Besluit van 30 augustus 2018 tot bepaling van categorieën van politiegegevens als bedoeld in artikel 24 van de Wet politiegegevens (Besluit ex artikel 24 Wet politiegegevens)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie, 28 mei 2018, nr. 2278631, directie wetgeving en juridische zaken;

Gelet op artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wet politiegegevens;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 4 juli 2018, nummer nr. W16.18.0135/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Defensie van 27 augustus 2018, nr. 2318143;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 (aanwijzing categorieën van politiegegevens)

Als categorieën politiegegevens als bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wet politiegegevens worden aangewezen:

  • a. politiegegevens die worden verwerkt op grond van artikel 8 van de Wet politiegegevens,

  • b. politiegegevens die worden verwerkt op grond van artikel 9 van de Wet politiegegevens,

  • c. politiegegevens die worden verwerkt op grond van artikel 10 van de Wet politiegegevens,

  • d. politiegegevens die worden verwerkt op grond van artikel 13 van de Wet politiegegevens.

Artikel 2 (inwerkingtreding)

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2018.

Artikel 3 (citeertitel)

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit ex artikel 24 Wet politiegegevens.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 30 augustus 2018

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten

Uitgegeven de achtentwintigste september 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

In de Wet politiegegevens is de rechtstreekse verstrekking van politiegegevens aan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst geregeld. De verstrekking geschiedt door het rechtstreeks geautomatiseerd vergelijken van bepaalde categorieën van politiegegevens teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen die gegevens. De categorieën van politiegegevens worden aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. In dit besluit worden de betreffende categorieën van politiegegevens aangewezen.

1. Inleiding

In artikel 24 van de Wet politiegegevens (Wpg) wordt de rechtstreekse verstrekking van politiegegevens aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geregeld. Het eerste lid regelt de verstrekking aan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), het tweede lid de verstrekking aan de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). In beide artikelleden worden de categorieën politiegegevens waarop de rechtstreeks geautomatiseerde vergelijking van toepassing is bij algemene maatregel van bestuur bepaald. Voor beide diensten bestaat de noodzaak om voor een goede taakvervulling te kunnen beschikken over de daarvoor relevante politiegegevens. In dit verband kan natuurlijk in het bijzonder gewezen worden op de taken van beide diensten op het gebied van de terrorismebestrijding. Echter ook op het gebied van de veiligheidsonderzoeken (artikel 8, tweede lid, onder b, en artikel 10, tweede lid, onder b, Wiv 2017) is het voor de diensten onontbeerlijk te kunnen beschikken over politiegegevens. Ook is de dynamisering van het veiligheidsonderzoek, zoals aanbevolen door de commissie Oord1 niet goed uitvoerbaar zonder rechtstreekse geautomatiseerde toegang tot de relevante gegevens van politie en justitie. De Wet veiligheidsonderzoeken is hierop aangepast2.

Voor wat betreft de bepaling van de categorieën van politiegegevens die wel en die niet in aanmerking komen voor rechtstreekse geautomatiseerde vergelijking stemt de positie van de beide diensten overeen. In de voorliggende algemene maatregel van bestuur wordt dan ook voor beide diensten gezamenlijk bepaald op welke categorieën politiegegevens de rechtstreekse geautomatiseerde vergelijking van politiegegevens van toepassing is.

Op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) hebben de politie en de Koninklijke marechaussee een plicht tot het verstrekken van informatie die van belang is voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten3 (artikel 17 Wpg en artikel 94 Wiv 2017; artikel 93 bevat een overeenkomstige verplichting voor leden van het openbaar ministerie). Het kan daarbij gaan om een verstrekking op initiatief van de betrokken ambtenaar van politie of het betrokken lid van het openbaar ministerie. Het kan ook gaan om een verstrekking naar aanleiding van een verzoek van een inlichtingen- en veiligheidsdienst. De verstrekking van gegevens kan voorts geschieden door het bieden van rechtstreekse geautomatiseerde toegang aan de betrokken inlichtingen- en veiligheidsdienst tot de relevante politiegegevens. In de Wpg is voorzien in de mogelijkheid van het rechtstreeks verstrekken van politiegegevens aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De wijze waarop deze vorm van gegevensverwerking in dat artikel en in deze algemene maatregel van bestuur nader wordt ingevuld, laat de verplichting tot gegevensverstrekking door de leden van het openbaar ministerie en de ambtenaren van politie en de Koninklijke Marechaussee op grond van de artikelen 93 en 94 van de Wiv 2017 onverlet.

2. De regeling van artikel 24 van de Wet politiegegevens

Ingevolge artikel 24 Wpg dient de rechtstreekse geautomatiseerde verstrekking van politiegegevens aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten noodzakelijk te zijn voor de uitvoering van de taak van de AIVD bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de WIV 2017 dan wel voor de uitvoering van de taak van de MIVD bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wiv 2017. Basis voor de verstrekking vormt het rechtstreeks geautomatiseerd vergelijken van door de AIVD of de MIVD verwerkte gegevens met de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën van politiegegevens. Doel van deze vergelijking is vast te stellen of er verbanden bestaan tussen beide soorten gegevens. Het vaststellen van een dergelijk verband geschiedt door middel van gegevensvergelijking op basis van een hit/no-hit systeem: aan de hand van door de dienst ingevoerde gegevens – bijvoorbeeld een naam – wordt bezien of dit tot een resultaat leidt. Als er een dergelijk verband (hit) bestaat is dat een belangrijke constatering. Immers door de beide inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden uitsluitend gegevens verwerkt als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de Wiv 2017 of de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). Als politiegegevens met door een dienst verwerkte gegevens overeenstemmen, is het voor de uitvoering van de Wiv 2017 en de Wvo noodzakelijk dat zij beschikbaar komen voor de betreffende dienst. De politiegegevens kunnen immers ten behoeve van de taakuitvoering van de dienst wezenlijke informatie bevatten. Zowel bij de uitvoering van de Wvo als in het kader van de overige taken van de dienst is het noodzakelijk om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen omtrent een persoon (of een organisatie) die in onderzoek is, mede gelet op de gevolgen die aan de bevindingen van de dienst met betrekking tot die persoon (of organisatie) kunnen worden verbonden. Het is bezwaarlijk om bij voorbaat bepaalde categorieën van politiegegevens uit te sluiten. Of gegevens voor de wettelijke taken van de diensten relevant zijn kan uitsluitend de betreffende dienst in een gegeven situatie beoordelen aan de hand van de reeds bij die dienst aanwezige staatsgeheime informatie. Alleen al uit het feit dat bepaalde politiegegevens overeenstemmen met door een dienst verwerkte gegevens – waaruit volgt dat zij mogelijk van belang kunnen zijn voor de taakuitvoering van de dienst – vloeit derhalve de noodzaak voort voor die dienst om over de gerelateerde gegevens te kunnen beschikken. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de politiegegevens over het beheer van een informant, die worden verwerkt op grond van artikel 12 Wpg. Deze gegevens worden niet langs geautomatiseerde weg aan de diensten verstrekt omdat het afbreukrisico, dat is verbonden aan de raadpleging van deze gegevens, niet opweegt tegen het belang van de gegevensverstrekking voor de taakuitvoering van de diensten. Dit wordt hieronder, bij de toelichting op dit artikel, nader toegelicht.

Ingeval van een hit worden de gegevens die overeenkomen alsmede de daarmee verband houdende andere politiegegevens rechtstreeks verstrekt aan de ambtenaren van de AIVD of de MIVD4. In artikel 24 Wpg is vastgelegd dat door een lid van het College van procureurs-generaal en de directeur-generaal van de AIVD gezamenlijk dan wel door een lid van het College van procureurs-generaal en de directeur van de MIVD gezamenlijk wordt vastgesteld in welke gevallen en op welke wijze van de verstrekking aan de betrokken dienst kennis wordt gegeven aan het lid van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 66 Wiv 2017. Deze clausulering is nodig in verband met bijvoorbeeld de gevoeligheid van bepaalde politiegegevens en het «afbreukrisico» in het geval er sprake is van een lopend opsporingsonderzoek.

De hiervoor genoemde gezamenlijke vaststelling zal plaatsvinden in de vorm van een convenant tussen het College van procureurs-generaal, de AIVD en de MIVD, waarin op een meer gedetailleerde wijze invulling zal worden gegeven aan de manier waarop de inlichtingen- en veiligheidsdiensten enerzijds en de politie en het openbaar ministerie anderzijds op dit terrein zullen samenwerken. Gelet op diens verantwoordelijkheid voor de technische uitvoering van het convenant, is ook de korpschef van politie als partij bij dit convenant aangesloten. Op termijn is eventueel een vergelijkbaar convenant beoogd voor het regelen van een dergelijke samenwerking tussen het College van procureurs-generaal, de AIVD, de MIVD en de Koninklijke marechaussee.

3. De toepassing van de regeling van artikel 24 van de Wet politiegegevens

In algemene zin regelt de AMvB dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten toegang kunnen krijgen tot alle gegevens die als politiegegevens zijn aan te merken, en derhalve ook de politiegegevens van andere opsporingsdiensten die onder het regime van de Wpg vallen (te weten de bijzondere opsporingsdiensten en de Koninklijke marechaussee). Bij de nadere uitwerking van artikel 24 Wpg en de daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur is vooralsnog gekozen voor het uitsluitend toegang bieden aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten tot politiegegevens die worden beheerd door de politie.

In het convenant is afgesproken dat de gerelateerde politiegegevens rechtstreeks geautomatiseerd worden verstrekt aan de AIVD en de MIVD, tenzij het betreft gegevens waarvoor geldt dat afscherming noodzakelijk is. Zowel van de zijde van de politie en het openbaar ministerie als bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is alles eraan gelegen om de identiteit en de veiligheid van hun vaak kwetsbare menselijke bronnen te waarborgen. Dat geldt voor de eigen bronnen, maar natuurlijk in dezelfde mate voor elkaars bronnen. Daarnaast dient ervoor gewaakt te worden dat lopende opsporingsonderzoeken niet geschaad worden door de verstrekking. Het gaat hier met name om politiegegevens die worden verwerkt op grond van de artikelen 9 en 10 van de Wpg die binnen de politie op een autorisatieniveau van 7 of hoger worden verwerkt5. Ook deze gegevens kunnen in beginsel ter beschikking komen van de AIVD en de MIVD, maar worden dan verstrekt door tussenkomst van ambtenaren van de Inlichtingendienst Wiv binnen de politie, die daartoe de afstemming zoeken met de verantwoordelijke teamleider en met de verantwoordelijke officier van justitie. Daarbij zal de betrokken officier van justitie zo nodig de landelijk officier van justitie, bedoeld in artikel 66 Wiv 2017 (Landelijk officier van justitie Terrorismebestrijding), in kennis stellen van een voorgenomen verstrekking dan wel van een verzoek daartoe. De verantwoordelijke teamleider en de verantwoordelijke officier van justitie kunnen de verstrekking doen vergezellen van een zogeheten bijsluiter, dat wil zeggen een toelichting waarin aanwijzingen worden opgenomen met betrekking tot het gebruik van de betreffende informatie of waarin een nadere duiding van die informatie wordt gegeven. Ook in andere gevallen waarin het gebruik van politiegegevens door de AIVD of de MIVD extra risico’s met zich kan brengen, kan een bijsluiter worden verstrekt.

Uitgangspunt is dat de verkregen politiegegevens door de AIVD en de MIVD te allen tijde voor analysedoeleinden kunnen worden gebruikt. Voor andersoortig gebruik geldt evenwel het GAZO-principe (geen actie zonder overleg). In het convenant wordt een aantal omstandigheden aangegeven waaronder de diensten door tussenkomst van de ID-Wiv overleg zullen moeten voeren met de betrokken teamleider van de politie en de betrokken officier van justitie. Naast eerdergenoemde situatie waarin het gaat om gegevens op autorisatieniveau 7 en hoger, gaat het onder meer om gegevens waarvan blijkt of redelijkerwijs het vermoeden kan rijzen dat deze afkomstig zijn uit lopende onderzoeken dan wel afkomstig zijn uit een buitenlandse bron, alsmede om gegevens ten aanzien waarvan de AIVD of de MIVD voornemens is deze te verstrekken aan een buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdienst.

Bij de afweging over het al dan niet verstrekken van informatie aan derden dienen het opsporingsbelang en het belang van de nationale veiligheid op elkaar afgestemd te worden. Doorgaans zullen beide belangen parallel lopen en zal in onderling overleg tussen de betrokken dienst en de politie of het openbaar ministerie overeenstemming worden bereikt. In uitzonderlijke gevallen is het evenwel denkbaar dat het opsporingsbelang met zich meebrengt dat informatie nog niet wordt verstrekt, bijvoorbeeld omdat de zaak nog niet rond is, terwijl het uit het oogpunt van nationale veiligheidsbelang gewenst is om anderen tijdig op de hoogte te stellen van bijvoorbeeld dreigende compromittering van staatsgeheimen of van mogelijke op handen zijnde terroristische acties. Voor dergelijke gevallen wordt in het convenant voorzien in een escalatiemodel. Eerst zal de Landelijk officier van justitie Terrorismebestrijding het overleg tussen de betrokken partijen trachten te bevorderen en zo nodig tussen hen te bemiddelen. Leidt deze tussenkomst niet tot het gewenste resultaat, dan wordt het geschil voorgelegd aan de directeur-generaal van de AIVD respectievelijk de directeur van de MIVD, de door de korpschef van politie daartoe aangewezen politiechef en een lid van het College van procureurs-generaal.

Binnen de betrokken dienst zullen de verstrekte gegevens uitsluitend ter kennis komen van degenen voor wie kennisname noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de aan hen opgedragen taak («need-to-know» beginsel, artikel 61 Wiv 2017).

Dit besluit en het daaruit voortvloeiend convenant zijn niet van invloed op de bestaande afspraken met betrekking tot de Contra Terrorisme Infobox (CT Infobox). De CT Infobox is het samenwerkingsverband inzake terrorismebestrijding tussen AIVD, MIVD, de politie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst / Economische Controledienst, de Koninklijke marechaussee en het openbaar ministerie6. De CT infobox heeft tot doel het leveren van een bijdrage aan de bestrijding van terrorisme door het op een centraal punt bij elkaar brengen en vergelijken van informatie over netwerken en personen die betrokken zijn bij terrorisme en de daaraan te relateren radicalisering. Deze specifieke vorm van samenwerking is geregeld in een afzonderlijk convenant.

De controle op de bevragingen valt onder de taak van de afdeling toezicht van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (artikel 97 Wiv 2017).

4. De financiële aspecten, uitvoerbaarheid en administratieve lasten

Een belangrijke randvoorwaarde bij de implementatie van de informatieverstrekking is de realisatie van de noodzakelijk ICT-infrastructuur. Hiervoor zullen zowel aan de kant van de diensten als aan de kant van de politie de nodige voorzieningen worden getroffen, zodat de AIVD en MIVD de politiegegevens kunnen raadplegen. Door de betrokken diensten, met name de politie en de AIVD, wordt de technische infrastructuur ten behoeve van deze rechtstreekse geautomatiseerde gegevensverstrekking door de politie voorbereid. Over de verdeling van de hiermee gemoeide kosten zijn afspraken gemaakt tussen AIVD en politie. De ontwikkelkosten ten bedrage van € 1,7 miljoen zullen geheel worden gedragen door de AIVD. De structurele kosten, te onderscheiden in exploitatiekosten en doorontwikkelingskosten, bedragen zowel aan politiezijde als aan de zijde van de AIVD € 250.000 per jaar. Deze kosten zullen door elk der partijen zelf worden gedragen.

5. De uitgebrachte adviezen

Het ontwerpbesluit is in 2009 ter consultatie voorgelegd aan de Koninklijke marechaussee, het Korpsbeheerdersberaad, de Raad van Hoofdcommissarissen, het College van procureurs-generaal en het College bescherming persoonsgegevens (CBP).

De adviezen van de politie en de Koninklijke marechaussee hebben geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het ontwerpbesluit. Naar aanleiding van het advies van het CBP (thans: de Autoriteit persoonsgegevens) is in de nota van toelichting voor de betreffende artikelen van de Wpg nader onderbouwd waarom de zelfstandige raadpleging van de betreffende categorieën van politiegegevens voor de uitvoering van de wettelijke taken van de diensten noodzakelijk is. Daarbij is verhelderd dat het bij de politiegegevens die op grond van artikel 13 van de Wpg worden verwerkt, gaat om een verdere verwerking van politiegegevens die reeds zijn verwerkt op grond van de artikelen 8, 9 of 10 van die wet. Vanuit technisch oogpunt ligt het voor de hand om voor de rechtstreeks geautomatiseerde vergelijking aan te sluiten op de gegevensbestanden die op landelijk niveau beschikbaar zijn. Het kan daarbij gaan om zowel de invoer van een enkel gegeven als om de invoer van meerdere gegevens die «batch-gewijs» in het systeem worden ingevoerd ten behoeve van de gegevensvergelijking op basis van hit/no hit, zoals bij de dynamisering van de veiligheidsonderzoeken.

Na de consultatie is de tekst van de nota van toelichting op enkele onderdelen verhelderd. Dit betreft in het bijzonder de toepassing van de regeling van artikel 24 van de Wpg en de financiële aspecten, uitvoerbaarheid en administratieve lasten, in respectievelijk de paragrafen 3 en 4 van deze toelichting.

Vanwege het tijdsverloop en de nadien aangebrachte wijzigingen in de nota van toelichting is het ontwerpbesluit in oktober 2017 op het internet gepubliceerd ten behoeve van openbare consultatie. De openbare consultatie heeft tot twee reacties geleid. De korpschef van de politie heeft gemeld geen nadere opmerkingen te hebben op het ontwerpbesluit. Een particulier heeft zijn zorgen geuit inzake het vertrouwen in techniek als oplossing voor maatschappelijke en sociale problemen. Deze reacties geven geen aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbesluit.

Toelichting per artikel

Artikel I (aanwijzing categorieën van politiegegevens)

Dit besluit betreft uitsluitend een opsomming van categorieën politiegegevens die in aanmerking komen voor rechtstreekse geautomatiseerde vergelijking, als bedoeld in artikel 24 Wpg. Daarbij is voor de aanduiding van de verschillende categorieën uitgegaan van de structuur van de Wpg. Die structuur maakt onderscheid tussen de verschillende doelen binnen de politietaak waarvoor persoonsgegevens mogen worden verwerkt. Dit is uitgewerkt in paragraaf 2 van de Wpg: «De verwerking van politiegegevens met het oog op de uitvoering van de politietaak». Hieronder wordt nagegaan of de gegevens, die worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak, in aanmerking komen voor de verstrekking overeenkomstig artikel 24 Wpg.

Artikel 8 (uitvoering van de dagelijkse politietaak)

Het gaat in artikel 8 Wpg om de verwerking van politiegegevens met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak, het basispolitiewerk (surveillance, hulpverlening, het opnemen van aangiften, kortdurende opsporingsonderzoeken). Dit betreft derhalve politiegegevens van meer algemene aard. Politiegegevens die op grond van dit artikel worden verwerkt, kunnen van belang zijn voor de taakuitvoering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het is dan ook noodzakelijk dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de door deze diensten zelf verwerkte persoonsgegevens rechtstreeks geautomatiseerd kunnen vergelijken met deze categorie van politiegegevens.

Artikel 9 (onderzoek in verband met de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval)

De gerichte verwerking van politiegegevens met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval wordt geregeld in artikel 9 Wpg. Het kan hierbij gaan om een meer omvangrijk opsporingsonderzoek of een verkennend onderzoek. Daarbij kunnen bijzondere opsporingsmethoden worden ingezet, zoals stelselmatige observatie en het afluisteren van telecommunicatie. Politiegegevens die op grond van dit artikel worden verwerkt, kunnen van belang zijn voor de taakuitvoering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het is dan ook noodzakelijk dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de door deze diensten zelf verwerkte persoonsgegevens rechtstreeks geautomatiseerd kunnen vergelijken met deze categorie van politiegegevens. Dit belang betreft niet alleen de informatiepositie van de betrokken dienst, het kan ook aanwijzingen geven over een mogelijke samenloop van een opsporingsonderzoek met een onderzoek van AIVD of MIVD.

Artikel 10 (inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde)

Onder artikel 10 Wpg valt de gerichte en omvangrijke verwerking van politiegegevens over personen met het oog op het verkrijgen van inzicht in betrokkenheid bij ernstige misdrijven, waaronder terroristische activiteiten, of ernstige schendingen van de openbare orde. Doel van de verwerking is het verkrijgen van een informatiepositie. Op basis daarvan kan besloten worden tot operationeel opsporingsonderzoek of tot maatregelen in de sfeer van de openbare orde. Het betreft hier onder meer de gegevens die worden verzameld en verwerkt door de Teams Criminele Inlichtingen (TCI) binnen de politie (art. 10, eerste lid, onderdeel a, Wpg). Dit betreft ook de gegevens over terroristische activiteiten van personen, die worden verwerkt in het kader van de zogenaamde themaverwerking (art. 10, eerste lid, onderdeel b, Wpg) bij de politie. Deze politiegegevens kunnen van belang zijn voor de taakuitvoering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het is dan ook noodzakelijk dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de door deze diensten zelf verwerkte persoonsgegevens rechtstreeks geautomatiseerd kunnen vergelijken met deze categorie van politiegegevens. Net als bij de politiegegevens die worden verwerkt op grond van artikel 9 Wpg, geldt dat dit belang niet alleen de informatiepositie van de betrokken dienst betreft maar ook de afstemming van de activiteiten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten enerzijds en die van de politie anderzijds.

Artikel 12 (informanten)

Dit artikel geeft een regeling voor de gegevensverwerking die thans plaats vindt in het zogenaamde informantenregister. Het betreft hier de gegevensverwerking die noodzakelijk is voor de controle op en het beheer van een informant. De gegevensverwerking heeft ten doel een compleet beeld te behouden van wat zich rond de persoon van de informant afspeelt. Dit betreft zeer gevoelige gegevens over de contacten van politieambtenaren met een informant die binnen ook binnen de criminele inlichtingen eenheid van de politie zeer beperkt toegankelijk zijn. Het gaat hier om de zogenaamde bruto-informatie over een informant. Het gaat hier uiteraard om uiterst gevoelige en binnen de politie strikt afgeschermde informatie. De politiegegevens die van belang zijn voor de opsporing van ernstige misdrijven, kunnen verder worden verwerkt op basis van artikel 10, eerste lid, onder a, Wpg. Dit betreft de zogenaamde netto-informatie. Deze gegevens kunnen worden betrokken in de geautomatiseerde gegevensvergelijking. Waar het gaat om de zogenaamde informantengegevens zelf is volledige afscherming van de gegevens aangewezen, ook binnen de politie zelf, en is derhalve de rechtstreekse verstrekking van politiegegevens, op grond van artikel 24 Wpg, niet wenselijk. Dit geldt uiteraard ook voor de gegevens van categorieën van personen, zoals bijvoorbeeld infiltranten of getuigen die zijn opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma, die zijn aangewezen in artikel 6:2 van het Besluit politiegegevens, op grond van artikel 12, vijfde lid, Wpg. De gegevens die worden verwerkt op grond van artikel 12 Wpg zijn derhalve niet opgenomen in artikel I van dit besluit.

Artikel 13 (ondersteunende taken)

In artikel 13 Wpg gaat het over de verdere verwerking van politiegegevens, die zijn verwerkt overeenkomstig de artikelen 8, 9 en 10 Wpg, ter ondersteuning van de politietaak. Het kan daarbij gaan om het algemeen beschikbaar stellen van gegevens ten behoeve van landelijke raadpleging, of gegevens die landelijk inzicht bieden in specialistische onderwerpen. Waar het hier gaat om de verdere verwerking van politiegegevens die relevant kunnen zijn voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, dient ook deze categorie van politiegegevens op basis van dit artikel beschikbaar te zijn voor de rechtstreeks geautomatiseerde vergelijking met de gegevens van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De gegevens die worden verwerkt op grond van artikel 13 Wpg zijn dan ook in artikel I van dit besluit opgenomen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De Minister van Defensie, A.Th.B. Bijleveld-Schouten


X Noot
1

Veiligheidsbeleid burgerluchtvaart, Kamerstukken II, 2004/05, 24 804, nr. 30, blz.3.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 80–81.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 82.

X Noot
5

Het primaire bedrijfsprocessen systeem waar de opsporing mee werkt (Summ-IT) kent verschillende autorisatieniveaus in relatie tot de toegang tot politie-informatie. Dit systeem wordt omgezet naar een Landelijk Autorisatiemodel NP (LAM NP). Dit betreft een set van organisatorische beleidsafspraken waarin de functies uit het Landelijk Functiegebouw NP (LFNP) in combinatie met de plaats in de organisatie en het uit te voeren politiewerk in relatie zijn gebracht met de actuele autorisatiematrixrollen zodat de medewerker toegang heeft tot de informatie die hij nodig heeft voor zijn werk. Het autorisatieniveau 7 is voorbehouden aan teamleiders.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2004/05, 29 754 en 27 925, nr. 21

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven