Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2018, 211 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2018, 211 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 26 april 2018, directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2259036, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op de artikelen 8, derde lid, en 51, tweede en vierde lid van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 30 mei 2018, nr. W16.18.0104/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Rechtsbescherming van 18 juni 2018, nr. 2285958, directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Reglement verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 47 wordt «een periode van zes jaar of een veelvoud van zes jaar» vervangen door «een periode van vier jaar of een veelvoud van vier jaar».
B
In artikel 49, eerste lid, wordt «een periode van zes jaar of een veelvoud van zes jaar» vervangen door «een periode van vier jaar of een veelvoud van vier jaar».
C
Artikel 53, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 2° wordt «hoofd van de tbs-inrichting» vervangen door «hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden» en wordt na «begaan tijdens de tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege» toegevoegd «of tijdens de opneming in de inrichting».
2. In de tekst na onderdeel 2° wordt «hoofd van de inrichting» telkens vervangen door «hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden».
3. In de eerste volzin na onderdeel 2° wordt «binnen vierentwintig uur» vervangen door «binnen een week».
D
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde en vierde lid wordt «hoofd van de inrichting» telkens vervangen door «hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden».
2. In het vierde lid, onderdeel 2°, wordt «hoofd van de tbs-inrichting» vervangen door «hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden».
3. In de eerste volzin na onderdeel 2° wordt «binnen vierentwintig uur» vervangen door «binnen een week».
E
In artikel 60, eerste lid, wordt «hoofd van de inrichting» vervangen door «hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden».
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 21 juni 2018
Willem-Alexander
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Uitgegeven de vijfde juli 2018
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit besluit beoogt wijzigingen aan te brengen in een tweetal in het Reglement verpleging ter beschikking gestelden opgenomen termijnen: de termijn waarbinnen een multidisciplinaire rapportage moet worden overgelegd bij de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) en de termijn waarbinnen door het (plaatsvervangend) hoofd van een instelling voor verpleging van terbeschikkinggestelden aangifte moet worden gedaan van strafbare feiten.
De eerste wijziging betreft de intensivering van de multidisciplinaire rapportagecyclus. Deze wijziging is doorgevoerd in artikel 47 en artikel 49, eerste lid, en in zoverre strekt dit besluit ter uitvoering van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere strafrechtelijke wetten met het oog op het aanbrengen van enkele hoofdzakelijk procedurele verbeteringen ten behoeve van de rechtspraktijk (Kamerstukken II 2016/17, 34 736, nr. 2). Dat wetsvoorstel wijzigt het vierde lid van artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering, dat voorschrijft dat de officier van justitie, in het geval sprake is van een verlengingsvordering waardoor de totale duur van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege een periode van zes jaar of een veelvoud daarvan te boven gaat, in aanvulling op de gebruikelijke stukken, tevens een advies van twee externe gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, over moet leggen. Dit multidisciplinaire advies betreft een second opinion op het verlengingsadvies en het bevat een evaluatie van het verloop en de effectiviteit van de verpleging en behandeling van de terbeschikkinggestelde en aanbevelingen daaromtrent. Teneinde deze waarborg- en signaleringsfunctie voor de behandeling en de voortgang daarvan te verstevigen, zal deze tussentijdse externe toets voortaan om de vier jaar plaatsvinden. Voor een termijn van vier jaar is gekozen, omdat de eerste externe toets dan plaatsvindt halverwege de beoogde gemiddelde behandelduur in de tbs van acht jaar. Deze wijziging is geheel in lijn met de aanbevelingen van de Taskforce behandelduur tbs (Kamerstukken II 2014/15, 29 452, bijlage bij nr. 187).
Daarnaast wordt de termijn gewijzigd waarbinnen het (plaatsvervangend) hoofd van een inrichting voor verpleging van terbeschikkinggestelden aangifte dient te doen van strafbare feiten. Deze wijziging is doorgevoerd in artikel 53, tweede lid, en artikel 57, vierde lid. Ingevolge deze artikelen rust op het hoofd van een inrichting voor verpleging van terbeschikkinggestelden de plicht om aangifte te doen van alle strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, die tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege worden begaan. Thans schrijven deze artikelen voor dat binnen vierentwintig uur aangifte moet worden gedaan. Met de wijziging wordt de termijn voor het doen van aangifte verruimd naar één week, teneinde het hoofd effectief in staat te stellen om, na zorgvuldig onderzoek, tijdig aan deze aangifteplicht te voldoen.
Deze wijziging is ingegeven door signalen uit het veld dat het doen van aangifte binnen vierentwintig uur in de praktijk niet haalbaar is. Ook de evaluaties die ten aanzien van deze aangifteplicht zijn uitgevoerd (Kamerstukken II 2014/15, 29 452, nr. 184 en Kamerstukken II 2012/13, 29 452, nr. 155) wijzen uit dat deze termijn vaak niet haalbaar is en dat een meer beperkte verruiming van de termijn naar achtenveertig uur onvoldoende is. Dat heeft verschillende oorzaken. Wanneer sprake is van een strafbaar feit, dient het herstel van de rust en orde in de inrichting te allen tijde voorop te staan. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het individuele geval, waaronder de aard en ernst van het incident, brengt die eerste prioriteit het nodige met zich. Zo moeten er mogelijk slachtoffers worden opgevangen en kan het noodzakelijk zijn dat ter plekke of elders medische zorg wordt verleend. Ook dient te worden bezien of ten aanzien van de desbetreffende terbeschikkinggestelde maatregelen getroffen moeten worden en bij een bevestigend antwoord moeten die maatregelen ten uitvoer worden gelegd conform de daarvoor geldende procedures met bijbehorende (korte) termijnen. Andere terbeschikkinggestelden zijn mogelijk onrustig geworden en moeten gekalmeerd worden en ook medewerkers kunnen zich door het incident onveilig voelen. Het herstel van de orde en rust vergt vaak ook de inzet van extra personeel. Het hoofd van de inrichting dient voor dit alles oog te hebben, zorgvuldige afwegingen te maken en de nodige (organisatorische) maatregelen te treffen.
Daarnaast kan sprake zijn van een incident waarbij niet meteen duidelijk is wie daarbij betrokken zijn of waarbij aanvankelijk nog onduidelijk is of de aangifteplicht op dat incident van toepassing is, bijvoorbeeld omdat onduidelijk is of sprake is van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. In dergelijke gevallen vergt het zorgvuldig reconstrueren van (de toedracht van) het incident nader onderzoek. Dat geldt in het bijzonder wanneer voorafgaand aan de aangifte overleg met het openbaar ministerie en/of de politie noodzakelijk is. In de «Handleiding voor de verplichte aangifte in de TBS bij strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten», die door mijn departement in nauwe samenwerking met de betrokken partijen is opgesteld, wordt dit zogeheten «driehoeksoverleg» gestimuleerd, omdat dit bijdraagt aan een zorgvuldige uitvoering van de aangifteplicht.
Deze en andere maatregelen die de inrichtingen moeten treffen maken dat het in de praktijk vaak niet haalbaar is om binnen een termijn van vierentwintig of achtenveertig uur aangifte te doen. Dat geldt des te meer wanneer het incident zich voordoet gedurende de avonduren of in het weekeinde. Om de hoofden van de inrichtingen effectief in de gelegenheid te stellen om, na zorgvuldig onderzoek, tijdig aangifte te doen, heb ik besloten de termijn waarbinnen dit dient te gebeuren te verruimen naar één week. Voornoemde handleiding en de overige daarin opgenomen werkafspraken tussen partijen mede in aanmerking genomen, acht ik deze termijn toereikend om zorgvuldig én tijdig gevolg te kunnen geven aan de aangifteplicht. Ik ga er daarbij overigens vanuit dat de inspanningen erop gericht blijven om binnen die termijn van een week zo spoedig mogelijk aangifte te doen en dat aangifte wordt gedaan zodra dat gelet op de feiten en omstandigheden van het individuele geval verantwoord is.
Deze verruiming van de termijn ziet alleen op het daadwerkelijk doen van aangifte bij de politie. Deze wijziging heeft dus géén gevolgen voor de overige verplichtingen die op het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting rusten in het geval van een incident. Zo heeft de verruiming van de termijn voor de verplichte aangifte geen gevolgen voor het moment waarop het verlof van de betrokkene moet worden ingetrokken. Dat moet nog steeds terstond gebeuren, zodat uitgesloten is dat betrokkene nog op verlof gaat op het moment dat al overwogen wordt aangifte tegen hem te doen. De verruiming van de termijn heeft evenmin gevolgen voor de verplichting op grond van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden om bijzondere voorvallen onverwijld te melden aan de Minister van Justitie en Veiligheid. Dat is noodzakelijk om gestand te kunnen doen aan de verantwoordelijkheid van de Minister voor de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel.
Tot slot is van deze gelegenheid gebruikgemaakt om de tekst van artikel 53, tweede lid, en artikel 57, vierde lid, op een tweetal punten te verduidelijken. Deze verduidelijkingen hebben beide betrekking op de reikwijdte van de aangifteplicht. Deze wijziging is ingegeven door de constatering in de evaluatie dat ondanks de nadere toelichting in de handleiding nog steeds discussie bestaat over de vraag of de aangifteplicht ook van toepassing is op tbs-gestelden die in Forensisch Psychiatrische Klinieken (FPK’s) verblijven en op «anderszins verpleegden» in de Forensisch Psychiatrische Centra. Blijkens de regelgeving was het inderdaad de bedoeling van de wetgever om de aangifteplicht ook van toepassing te laten zijn op tbs-gestelden in de FPK’s, in zoverre de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) op hen van toepassing is (gedurende het verlof) en op de groep anderszins verpleegden als bedoeld in artikel 4 van de Bvt. De formulering van artikel 53, tweede lid, en artikel 57, vierde lid, was op deze punten voor meerdere uitleg vatbaar en is nu verduidelijkt.
