Besluit van 4 maart 2019 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, in verband met enkele aanpassingen die wenselijk zijn voor een goede toepassing van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376) en Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157), en een technische correctie van de regels over het achterwege laten van uitzetting in afwachting van de beslissing op een aanvraag

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 13 september 2017; nr. 2127029;

Gelet op de artikelen 2a, tweede lid, onder a, 2h, 8, aanhef en onder f en g, 14, derde en vierde lid, en 50a, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 oktober 2017, No. W03.17.0296/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 februari 2019, nr. 2147427;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.14 wordt voor de punt aan het slot ingevoegd «, of als au-pairbureau, voor zover vereist, is ingeschreven in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte».

B

Artikel 1.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Bij de beoordeling van de aanvraag om erkenning als referent worden met betrekking tot de continuïteit en solvabiliteit van de aanvrager in ieder geval gegevens betrokken uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, dan wel uit het handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte in geval van een au-pairbureau uit een dergelijke staat.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De aanvraag om erkenning als referent, verband houdend met uitwisseling als au pair, wordt niet afgewezen op de grond dat de aanvrager niet is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, indien de aanvrager is ingeschreven, voor zover vereist, in een handelsregister van een andere lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte.

C

In artikel 3.1, eerste lid, aanhef, wordt «een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd» vervangen door «een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning anders dan bedoeld in het tweede lid».

D

In artikel 3.4, vierde lid, wordt «de onderdelen p, q en r,» vervangen door «de onderdelen q, r en s».

E

Artikel 3.30d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder k, wordt «zijn hoofdverblijf buiten Nederland» vervangen door «zijn hoofdverblijf buiten de Europese Unie».

2. In het derde lid vervalt «, k» en wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: De aanvraag wordt slechts ingewilligd indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf in een andere lidstaat van de Europese Unie heeft.

F

In artikel 3.58, tweede lid, wordt «het eerste lid, onder p» vervangen door «het eerste lid, onder q».

G

In artikel 4.18, eerste lid, wordt na «artikel 50, tweede of derde lid,» ingevoegd «of artikel 50a, eerste lid,».

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2019.

  • 2. Artikel I, onderdeel C, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 20 juli 2015.

  • 3. Artikel I, onderdeel G, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 4 maart 2019

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers

Uitgegeven de dertiende maart 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) bevat enkele aanpassingen die noodzakelijk zijn voor een goede toepassing van de Dienstenrichtlijn1 en de ICT-richtlijn2, evenals een technische correctie.

De wijziging in verband met de Dienstenrichtlijn geschiedt door aanpassing van de regel dat au-pairbureaus ingeschreven moeten zijn in het Nederlandse handelsregister, indien zij zich willen laten erkennen als «erkend referent» op grond van artikel 2c van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) om voor au pairs van buiten de EU een verblijfsvergunning te kunnen aanvragen. Inschrijvingen in de handelsregisters van andere EU-/EER-lidstaten worden gelijkgesteld met Nederlandse inschrijvingen. Deze wijziging betekent dat buitenlandse au-pairbureaus die gevestigd zijn in een andere EU- of EER-lidstaat voortaan hun (verblijfsrechtelijke) diensten kunnen aanbieden op de Nederlandse markt zonder dat zij zich (ook) in Nederland moeten vestigen.

Voorts is een technische correctie in artikel 3.1 van het Vb 2000 doorgevoerd. De wijziging van het eerste lid van dit artikel met ingang van 20 juli 2015 had het onbedoelde gevolg dat niet langer was geregeld dat aanvragen tot het verlenen van verblijfsvergunningen regulier en asiel voor onbepaalde tijd en tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen tot gevolg hadden dat uitzetting achterwege blijft. Dat wordt in dit besluit gecorrigeerd.

Tot slot bevat dit wijzigingsbesluit een verduidelijking die noodzakelijk is voor een goede toepassing van de ICT-richtlijn. Om misverstanden te voorkomen wordt expliciet bepaald dat een aanvraag op grond van deze richtlijn alleen kan worden ingediend indien de betrokkene buiten de EU verblijft.

Wat betreft financiële gevolgen van het ontwerpbesluit geldt dat de incidentele kosten voor aanpassing van systemen zijn geraamd op € 9.000. De structurele kosten per aanvraag liggen tussen € 500 en € 860, afhankelijk van te maken keuzes. De structurele kosten zullen maximaal met € 21.300 per jaar stijgen. De extra kosten zullen binnen de begroting van JenV worden opgevangen.

Er heeft voor de wijzigingen inzake au-pairbureaus een uitvoeringstoets plaatsgevonden, die zal worden gepubliceerd op de website van de IND («EAUT-Light Vestigingseis au-pairbureaus»). Hierin wordt ingegaan op de uitvoerings- en handhavingsconsequenties. Wat betreft de uitvoerbaarheid gelden enkele randvoorwaarden, met name op het gebied van informatieuitwisseling. Wat betreft de handhaafbaarheid geldt dat de wijziging invloed heeft op de wijze waarop toezicht door de IND en de Inspectie SZW wordt gehouden op een au-pairbureau gevestigd in een andere EU-lidstaat dan Nederland (p. 23–24).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdelen A en B

Volgens artikel 2e, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag van een au-pairbureau tot erkenning als referent worden afgewezen indien de aanvrager niet is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007. Artikel 1.14, onder c, van het Vb 2000 formuleert dit bovendien als dwingende voorwaarde. Dit komt neer op een vestigings- en inschrijfvoorwaarde die zich niet verhoudt met artikel 16, tweede lid, onder a en b, van de Dienstenrichtlijn. Dit is met dit besluit opgelost door het opnemen van een wederzijdse erkenningsclausule, zodat inschrijvingen in de handelsregisters van andere EU-/EER-lidstaten worden gelijkgesteld met Nederlandse inschrijvingen. Daartoe strekken de wijzigingen van de artikelen 1.14 en 1.18 van het Vb 2000. Artikel 1.14 betreft de omschrijving van organisaties die als erkend referent kunnen optreden bij au pairs en artikel 1.18 betreft de afwijzingsgronden voor erkend referentschap. In laatstgenoemd artikel is een gedeeltelijke invulling gegeven aan de beleidsvrijheid uit artikel 2e, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.

Zoals uitvoerig beschreven in de ex ante uitvoeringstoets (EAUT-Light Vestigingseis au-pairbureaus) van de IND, is het voor de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving noodzakelijk dat de IND toegang heeft tot informatie omtrent continuïteit, solvabiliteit en betrouwbaarheid van het buitenlandse au-pairbureau en de bestuurders. Uit het informatiesysteem voor de interne markt (IMI) kan informatie worden verstrekt over onder meer bestuurders, faillissementen en inschrijving bij het betreffende handelsregister. Daarnaast is er het European Criminal Records Information System (ECRIS). Verstrekking aan de IND kan voor wat betreft IMI op basis van artikel 107, zevende lid, Vw en voor wat betreft ECRIS op basis van artikel 19 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Onderdeel C

In artikel 8, aanhef en onder f en g, van de Vw 2000 wordt bepaald dat een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, indien bij of krachtens de Vw 2000 dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist.

Tot 20 juli 2015 was in artikel 3.1 van het Vb 2000 geregeld dat het indienen van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning, behoudens enkele uitzonderingen, tot gevolg had dat de uitzetting achterwege bleef. Sinds de inwerkingtreding met ingang van de genoemde datum van het Besluit tot wijziging van het Vb 2000 in verband met de implementatie van de Procedure- en Opvangrichtlijn3 worden in het tweede lid van artikel 3.1 van het Vb 2000 de gevallen opgesomd waarin het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet tot gevolg heeft dat uitzetting achterwege blijft. Beoogd was om in het eerste lid van artikel 3.1 de voordien geldende regels voor overige aanvragen te handhaven. Abusievelijk was deze bepaling echter zo geformuleerd dat niet langer was geregeld dat aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen tot gevolg hebben dat uitzetting achterwege blijft. Door de aanpassing van artikel 3.1, eerste lid, is dit gecorrigeerd.

Opgemerkt wordt dat indien tijdig een aanvraag is ingediend, de dag na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geldt als ingangsdatum van de hier bedoelde verblijfsvergunningen. Ook vóór deze correctie is in het verblijfsverleden van de betrokken vreemdelingen dan ook geen blijvende periode van niet rechtmatig verblijf ontstaan. Ook overigens is niet gebleken dat deze omissie in de praktijk negatieve consequenties voor de betrokkenen heeft gehad.

Onderdeel D

Dit is een wetstechnische correctie. Bij de verlettering van artikel 3.4, eerste lid, als gevolg van de wijziging van het Vb 2000 van 13 oktober 2016 (Stb. 2016, 408) is abusievelijk de verwijzing daarnaar in het laatste lid niet geactualiseerd.

Onderdeel E

In artikel 3.30d van het Vb 2000, dat de toelatingsvoorwaarden uit de ICT-richtlijn implementeert, is met dit besluit de voorwaarde dat de aanvraag wordt ingediend van buiten Nederland vervangen door de voorwaarde dat de aanvraag wordt ingediend van buiten de EU. Artikel 11, tweede lid, van de richtlijn bepaalt weliswaar dat de aanvraag «voor een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon wordt ingediend wanneer de onderdaan van een derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat tot welke hij wenst te worden toegelaten» maar in artikel 2, eerste lid (inzake reikwijdte), staat dat de richtlijn alleen toepasselijk is op personen «die op het tijdstip van de aanvraag buiten het grondgebied van de lidstaten verblijven»; buiten de EU dus.

Zoals opgemerkt in de nota van toelichting bij de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 i.v.m. de ICT-richtlijn (Stb. 2016, 408, blz. 19) is met «verblijven» in de richtlijn gedoeld op het hebben van hoofdverblijf (bestendig verblijf).

Onderdeel F

Dit is een wetstechnische correctie.

Onderdeel G

In verband met de inwerkingtreding van de Wet van 6 februari 2019 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 teneinde te voorzien in een wettelijke basis voor de staandehouding, overbrenging en ophouding met het oog op inbewaringstelling van Dublinclaimanten en vreemdelingen aan wie tijdens een verblijfsprocedure rechtmatig verblijf wordt toegekend (Stb. 2019, 75), wordt in dit onderdeel uitvoering gegeven aan het derde lid van het nieuwe artikel 50a.

Artikel II

Dit besluit behelst uitsluitend implementatie- en reparatieregelgeving. Dit zijn volgens aanwijzing 4.17, vijfde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving gerechtvaardigde uitzonderingen op de toepassing van de systematiek van vaste verandermomenten of minimuminvoeringstermijnen.

Om ieder misverstand over de rechtmatigheid van het verblijf in afwachting van een beslissing op de in artikel I, onderdeel C, bedoelde aanvragen te voorkomen, werkt de voor de vreemdeling begunstigende wijziging in dit onderdeel terug tot en met 20 juli 2015.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, M.G.J. Harbers


X Noot
1

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376).

X Noot
2

Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PbEU 2014, L 157).

X Noot
3

Besluit van 10 juli 2015, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180), Stb. 2015, 294.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven