de maximumprijs die is vastgesteld op grond van artikel 5 van de wet;

  • het stellen van nadere regels over de termijn waarbinnen de eindafrekening en de jaarafrekening door een leverancier aan een verbruiker moet worden verstrekt;

  • het stellen van nadere regels omtrent de door vergunninghouders bij te houden boekhouding met betrekking tot de levering van warmte;

  • het stellen van nadere regels omtrent de informatie over de duurzaamheid van de geleverde warmte die door vergunninghouders in het bestuursverslag moet worden opgenomen, en

  • het stellen van regels over de eisen waaraan een verzoek van een producent om toegang tot een warmtenet ten minste moet voldoen, de termijn waarbinnen een netbeheerder en een leverancier informatie moeten verstrekken aan een producent en de termijn waarbinnen een producent, een netbeheerder en een leverancier in overleg moeten treden naar aanleiding van een verzoek van een producent om toegang tot een warmtenet.

Bij de totstandkoming van dit wijzigingsbesluit zijn stakeholders met behulp van verschillende bijeenkomsten gevraagd om inbreng te leveren en zijn gesprekken gevoerd met verschillende deskundigen, de Autoriteit Consument en Markt en het Nationaal Expertise Centrum Warmte van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Daarnaast is gebruik gemaakt van drie rapporten van adviseurs; Royal Haskoning, het Nationaal Expertise Centrum Warmte van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Harmelink Consulting en een notitie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op basis van een analyse van KWA adviseurs. Deze rapporten hebben betrekking op de elementen en wijze van berekening van de maximumprijs voor levering van (gewone) warmte, de tariefregulering van (zeer) lage temperatuurwarmte, de tariefregulering van de kosten van het gebruik van warmte koude systemen en de informatie over de duurzaamheid van de geleverde warmte die door vergunninghouders in het bestuursverslag moet worden opgenomen.

2. Inhoud van het besluit

2.1 Tariefregulering voor de levering van warmte

De Warmtewet reguleert de levering van warmte. Warmte wordt daarbij gedefinieerd als de thermische energie van water met als doel ruimteverwarming of de verwarming van tapwater (artikel 1 van de wet). Warmte kan door leveranciers echter op verschillende temperaturen geleverd worden. Afhankelijk van de temperatuur waarop geleverd wordt en de binneninstallatie van de afnemer:

  • kan de door de leverancier geleverde warmte door de verbruiker direct worden gebruikt voor ruimteverwarming of de verwarming van tapwater, of

  • moet de verbruiker deze warmte voor eigen rekening opwaarderen tot warmte die kan worden gebruikt voor ruimteverwarming of de verwarming van tapwater.

Met de wijziging van de wet (artikel 5, tweede lid) wordt de mogelijkheid geïntroduceerd om de maximumprijs verschillend vast te stellen voor verschillende categorieën aflevertemperaturen.

De basis voor het vaststellen van de maximumprijs voor de levering van warmte is neergelegd in artikel 5 van de wet. In dit artikel is bepaald dat de maximumprijs voor levering van warmte is gebaseerd op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron (de gasreferentie). Deze kosten worden bepaald met behulp van de rendementsmethode. De wet bepaalt vervolgens dat nadere regels met betrekking tot de elementen en wijze van berekening van de maximumprijs worden gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. In de artikelen 2, 3 en 4 van het Warmtebesluit zijn daartoe regels opgenomen.

In artikel 2 van het Warmtebesluit is een formule opgenomen ten behoeve van het bepalen van de maximumprijs die voor de levering van warmte door leveranciers aan verbruikers in rekening mag worden gebracht. Met behulp van deze formule stelt de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) één keer per jaar de maximumprijs vast, waarop door de ACM getoetst kan worden. De ACM ziet er op toe dat de tarieven niet overschreden worden voor zowel het gebruiksafhankelijke als het gebruiksonafhankelijke deel van de maximumprijs. In de artikelen 3 en 4 van het Warmtebesluit zijn de onderdelen van de formule die is opgenomen in artikel 2 van het Warmtebesluit nader uitgewerkt.

Met dit wijzigingsbesluit worden de artikelen over tariefregulering opnieuw vastgesteld en worden twee nieuwe artikelen (artikel 1a en artikel 4a) toegevoegd. Hiermee wordt:

  • een aantal aanpassingen doorgevoerd in de methode voor het vaststellen van de maximumprijs voor levering van warmte;

  • invulling gegeven aan de met de wijziging van artikel 5, tweede lid, van de wet geïntroduceerde mogelijkheid om de maximumprijs verschillend vast te stellen voor verschillende categorieën aflevertemperaturen;

invulling gegeven aan de met de wijziging van artikel 5, vierde lid, van de wet ingevoerde mogelijkheid tot het reguleren van het tarief voor warmte-koude-systemen.

De Warmtewet reguleert de levering van koude in beginsel niet. Als gevolg van de wijziging van de Warmtewet is dit echter anders wanneer de levering van koude noodzakelijk is om een systeem voor warmtelevering goed te laten functioneren. Deze warmte koude systemen kunnen op grond van artikel 5, vierde lid, van de wet worden aangewezen als een systeem waarvoor een aparte maximumprijs wordt vastgesteld. De verbruiker betaalt bij deze systemen voor het gebruik van het systeem, waarmee zowel warmte als koude geleverd wordt. In dit wijzigingsbesluit wordt een nieuw artikel opgenomen waarin invulling wordt gegeven aan de door artikel 5, vierde lid, van de wet geïntroduceerde mogelijkheid systemen waarmee zowel koude als warmte geleverd wordt te reguleren.

2.1.1 Aanpassing methode vaststellen maximumprijs voor levering van warmte

In de artikelen 3 en 4 van het Warmtebesluit wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd ten behoeve van het aanpassen van de methode voor het vaststellen van de maximumprijs door ACM. In de eerste plaats betreft dit een wijziging in de wijze van berekening van de gemiddelden van de vaste tarieven voor gaslevering. Tot nu toe werd gebruik gemaakt van de gemiddelde vaste tarieven van de drie grootste gasleveranciers. In dit wijzigingsbesluit wordt dit vervangen door het gewogen gemiddelde van de vaste tarieven van de 10 grootste Nederlandse gasleveranciers. Dit omdat een gewogen gemiddelde van de vaste tarieven van de 10 grootste gasleveranciers een beter beeld van de gemiddelde gasprijs geeft dan de gemiddelde gasprijs van de drie grootste leveranciers. In de evaluatie van de Warmtewet is als commentaar gekomen dat de oude methode (om het gemiddelde te nemen van de drie grootste leveranciers) een hogere prijs geeft dan wat gemiddeld betaald wordt. Bij het berekenen van het gewogen gemiddelde van de vaste tarieven van de 10 grootste Nederlandse gasleveranciers vindt de weging van de standaardproducten van de verschillende leveranciers plaats op basis van het aandeel van de betreffende leverancier in het totaal aantal klanten. In het geval er een tarief niet bekend is, wordt het gemiddelde over de wel bekende leveranciers genomen.

In artikel 3, eerste lid, wordt de bepaling over de gebruikskosten bij gas gewijzigd. Deze worden niet meer vastgesteld in de Warmteregeling, maar worden door de ACM vastgesteld op basis van nadere eisen die verder worden uitgewerkt in de Warmteregeling. De reden voor deze wijziging is dat de ACM de maximumtarieven voor de verhuur van een afleverset zal vaststellen (paragraaf 4.7 van de memorie van toelichting van de warmtewet). Hierdoor heeft de ACM inzicht in de kapitaals- en operationele kosten van de afleverset. In de berekening van het tarief voor warmtelevering spelen de kapitaal- en operationele kosten een rol. Aangezien de ACM die gebruikt voor het bepalen van de maximum huur van de afleverset, kunnen zij deze kengetallen ook gebruiken voor de berekening van het gebruiksonafhankelijke deel van de maximumprijs voor de levering van warmte.

In de berekening van het gebruiksonafhankelijke deel van de maximumprijs wordt rekening gehouden met de kapitaal- en operationele kosten van zowel een Cv-ketel als een afleverset. Daarom is het belangrijk dat beiden op dezelfde manier bepaald worden. Om die reden wordt ook het bepalen van de kapitaal- en operationele kosten van een Cv-ketel aan de ACM over gedragen.

In artikel 3, eerste lid, is de correctie elektrisch koken (Ke) geschrapt. Gelet op de inzet om versneld van het aardgas af te gaan is er voldoende reden om met betrekking tot dit relatief kleine element alvast vooruit te lopen op een toekomstige situatie waarbij koken op aardgas niet langer de standaard is.

Bovendien wordt in dit wijzigingsbesluit invulling gegeven aan de mogelijkheid op grond van artikel 5, derde lid, van de wet om aan een verbruiker met een centrale aansluiting voor levering van warmte met een vermogen van meer dan 100 kilowatt een afwijkend gebruiksonafhankelijk deel in rekening te brengen. In artikel 3, vierde lid, van het besluit wordt daartoe voor een verbruiker met een centrale aansluiting voor levering van warmte met een vermogen van meer dan 100 kilowatt voorzien in een opslag op het gebruiksonafhankelijke deel van de maximumprijs voor iedere kilowatt vermogen van de warmteaansluiting boven de 100 kilowatt. De opslag per kilowatt wordt door de ACM vastgesteld. ACM maakt daarbij gebruik van de formule opgenomen in artikel 3, vijfde lid.

Verder wordt met dit wijzigingsbesluit in artikel 4 het vaststellen van de bovenwaarde van de verbrandingswaarde van gas niet langer vastgesteld in het Warmbesluit maar gedelegeerd naar de Warmteregeling. Dit omdat de verwachting is dat in de toekomst de verbrandingswaarde van aardgas zal wijzigen. Door deze parameter, evenals alle andere parameters, op te nemen in de Warmteregeling wordt aanpassing van deze parameter eenvoudiger.

Tot slot worden in dit wijzigingsbesluit de leidingverliezen voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater in artikel 4 geschrapt uit de formule voor berekening van het brandstofrendement voor warmteproductie. Bij de evaluatie is opgemerkt dat het verschil tussen leidingverliezen in woningen met een gasaansluiting en warmtewoningen verwaarloosbaar is. Uit onderzoek bleek dat dit verschil inmiddels inderdaad verwaarloosbaar is. Daarom is besloten deze leidingverliezen te schrappen in de formule.

2.1.2 Differentiatie maximumprijs voor verschillende aflevertemperaturen van warmte

In het Warmtebesluit en de Warmteregeling worden regels opgenomen over de indeling in verschillende temperatuurcategorieën, de elementen van de maximumprijs en de manier waarop de maximumprijs door ACM berekend moet worden.

Met het differentiëren van de maximumprijs op basis van aflevertemperaturen wordt beoogd recht te doen aan de extra kosten die een verbruiker zelf moet maken om de door de leverancier geleverde warmte op te waarderen tot een voor de verbruiker bruikbare temperatuur voor ruimteverwarming of de verwarming van tapwater.

Hiertoe is een nieuw artikel 1a ingevoegd en zijn de artikelen 3 en 4 van het Warmtebesluit gewijzigd. In deze artikelen zijn vier categorieën vastgesteld waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de temperatuur waarop de warmte ten behoeve van ruimteverwarming geleverd wordt en de wijze waarop wordt voorzien in de verwarming van tapwater. Voor de levering van warm tapwater of warmte ten behoeve van de verwarming van tapwater wordt daarbij als onderscheidend criterium de temperatuur waarop het water geleverd wordt gehanteerd. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de eisen die in het Bouwbesluit 2012 gesteld worden aan voorzieningen voor warm water. Artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 eist dat voorzieningen voor warmwater voldoen aan de norm NEN1006. Op grond van deze norm dient tapwater aan het tappunt een temperatuur van ten minste 55° Celsius te hebben om te borgen dat het water met het oog op de volksgezondheid veilig is voor het gebruiksdoel. Deze norm is bedoeld om besmetting met de legionellabacterie te voorkomen.

Het betreft de volgende categorieën:

Onderdeel van Artikel 1a

Toelichting

a) De levering van warmte met een temperatuur die direct geschikt is voor ruimteverwarming en:

Warmtelevering voor ruimteverwarming op een temperatuur waarmee de verbruiker in staat is om zijn woon- of bedrijfsruimte te verwarmen zonder dat hij de geleverde warmte met behulp van een eigen installatie moet opwaarderen tot een hogere temperatuur.

Het kan hier gaan om hoge temperatuur ruimteverwarming met een temperatuur van meer dan 50° Celsius, maar ook om lage temperatuurverwarming met een temperatuur van 30°–50° Celsius.

Daarnaast levert de warmteleverancier warm tapwater, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen:

1° de verwarming van tapwater, waarbij tapwater wordt verwarmd tot een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

De opwarming van tapwater tot een vanuit het oogpunt van volksgezondheid veilige temperatuur met behulp van de geleverde warmte

Dit vergt levering van warmte met een temperatuur die direct (zonder opwaardering door de verbruiker) geschikt is om tapwater met behulp van de afleverset op te warmen tot een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in het bouwbesluit (momenteel meestal ten minste 55°C).

2°. de levering van warm tapwater op een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

De directe levering van warm tapwater met een vanuit het oogpunt van volksgezondheid veilige temperatuur door de warmteleverancier.

Het tapwater wordt niet opgewarmd met behulp van de geleverde warmte. Het warme tapwater wordt met behulp van een centraal systeem verwarmd en door de warmteleverancier als volledig product geleverd. Deze situatie doet zich met name voor wanneer de geleverde warmte niet geschikt is voor verwarming van tapwater, zoals bijvoorbeeld bij lage temperatuurverwarming met een temperatuur van 30°–50° Celsius.

b) De levering van warmte die uitsluitend direct geschikt is voor ruimteverwarming.

