Wet van 17 oktober 2018, houdende regels met betrekking tot de begroting en verantwoording van de kosten van het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank en de financiering van de toezichtkosten (Wet bekostiging financieel toezicht 2019)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verdeling over de toezichtcategorieën van de vergoeding van de kosten van het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank te herzien en daarbij de Wet bekostiging financieel toezicht opnieuw vast te stellen om de wettechnische vormgeving aan te passen zodat noodzakelijke aanpassingen tijdiger doorgevoerd kunnen worden;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Autoriteit Financiële Markten:

Stichting Autoriteit Financiële Markten;

de Nederlandsche Bank:

De Nederlandsche Bank N.V.;

eenmalige handeling:

het behandelen van een aanvraag of melding, het behandelen van een verzoek tot het registreren van een persoon, het geven van een beschikking, of het verrichten van een vergelijkbare handeling met een eenmalig karakter ten behoeve van een persoon;

onder toezicht staande persoon:

persoon die onder het toezicht van de toezichthouder valt;

Onze Ministers:

Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

persoon:

natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, waaronder personenvennootschappen, of daarmee vergelijkbare lichamen of samenwerkingsverbanden;

toezichthouder:

de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze wet is van toepassing op de bij of krachtens enige wet aan de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten opgedragen taken en daaruit voortvloeiende werkzaamheden. Onder deze werkzaamheden valt ook de betrokkenheid van de toezichthouder bij de voorbereiding van nationale en internationale wet- en regelgeving.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is deze wet voor de Nederlandsche Bank niet van toepassing op:

    • a. de taken, bedoeld in de artikelen 3 en 4, eerste lid, onderdelen b tot en met d, van de Bankwet 1998 en artikel 4 van de Wet geldstelsel BES;

    • b. het toezicht op afwikkelondernemingen, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

    • c. de uitvoering en handhaving, bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht, van regels gesteld bij of krachtens:

      • 1°. verordening (EU) nr. 260/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van technische en bedrijfsmatige vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 924/2009 (PbEU 2012 L 94);

      • 2°. de titels III, IV en V van verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201).

HOOFDSTUK 2. BEGROTING EN VERANTWOORDING TOEZICHTHOUDERS

§ 2.1. Begroting

Artikel 3. Indiening begroting

De toezichthouder zendt de begroting, bedoeld in artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, jaarlijks voor 1 december aan Onze Ministers.

Artikel 4. Kostenkader en hoogte begroting toezichthouders
  • 1. Onze Ministers stellen voor de begroting van de toezichthouders een kader op. De totale hoogte van het kader is in enig jaar niet hoger dan het maximum in het kader van het daaraan voorafgaande jaar met daarbij opgeteld:

    • a. loon- of prijsmutatie;

    • b. de naar kosten herleide mutaties in het takenpakket van de toezichthouder.

  • 2. De begroting van de toezichthouder is in enig jaar niet hoger dan het maximum dat volgt uit het voor het desbetreffende begrotingsjaar vastgestelde kader.

  • 3. Onze Ministers informeren beide kamers der Staten-Generaal tijdig:

    • a. voorafgaand aan de vaststelling van een kostenkader;

    • b. voorafgaand aan de wijziging van een kostenkader;

    • c. bij overschrijding van een kostenkader door een toezichthouder.

  • 4. Onze Ministers kunnen in bijzondere omstandigheden afwijken van dit artikel en informeren de beide kamers der Staten-Generaal hier tijdig over.

Artikel 5. Inrichting begroting
  • 1. Voor de toepassing van artikel 27, vierde lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen wordt met betrekking tot de begroting van de Nederlandsche Bank voor «laatst goedgekeurde jaarrekening» gelezen: laatst goedgekeurde verantwoording als bedoeld in artikel 8 van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019.

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels over de inrichting van de begroting worden gesteld.

Artikel 6. Goedkeuring begroting
  • 1. Het onthouden van de goedkeuring, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, vindt niet plaats dan nadat de toezichthouder in de gelegenheid is gesteld de begroting binnen een door Onze Ministers gezamenlijk te stellen redelijke termijn aan te passen.

  • 2. De toezichthouder doet na goedkeuring van de begroting onverwijld mededeling van de begroting in de Staatscourant en houdt de begroting gedurende ten minste twee jaar na goedkeuring op elektronische wijze ter inzage.

  • 3. Indien de begroting niet is goedgekeurd voor 1 januari van het begrotingsjaar waarop zij betrekking heeft, kan de toezichthouder, zolang de begroting niet is goedgekeurd, voor het aangaan van verplichtingen en het verrichten van uitgaven beschikken over ten hoogste vier twaalfde gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige onderdelen van de begroting van het voorafgaande jaar waren toegestaan.

§ 2.2. Verantwoording

Artikel 7. Bijzondere bepalingen
  • 1. Bij de toepassing van de artikelen 34 en 35 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen wordt het afleggen van rekening en verantwoording voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, door de Nederlandsche Bank aangeduid als «verantwoording» in plaats van «jaarrekening».

  • 2. In afwijking van artikel 35, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gaat de jaarrekening van de Autoriteit Financiële Markten vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de Autoriteit Financiële Markten aangewezen registeraccountant of Accountant-administratieconsulent ten aanzien van wie in het accountantsregister een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onderdeel i, van de Wet op het accountantsberoep, die niet werkzaam is bij of verbonden is aan een accountantsorganisatie.

  • 3. De jaarrekening, onderscheidenlijk de verantwoording, behoeft de goedkeuring van de Raad van toezicht onderscheidenlijk de Raad van commissarissen, voordat deze bij Onze Ministers wordt ingediend.

Artikel 8. Inrichting jaarrekening
  • 1. De jaarrekening, onderscheidenlijk de verantwoording, bevatten een opgave van het over het desbetreffende jaar gerealiseerde exploitatiesaldo. Het saldo geeft het verschil aan tussen de gerealiseerde baten en lasten.

  • 2. Tot de in een jaar gerealiseerde baten worden mede gerekend de in dat jaar ontvangen opbrengsten uit verbeurde dwangsommen of opgelegde bestuurlijke boetes, met dien verstande dat, indien de beschikking waarbij de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd nog niet onherroepelijk is, de uit een verbeurde dwangsom of opgelegde bestuurlijke boete ontvangen opbrengsten worden gerekend tot de gerealiseerde baten in het jaar waarin die beschikking onherroepelijk wordt.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald hoe de ontvangen opbrengsten uit verbeurde dwangsommen of opgelegde bestuurlijke boetes worden toegerekend aan de verschillende toezichtcategorieën.

  • 4. In de opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgelegd:

    • a. het deel van het exploitatiesaldo dat is voortgekomen uit de uitvoering van de taken op grond van de Wet financiële markten BES en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme BES; en

    • b. het deel van de opbrengsten ontvangen uit dwangsommen of opgelegde bestuurlijke boetes dat het bedrag van € 2.500.000 te boven gaat.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels over de inrichting van de jaarrekening onderscheidenlijk verantwoording worden gesteld.

Artikel 9. Goedkeuring jaarrekening
  • 1. Het onthouden van de goedkeuring, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, vindt niet plaats dan nadat de toezichthouder in de gelegenheid is gesteld de jaarrekening, onderscheidenlijk verantwoording, binnen een door Onze Ministers gezamenlijk te stellen redelijke termijn aan te passen.

  • 2. De toezichthouder doet na goedkeuring van de jaarrekening, onderscheidenlijk de verantwoording, onverwijld mededeling van die jaarrekening of verantwoording in de Staatscourant en houdt de jaarrekening of verantwoording gedurende ten minste vijf jaar na goedkeuring op elektronische wijze ter inzage.

Artikel 10. Jaarverslag
  • 1. Het door de Nederlandsche Bank ingevolge artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen op te stellen jaarverslag maakt deel uit van de verantwoording.

  • 2. De toezichthouder houdt het jaarverslag dan wel de verantwoording gedurende ten minste vijf jaren op elektronische wijze ter inzage.

  • 3. Bij ministeriële regeling van Onze Ministers gezamenlijk kunnen nadere regels worden gesteld voor de inrichting van het jaarverslag onderscheidenlijk de verantwoording.

§ 2.3. Overige bepalingen

Artikel 11. Afdracht inkomsten uit boetes en verbeurde dwangsommen
  • 1. Voor zover de tot de gerealiseerde baten in een jaar te rekenen opbrengsten uit dwangsommen of bestuurlijke boetes het bedrag van € 2.500.000 te boven gaan, komen die opbrengsten toe aan de Staat.

  • 2. De toezichthouder draagt het aan de Staat verschuldigde bedrag af, zodra het besluit tot vaststelling van de desbetreffende jaarrekening, onderscheidenlijk verantwoording, overeenkomstig artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is goedgekeurd.

Artikel 12. Periodiek overleg met de sector
  • 1. De toezichthouder organiseert tweemaal per jaar overleg met een daarvoor in aanmerking komende representatieve vertegenwoordiging van de onder zijn toezicht staande personen. De toezichthouder kan tevens daarvoor in aanmerking komende cliëntenorganisaties toelaten tot het overleg. Ambtenaren kunnen namens Onze Ministers het overleg bijwonen.

  • 2. De toezichthouder maakt het verslag van het overleg binnen een redelijke termijn na het overleg openbaar.

HOOFDSTUK 3. VERGOEDING VAN DE KOSTEN

Artikel 13. Vergoeding kosten toezichthouders

  • 1. De kosten van de toezichthouder voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, worden ten laste gebracht van de onder toezicht staande personen en de personen voor wie de toezichthouder een eenmalige handeling verricht.

  • 2. De kosten worden bepaald en ten laste gebracht op basis van een systematiek met de volgende uitgangspunten:

    • a. de kosten die ten laste worden gebracht, houden niet meer in dan die volgen uit de begroting van de toezichthouder, met inbegrip van het exploitatiesaldo van het daaraan voorafgaande jaar;

    • b. zowel directe als indirecte kosten kunnen in rekening worden gebracht;

    • c. de kosten van een eenmalige handeling worden ten laste gebracht aan de persoon voor wie die handeling is verricht; en

    • d. de kosten voor de uitvoering van de taken in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba worden niet op grond van deze wet in rekening gebracht, met uitzondering van de taken op grond van de Pensioenwet BES.

Artikel 14. Eenmalige handelingen

  • 1. Een persoon is de toezichthouder een vergoeding verschuldigd voor het verrichten van een eenmalige handeling.

  • 2. Bij regeling van Onze Ministers, ieder voor diens beleidsverantwoordelijkheid, worden de eenmalige handelingen waar een vergoeding voor verschuldigd is en de kosten daarvoor of de wijze waarop deze kosten worden berekend vastgesteld. Bij die regeling kunnen tevens regels worden gesteld over de wijze en het moment waarop de kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 15. Doorlopend toezicht

  • 1. De toezichthouder brengt jaarlijks bij een onder toezicht staande persoon een bedrag voor de kosten van het toezicht in rekening.

  • 2. De totale kosten van het toezicht die in enig jaar in rekening worden gebracht, bedragen de som van:

    • a. het totaal van de begrote kosten voor het desbetreffende jaar met uitzondering van de begrote kosten voor:

      • 1°. eenmalige handelingen;

      • 2°. de uitvoering van de taken in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, met uitzondering van de taken op grond van de Pensioenwet BES;

    • b. het exploitatiesaldo over het voorafgaande jaar, verminderd met:

      • 1°. het deel van het exploitatiesaldo, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel a; en

      • 2°. de aan de Staat toekomende opbrengsten, bedoeld in artikel 11.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de personen die, gelet op de aard en omvang van het toezicht, voor de toepassing van deze wet worden aangemerkt als onder toezicht staand alsmede over de indeling van deze personen in categorieën.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de systematiek op basis waarvan de totale kosten over de categorieën onder toezicht staande personen worden verdeeld en de berekening van de kosten per onder toezicht staande persoon.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden tevens regels gesteld over:

    • a. de hoogte van de kosten voor het doorlopend toezicht indien een onder toezicht staande persoon slechts een deel van het kalenderjaar onder het toezicht van een toezichthouder valt, waarbij een minimumbedrag kan worden vastgesteld waaronder geen kosten in rekening worden gebracht of geen terugbetaling plaats vindt; en

    • b. het in rekening brengen van de kosten indien sprake is van fusie, collectieve waardeoverdracht of indien een onder toezicht staande persoon in afwikkeling wordt geplaatst en vermogen overgaat.

  • 6. De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 16. Kosten curator en bijzondere bewindvoerder

  • 1. De toezichthouder kan aan de betrokken financiële onderneming een bedrag in rekening brengen ter vergoeding van de kosten die hij maakt voor de toepassing van de artikelen 1:76 en 1:76a van de Wet op het financieel toezicht.

  • 2. De hoogte van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt per geval vastgesteld door de toezichthouder en is gebaseerd op de voor het toezicht op de desbetreffende financiële onderneming werkelijk gemaakte kosten.

HOOFDSTUK 4. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16a. Evaluatiebepaling

Onze Minister van Financiën zendt in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 17. Intrekking Wet bekostiging financieel toezicht

De Wet bekostiging financieel toezicht wordt ingetrokken.

Artikel 18. Overgangsrecht

  • 1. De Wet bekostiging financieel toezicht, zoals die wet luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op:

    • a. de vergoeding van kosten van de toezichthouders voor het behandelen van aanvragen en meldingen die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet en de vergoeding van de overige kosten in de jaren voorafgaand aan het jaar waarop deze wet in werking treedt alsmede op bestuursrechtelijke procedures die volgen uit het in rekening brengen van een vergoeding voor de inwerkingtreding van deze wet; en

    • b. het afleggen van verantwoording door de toezichthouders over het jaar voorafgaand aan het jaar waarop deze wet in werking treedt.

  • 2. Artikel 1:104, eerste lid, onderdeel m, van de Wet op het financieel toezicht is van overeenkomstige toepassing op heffingen die verschuldigd zijn op grond van de Wet bekostiging financieel toezicht.

  • 3. Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht, zoals die wet luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op de verantwoording, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 4. In afwijking van artikel 4, tweede lid, geldt voor de begroting van de Nederlandsche Bank voor het jaar 2020 dat het maximum van de begroting niet hoger is dan het kostenkader vermeerdert met de kosten voor de uitvoering van:

    • a. de afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, bedoeld in hoofdstuk 3A.1 van de Wet op het financieel toezicht, en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk bankenafwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2014, L 225);

    • b. de afwikkeling van verzekeraars, bedoeld in hoofdstuk 3A.2 van de Wet op het financieel toezicht;

    • c. het depositogarantiestelsel, bedoeld in afdeling 3.5.6 van de Wet op het financieel toezicht;

    • d. het depositogarantiestelsel, bedoeld in artikel 4:17 van de Wet financiële markten BES.

Artikel 19. Wijziging Algemene wet bestuursrecht

In Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in artikel 1 de zinsnede met betrekking tot «Wet bekostiging financieel toezicht: een besluit omtrent de goedkeuring als bedoeld in de artikelen 3 en 6» vervangen door: Wet bekostiging financieel toezicht 2019: een besluit omtrent de goedkeuring als bedoeld in de artikelen 6 en 9.

Artikel 20. Wijziging Wet op het financieel toezicht

In artikel 1:104, eerste lid, onderdeel m, van de Wet op het financieel toezicht wordt de zinsnede «een heffing als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht» vervangen door: een bedrag ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wet bekostiging financieel toezicht 2019.

Artikel 21. Wijziging Wet bekostiging financieel toezicht

De kolom «Maatstaf» in bijlage III van de Wet bekostiging financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

a. voor «minimum omvang toetsingsvermogen» wordt de aanduiding «a.» geplaatst;

b. onder vervanging van de punt na «bepaald» door een puntkomma wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. gemiddelde omvang van de gegarandeerde deposito’s.

Artikel 22. Inwerkingtreding

  • 1. Deze wet treedt, met uitzondering van artikel 21, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel 21 treedt, onder toepassing van artikel 12, eerste lid, van de Wet raadgevend referendum, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2018.

Artikel 23. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bekostiging financieel toezicht 2019.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 17 oktober 2018

Willem-Alexander

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Uitgegeven de vijftiende november 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 870

Naar boven