Het ontwerpbesluit is voor advies voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), het openbaar ministerie (OM), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), GGZ Nederland en de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). De Rvdr, de NVvR en de RSJ hebben een advies uitgebracht. De Rvdr heeft geen opmerkingen bij het ontwerpbesluit. De NVvR vraagt in zijn advies ten aanzien van de verlenging van de termijn waarbinnen in de TBS aangifte moet worden gedaan, wat het rechtsgevolg is wanneer het (plaatsvervangend)hoofd niet binnen de gestelde termijn aangifte doet. Op deze vraag zal hieronder worden ingegaan. De RSJ uit zich in zijn advies positief over beide wijzigingen van de termijnen.
De wijziging in verband met verruiming van de termijn van het doen van aangifte brengt geen financiële consequenties en administratieve lasten met zich. Voor de wijziging in verband met de intensivering van de multidisciplinaire rapportagecyclus geldt dat er geen aanvullende lasten zijn dan die welke reeds uit de wet voortvloeien.
De artikelen 47 en 49 Rvt zien op de verlengingsvordering die ertoe zou kunnen leiden dat de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van zes jaar of een veelvoud van zes jaar te boven gaat. De wijziging die in deze artikelen wordt aangebracht komt overeen met de wijziging die in het vierde lid van artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering is aangebracht door het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere strafrechtelijke wetten met het oog op het aanbrengen van enkele hoofdzakelijk procedurele verbeteringen ten behoeve van de rechtspraktijk (Kamerstukken II 2016/17, 34 736, nr. 2).
In de artikelen 53, tweede lid, en 57, vierde lid, Rvt, is onder meer de plicht opgenomen om aangifte te doen van strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
De verruiming van de termijn voor het doen van aangifte naar een week beoogt, zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting reeds is uiteengezet, het hoofd van de inrichting voor verpleging van terbeschikkinggestelden effectief in staat te stellen om, na een zorgvuldig onderzoek, tijdig aan deze op hem rustende aangifteplicht te voldoen.
De NVvR heeft gevraagd om in de toelichting stil te staan bij de mogelijke rechtsgevolgen van het niet binnen de gestelde termijn doen van aangifte door het (plaatsvervangend) hoofd van een inrichting en dan in het bijzonder bij de vraag of de verdachte daar rechten aan kan ontlenen. Indien sprake zou zijn van een fatale termijn, verdient het de voorkeur om een meer flexibele terminologie te kiezen en het ontwerpbesluit op dit punt aan te passen, aldus de NVvR. Van een fatale termijn is geen sprake. Wanneer het – om welke reden dan ook – niet lukt om binnen een week aangifte te doen, blijft op het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting de verplichting rusten om zo spoedig mogelijk daarna alsnog aangifte te doen. Na aangifte zal het OM alsnog beoordelen of betrokkene dient te worden aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en vervalt de verlofmachtiging in voorkomende gevallen van rechtswege.
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, is van deze gelegenheid tevens gebruikgemaakt om een tweetal onduidelijkheden omtrent de reikwijdte van de aangifteplicht weg te nemen. Daartoe is in de artikelen 53, tweede lid, en 57, derde en vierde lid, zowel «hoofd van de inrichting» als «hoofd van de tbs-inrichting» vervangen door «hoofd van de inrichting voor de verpleging van ter beschikking gestelden». Hiermee wordt de tekst van deze leden in overeenstemming gebracht met de overige leden van deze artikelen en met de aanhef van het tweede lid van artikel 53. Verduidelijkt wordt dat de aangifteplicht ook van toepassing is op terbeschikkinggestelden in de FPK’s, in zoverre de Bvt op hen van toepassing is (gedurende het verlof). In artikel 53, tweede lid, onderdeel 2°, is daarnaast toegevoegd dat deze verplichting ook ziet op misdrijven begaan tijdens de opneming in de inrichting. Dit betreft het herstel van een omissie, nu de «anderszins verpleegde» reeds was opgenomen in onderdeel 2°.
Dit betreft het herstel van een omissie. Met het vervangen van «hoofd van de inrichting» door «hoofd van de inrichting voor de verpleging van ter beschikking gestelden» wordt de tekst van het eerste lid in overeenstemming gebracht met de overige leden van artikel 60.
De verschillende onderdelen van dit besluit kunnen zo nodig op een verschillend tijdstip in werking treden. Hierin is voorzien vanwege de relatie tussen de wijziging in artikel 47 en artikel 49, eerste lid (Artikel I, onderdeel A en B) en het eerder genoemde wetsvoorstel. Dat wetsvoorstel wijzigt het vierde lid van artikel 509o van het Wetboek van Strafvordering. De in Artikel I, onderdeel A en B, opgenomen wijzigingen strekken ter uitvoering van de wijziging in het wetsvoorstel. Om die reden zal Artikel I, onderdeel A en B, pas in werking kunnen treden wanneer dat wetsvoorstel tot stand is gekomen en in werking is getreden. Deze eventueel uitgestelde inwerkingtreding geldt niet voor Artikel I, onderdeel C, D en E, nu deze wijzigingen niet afhankelijk zijn van de totstandkoming en inwerkingtreding van een andere wet.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-211.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.