Warmtelevering die uitsluitend direct geschikt is voor ruimteverwarming en niet direct geschikt om tapwater op te warmen. Dit betekent dat de temperatuur van de geleverde warmte lager is dan een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

 

De verbruiker is in staat om zijn woon- of bedrijfsruimte te verwarmen zonder dat hij de geleverde warmte met behulp van een eigen voorziening (bijvoorbeeld een warmtepomp) moet opwaarderen tot een hogere temperatuur. Tapwater wordt ofwel apart geleverd door een andere leverancier ofwel zelf gemaakt. Het warm tapwater kan door de verbruiker zelf geproduceerd worden door:

 

– de geleverde warmte op te waarderen tot een temperatuur die geschikt is om tapwater op te warmen tot die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, of

– tapwater zelf te verwarmen met een aparte installatie tot een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

 

Het gaat hier vaak om ruimteverwarming van lage temperatuur (ca. 30 tot 50 °C).

c) De levering van warmte met een temperatuur die niet direct geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater.

De warmte die wordt geleverd moet door de verbruiker met een eigen voorziening (bijvoorbeeld een warmtepomp) worden opgewaardeerd tot een temperatuur die geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater.

Het gaat hier over het algemeen om systemen van zeer lage temperatuur (lager dan 30 °C).

d) De levering van:

1° warmte die uitsluitend bestemd is voor de verwarming van tapwater en een temperatuur heeft die direct geschikt is voor de verwarming van tapwater tot een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012;

2° warm tapwater op een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

De levering van uitsluitend warmte ten behoeve van de verwarming van tapwater of de directe levering van warm tapwater.

Voor de eerste categorie (categorie a) stelt de ACM de maximumprijs voor levering van warmte vast volgens de methode op basis van de gasreferentie die reeds was opgenomen in het Warmtebesluit (artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, onderdeel a). Wel worden in de parameters die daarbij worden gebruikt enkele wijzigingen doorgevoerd, deze zijn toegelicht in paragraaf 2.1.1 van dit algemene deel.

Indien de leverancier warm tapwater als apart product levert (categorie a, onder 2°) reguleert de Warmtewet slechts de kosten die de leverancier voor het verwarmen van het tapwater aan de verbruiker in rekening mag brengen. De kosten voor de inkoop van het tapwater zelf worden niet gereguleerd door de Warmtewet. Deze kosten kunnen apart aan de verbruiker in rekening gebracht worden.

Voor de categorieën b, c en d zijn nieuwe methoden opgenomen voor het vaststellen van de maximumprijs door de ACM. Ook deze methoden zijn, ingevolge artikel 5, tweede lid, van de wet, gebaseerd op de integrale kosten die een verbruiker zou moeten maken voor het verkrijgen van dezelfde hoeveelheid warmte bij het gebruik van gas als energiebron (de gasreferentie). Hierbij is voor categorie c rekening gehouden met de kosten die de verbruiker zelf nog moet maken om de geleverde warmte op te waarderen tot een temperatuur die geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater of de aparte afname van warm tapwater. De verbruiker betaalt voor categorie c enkel een gebruiksonafhankelijk tarief (artikel 3, derde lid, en artikel 4, eerste lid, onderdeel b).

Voor warmtelevering die uitsluitend direct geschikt is voor ruimteverwarming (categorie b) en voor warmtelevering die uitsluitend bestemd is voor de verwarming van tapwater of de directe levering van uitsluitend warmtapwater (categorie d) mag maximaal de helft van het gebruiksonafhankelijk deel van de maximumprijs in rekening worden gebracht (artikel 3, tweede lid). Dit geldt ook voor centrale aansluitingen. Wanneer warmte die uitsluitend direct geschikt is voor ruimteverwarming en (warmte uitsluitend bestemd voor) warmtapwater door twee verschillende leveranciers geleverd worden mogen beide leveranciers dus de helft van het gebruiksonafhankelijke deel van de maximumprijs in rekening brengen. Voor het gebruiksafhankelijke deel van de maximumprijs mag wel het volledige tarief in rekening worden gebracht door beide leveranciers. De kosten die de verbruiker hiervoor betaalt zijn immers afhankelijk van zijn verbruik.

De temperatuur die nodig is om te zorgen dat de geleverde warmte direct geschikt is voor ruimteverwarming hangt af van de binneninstallatie. De temperatuur van de warmte moet dan ook afgestemd zijn op het afgiftesysteem in de woning. De belangrijkste klassen daarvoor zijn momenteel:

  • 90/70 systeem (HT). Het gaat hier om klassieke verwarming waarbij de binneninstallatie beschikt over radiatoren. In de winter wordt de warmte op 90 °C geleverd en wordt op 70 °C terug geleverd aan het warmtenet.

  • 70/50 systeem (Midden temp MT). Met dit systeem kan nog worden verwarmd met standaard radiatoren. Wel moeten de radiatoren iets groter zijn, of de woning moet extra geïsoleerd zijn, waardoor de warmtevraag gedaald is.

  • 50/30 systeem (LT). Een binneninstallatie waarbij kan worden verwarmd met 50 °C moet tenminste voorzien zijn van lage-temperatuurradiatoren of vloerverwarming.

  • Bij 40/30 °C (LT) is alleen vloerverwarming nog geschikt als afgiftesysteem.

De projectontwikkelaar van een nieuwbouwproject of de eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor het installeren van een systeem dat geschikt is om de ruimte te verwarmen met de leveringstemperatuur die met de leverancier overeengekomen wordt.

Voor de levering van warmte met een temperatuur die niet direct geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater (categorie c) is bepaald dat alleen een vastrecht (gebruiksonafhankelijk tarief) in rekening mag worden gebracht. Dit omdat de verbruiker aanvullende kosten moet maken om de geleverde warmte met behulp van een eigen voorziening op te waarderen tot een temperatuur die geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater. Het gaat hier om de kosten van de aanschaf of huur van de eigen voorziening, het onderhoud daarvan en de energiekosten voor het gebruik van deze voorziening.

Het vastrecht dat aan de verbruiker in rekening mag worden gebracht is gebaseerd op het vermogen van de aansluiting voor de levering van warmte. Het aansluitvermogen van de aansluiting moet door de leverancier zijn opgenomen in de leveringsovereenkomst bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet. Momenteel is een temperatuur van ongeveer 30 graden de praktische ondergrens voor verwarmingssystemen. Het vastrecht voor deze categorie bestaat uit een basistarief voor aansluitingen met een vermogen tot en met 3 kilowatt. Indien een aansluiting een groter vermogen heeft dan 3 kilowatt kan een opslag in rekening worden gebracht voor iedere kilowatt extra aansluitvermogen. Het bedrag van het basistarief en de opslag worden vastgesteld bij ministeriële regeling.

In de leveringsovereenkomst moet aangegeven zijn wat de bandbreedte van aflevertemperaturen is. De categorie waaronder de levering valt ligt daarmee vast en kan alleen veranderen door aanpassing van het contract. Het is dus niet mogelijk om bijvoorbeeld tussen de seizoenen te wisselen in de categorie warmte die geleverd wordt.

2.1.3 Regulering van warmte koude systemen

De Warmtewet reguleert de levering van warmte. De levering van koude wordt dientengevolge door de Warmtewet in beginsel niet gereguleerd. Een uitzondering wordt gemaakt voor systemen die mede dienen voor de levering van warmte. Op grond van artikel 5, vierde lid, van de wet kunnen systemen die mede dienen voor de levering van warmte worden aangewezen als systemen waarvoor een aparte methode kan worden vastgesteld voor het bepalen van de maximumprijs voor het gebruik van deze systemen. Blijkens de Memorie van Toelichting gaat het hier om systemen waarbij levering van koude noodzakelijk is om het systeem voor warmtelevering goed te laten functioneren, zoals bijvoorbeeld bij Warmte Koude Opslag (WKO) systemen. In deze gevallen biedt de leverancier de verbruiker vaak niet de mogelijkheid om alleen warmte en geen koude af te nemen.

In dit besluit worden in de eerste plaats de systemen aangewezen waarop deze afwijkende tariefreguleringssystematiek van toepassing is. In de tweede plaats wordt in dit besluit een methode vastgesteld voor het vaststellen van een maximumprijs voor deze systemen. Tot slot is voorzien in een bepaling van overgangsrecht.

a. Aanwijzing van systemen als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de wet

Met de regulering van systemen waarbij de levering van koude noodzakelijk is voor de levering van warmte wordt beoogd verbruikers tariefbescherming te bieden wanneer zij:

  • zijn aangesloten op warmte koude systemen, en

  • geen vrije keuze hebben voor het afnemen van koude.

De situatie waarbij de levering van koude noodzakelijk is om een systeem voor warmtelevering goed te laten functioneren, doet zich thans vrijwel alleen voor bij bodemenergiesystemen (zoals met name Warmte Koude Opslag systemen), maar deze situatie kan zich ook voordoen bij andere opslagsystemen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een mijnwaterproject. Om ervoor te zorgen dat er geen projecten worden uitgesloten, wordt in artikel 1a, tweede lid, ieder systeem waarbij de levering van koude noodzakelijk is voor de levering van warmte aangewezen als een systeem voor het gebruik waarvan, op grond van artikel 5, vierde lid, van de wet, een aparte maximumprijs wordt vastgesteld.

Voorts is er alleen sprake van noodzakelijke levering van koude als de leverancier de levering van warmte uitsluitend in combinatie met de levering van koude aanbiedt. Daarom is in het tweede lid van artikel 1a geëxpliciteerd dat de levering van koude niet noodzakelijk is voor de levering van warmte indien de verbruiker bij het aangaan, wijzigen of verlengen van de leveringsovereenkomst de vrije keuze heeft om al dan niet koude af te nemen van het systeem. De verbruiker is in dat geval namelijk niet de gebonden verbruiker die de Warmtewet beoogt te beschermen.

Wanneer een leverancier ervoor kiest een verbruiker geen vrije keuze te bieden om koude af te nemen, wordt de maximumprijs van koudelevering met behulp van warmte koude systemen gereguleerd op basis van de methode opgenomen in artikel 4a. Op deze manier wordt voorkomen dat aan deze gebonden verbruikers excessieve bedragen in rekening worden gebracht voor het gebruik van warmte koude systemen.

b. Methode voor het vaststellen van maximumprijs voor warmte koude systemen

De methode voor het bepalen van een maximumprijs voor het gebruik van warmte koude systemen is opgenomen in artikel 4a en wordt, zoals is aangegeven in paragraaf 4.3 van de Memorie van Toelichting op het voorstel tot wijziging van de Warmtewet, gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten van de leveranciers voor de aanleg, het beheer en de exploitatie van warmte koude systemen. Ten behoeve van het bepalen van deze methode is onderzoek verricht door Royal Haskoning1 en zijn gesprekken gevoerd met zowel warmteleveranciers met warmte koude systemen als verbruikers aangesloten op warmte koude systemen. Hieruit is gebleken dat:

  • er een grote variëteit aan warmte koude projecten bestaat;

  • de kosten van warmteleveranciers voor het aanleggen, onderhouden en exploiteren van warmte koude systemen onderling sterk verschillen;

  • het niet mogelijk is om binnen de kosten van het aanleggen, onderhouden en exploiteren van warmte koude systemen een onderscheid te maken tussen de kosten voor het leveren van warmte en de kosten voor het leveren van koude.

Om enerzijds recht te kunnen doen aan de grote variëteit aan warmte koude projecten en anderzijds een einde te maken aan de excessen in de kosten die aan sommige verbruikers in rekening worden gebracht voor levering van warmte en koude met warmte koude systemen zijn verschillende mogelijkheden voor prijsregulering onderzocht. Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat een gemiddeld warmte-koude-systeem met een redelijk rendement moet kunnen worden geëxploiteerd. Daarnaast is geconstateerd dat het vaststellen van een enkel (uniform) maximumtarief voor alle warmte-koude systemen geen recht doet aan de variëteit aan projecten en bijbehorende kosten van leveranciers voor het aanleggen, onderhouden en exploiteren van deze systemen. Hierbij kan met name worden gedacht aan de verschillende temperaturen warmte die met behulp van warmte koude systemen aan de verbruikers geleverd worden.

In het licht van deze constateringen is (artikel 4a, eerste lid) gekozen voor een systeem waarbij voor de regulering van de maximumprijs die in rekening mag worden gebracht voor het gebruik van een warmte koude systeem een onderscheid wordt gemaakt tussen:

  • warmtelevering met behulp van een warmte koude systeem, en

  • koudelevering met behulp van een warmte koude systeem.

Warmtelevering met behulp van een warmte koude systeem wordt daarbij (artikel 4a, eerste lid, onderdeel a) op dezelfde wijze gereguleerd als de levering van warmte afkomstig uit andere warmtebronnen (toegelicht in paragraaf 2.1.1 en 2.1.2 van het algemeen deel van deze toelichting). Dit omdat het product dat aan de verbruikers geleverd wordt niet afwijkt van het product dat met behulp van andere productie installaties geleverd wordt. Op basis van de temperatuurcategorie van de geleverde warmte wordt derhalve een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten warmte koude systemen.

Voor de levering van koude is, net als bij Zeer Lage Temperatuurwarmte, bepaald dat alleen een gebruiksonafhankelijk tarief in rekening mag worden gebracht (artikel 4a, eerste lid, onderdeel b). Dit omdat de leverancier geen extra kosten maakt als er meer koude afgenomen wordt.

De kosten die aan de verbruiker in rekening worden gebracht voor koudelevering met behulp van warmte koude systemen worden vastgesteld door de ACM op basis van de formule in artikel 4a, tweede lid, van dit besluit. De maximumprijs voor koudelevering met behulp van warmte koude systemen bestaat daarbij uit twee onderdelen:

  • een basistarief voor koudelevering met behulp van warmte koude systemen waarbij wordt uitgegaan van een standaardaansluiting voor koude met een aansluitvermogen van 2 kW, en

  • een opslag per kilowatt extra vermogen van de aansluiting voor aansluitingen met een vermogen van meer dan 2 kW.

Het tarief voor levering van koude met warmte koude systemen wordt in rekening gebracht per kilowatt aansluitvermogen voor koude, waarbij als ondergrens 2 kilowatt is genomen. Het aansluitvermogen van de aansluiting voor koude op het warmte koude systeem dient door de leverancier op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet te worden opgenomen in de leveringsovereenkomst. Het aansluitvermogen dient daarbij ten behoeve van de berekening van de opslag te worden aangeven in kW met minstens één cijfer achter te komma.

Voor systemen tot en met 2 kW geldt het basistarief. Voor het basistarief is uitgegaan van een standaard aansluitvermogen van een aansluiting voor koude op een warmte koude systeem van 2 kW. Deze waarde is berekend op basis van een gemiddeld koelend vermogen van 20 watt per vierkante meter gekoeld vloer oppervlak en een gemiddeld woonoppervlak van 100 m2.

Wanneer het aansluitvermogen groter is dan 2 kW wordt een opslag per kW extra aansluitvermogen opgeteld bij het basistarief. Het aansluitvermogen moet voor de berekening gegeven worden met minstens één cijfer achter te komma. De parameters (het basistarief en de opslag) in deze formule worden door de minister ingevuld in de warmteregeling (artikel 4a, vijfde lid).

c. Overgangsrecht

Voor bestaande warmte koude projecten waarvoor met verbruikers voor de datum van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit leveringsovereenkomsten zijn afgesloten wordt voorzien in overgangsrecht (artikel 4a, derde en vierde lid). Er is gekozen voor overgangsrecht omdat het reguleren van de maximumprijs voor bestaande contracten een inbreuk maakt op door partijen gemaakte afspraken. Het is zeer waarschijnlijk dat daarmee de rentabiliteit van bestaande projecten ernstig onder druk komt te staan, als gevolg waarvan het voortbestaan van deze projecten in gevaar komt. Met het overgangsrecht wordt dit ongewenste effect vermeden. Indien de leverancier er na afloop van de overgangsrechtelijke voorziening voor kiest om warmte uitsluitend in combinatie met de levering van koude aan te bieden zal vanaf dat moment de prijs voor levering van koude met behulp van een warmte koude systemen gemaximeerd worden op basis van de hierboven (paragraaf 2.1.3, onderdeel b) beschreven methode. Indien de leverancier er na afloop van de overgangsrechtelijke voorziening voor kiest om de levering van koude niet te koppelen aan de levering van warmte geldt er vanaf dat moment geen gereguleerd tarief voor de geleverde koude.

2.2 De eenmalige aansluitbijdrage

Met dit wijzigingsbesluit worden de bepalingen van het Warmtebesluit ten aanzien van de vaststelling van de maximale hoogte van de eenmalige aansluitbijdrage door de ACM gewijzigd. Als gevolg van de wijziging van artikel 6 van de wet reguleert de wet niet langer slechts de aansluitbijdrage voor nieuwe aansluitingen op bestaande warmtenetten, maar tevens de aansluitbijdrage voor aansluitingen op nieuwe warmtenetten. Bovendien is ter invulling van artikel 6, tweede lid, van de wet mogelijk gemaakt dat voor verschillende categorieën aansluitingen verschillende maximale eenmalige aansluitbijdragen kunnen worden vastgesteld.

In het Warmtebesluit worden verschillende categorieën aansluitingen vastgesteld waarvoor de ACM verschillende maximale eenmalige aansluitbijdragen kan vaststellen:

  • a. individuele aansluitingen met een lengte van maximaal 25 meter;

  • b. individuele aansluitingen met een lengte van meer dan 25 meter;

  • c. centrale aansluitingen met een lengte van maximaal 25 meter en een doorlaatwaarde van:

    • 1°. meer dan 100 kilowatt tot en met 400 kilowatt;

    • 2°. meer dan 400 kilowatt tot en met 1250 kilowatt, en

    • 3°. meer dan 1250 kilowatt;

  • d. centrale aansluitingen met een lengte van meer dan 25 meter en een doorlaatwaarde van:

    • 1°. meer dan 100 kilowatt tot en met 400 kilowatt;

    • 2°. meer dan 400 kilowatt tot en met 1250 kilowatt, en

    • 3°. meer dan 1250 kilowatt;

  • e. individuele aansluitingen die tijdelijk zijn afgesloten van een warmtenet of inpandig warmtenet en opnieuw aangesloten worden;

  • f. centrale aansluitingen die tijdelijk zijn afgesloten van een warmtenet of inpandig warmtenet en opnieuw aangesloten worden.

Aparte categorieën zijn vastgesteld voor aansluitingen die zich op meer en minder dan 25 meter afstand bevinden van een bestaand warmtenet. Om ervoor te zorgen dat leveranciers niet met onredelijk hoge kosten te maken krijgen indien een nieuw aan te sluiten afnemer zich ver van een bestaand warmtenet bevindt, maakt het besluit een onderscheid tussen aansluitingen met een lengte van maximaal 25 meter en daarboven. Tot en met 25 meter wordt daarmee beschouwd als een standaard lengte voor de aansluiting aan een warmtenet. Voor de bepaling van de grens bij 25 meter is aansluiting gezocht bij de bestaande praktijk bij gasnetten, waar eenzelfde onderscheid in de eenmalige tarieven voor het realiseren van een aansluiting wordt gemaakt. De lengte van de aansluitingen wordt bepaald door de afstand tussen het hart van de dichtstbijzijnde warmtedistributieleiding en de koppeling van de hoofdafsluiter. Indien de afstand groter is dan 25 meter worden meerkosten per meter meer lengte vastgesteld.

Binnen de categorie centrale aansluitingen is een onderscheid gemaakt tussen eenmalige aansluitbijdragen voor verschillende soorten doorlaatwaarden van nieuwe centrale aansluitingen. Dit onderscheid sluit aan bij de werkelijke kosten voor de aanleg van deze aansluitingen. De kosten nemen namelijk toe naarmate de doorlaatwaarde van de aansluiting toeneemt.

Tot slot is een aparte categorie vastgesteld voor een individuele of centrale aansluiting die tijdelijk is afgesloten van een warmtenet en opnieuw aangesloten wordt. Bij een tijdelijke afsluiting van een aansluiting op een warmtenet wordt gedacht aan een periode van maximaal twee jaar, bijvoorbeeld door tijdelijke leegstand in verband met de verkoop van een woning. Indien een verbruiker tijdelijk wordt afgesloten van een warmtenet of inpandig leidingstelsel wordt de aansluiting van de verbruiker niet volledig verwijderd (zie hierover ook paragraaf 2.3 van dit algemeen deel) maar tijdelijk ongeschikt gemaakt voor warmtelevering. Het is niet meer dan redelijk dat, indien de fysieke infrastructuur van de aansluiting reeds aanwezig maar slechts tijdelijk buiten gebruik is genomen, de afnemer niet de volledige eenmalige aansluitbijdrage aan de leverancier dient te betalen.

Met de wijziging van artikel 6, eerste lid, van de wet is voor het bepalen van de maximale aansluitbijdrage door de ACM voorts de gasreferentie losgelaten. In dit wijzigingsbesluit worden ook nieuwe regels gesteld voor de berekening door de ACM van de hoogte van deze bedragen. De bedragen voor de categorieën opgenomen in de onderdelen a, b, c (1° t/m 3°) en d (1° t/m 3°) worden daarbij vastgesteld op basis van de gemiddelde werkelijke kosten voor de betreffende categorie aansluitingen. De ACM stelt in dat geval de bijdrage vast op basis van een representatieve steekproef van gerealiseerde aansluitingen. De warmteleverancier dient de benodigde gegevens over de werkelijke kosten van een nieuwe aansluiting aan te leveren aan de ACM. De ACM heeft de mogelijkheid deze informatie te verifiëren aan de hand van externe bronnen. Daarnaast kan de ACM de kosten van de categorie aansluitingen ook vaststellen op basis van door de ACM verkregen marktgegevens over de kosten van de desbetreffende categorie aansluitingen. Tevens stelt ACM de kosten per meter meer lengte per categorie vast. De ACM zal bij de bepaling van de kosten rekening houden met de gangbare leidingdiameters bij de genoemde vermogenscategorieën en de daarmee samenhangende kosten.

Voor categorieën e en f (heraansluiting na tijdelijke afsluiting van een individuele- of centrale aansluiting) is bepaald dat voor deze categorie eenzelfde tarief dient te gelden als voor het tijdelijk afsluiten van de betreffende aansluiting. De reden hiervoor is dat de benodigde werkzaamheden voor het tijdelijk afsluiten en het opnieuw aansluiten vergelijkbaar zijn en daarmee vergelijkbare kosten voor de leverancier veroorzaken.

Voor de eenmalige aansluitbijdrage gelden voor warmte koude opslaginstallaties geen aparte tarieven omdat hier onvoldoende aanleiding toe wordt gezien en dit de regulering onnodig complex zou maken.

2.3 Afsluitbijdrage

Het wijzigingsbesluit introduceert in het Warmtebesluit regels voor de vaststelling door de ACM van de maximale tarieven die door warmteleveranciers in rekening mogen worden gebracht voor de afsluiting van een individuele of collectieve aansluiting op een warmtenet of inpandig leidingstelsel of een gedeeltelijke afsluiting van een individuele aansluiting op een warmte koude systeem (een systeem dat in artikel 1a, tweede lid, is aangewezen als systeem als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de wet). In artikel 4a van de wet is bepaald dat de leverancier voor het afsluiten ten hoogste het maximum tarief zoals vastgesteld door de ACM in rekening mag brengen bij de verbruiker. Verder is in de wet bepaald dat het tarief kan verschillen voor verschillende situaties afhankelijk van de benodigde inspanning van de leverancier. In artikel 5a van het wijzigingsbesluit worden nadere regels gesteld over de berekening van de hoogte van het tarief voor afsluiting of gedeeltelijke afsluiting.

In dit wijzigingsbesluit worden, ter uitwerking van artikel 4a, tweede lid, van de wet de volgende situaties onderscheiden:

  • a. het tijdelijk afsluiten voor een periode van maximaal twee jaar van een individuele aansluiting op een warmtenet of een inpandig leidingstelsel door de hoofdafsluiter af te sluiten en te verzegelen of door verwijdering van de afleverset;

  • b. het definitief afsluiten van een individuele aansluiting op een warmtenet of een inpandig leidingstelsel door verwijdering van de hele aansluiting;

  • c. het tijdelijk afsluiten voor een periode van maximaal twee jaar van een centrale aansluiting op een warmtenet of een inpandig leidingstelsel door de hoofdafsluiters van de aansluiting af te sluiten en te verzegelen of door verwijdering van de afleverset;

  • d. het definitief afsluiten van een centrale aansluiting op een warmtenet of een inpandig leidingstelsel.

  • e. het gedeeltelijk afsluiten van een individuele aansluiting op een warmte koude systeem.

Voor wat betreft de onder a tot en met d genoemde situaties wordt daarbij het volgende opgemerkt. In het geval van het definitief afsluiten van de aansluiting wordt de gehele fysieke aansluiting van de verbruiker op het warmtenet of inpandig leidingstelsel verwijderd. Er kunnen echter ook situaties optreden waarbij een verbruiker slechts tijdelijk afziet van de levering van warmte. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan tijdelijke leegstand van een woning in verband met de verkoop ervan. In dat geval kan de aansluiting tijdelijk worden afgesloten door het afsluiten en verzegelen van de hoofdafsluiter of door verwijdering van de afleverset. Voor deze beide manieren van tijdelijk afsluiten geldt hetzelfde tarief dat wordt bepaald op basis van een gewogen gemiddelde van de kosten van deze manieren. Bij het tijdelijk afsluiten van een aansluiting zijn de werkzaamheden voor de leverancier beperkter van aard dan bij het geheel verwijderen van alle infrastructuur van de aansluiting. Het ligt dan ook voor de hand dat voor het tijdelijk afsluiten een ander tarief geldt dan voor het definitief afsluiten van een aansluiting. In de onderdelen a en c van het eerste lid wordt bepaald dat het bij tijdelijke afsluiting om een periode van maximaal twee jaar kan gaan. Indien de aansluiting na een tijdelijke afsluiting definitief wordt afgesloten ligt het daarbij voor de hand dat de leverancier daarvoor niet meer dan het verschil tussen het maximale tarief voor de definitieve afsluiting en het maximale tarief voor de tijdelijke afsluiting in rekening brengt.

Bij de onder e genoemde situatie gaat het om warmte koude systemen waarbij de levering van koude noodzakelijk is voor de levering van warmte (zie paragraaf 2.1.3). In artikel 1a, tweede lid, van dit wijzigingsbesluit is bepaald dat de levering van koude niet noodzakelijk is voor de levering van warmte indien de verbruiker bij het aangaan van de leveringsovereenkomst de vrije keuze heeft om koude af te nemen van het systeem. In dat geval is de tariefregulering zoals uitgewerkt in artikel 4a van dit besluit niet van toepassing op de kosten die in rekening worden gebracht voor het gebruik nemen van warmte koude systemen. Wanneer een verbruiker is aangesloten op een warmte koude systeem en gebruik maakt van de mogelijkheid om geen of niet langer koude af te nemen zal het koude-deel van de aansluiting worden afgesloten. Om te voorkomen dat voor een gedeeltelijke afsluiting onredelijke tarieven in rekening worden gebracht, wordt ook voor die situatie van gedeeltelijke afsluiting een maximum tarief vastgesteld door ACM. Daarbij wordt voor de bepaling van het maximum tarief geen onderscheid gemaakt tussen een tijdelijke of definitieve afsluiting van het koude-deel van de aansluiting.

Voor dit nieuwe element in de tariefregulering wordt in dit besluit bepaald dat de regulering wordt gebaseerd op de gemiddelde werkelijke kosten die gepaard gaan met de betreffende vorm van afsluiting of gedeeltelijke afsluiting. In het besluit wordt, ter uitwerking van artikel 4a, tweede lid, van de wet, bepaald dat de ACM de gemiddelde werkelijke kosten van de benodigde inspanning van de leverancier voor de betreffende vorm van afsluiting als basis hanteert bij het vaststellen van de maximumtarieven. Bij de berekening van de maximumtarieven kan de ACM bijvoorbeeld rekening houden met de kosten van arbeid en de kosten van eventuele benodigde materialen voor de afsluiting. De ACM stelt in dat geval het tarief vast op basis van een representatieve steekproef van gerealiseerde afsluitingen. De warmteleverancier dient de benodigde gegevens over de werkelijke kosten van afsluitingen aan te leveren aan de ACM. De ACM heeft de mogelijkheid deze informatie te verifiëren aan de hand van externe bronnen. Daarnaast kan de ACM de kosten van de verschillende vormen van afsluitingen ook vaststellen op basis van door de ACM verkregen marktgegevens over de kosten van de desbetreffende manier van afsluiten.

2.4 Tarieven voor verhuur afleverset

In artikel 8, zesde lid, onderdelen b en c, van de wet is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent de berekening van de hoogte van het door de Autoriteit Consument en Markt vast te stellen maximumtarief voor het in gebruik nemen van een afleverset en het vaststellen van categorieën en aanvullende functionaliteiten van afleversets. Met dit wijzigingsbesluit wordt daar in artikel 5b invulling aan gegeven.

Artikel 8, eerste lid, van de wet maakt mogelijk dat voor verschillende categorieën en aanvullende functionaliteiten van afleversets verschillende maximumtarieven worden vastgesteld. Dit biedt de mogelijkheid om bij de vaststelling van de maximale tarieven beter recht te kunnen doen aan de diversiteit aan afleversets.

Met dit wijzigingsbesluit worden daartoe in artikel 5b, eerste lid, van het Warmtebesluit verschillende categorieën afleversets vastgesteld. Daarbij wordt allereerst een onderscheid gemaakt tussen de ook in de wet onderscheidde individuele afleverset en collectieve afleverset. Deze twee categorieën afleversets zijn vervolgens ieder verder onderverdeeld op grond van de hoofdfunctionaliteit van de afleverset:

  • a. de levering van warm water ten behoeve van uitsluitend ruimteverwarming,

  • b. de levering van warm water ten behoeve van uitsluitend warm tapwater,

  • c. de levering van warm water ten behoeve van beide.

Het totaal aantal categorieën komt daarmee uit op zes.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de kenmerkende functionaliteiten van deze categorieën afleversets. Teneinde het voor de ACM mogelijk te maken om per categorie een tarief vast te stellen kan bij de invulling van die nadere regels worden gedacht aan het nader en preciezer omschrijven van de betreffende functionaliteiten van de categorieën afleversets. Naar verwachting zal het daarbij in ieder geval gaan om een precisering als een CW-waarde van 4 en een vermogen van 25 kilowatt voor individuele afleversets en van 100 kilowatt voor collectieve afleversets.

Voor iedere categorie afleverset stelt de ACM vervolgens een maximum basistarief vast (artikel 5b, derde lid, onderdeel a).

Het maximumtarief voor de verhuur van een afleverset bestaat naast een basistarief voor een categorie ook uit een jaarlijkse opslag of jaarlijkse afslag per aanvullende functionaliteit, waarbij de opslag positief is (bij meerkosten) en de afslag negatief (bij minderkosten).

Afleversets kunnen namelijk in de praktijk op een aantal functionaliteiten verschillen. Daarbij kan worden gedacht aan een hoger of lager vermogen bij ruimteverwarming en een hogere of lagere CW-waarde bij warm tapwater. Ook indien slechts een deel van de afleverset in eigendom is van de leverancier kan er sprake zijn van een aanvullende functionaliteit, omdat dat deel van de afleverset dan waarschijnlijk afwijkt van de op grond van artikel 5b, eerste lid, vastgestelde categorieën afleversets en de op grond van artikel 5b, achtste lid, onderdeel a, vastgestelde kenmerkende functionaliteiten van deze categorieën afleversets.

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het door de ACM vaststellen van aanvullende functionaliteiten. Gelet op de uitvoeringslasten die een mogelijk zeer grote hoeveelheid verschillende aanvullende functionaliteiten voor de ACM met zich mee brengt, kan daarbij worden gedacht aan een (tijdelijke) limitatieve lijst van aanvullende functionaliteiten. Het via de afleverset kunnen voorzien in de levering van koude zal daarbij in ieder geval niet als een aanvullende functionaliteit worden beschouwd.

Verschillen met de categorie waarvoor de ACM het eerder genoemde maximum basistarief heeft vastgesteld kunnen leiden tot een hogere of lagere kostprijs op basis waarvan een hoger of lager tarief voor het in gebruik nemen van een afleverset gerechtvaardigd is. Daarom voorziet artikel 5b, tweede lid, gelezen in samenhang met het derde lid, onderdeel b, van dit wijzigingsbesluit in de mogelijkheid om in dergelijke gevallen een hoger of lager maximaal tarief vast te stellen. Daarbij is bepaald dat ACM alleen dan een aanvullende functionaliteit vaststelt als de meer- of minderkosten zodanig significant zijn dat een hoger of lager tarief gerechtvaardigd is. Er wordt vanuit gegaan dat er in ieder geval geen sprake is van een significant verschil als de meer- of minderkosten leiden tot een tariefwijziging per verbruiker van minder dan € 1 per maand.

In de praktijk komt het ook voor dat voor aanvullende functionaliteiten geen periodiek tarief in rekening wordt gebracht maar dat is overeengekomen dat de betreffende jaarlijkse opslag of afslag via een eenmalige bijdrage of teruggave met de verbruiker wordt verrekend. Om die reden voorziet dit besluit er ook in dat de ACM voor aanvullende functionaliteiten naast een maximale jaarlijkse opslag of afslag van het tarief ook een maximale eenmalige bijdrage of teruggave vaststelt (artikel 5b, derde lid, onderdeel b, tweede volzin). Bij toepassing door de leverancier van een eenmalige bijdrage of teruggave voor een aanvullende functionaliteit komt deze voor de gehele economische levensduur van de functionaliteit in de plaats van een jaarlijkse opslag of afslag.

Bij de wijziging van de Warmtewet is er voor gekozen om de tariefregulering voor afleversets te baseren op de gemiddelde werkelijke kosten. Voor de invulling van de berekening van het maximale basistarief, de jaarlijkse opslag of afslag per aanvullende functionaliteit of de eenmalige bijdrage of teruggave is gekozen voor een berekening die uitgaat van de gemiddelde kosten die warmteleveranciers maken. De ACM zal deze kosten bepalen op basis van een representatieve steekproef van afleversets en aanvullende functionaliteiten. De warmteleverancier dient de benodigde gegevens over de werkelijke kosten van de afleversets en functionaliteiten aan te leveren aan de ACM. De ACM heeft de mogelijkheid deze informatie te verifiëren aan de hand van externe bronnen. Daarnaast kan de ACM de kosten van de verschillende afleversets en aanvullende functionaliteiten ook vaststellen op basis van door de ACM verkregen marktgegevens over de kosten van de desbetreffende afleverset of aanvullende functionaliteit. Het kan hier onder andere gaan om prijzen van fabrikanten van afleversets en de kosten van installateurs voor de installatie van afleversets. Zo zal naar verwachting bij collectieve afleversets relatief vaak gebruik worden gemaakt van door ACM zelf verkregen marktgegevens. Bij collectieve afleversets is veelal sprake van een aan iedere specifieke situatie aangepast vermogen van de afleverset, waardoor het gelet op het kleine aantal afleversets met een bepaald specifiek vermogen zeer moeilijk is om de meer- of minderkosten vast te stellen op basis van een steekproef.

De vaststelling van het maximale basistarief is gebaseerd op twee componenten. In de eerste plaats de gemiddelde jaarlijkse kapitaalkosten, welke bestaan uit afschrijvingskosten en een vermogensvergoeding ten aanzien van de aanschaf en installatie van de afleverset voor warmte uit de desbetreffende categorie. In de tweede plaats de gemiddelde jaarlijkse operationele kosten welke bestaan uit de onderhoudskosten van de afleverset uit de desbetreffende categorie. De ACM stelt ten aanzien van de vermogensvergoeding een redelijk rendement vast.

Voor de bepaling van de opslag of afslag voor een aanvullende functionaliteit wordt alleen uitgegaan van de eerste van de twee hierboven genoemde componenten, dat wil zeggen de gemiddelde jaarlijkse kapitaalkosten. Hiervoor is gekozen omdat de onderhoudskosten reeds zijn verdisconteerd in het basistarief en aanvullende functionaliteiten in zijn algemeenheid weinig extra onderhoudskosten met zich mee brengen.

Indien en voor zover de meer- of minderkosten van een aanvullende functionaliteit via een eenmalige bijdrage of teruggave voor de gehele economische levensduur wordt verrekend, dan wordt het betreffende bedrag bepaald op basis van de gemiddelde meer- of minderkosten in verband met de aanschaf en installatie van de functionaliteit. De betreffende bijdrage of teruggave geldt daarbij voor de periode van de door de ACM vast te stellen gemiddelde economische levensduur van de betreffende functionaliteit. Na die periode, en alleen bij een feitelijke vervanging van een afleverset, zal de verbruiker door de warmteleverancier in staat worden gesteld om de aanvullende functionaliteit opnieuw af te nemen. In dat geval kan een warmteleverancier het eenmalige bedrag wederom in rekening brengen.

2.5 Eisen aan aanbod levering warmte dat afwijkt van de maximumprijs

De wet biedt leveranciers in artikel 5a de mogelijkheid om, binnen strikte voorwaarden, tarieven aan te bieden die afwijken van het wettelijk maximumtarief voor levering van warmte van artikel 5 van de wet. Dit aanbod moet, op grond van artikel 5a, eerste lid, van de wet, in ieder geval een aanbod bevatten om warmte geleverd te krijgen tegen het maximumtarief van artikel 5 van de wet.

Artikel 5a, tweede lid, van de wet bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld aan een aanbod dat afwijkt van de maximumprijs. In de Memorie van Toelichting bij de wet wordt hierover opgemerkt dat met behulp van deze regels moet worden voorkomen dat een verbruiker instemt met een aanbod waar hij later spijt van krijgt. Zodoende moet de leverancier de verbruiker vooraf goed informeren over de consequenties van zijn keuze en moet voldoende duidelijk zijn dat de verbruiker ook voor het maximumtarief kan kiezen. Ook moet voor de verbruiker duidelijk zijn of, en zo ja wanneer, hij op een later moment weer kan kiezen voor de maximumprijs.

Met dit wijzigingsbesluit worden in het Warmtebesluit regels opgenomen waar een aanbod dat afwijkt van de maximumprijs aan moet voldoen. Ten eerste is bepaald dat het aanbod van de leverancier moet worden gebaseerd op de persoonlijke situatie van de verbruiker en dat de leverancier bij ieder aanbod de verbruiker voorziet van transparante informatie over tarieven en voorwaarden. Deze transparante informatie over tarieven en voorwaarden omvat daarbij in ieder geval informatie over de looptijd van de aangeboden overeenkomst, wat in het kader van de overeenkomst wordt geleverd en de prijs die daarvoor in rekening wordt gebracht, het opzeggen van de overeenkomst, de opzegtermijn en het aflopen van de overeenkomst. Bij ministeriële regeling kunnen vervolgens nadere regels kunnen worden gesteld over het bepalen van de persoonlijke situatie van de verbruiker en de transparante informatie over tarieven en voorwaarden. Omdat de leverancier verplicht is om altijd het aanbod te doen om warmte geleverd te krijgen tegen ten hoogste de maximumprijs, gelden genoemde eisen ook voor dit aanbod.

In het besluit wordt voorts bepaald dat de leverancier verplicht is om de verbruiker er schriftelijk en in heldere bewoordingen op te wijzen dat hij bij aanvaarding van het aanbod gedurende de looptijd van de te sluiten overeenkomst geen beroep kan doen op de bescherming van de maximumprijsbepaling van artikel 5 van de wet. Dit om ervoor te zorgen dat verbruikers zich bewust zijn van de gevolgen als zij kiezen voor een aanbod waarvoor de bescherming van de maximumprijs niet geldt.

Ter bescherming van de verbruiker is tot slot bepaald dat een overeenkomst voor bepaalde tijd na afloop van de looptijd automatisch (van rechtswege) wordt omgezet naar een overeenkomst waarbij warmte wordt geleverd tegen ten hoogste de maximumprijs. Deze automatische omzetting geldt niet als de leverancier en de verbruiker voor het einde van de looptijd van de overeenkomst een nieuwe warmteleveringsovereenkomst sluiten tegen een tarief dat afwijkt van de maximumprijs. Voor dit laatste geldt dan wel de voorwaarde dat de leverancier de verbruiker ook hier een aanbod moet hebben gedaan dat voldoet aan de voornoemde voorwaarden.

2.6 Termijn eindafrekening en jaarafrekening

In artikel 8b van de wet is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld over de termijn waarbinnen een leverancier een verbruiker een jaarafrekening en een eindafrekening moet verstrekken. Dit wijzigingsbesluit (artikel I, onderdeel K) introduceert hiervoor een termijn van 6 weken na afloop van het jaar waar de nota betrekking op heeft of 6 weken na de dag van beëindiging van de leveringsovereenkomst. Voor de termijn van 6 weken is aansluiting gezocht bij de termijn die wordt gehanteerd in artikel 10a van de Regeling afnemers en monitoring Elektriciteitswet 1998 en Gaswet.

2.7 Informatie in boekhouding vergunninghouders

In artikel 2, zesde lid, van de wet is bepaald dat de boekhouding van een leverancier betrouwbare en op inzichtelijke wijze vorm gegeven informatie moet bevatten over de integrale kosten en opbrengsten die verband houden met de levering van warmte en het verrichten van de aansluiting.

Aan deze verplichting is, op grond van de delegatiegrondslag in artikel 12a, derde lid, van de wet, een nadere invulling gegeven met artikel 6, tweede lid, van het Warmtebesluit. In artikel 6, tweede lid, is bepaald dat vergunninghouders in hun boekhouding inzichtelijk moeten maken welke huurkosten voor verschillende typen afleversets, warmtewisselaars en warmtemeters bij een verbruiker in rekening zijn gebracht.

Naar aanleiding van de door ACM uitgevoerde rendementsmonitor is gebleken dat uit de boekhouding van vergunninghouders niet altijd voldoende duidelijk blijkt welke kosten de vergunninghouder maakt ten behoeve van de levering van warmte en het verrichten van de aansluiting en wat de opbrengsten van de vergunninghouder voor deze posten zijn. Dit heeft tot gevolg dat de gegevens uit de boekhouding van de vergunninghouders voor ACM niet goed bruikbaar zijn voor het uitvoeren van de rendementsmonitor.

Daarnaast krijgt ACM als gevolg van de wijziging van de Warmtewet bovendien als taak verschillende tarieven die verband houden met de levering van warmte en het verrichten van de aansluiting vast te stellen op basis van de gemiddelde werkelijk gemaakte kosten van leveranciers. Het gaat om de tarieven voor het in gebruik nemen van een afleverset, voor het tijdelijk en definitief afsluiten van verbruikers, voor het aansluiten van verbruikers en voor het gebruik van warmte koude systemen. Het is voor ACM niet goed mogelijk om deze tarieven vast te stellen indien zij de gegevens omtrent de door de (grotere) vergunning houdende leveranciers gemaakte kosten niet goed uit de boekhouding van deze vergunninghouders kunnen halen.

Voorts is in het kader van de wijziging van de Warmtewet het voornemen uitgesproken om de gasreferentie los te laten als grondslag voor de maximumprijs voor levering van warmte. Het ligt voor de hand dat voor een alternatieve grondslag zal worden gekeken naar een methode die is gebaseerd op de werkelijke kosten van levering van warmte. In dat licht is het van belang dat informatie over de kosten van levering van warmte van de vergunninghouder voldoende en op uniforme wijze inzichtelijk is in de boekhouding van de vergunninghouder.

Om deze redenen wordt met de wijziging van artikel 6, tweede lid, de duiding van welke informatie de boekhouding van de vergunninghouder dient te bevatten verder uitgebreid. Daarmee wordt de ACM beter toegerust om de rendementsmonitor uit te voeren en in staat gesteld om bij vergunninghouders de informatie op te vragen die de ACM nodig heeft om maximale tarieven vast te stellen voor de genoemde onderwerpen.

Uit overleg met ACM en vertegenwoordigers van vergunninghoudende leveranciers is naar voren gekomen dat de leveranciers over het algemeen beschikken over deze informatie, maar dat het in uitzonderingsgevallen niet altijd mogelijk is om de kosten die vergunninghouders voor de genoemde onderwerpen in het verleden hebben gemaakt in voldoende mate te specificeren. Als voorbeeld wordt genoemd dat een warmtenet, inclusief aansluitingen en afleversets als geheel is overgenomen van een andere leverancier, waardoor voor de huidige leverancier niet duidelijk is wat de kosten voor de verschillende onderdelen zijn geweest. In deze gevallen kan ACM ten behoeve van de vaststelling van de maximale tarieven additioneel onderzoek uitvoeren of laten uitvoeren.

Er is voorzien in een bepaling van overgangsrecht (artikel 11a) voor gevallen waarin de vergunninghouder ten genoegen van ACM voldoende aannemelijk kan maken dat het niet, of slechts tegen zeer hoge kosten, mogelijk is om in zijn boekhouding aan te geven:

  • a. welke tarieven bij een verbruiker in rekening zijn gebracht voor het moment van inwerkingtreding van dit lid, of

  • b. welke kosten gemaakt voor het moment van inwerkingtreding van dit lid ten grondslag liggen aan de bij verbruikers in rekening gebrachte tarieven

In deze gevallen geldt de verplichting om tarieven en kosten in de boekhouding inzichtelijk te maken niet.

Uit gesprekken met vergunning houdende leveranciers is gebleken dat de hier beschreven nadere duiding van de boekhoudingsvereisten weliswaar tot meer administratieve lasten kunnen leiden, maar dat de nadere duiding op zich wel werkbaar is.

2.8 Informatie over duurzaamheid in bestuursverslag

In dit besluit worden, ter uitvoering van artikel 12a van de Wet, nadere regels gesteld over de informatie die per warmtenet tenminste in het bestuursverslag moet worden opgenomen over de duurzaamheid van de geleverde warmte. Het bestuursverslag is, op grond van de algemene regels over het publiceren van jaarverslagen, toegankelijk voor het publiek. Hiermee wordt de duurzaamheidsprestatie van de geleverde warmte per warmtenet inzichtelijk en wordt, met behulp van de eisen die in dit besluit en de onderliggende ministeriële regeling worden gesteld aan deze informatie, zeker gesteld dat de duurzaamheidsrapportages van de verschillende vergunninghouders op een eenduidige manier plaatsvindt.

Het bestuursverslag moet in de eerste plaats een beschrijving van het warmtenet bevatten. Het bestuursverslag moet in de tweede plaats informatie bevatten over de energieprestatie en de CO2-prestaties van de tijdens het jaar waarop het bestuursverslag betrekking heeft geleverde warmte. Tot slot moet het bestuursverslag informatie bevatten over de energiebalans. Bij het opstellen van de nadere regels is gebruik gemaakt van het rapport van extern adviseur Harmelink Consulting. Dit rapport is beschikbaar op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.rvo.nl/warmtewet). Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van de vereiste informatie nadere eisen worden gesteld.

Uit contacten met vergunning houdende leveranciers is gebleken dat de vereisten ten aanzien van de rapportage over duurzaamheid werkbaar zijn.

2.9 Toegang tot het warmtenet

Artikel 21, eerste lid, van de wet bepaalt dat de netbeheerder en de leverancier op verzoek van een producent in overleg treden met die producent over toegang tot het warmtenet ten behoeve van afname of transport van warmte. Met dit wijzigingsbesluit worden regels gesteld over de eisen waaraan een verzoek van een producent ten minste moet voldoen (artikel 10a), de termijn waarbinnen de netbeheerder en leverancier de gevraagde informatie moeten verschaffen (artikel 10b) en de termijn waarbinnen het overleg tussen de producent, de netbeheerder en de leverancier moet worden gestart (artikel 10c).

Een verzoek van een producent moet in de eerste plaats een aantal praktische gegevens bevatten over de identiteit van de producent, wie er eventueel optreedt als contactpersoon namens de producent en wat de contactgegevens van diegene zijn. Daarnaast moet het verzoek duiden op welk warmtenet of welke warmtenetten het verzoek betrekking heeft en tot slot moet het verzoek informatie bevatten over het verwachte leveringsprofiel van de producent per warmtenet waar het verzoek van de producent betrekking op heeft. Met dit laatste vereiste wordt beoogd te borgen dat een verzoek om toegang tot een warmtenet slechts wordt gedaan door een producent die beschikt over een voldoende uitgewerkte businesscase. Bij ministeriële regeling kunnen vervolgens nadere regels worden gesteld aan het leveringsprofiel. Zo kan bij ministeriële regeling bijvoorbeeld worden bepaald dat het leveringsprofiel informatie moet bevatten over de hoeveelheid warmte die de producent wil leveren aan of transporteren via een warmtenet, de temperatuur van deze warmte en (indien van toepassing) het aantal nieuwe verbruikers dat kan worden aangesloten op het bestaande warmtenet die de door de producent geproduceerde warmte willen afnemen.

In het besluit wordt voorts bepaald dat de netbeheerder en leverancier de door de producent gevraagde informatie binnen twee maanden na indiening van het verzoek door de producent moeten verschaffen. Voor het bepalen van deze termijn is aangesloten bij de bestaande praktijk van soortgelijke onderhandelingen over de invoeding van groen gas in bestaande regionale gastransportnetten. De informatie die de netbeheerder en leverancier dienen te verschaffen is vastgelegd in artikel 21, tweede en derde lid, van de wet.

In het besluit wordt tot slot de termijn waarbinnen het overleg tussen de producent, de netbeheerder en de leverancier moet worden gestart vastgesteld op twee maanden na ontvangst van het verzoek van de producent. Deze termijn geeft partijen voldoende tijd om de vereiste informatie uit te wisselen en te bestuderen voordat zij met elkaar in overleg treden over het verzoek van de producent.

3. Administratieve lasten

In de Memorie van Toelichting op het voorstel tot wijziging van de Warmtewet zijn de administratieve lasten die voortvloeien uit dit wetsvoorstel beschreven. In dit besluit worden een aantal elementen nader ingevuld en deze nadere invulling leidt op de in deze paragraaf genoemde punten tot additionele wijziging van de administratieve lasten. In deze paragraaf is rekening gehouden met de adviezen van het Adviescollege Toetsing Regeldruk zoals opgenomen in haar brief van 19 september 2017 aan de Minister van Economische Zaken.

In de eerste plaats moeten partijen eenmalig kennisnemen van de wijzigingen in het onderhavige besluit. Het licht voor de hand dat dit in samenhang gebeurt met het kennisnemen van de wijziging van de Warmteregeling. Daarom worden de administratieve lasten die hiermee gepaard gaan beschreven in de toelichting bij de warmteregeling.

In artikel 5c van het onderhavige besluit worden de regels voor een aanbod voor het leveren van warmte dat afwijkt van het maximumtarief nader ingevuld. In de warmteregeling worden een aantal regels nog verder uitgewerkt. Aangezien dit alleen in samenhang kan worden bezien, worden de administratieve lasten van deze nadere invullingen beschreven in de toelichting bij de warmteregeling.

In de Warmtewet is bepaald dat een netbeheerder en een leverancier die van diens net gebruik maakt op verzoek van een producent in overleg treedt over toegang tot het warmtenet. In artikel 10a van het onderhavige besluit worden regels gesteld ten aanzien van de inhoud van een dergelijk verzoek van een producent en één element wordt in de warmteregeling nader ingevuld. Gelet op de samenhang worden de administratieve lasten voor de producent die hiermee gepaard gaan daarom beschreven in de toelichting bij de warmteregeling.

Met de wijziging van artikel 6, tweede lid, wordt de duiding van welke informatie de boekhouding van de vergunninghouder dient te bevatten verder uitgebreid. In paragraaf 2.7 is hierover al opgemerkt dat uit gesprekken met vergunning houdende leveranciers is gebleken dat de hier beschreven nadere duiding van de boekhoudingsvereisten weliswaar tot meer administratieve lasten kunnen leiden, maar dat de nadere duiding op zich wel werkbaar is.

Alhoewel het hier in een aantal gevallen om reeds beschikbare informatie gaat, brengt bovengenoemde uitbreiding toch een flinke inspanning met zich mee. Wij gaan uit van een jaarlijks benodigde extra inzet per vergunning houdende leverancier van 12 uur. Uitgaande van een uurtarief van € 60,– en 23 vergunninghouders leidt dit tot een jaarlijkse toename van de administratieve lasten van € 16.560,–.

In de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot Wijziging van de Warmtewet is een inschatting gemaakt van de administratieve lasten als gevolg van verplichting om in het bestuursverslag van de vergunninghouder gegevens op te nemen over de duurzaamheid van de geleverde warmte. De nadere invulling van de regels in het onderhavige besluit leidt niet tot extra administratieve lasten, omdat zoals gesteld in de voornoemde toelichting, de betreffende informatie al bekend is. In paragraaf 2.8 van deze toelichting is opgemerkt dat uit contacten met vergunning houdende leveranciers is gebleken dat de vereisten ten aanzien van de rapportage over duurzaamheid werkbaar zijn.

4. Uitkomsten consultatie

Een concept van het Warmtebesluit met toelichting is van 20 juli tot en met 31 augustus 2017 via internetconsultatie.nl geconsulteerd. In totaal zijn 19 reacties op dit wetsvoorstel ontvangen, waarvan 18 openbaar mochten worden gemaakt. Deze reacties zijn te vinden op de website www.internetconsultatie.nl. De ingezonden reacties hebben op meerdere onderdelen geleid tot aanpassing van de teksten van het besluit en/of de toelichting. In het consultatieverslag, dat openbaar zal worden gemaakt via www. Internetconsultatie.nl, wordt een reactie gegeven op alle ingebrachte commentaren en suggesties. Dit deel van de toelichting beperkt zich tot de belangrijkste onderdelen waarop gereageerd is, hetzij vanwege de hoeveelheid reacties, hetzij vanwege de aard van de aanpassing die in het voorstel of de toelichting is gedaan.

Er is een aantal opmerkingen gemaakt over de differentiatie van het warmtetarief voor verschillende leveringstemperaturen.

Naar aanleiding daarvan is de beschrijving van de verschillende categorieën verbeterd en is de berekeningsmethode voor het tarief voor de levering van warmte met een lage temperatuur aangepast. In lijn met die wijzigingen is ook de toelichting aangepast.

Op basis van een aantal opmerkingen over de maximale prijs ingeval van twee verschillende leveranciers is de tekst van het Besluit en de toelichting aangepast.

Naar aanleiding van opmerkingen over het ontbreken van een gebruiksonafhankelijk tarief voor centrale aansluitingen groter dan 100 kW is een bepaling toegevoegd op grond waarvan voor dergelijke grote aansluitingen een opslag per kW vermogen kan worden vastgesteld.

Van de zijde van verbruikers werd opgemerkt dat er naast een maximum tarief ook een redelijke prijs zou moeten worden vastgesteld.

Deze opmerking heeft niet geleid tot een aanpassing van het Besluit. De keuze om de regulering te beperken tot het vaststellen van een maximum tarief is gemaakt en beargumenteerd in de toelichting op de Warmtewet zoals die op 1 januari 2014 in werking is getreden en de toelichting op het voorstel tot wijziging van de Warmtewet.

Van een aantal kanten werd ingebracht dat er een harde garantie moet zijn dat een afnemer nooit meer betaalt dan afnemers die gebruik maken van gas.

Ook deze opmerking heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het Besluit. De warmtewet voorziet in het vaststellen van prijzen en tarieven die warmteleveranciers maximaal in rekening mogen brengen. Zoals in de Memorie van Toelichting bij de het voorstel tot wijziging van de Warmtewet is aangegeven wordt daarbij voor het warmtetarief uitgegaan van de zogenaamde gasreferentie en wordt voor een aantal andere elementen gekeken naar de werkelijke kosten. De gasreferentie gaat uit van een gemiddelde vergelijkbare situatie en dat brengt met zich mee dat er altijd specifieke voorbeelden kunnen worden gevonden waarin een huishouden dat verwarmd met aardgas goedkoper uit is, net zoals er ook voorbeelden kunnen worden gevonden dat een huishouden met aardgas duurder uit is. Dit betekent dat er geen harde garantie kan worden geboden dat warmte-afnemers nooit meer betalen dan afnemers die gebruik maken van gas. Een dergelijke harde garantie is ook niet de bedoeling van de warmtewet.

Naar aanleiding van opmerkingen over de noodzaak om (beter) rekening te houden met de extra kosten die door de verbruiker moeten worden gemaakt bij de levering van warmte op een temperatuur die niet direct geschikt is voor ruimteverwarming en/of het bereiden van tapwater is de tekst van het Besluit en de toelichting aangepast.

Naar aanleiding van de ontvangen opmerkingen over het tarief voor koude bij warmte-koude-systemen is de tekst van het Besluit en de toelichting aangepast. Daarbij is getracht een goede balans te vinden tussen de verschillende belangen die hierbij spelen en die ook naar voren kwamen uit de opmerkingen van de verschillende partijen.

In een aantal reacties werd ervoor gepleit om ook voor de nieuwe gereguleerde elementen, zoals de aan- en afsluitkosten en de afleverset uit te gaan van de gasreferentie. Deze suggesties zijn niet overgenomen. In de Toelichting op de Warmtewet is reeds beargumenteerd dat is gekozen voor regulering op basis van werkelijke kosten, vooruitlopend op het in de toekomst niet langer hanteren van de gasreferentie voor deze nieuwe elementen.

Tot besluit is naar aanleiding van een aantal opmerkingen de toelichting op de regulering van de maximale prijs van afleversets aangepast.

5. Europeesrechtelijke aspecten

Anders dan voor gas en elektriciteit bestaat er nog geen Europese regelgeving die uitsluitend betrekking heeft op warmte. Wel bestaan er Europese regels die op onderdelen betrekking hebben op warmte of die raken aan de levering van warmte door warmteleveranciers aan verbruikers. Zo worden in de Warmtewet geïmplementeerd:

  • de artikelen 9 tot en met 11 en 13 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315) (hierna: EED richtlijn),

  • artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad en van Richtlijn 199/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 304/64) (hierna: de Richtlijn consumentenrechten).

Met dit wijzigingsbesluit wordt op één onderdeel een wijziging aangebracht waarmee invulling wordt gegeven aan bepalingen in de Warmtewet ter implementatie van deze artikelen. Het betreft de verplichting van artikel 10, eerste lid, van de EED richtlijn op grond waarvan facturering dient plaats te vinden op basis van het werkelijk verbruik van de verbruiker. Voor de facturering van de kosten van de levering van zeer lage temperatuurwarmte en de kosten van het gebruik van warmte koude systemen voor het onderdeel van het tarief voor koude is de keuze gemaakt om aan verbruikers alleen een vastrecht in rekening te brengen (zie hieromtrent paragraaf 2.1.2 en 2.1.3 van deze toelichting). Dit betekent dat verbruikers op deze onderdelen niet worden afgerekend op basis van hun daadwerkelijk verbruik. De keuze om deze verbruikers niet te factureren op basis van hun daadwerkelijk verbruik komt voort uit het feit dat de kosten van de leverancier gelijk blijven ongeacht de hoeveelheid warmte of koude die door de verbruiker worden afgenomen. Het afrekenen op basis van daadwerkelijk verbruik heeft in deze gevallen geen meerwaarde voor de verbruiker of de leverancier, doet geen recht aan de kosten van het verbruik en brengt extra kosten met zich voor zowel de verbruiker als de leverancier. Deze keuze is in lijn met de EED richtlijn. Artikel 10, eerste lid, van de EED richtlijn geeft namelijk de mogelijkheid om in gevallen waarin het economisch niet verantwoord is af te zien van het afrekenen op basis werkelijk verbruik.

Voor zeer lage temperatuurwarmte kan hier aan worden toegevoegd dat verbruikers de geleverde warmte met behulp van een eigen voorziening en voor eigen rekening moeten opwaarderen tot warmte die geschikt is voor ruimteverwarming of verwarming van tapwater. Ook hiervoor gebruikt de verbruiker energie, bijvoorbeeld elektriciteit in het geval van een warmtepomp. Dit energiegebruik wordt niet gereguleerd door de Warmtewet, maar de verbruikers zal wel gemotiveerd zijn om het gebruik van deze energie zo beperkt mogelijk te houden. Het doel van de EED richtlijn om energie te besparen blijft daarmee overeind.

Met dit wijzigingsbesluit worden in artikel 5c nadere eisen gesteld aan de informatie die leveranciers aan verbruikers moeten verstrekken over een aanbod dat afwijkt van de maximumprijs. Voor zover de in dit wijzigingsbesluit voorziene informatieverplichtingen verder gaan dan voorzien in de Richtlijn consumentenrechten, is dit toegestaan op grond van artikel 6, achtste lid, van de Richtlijn consumentenrechten.

Voorts is dit wijzigingsbesluit getoetst aan richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU L 376) (hierna: de Dienstenrichtlijn). Deze richtlijn kent een volledige werking sinds 28 december 2009, de datum waarop de richtlijn in nationale regelgeving diende te zijn geïmplementeerd. Gelet op de bijzondere motiveringsvereisten die op grond van deze richtlijn van de lidstaten worden gevraagd met betrekking tot het vaststellen van wet- en regelgeving, is nagegaan of de wijzigingen die met dit wijzigingsbesluit worden aangebracht in het Warmtebesluit onder het bereik van de Dienstenrichtlijn vallen. Bij de levering van warmte zijn de feitelijke levering van warmte en het transport van die warmte onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een leverancier in de zin van de Warmtewet is daarom, voor zover hij de transportdienst verricht, een dienstverrichter in de zin van de Dienstenrichtlijn. Eisen die worden gesteld aan de leverancier moeten dan ook worden getoetst aan de richtlijn.

Met dit wijzigingsbesluit wordt op een aantal punten wijzigingen aangebracht in het Warmtebesluit die vallen onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn. Het betreft de uitwerking van de algemene eisen aan de leverancier en vergunninghouder en bepaling van de maximumtarieven die door de leverancier in rekening mogen worden gebracht voor de verschillende producten en diensten die de warmteleverancier levert aan de verbruiker. Deze onderwerpen zijn getoetst aan artikel 15 van de Dienstenrichtlijn dat ziet op eisen die moeten worden genotificeerd. Artikel 16 van de Dienstenrichtlijn is niet van toepassing omdat het hier een dienst betreft die uitsluitend kan worden gerealiseerd via daadwerkelijk in Nederland gelegen infrastructuur. Er is geen grensoverschrijdende dienstverlening mogelijk. De met dit besluit ingevulde eisen die worden gesteld aan de leverancier en vergunninghouder bevatten eisen die vallen onder artikel 15, tweede lid, onderdeel g, van de Dienstenrichtlijn. Het betreft eisen ter bescherming van de consument, ter voorkoming van oneerlijke concurrentie en ter bevordering van milieubescherming. Geen van de voorstellen voor invulling van de eisen in de wet maakt onderscheid naar nationaliteit of heeft anderszins een discriminerende werking. De eisen gelden voor alle leveranciers in gelijke mate.

De eisen die door de wet worden gesteld en in dit besluit worden ingevuld zijn noodzakelijk en gerechtvaardigd ten behoeve van voornoemde dwingende redenen van algemeen belang. Zo wordt in de artikelen 1a, 3, 4, 4a, 5, 5a, 5b en 5c van het besluit invulling gegeven aan de eisen in de wet ter regulering van de maximumprijs die door de leverancier aan verbruikers in rekening mag worden gebracht voor de levering van verschillende goederen en diensten. Dit zijn allemaal eisen die worden gesteld ten behoeve van consumentenbescherming. In artikel 10a tot en met 10c worden de eisen ingevuld die in de wet worden gesteld om toegang tot warmtenetten voor andere producenten van warmte te faciliteren. Deze eisen beogen oneerlijke concurrentie te voorkomen. In artikel 7 van het besluit wordt tot slot de verplichting voor de vergunninghoudende leverancier ingevuld om te rapporteren over de duurzaamheid van de door de hem geleverde warmte. Ten slotte zijn de eisen zo beperkt mogelijk gehouden. De eisen zullen worden genotificeerd bij de Europese Commissie. Deze notificatie kent geen standstill periode.

6. Uitvoering en handhaving

ACM heeft een uitvoerings- en handhavingstoets (UHT) uitgebracht naar aanleiding van het wijzigingsbesluit en de voorgenomen wijziging van de Warmteregeling (UHT lagere regelgeving Warmtewet, brief aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 mei 2018). ACM oordeelt dat de regelgeving op onderdelen eenvoudiger uitvoerbaar is, maar ook dat de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid op onderdelen verbetering behoeft door aanpassing en verduidelijking van een aantal onderdelen. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste door ACM in haar brief genoemde punten.

Volledigheid van de indeling in tariefcategorieën

Naar aanleiding van de opmerking van ACM over een ontbrekende tariefcategorie is de formulering van artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, aangepast en is in lijn daarmee ook de betreffende passage in de toelichting aangepast.

Bepaling van maximum leveringstarief voor verbruikers met een centrale aansluiting groter dan 100 kilowatt

Naar aanleiding van de opmerkingen van ACM over de uitvoerbaarheid en uitvoeringslasten van de tariefregulering voor centrale aansluitingen groter dan 100 kilowatt is deze bepaling aangepast. Deze aanpassing houdt in dat in de Warmteregeling een aantal parameters zal worden vastgesteld waarmee de berekening van de opslag voor centrale aansluitingen voor de ACM beter uitvoerbaar wordt. Hiermee wordt de uitvoerbaarheid van dit onderdeel geborgd en worden tegelijkertijd de uitvoeringskosten voor ACM verkleind.

Tariefregulering afleversets

In haar brief merkte ACM op dat het potentieel grote aantal verschillende afleversets tot hoge uitvoeringslasten en een lange voorbereidingstijd zou kunnen leiden. Naar aanleiding van de aanbeveling van ACM is in overleg met ACM nagedacht over mogelijkheden om in de regelgeving meer richting te geven vooral wat betreft de aanvullende functionaliteiten. In dat kader is aan het onderhavige besluit een bepaling toegevoegd die het mogelijk maakt om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen omtrent de kenmerkende functionaliteiten van de categorieën afleversets en omtrent het door ACM vast stellen van aanvullende functionaliteiten. Hierbij kan gedacht worden aan het vaststellen van een (tijdelijke) limitatieve lijst van aanvullende functionaliteiten.

Wijze van vaststellen van de tarieven

Op een aantal plaatsen in het wijzigingsbesluit was bepaald dat ACM voor het vaststellen van tarieven allereerst gebruik moest maken van informatie van de leveranciers en dat de ACM alleen nadat zou blijken dat dit niet mogelijk is gebruik mocht maken van verkregen marktgegevens. Met het oog op de uitvoerbaarheid zijn de twee methoden als gelijkwaardig bestempeld, zodat de ACM zelf kan bepalen of zij gebruik maakt van informatie van leveranciers of zelf verkregen marktgegevens.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Met onderdeel A wordt het eerste lid van artikel 1 opnieuw vastgesteld. Met deze wijziging worden de in het besluit opgenomen definities in lijn met de aanwijzingen voor de regelgeving opgesomd met behulp van gedachtestreepjes en op alfabetische volgorde gezet.

Voorts is aan het eerste lid een definitie toegevoegd van het begrip warmte koude systemen. Het gaat om systemen die op grond van artikel 5, vierde lid, van de wet in artikel 1a, tweede lid, zijn aangewezen als systeem dat mede dient voor de levering van warmte waarvoor, op grond van de in dit besluit vastgestelde methode, een afzonderlijke maximumprijs kan worden vastgesteld. Zie hieromtrent paragraaf 2.1.3 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel B

In onderdeel B van artikel I wordt het opschrift van paragraaf 2 van het Warmtebesluit gewijzigd. Het opschrift van de paragraaf luidde «Niet meer dan anders» en verwees daarmee naar de gasreferentie als basis voor de tariefregulering. Als gevolg van de wijziging van de wet is voor een aantal nieuwe elementen tariefregulering voorgeschreven en is de grondslag voor de tariefregulering voor de eenmalige aansluitbijdrage aangepast. Hierbij is de gasreferentie als grondslag voor tariefregulering losgelaten waardoor de het opschrift van de paragraaf niet langer aansloot bij de inhoud van paragraaf 2 van het besluit. Paragraaf 2 gaat over de nadere regels die worden gesteld voor de vaststelling van tarieven door de ACM. Om deze reden is het opschrift van de paragraaf aangepast naar «Tariefregulering».

Artikel I, onderdeel C

Met artikel I, onderdeel C, is een nieuw artikel 1a ingevoegd. In het eerste lid van dit artikel zijn temperatuur categorieën vastgesteld. Deze wijziging is toegelicht in paragraaf 2.1.2 van het algemene deel van deze toelichting.

In het tweede lid van dit artikel wordt ieder systeem waarbij de levering van koude onlosmakelijk verbonden is aan de levering van warmte aangewezen als systeem als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de wet. De achtergrond van deze wijziging is toegelicht in paragraaf 2.1.4 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 3 van het Warmtebesluit wordt, in verband met het aantal daarin aangebracht wijzigingen met onderdeel D van artikel I opnieuw vastgesteld. Daarbij worden verschillende wijzigingen doorgevoerd. In de eerste plaats wordt ten behoeve van de berekening van de vaste kosten component van de maximumprijsformule het gemiddelde van de vaste tarieven van de drie grootste Nederlandse gasleveranciers vervangen door het gewogen gemiddelde van de 10 grootste Nederlandse gasleveranciers. De achtergrond van deze wijziging is toegelicht in paragraaf 2.1 van het algemene deel.

Ook wordt in artikel 3, eerste, lid, onderdeel a, van het Warmtebesluit ten behoeve van de berekening van de vaste kosten component van de maximumprijsformule in lijn met de wijziging die is doorgevoerd in de Warmtewet het begrip «warmtewisselaar» vervangen door het begrip «afleverset».

Aan artikel 3 zijn voorts drie leden toegevoegd. Met het nieuwe tweede, derde en zesde lid wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid om de maximale tarieven voor levering van warmte te differentiëren op basis van de temperatuur van de geleverde warmte. In het tweede en zesde lid is een maximering opgenomen van het gebruiksonafhankelijk deel van de kosten die aan verbruikers in rekening mogen worden gebracht in het geval ruimteverwarming en warm tapwater geleverd worden door verschillende leveranciers of in het geval enkel warmte geleverd wordt voor uitsluitend ruimteverwarming of tapwater. In het nieuwe derde lid is een methode opgenomen voor het vaststellen het gebruiksonafhankelijk deel van de maximumprijs voor de levering van warmte met een temperatuur die niet direct geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater. De achtergrond van deze wijzigingen is toegelicht in paragraaf 2.1.2 van het algemene deel van deze toelichting.

In het nieuw toegevoegde vierde en vijfde lid wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid om een hoger gebruiksonafhankelijk deel in rekening te brengen aan verbruikers met een aansluiting van meer dan 100 kilowatt.

Aan artikel 3 is een nieuw vierde lid toegevoegd op grond waarvan aan een verbruiker met een centrale aansluiting voor levering van warmte met een vermogen van meer dan 100 kilowatt een opslag voor het gebruiksonafhankelijke deel van de maximumprijs kan worden opgelegd voor iedere kilowatt vermogen boven de 100 kilowatt. De opslag wordt door de ACM vastgesteld met inachtneming van de formule opgenomen in het nieuw toegevoegde vijfde lid. Volgens deze formule stelt ACM deze opslag per kilowatt extra vermogen van de aansluiting vast door het verschil tussen de vaste kosten van een aansluiting van 100 kilowatt (VKw 100 kW) en de vaste kosten van een aansluiting van 1000 kilowatt (VKw 1000 kW) te delen door 900 (kilowatt).

De vaste kosten van de aansluiting tot en met 100 kilowatt wordt daarbij door ACM vastgesteld met in achtneming van de formule opgenomen in artikel 3, eerste lid. Voor het bepalen van de vaste kosten van een 1000 kilowatt aansluiting maakt ACM gebruik van de methode voor het vaststellen van het gebruiksonafhankelijk deel van de maximumprijs van het eerste lid van artikel 3 (de gasreferentie). In de Warmteregeling worden nadere eisen voor deze berekening uitgewerkt. Hierbij wordt gedacht aan het vaststellen van een aantal elementen voor de berekening van de gasreferentie van een 1000 kilowatt aansluiting, zoals de parameters voor de jaarlijkse vaste kosten van het transport, de levering en de aansluiting van gas van 1000 kilowatt (VKg,1000kW) en de meetkosten voor een dergelijke gasaansluiting. Ten behoeve hiervan is aan artikel 3 een nieuw zevende lid toegevoegd op grond waarvan in de Warmteregeling nadere regels kunnen worden gesteld aan de elementen van de formule in artikel 3, eerste en vijfde lid.

Artikel I, onderdeel E

Artikel 4 van het Warmtebesluit wordt, in verband met het aantal daarin aangebracht wijzigingen opnieuw vastgesteld. In het eerste lid wordt een formule toegevoegd (onderdeel b). Door de toevoeging van de formule worden methodes toegevoegd voor het vaststellen van het gebruiksafhankelijk deel van de maximumprijs voor de levering van warmte met een temperatuur die niet direct geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater. De achtergrond van deze wijzigingen is toegelicht in paragraaf 2.1.2 van het algemene deel.

In de tweede plaats wordt, evenals in artikel 3, eerste lid, onderdelen a en b, van het Warmtebesluit, in artikel 4, eerste, lid, onderdelen a en b, van het Warmtebesluit ten behoeve van de berekening van de variabele kosten component van de maximumprijsformule het gemiddelde van de vaste tarieven van de drie grootste Nederlandse gasleveranciers vervangen door het gewogen gemiddelde van de 10 grootste Nederlandse gasleveranciers. Voorts wordt in het eerste lid van artikel 4 van het Warmtebesluit de waarde CVg uit de formule aangepast. De waarde van CVg wordt niet langer in het besluit maar bij ministeriële regeling bepaald. De formules in het tweede en het derde lid worden samengevoegd tot één formule en in deze formule wordt het onderdeel leidingverliezen voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater geschrapt. De achtergrond van deze wijzigingen is toegelicht in paragraaf 2.1 van het algemene deel.

Als gevolg van het samenvoegen van het tweede en het derde lid is tot slot het vierde lid vernummerd tot het derde lid en is in het derde lid (nieuw) de verwijzing naar het derde lid vervangen door een verwijzing naar het tweede lid. Met deze aanpassing wordt geen inhoudelijke wijziging aangebracht.

Artikel I, onderdeel F

Met onderdeel F van artikel I wordt een nieuw artikel 4a ingevoegd. In dit artikel wordt het gebruik van warmte koude systemen gereguleerd. De achtergrond van het eerste tot met het derde lid en het zesde lid van dit artikel zijn toegelicht in paragraaf 2.1.3, onderdeel b, van het algemene deel van deze toelichting.

In het derde en vierde lid van artikel 4a is voorzien in overgangsrecht. Het overgangsrecht voor bestaande warmte koude projecten waarvoor met verbruikers voor de datum van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit leveringsovereenkomsten zijn afgesloten is van toepassing indien aan twee cumulatieve voorwaarden is voldaan:

  • 1) de leveringsovereenkomst is gesloten voor het moment van inwerkingtreding van deze wijziging van het besluit, en

  • 2) het warmte koude systeem is in gebruik genomen voor het moment van inwerkingtreding van deze wijziging van het besluit.

Onder het moment van ingebruikname van het warmte koude systeem wordt daarbij bedoeld het moment van de eerste levering van warmte of koude aan de eerste verbruiker met behulp van het warmte koude systeem.

In het besluit is voorzien in een overgangsrechtelijke voorziening voor twee verschillende situaties:

  • a) De situatie waarin koude wordt geleverd met een warmte koude systeem waarmee tevens thermische energie wordt geleverd die direct geschikt is voor ruimteverwarming (derde lid), en

  • b) De situatie waarin met een warmte koude systeem thermische energie wordt geleverd die niet direct geschikt is voor ruimteverwarming (vierde lid).

Dit onderscheid wordt gemaakt omdat de maximumprijs voor levering van warmte op grond van de Warmtewet, zoals deze geldt tot het moment van inwerkingtreding van de wijziging van de warmtewet van 4 juli 2018 (Stb. 2018, 311), in de eerste situatie niet van toepassing is op de levering van koude met warmte koude systemen en in de tweede situatie wel. Dit volgt uit de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 5 juli 20182. In deze uitspraak heeft de Rechtbank Rotterdam geoordeeld dat de Warmtewet ook van toepassing is op de levering van koude met warmte koude systemen waarmee thermische energie wordt geleverd met een temperatuur die niet direct geschikt is voor verwarming. In deze situatie kan de verbruiker namelijk zelf bepalen of hij de geleverde thermische energie wil inzetten voor verkoeling of (na opwaardering met behulp van een warmtepomp) voor verwarming. In de betreffende uitspraak ging het om thermische energie met een temperatuur van ca. 12°C, in de praktijk gaat het om echter om alle zeer lage temperatuurwarmte (tot 30°C). Op de levering van koude met warmte koude systemen waarmee warmte wordt geleverd die direct geschikt is voor ruimteverwarming is de maximumprijs voor levering van warmte op grond van de Warmtewet, zoals deze geldt tot het moment dat de wijziging van de Warmtewet in werking treedt, niet van toepassing op grond van deze uitspraak. In deze situatie kan de verbruiker er namelijk niet voor kiezen de geleverde warmte in te zetten voor verkoeling omdat deze daar niet geschikt voor is.

Ad a. Levering van warmte die direct geschikt is voor ruimteverwarming (artikel 4a, derde lid)

In het geval van levering van koude met een warmte koude systeem waarmee warmte wordt geleverd die direct geschikt is voor ruimteverwarming houdt de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 4a, derde lid, in dat de maximumprijs voor de levering van koude met behulp van warmte koude systemen gedurende de looptijd van de overgangsrechtelijke voorziening niet van toepassing is. Dit betekent dat voor bestaande warmte koude systemen waarmee warmte wordt geleverd die direct geschikt is voor ruimteverwarming het voor warmte in rekening te brengen deel van het tarief gereguleerd wordt door het gewijzigde Warmtebesluit en het voor koude in rekening te brengen deel van het tarief vrij (ongereguleerd) is.

Ad b. Levering van warmte die niet direct geschikt is voor ruimteverwarming (artikel 4a, vierde lid)

Om geen afbreuk te doen aan het beschermingsniveau dat de huidige Warmtewet biedt aan verbruikers die gebruik maken van een warmte koude systeem waarmee zeer lage temperatuur warmte en koude wordt geleverd, is voor deze situaties in artikel 4a, vierde lid, een afzonderlijk overgangsrechtelijke voorziening opgenomen. Op grond van deze bepaling geldt gedurende de looptijd van de overgangsrechtelijke voorziening voor het gebruik van deze warmte koude systemen (de levering van warmte èn koude met deze systemen) de maximumprijs voor levering van warmte die direct geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater. De maximumprijs voor levering van warmte die direct geschikt is voor ruimteverwarming en verwarming van tapwater is onder de gewijzigde Warmtewet het equivalent van de maximumprijs voor de levering van warmte op grond van de Warmtewet zoals deze geldt tot het moment van inwerkingtreding van de wijziging van de warmtewet van 4 juli 2018. Op deze manier wordt voor de beschreven situaties bereikt dat gedurende de overgangsperiode het beschermingsniveau dat de huidige wet verbruikers biedt ook na de wijziging in stand blijft.

Looptijd overgangsvoorziening

Voor de looptijd van de overgangsrechtelijke voorzieningen wordt een onderscheid gemaakt tussen door partijen gesloten overeenkomsten voor bepaalde tijd en onbepaalde tijd. Voor overeenkomsten met bepaalde tijd wordt de gesloten overeenkomst gerespecteerd en geldt de overgangsrechtelijke voorziening voor de resterende de looptijd van de overeenkomst. Voor leveringsovereenkomsten voor onbepaalde tijd is voorzien in een looptijd van de overgangsrechtelijke voorziening van 15 jaar na de datum van ingebruikname van het systeem. Met de keuze voor een periode van 15 jaar wordt aangesloten bij de gemiddelde levensduur van warmte koude systemen. Binnen deze periode kunnen de kosten van het ontwikkelen van het warmte koude systeem door de leverancier worden terugverdiend. Na gemiddeld 15 jaar moet de exploitant het warmte koude systeem evalueren en beslissingen nemen omtrent herinvesteringen waarmee de levensduur van het systeem kan worden verlengd. Het is logisch om bij dat moment aan te sluiten om verbruikers de gelegenheid te bieden om te kiezen voor een alternatieve mogelijkheid om te voorzien in hun warmtebehoefte. In de periode voorafgaand aan dit moment moeten alternatieven worden bekeken, overeenkomsten worden gesloten en systemen worden aangelegd. Dit betekent dat partijen tijdig in onderhandeling moeten treden over het vernieuwen van de overeenkomst.

Artikel I, onderdeel G

Met onderdeel G wordt artikel 5 van het Warmtebesluit gewijzigd. In het eerste lid worden categorieën vastgesteld waarvoor op grond van artikel 6, tweede lid, van de wet verschillende eenmalige aansluitbijdragen kunnen worden vastgesteld. In het tweede lid worden regels gegeven voor de vaststelling van deze bedragen door de ACM. De inhoud van deze wijzigingen is toegelicht in paragraaf 2.2 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel H

In onderdeel H worden twee nieuwe artikelen aan het Warmtebesluit toegevoegd. Deze artikelen worden afzonderlijk van elkaar toegelicht.

Artikel 5a: Maximale afsluitbijdrage

In het eerste lid van artikel 5a wordt ten behoeve van het berekenen van de hoogte van het tarief van afsluiting door de ACM, op basis van de inspanning die nodig is voor het afsluiten van een aansluiting, een onderscheid gemaakt tussen twee soorten afsluitingen. In het tweede lid is bepaald dat de ACM de hoogte van de tarieven bepaalt op basis van de gemiddelde werkelijke kosten van de categorie afsluiting ofwel verkregen marktgegevens. Dit onderwerp is nader toegelicht in paragraaf 2.3 van het algemene deel van deze toelichting.

Overigens betreft dit artikel uitsluitend de situatie waarin de afnemer zijn warmteleverancier verzoekt om afsluiting. Dit staat daarom los van het afsluitbeleid voor warmteleveranciers in gevallen van bijvoorbeeld wanbetaling zoals opgenomen in de artikelen 5 tot en met 7 van de Warmteregeling.

Artikel 5b: Maximale tarieven voor huur afleversets

In het eerste lid van artikel 5b worden de verschillende categorieën afleversets voor warmte als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet vastgesteld.

In het tweede lid van artikel 5b is bepaald dat de ACM aanvullende functionaliteiten van afleversets kan vaststellen voor zover de kosten – het kan hierbij gaan om meer- of minderkosten – van de aanvullende functionaliteit zodanig significant zijn dat een apart tarief gerechtvaardigd is.

In het derde lid van artikel 5b is bepaald dat het maximum tarief, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet bestaat uit een basistarief per categorie en, voor zover van toepassing, een opslag of afslag per aanvullende functionaliteit. Daarnaast is bepaald dat de ACM tevens een eenmalige bijdrage of teruggave vaststelt die in de plaats kan komen van een opslag of afslag per aanvullende functionaliteit en die geldt voor de door de ACM vast te stellen economische levensduur van de functionaliteit.

In het vierde lid van artikel 5b is bepaald dat het tarief voor de collectieve afleverset door de leverancier dient te worden omgeslagen naar het aantal verbruikers dat via het met de collectieve afleverset verbonden inpandige leidingstelsel warmte geleverd krijgt. Om voor verbruikers inzichtelijke te maken over hoeveel verbruikers dit tarief is omgeslagen dient deze informatie te worden opgenomen in de jaarlijkse nota. Voorts wordt, om toezicht hierop door ACM mogelijk te maken, bepaald dat leveranciers in hun boekhouding inzage moeten geven in het aantal verbruikers waarover het tarief voor de collectieve afleverset wordt omgeslagen (artikel 6, tweede lid, onderdeel c). Het ligt daarbij voor de hand dat hierbij wordt uitgegaan van een gewogen gemiddelde van het aantal verbruikers aan het begin van de afrekenperiode en het aantal verbruikers aan het eind van de afrekenperiode.

In het vijfde, zesde en zevende lid, van artikel 5b worden regels gegeven voor de berekening van het basistarief, de opslag of afslag per aanvullende functionaliteit en de eenmalige bijdrage of teruggave die in de plaats kan komen van de opslag of afslag per aanvullende functionaliteit. De onderverdeling van de categorieën, het vaststellen van de aanvullende functionaliteiten en de regels voor de berekening van maximale tarieven voor de verhuur van afleversets zijn toegelicht in paragraaf 2.4 van het algemene deel van deze toelichting.

In het achtste lid van artikel 5b wordt mogelijk gemaakt dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de kenmerkende functionaliteiten van de categorieën afleversets en de aanvullende functionaliteiten van afleversets.

Tot slot wordt in artikel 5b, negende lid, ter uitvoering van artikel 1, tweede lid, van de wet, bepaald dat een warmtepomp in een warmte koude systeem niet als afleverset in de zin van de wet dient te worden beschouwd. Op basis van de definitie van de afleverset zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, van de wet zou een warmtepomp in een warmte koude systeem als afleverset kunnen worden aangemerkt. Bij warmtepompen spelen de aspecten drukgevoeligheid en veiligheid echter geen rol. Onder meer deze aspecten waren juist aanleiding voor de in de wet gemaakte keuze om de verantwoordelijkheid voor installatie en onderhoud van de afleverset voor te behouden aan de warmteleverancier en dat was weer de reden om de maximumtarieven voor de afleverset te reguleren. Verder is de warmtepomp een installatie om warmte op te wekken, terwijl een afleverset alleen de warmte doorgeeft. Door te bepalen dat een warmtepomp in een warmte koude systeem niet als afleverset dient te worden beschouwd wordt zeker gesteld dat de installatie en onderhoud van de warmtepomp in een warmte koude systeem op grond van de Warmtewet niet voorbehouden is aan de leverancier en op grond daarvan is er dus ook geen aanleiding voor prijsregulering de warmtepomp in een warmte koude systeem.

Hierbij past de kanttekening dat het bij warmte koude systeem mogelijk is dat de leverancier warmte levert die direct geschikt is voor ruimteverwarming of tapwater levert op een temperatuur die voldoet aan de norm bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. In die situaties zal de leverancier meestal een warmtepomp inzetten om de benodigde temperaturen te realiseren. De warmtepomp maakt dan deel uit van de warmteopwekking. Dat kan centraal voor het hele warmtenet of decentraal bij de afnemer. De leverancier is in dat geval de eigenaar van de warmtepomp en de exploitatiekosten komen dan voor zijn rekening. Het is mogelijk, als de warmtepomp van de leverancier bij de gebruiker is opgesteld, dat er gebruik wordt gemaakt van een installatie waarbij de warmtepomp is gecombineerd met de functie van een afleverset. Voor het deel van de gecombineerde eenheid die te beschouwen is als een afleverset geldt het gereguleerde tarief zoals hierboven toegelicht.

Artikel I, onderdeel I

Met onderdeel I wordt een nieuwe paragraaf 2a toegevoegd aan het besluit waarin, ter uitwerking van artikel 5a, tweede lid, van de wet, regels zijn opgenomen over de eisen waar een aanbod dat afwijkt van de maximumprijs moet voldoen. De inhoud van het nieuwe artikel 5c is toegelicht in paragraaf 2.5 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel J en K

Met onderdeel J wordt de titel van paragraaf 3 van het besluit aangepast naar «facturering, boekhouding en jaarrekening» omdat aan deze paragraaf een artikel 5d wordt toegevoegd waarin de in de wet gestelde eisen omtrent facturering worden toegevoegd.

Artikel 5d wordt toegevoegd met onderdeel K. In dit artikel wordt de leverancier een termijn van zes weken gesteld voor het verstrekken van gespecificeerde nota met betrekking tot de door hem geleverde diensten. Deze termijn begint te lopen aan het eind van het jaar waarop de nota betrekking heeft of de dag na beëindiging van de leveringsovereenkomst.

Artikel I, onderdeel L

In onderdeel L wordt artikel 6, tweede lid, van het besluit opnieuw vastgesteld. Met deze nieuwe vaststelling wordt het oude onderdeel a van het tweede lid onderverdeeld in onderdelen drie onderdelen (a, b en c). Het gaat hier, zoals is toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemeen deel van deze toelichting om een nadere duiding van de in de wet opgenomen verplichting. Het oude onderdeel b wordt verletterd tot onderdeel d.

In onderdeel a wordt verduidelijkt dat de boekhouding van vergunninghouders informatie moet bevatten over de tarieven, volumes en omzetten die bij verbruikers in rekening worden gebracht voor warmtekostenverdelers, kostenverdeelsystematieken, het tijdelijk en definitief afsluiten van verbruikers, aansluitingen, de verschillende tarieven voor de levering van warmte en de tarieven voor het gebruik van warmte koude systemen. Ook wordt het begrip warmtewisselaar, in lijn met de wijziging van de warmtewet, vervangen door het begrip afleverset.

In onderdeel b worden vergunninghouders verplicht om in hun boekhouding informatie op te nemen over de kosten die ten grondslag liggen aan de tarieven genoemd in onderdeel a, onder 1 tot en met 8 die de vergunninghouder in rekening brengt bij verbruikers. De kosten voor levering van warmte en het gebruik van warmte koude systemen omvatten daarbij in ieder geval de kosten van de aanleg, het onderhoud en de exploitatie van het systeem.

In onderdeel c worden leveranciers die het tarief dat zij in rekening brengen voor het in gebruik nemen van een collectieve afleverset omslaan over de verbruikers die via deze collectieve afleverset warmte afnemen van de leverancier verplicht om in hun boekhouding informatie op te nemen over hoeveel verbruikers het tarief is omgeslagen. Het ligt daarbij voor de hand dat hierbij wordt uitgegaan van een gewogen gemiddelde van het aantal verbruikers aan het begin van de afrekenperiode en jet aantal verbruikers aan het eind van de afrekenperiode.

Artikel I, onderdeel M en N

Artikel 7 van het Warmtebesluit wordt door onderdeel M gewijzigd. Aan het artikel worden in de eerste plaats drie leden toegevoegd, onder nummering van de aanhef van het artikel tot het eerste lid.

In het nieuwe tweede lid is bepaald welke informatie moet worden opgenomen in het bestuursverslag over duurzaamheid per warmtenet. De verplichting om informatie over de duurzaamheid van een warmtenet op te nemen, is van toepassing op ieder warmtenet waarop de wet van toepassing is. Dit zijn, op grond van artikel 1a, eerste lid, van de wet, warmtenetten waarmee warmte wordt geleverd aan verbruikers in de zin van de warmtewet. Indien op een warmtenet zowel verbruikers in de zin van de wet als andere verbruikers zijn aangesloten, strekt de rapportageverplichting zich ook uit tot deze warmtenetten. Wanneer een vergunninghouder meerdere warmtenetten exploiteert, is de vergunninghouders verplicht over al deze warmtenetten afzonderlijk te rapporteren. Grote warmtenetten, die een transportnet (of primair net) en verschillende secundaire netten omvatten, worden beschouwd als één warmtenet. De vergunninghouder is dientengevolge verplicht om te rapporteren over de duurzaamheid van het totaal van deze netten.

In het nieuwe derde lid is een verduidelijking op de verplichting om per warmtenet te rapporteren opgenomen. Ingevolge het nieuwe derde lid rapporteert, wanneer meerdere vergunninghouders gebruikmaken van hetzelfde warmtenet of een gedeelte daarvan, iedere vergunninghouder afzonderlijk over de duurzaamheid van het aandeel warmte dat voor zijn verbruikers via het warmtenet is getransporteerd. Dit aandeel is gebaseerd op de gecontracteerde warmtebronnen per leverancier.

Het nieuwe vierde lid maakt mogelijk dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beschrijving van het warmtenet, de informatie over de energieprestatie en de CO2-prestaties van de geleverde warmte over het verslagjaar, de informatie over de energiebalans en het vaststellen van de informatie over de duurzaamheid van de geleverde warmte in het bestuursverslag.

In de artikelen 7, eerste lid(nieuw), en 8, derde lid, wordt tot slot met onderdeel M, onder b, en onderdeel N «jaarverslag» vervangen door «bestuursverslag». Deze wijziging vloeit voort uit de implementatie van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen (PbEU 2013, L 182).

Artikel I, onderdeel O

Met dit artikel wordt een nieuwe paragraaf 4a toegevoegd aan het besluit waarin, ter uitwerking van artikel 21, vierde lid, van de wet, regels zijn opgenomen over de toegang voor nieuwe producenten tot bestaande warmtenetten.

In het nieuwe artikel 10 zijn eisen opgenomen waar het verzoek van een producent om toegang tot een warmtenet te krijgen aan moet voldoen. De nieuwe artikelen 10b en 10c bevatten termijnen voor het reageren op dit verzoek door de leverancier en de netbeheerder en de aanvang van de gesprekken over het verzoek van de producent. De inhoud van deze bepalingen is toegelicht in paragraaf 2.9 van het algemene deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel P

In artikel 11a wordt voorzien in een bepaling van overgangsrecht op grond waarvan ACM een uitzondering kan maken op de verplichting van het tweede lid van artikel 6 om kosten en tarieven inzichtelijk te maken in de boekhouding. De achtergrond van deze overgangsrechtelijke bepaling is toegelicht in paragraaf 2.7 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel II

Met deze wijziging wordt de verwijzing naar artikel 1, onderdeel e, van de Warmtewet geschrapt uit het Besluit huurprijzen woonruimte. Deze wijziging vloeit voort uit de wijziging van de Warmtewet als gevolg waarvan de reikwijdte van de Warmtewet wordt beperkt. Met de beperking van de reikwijdte van de Warmtewet wordt de samenloop van huurregelgeving en Warmtewet voor verhuurders weggenomen voor zover die verhuurders warmte leveren aan hun huurders via blokverwarming en waarbij de levering van warmte onlosmakelijk is verbonden aan de huur van de woon- of bedrijfsruimte. Met de inwerkingtreding van de wijziging van de Warmtewet zullen verhuurders niet langer warmteleverancier in de zin van de Warmtewet. Als gevolg van deze aanpassing verliest de verwijzing naar artikel 1, onderdeel e, van de Warmtewet in bijlage I, onder A, het waarderingsstelsel voor woonruimte welke een zelfstandige woning vormt, onder 3, van het Besluit huurprijzen woonruimte haar betekenis. Verhuurders kunnen warmtelevering niet meer bij hun huurders in rekening brengen als warmteleverancier via een separate warmteovereenkomst, maar via de servicekosten.

Artikel III

Het moment van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit is afhankelijk van het moment van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Warmtewet van 4 juli 2018 (Stb. 2018, 311) en de wijziging van de Warmteregeling. Deze wijzigingen hangen dusdanig met elkaar samen dat inwerkingtreding op het zelfde moment moet plaatsvinden. Om deze reden is in het voorstel tot wijziging van de Warmtewet (artikel II) voorzien in inwerkingtreding bij koninklijk besluit. Dat koninklijk besluit wordt gelijktijdig met dit besluit vastgesteld en gepubliceerd. In lijn met het inwerkingtredingsbesluit voor de wet tot wijziging van de Warmtewet treden de bepalingen van dit besluit met betrekking tot tariefregulering en de eisen die worden gesteld aan de boekhouding van de leverancier in werking op 1 januari 2020. Het betreft in gevolge het tweede lid van artikel III de bepalingen van artikel I, onderdelen B tot en met H (tariefregulering), L tot en met N en P (eisen aan boekhouding) van het besluit.

Alle overige bepalingen treden ingevolge het eerste lid van artikel III in werking op 1 juli 2019. Het betreft de artikelen I, onderdelen A (definities), I (aanbod dat afwijkt van de maximumprijs), J (opschrift), K (eisen aan nota) en O (toegang tot netten), en II (wijziging Besluit huurprijzen woonruimten) van het besluit.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

RoyalHaskoningDHV (29 maart 2017), Tariefregulering levering koude en lauw water in het kader van de Warmtewet (Referentie: I&BBE9187R001F01).

X Noot
2

ECLI:NL:RBROT:2018:5194 beschikbaar via www.rechtspraak.nl, r.o. 12.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven