Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatsblad 2018, 19 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatsblad 2018, 19 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 27 mei 2015, nr. WJZ / 15059322 en van 10 juli 2017, nr. WJZ / 17058674;
Gelet op artikel 7 van de Wet verbod pelsdierhouderij, en artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 10 juli 2015, nr. W15.15.0161/IV en advies van 2 augustus 2017, nr. W15.17.0215/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 20 oktober 2017, nr. WJZ /17128318;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
onderneming als bedoeld in paragraaf 2.4, punt 35, onderdeel 16, van de Richtsnoeren van 1 juli 2014 van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (PbEU C 204);
bedrijf of een gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Meststoffenwet, dienende tot het houden van nertsen, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden;
investeren in de bouw of verbetering van onroerende goederen ten behoeve van een nieuw landbouwbedrijf, of een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf, op dezelfde plaats waar een nertsenhouderij zich bevond;
Onze Minister van Economische Zaken;
plaats als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de wet;
Richtsnoeren van 1 juli 2014 van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (PbEU C 204), zoals deze luidden op 1 juli 2014;
geheel of gedeeltelijk afbreken en verwijderen van gebouwen, bouwwerken en betonnen of geasfalteerde erfverharding die ten dienste hebben gestaan van een nertsenhouderij;
Wet verbod pelsdierhouderij.
1. Onze Minister verstrekt op aanvraag, ten behoeve van de sloop van een nertsenhouderij, een subsidie per plaats.
2. Een aanvrager komt slechts in aanmerking voor subsidie krachtens dit hoofdstuk indien hij op de plaats waarvoor hij subsidie aanvraagt, nertsen hield.
1. De subsidie voor sloop bedraagt 50% van de gemaakte subsidiabele sloopkosten.
2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag:
a. per vierkante meter, waarbij het bedrag voor verschillende omstandigheden verschillend kan worden vastgesteld, en
b. per plaats.
3. Indien bij het slopen asbest wordt verwijderd kan het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, uitsluitend met betrekking tot de kosten van die asbestverwijdering worden verhoogd tot een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.
Als subsidiabele kosten voor sloop komen in aanmerking de kosten van:
a. de afbraak en verwijdering van gebouwen en bouwwerken van de nertsenhouderij;
b. de afbraak en verwijdering van de betonnen of geasfalteerde erfverharding rondom de nertsenhouderij;
c. het doen van een asbestinventarisatie;
d. het verwijderen van asbest in gebouwen en bouwwerken;
e. het afsluiten van de nutsvoorzieningen van de nertsenhouderij;
f. het afvoeren van puin en afval, en
g. het vlak en greepschoon opleveren van de grond waar de gesloopte nertsenhouderij zich bevond.
Als subsidiabele kosten komen niet in aanmerking de kosten voor zover die verband houden met:
a. de sloop van een bedrijfswoning;
b. het verwijderen van de inventaris en werktuigen;
c. de sloop van omheiningen, en
d. het saneren van een verontreinigde bodem, inclusief de verwijdering van asbest uit de bodem.
1. Onze Minister verstrekt op aanvraag, ten behoeve van de ombouw naar een nieuw landbouwbedrijf, of een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf, een subsidie per plaats.
2. Een aanvrager komt slechts in aanmerking voor subsidie krachtens dit hoofdstuk indien hij op de plaats waarvoor hij subsidie aanvraagt, nertsen hield en hij op dezelfde plaats waar de nertsenhouderij zich bevond de nertsenhouderij ombouwt naar een nieuw landbouwbedrijf, of naar een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf.
1. De subsidie voor ombouw bedraagt 40% van de gemaakte subsidiabele kosten.
2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag per plaats.
3. Indien bij het slopen ten behoeve van de ombouw asbest wordt verwijderd kan het bedrag, bedoeld in het tweede lid, uitsluitend met betrekking tot de kosten van die asbestverwijdering worden verhoogd tot een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.
4. Indien de aanvrager een grote onderneming heeft als bedoeld in onderdeel 97 van de richtsnoeren, en ombouwt naar een nieuw landbouwbedrijf, wordt de hoogte van de subsidie beperkt aan de hand van de berekening, bedoeld in de onderdelen 96 en 97 van de richtsnoeren.
Als subsidiabele kosten voor ombouw komen in aanmerking de kosten ten behoeve van het nieuwe landbouwbedrijf, of het nieuwe bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf van:
a. de gemaakte arbeidsuren door derden of de nertsenhouder zelf ten behoeve van de ombouw;
b. de aanleg van nutsvoorzieningen;
c. de aanschaf van bouwmaterialen voor ombouw;
d. het gebruik van machines voor de ombouw, en
e. algemene kosten in verband met de ombouw, zoals voor het inschakelen van architecten.
Als subsidiabele kosten komen niet in aanmerking, de kosten voor zover die verband houden met:
a. de ombouw naar een bedrijfswoning;
b. de aanschaf van inventaris;
c. de onderwerpen, genoemd in paragraaf 1.1.1.1, punt 145, van de richtsnoeren, en
d. investeringen in verband met de productie van biobrandstoffen, de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, of irrigatie.
Er wordt geen subsidie krachtens dit hoofdstuk verleend voor de ombouw naar een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf, voor zover de verlening in strijd is met het bepaalde in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).
1. De subsidies per plaats, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, en 7, tweede lid, bedragen tezamen ten hoogste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.
2. Indien bij de sloop en ombouw asbest wordt verwijderd, kan het bedrag, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend met betrekking tot de kosten van die asbestverwijdering worden verhoogd tot een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.
Geen subsidie wordt verleend:
a. indien tussen het beëindigen van de nertsenhouderij en de aanvraag van subsidie als bedoeld in dit besluit andere bedrijfsmatige activiteiten dan het houden van nertsen in de te slopen of om te bouwen gebouwen of bouwwerken hebben plaatsgevonden;
b. indien de betreffende gebouwen of bouwwerken de laatste vijf jaar voor de aanvraag van de subsidie voor sloop of ombouw niet daadwerkelijk en onafgebroken in gebruik zijn geweest ten behoeve van de nertsenhouderij;
c. indien de aanvraag na 1 maart 2022 is ingediend;
d. voor zover vóór de aanvraag voor de subsidie voor sloop of ombouw reeds een aanvang is gemaakt met het slopen of ombouwen van de gebouwen of bouwwerken;
e. indien de aanvrager failliet is verklaard, of aan hem surseance van betaling is verleend, of een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;
f. indien op de aanvrager de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, of een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;
g. indien niet alle gebouwen, bouwwerken en betonnen of geasfalteerde erfverharding op de betreffende plaats worden gesloopt, met uitzondering van de bedrijfswoning en daarbij behorende bouwwerken en erfverharding, tenzij in die gebouwen, bouwwerken en erfverharding wordt geïnvesteerd ten behoeve van de ombouw naar een nieuw landbouwbedrijf, of naar een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf, of tenzij aan die gebouwen, bouwwerken of erfverharding een nieuwe functie wordt gegeven;
h. indien de aanvrager een onderneming in moeilijkheden heeft als bedoeld in paragraaf 2.4, punt 35, onderdeel 15, van de richtsnoeren;
i. indien de aanvrager niet voldoet aan relevante Europese staatssteunkaders, waaronder punt 145 en 428 van de richtsnoeren;
j. voor sloop, indien voor de plaats reeds een sloopsubsidie is aangevraagd, of
k. voor ombouw, indien voor de plaats reeds een ombouwsubsidie is aangevraagd.
1. De subsidieontvanger verleent aan de door Onze Minister aangewezen toezichthouders alle medewerking die redelijkerwijs gevergd kan worden bij de uitoefening van het toezicht op het bij of krachtens dit besluit bepaalde.
2. Uiterlijk een jaar na de verleningsbeschikking zijn de subsidiabele activiteiten, te weten sloop of ombouw, afgerond.
3. De subsidieontvanger onthoudt zich van het opstarten van een nertsenhouderij op dezelfde plaats met betrekking waartoe, op basis van dit besluit, een subsidie voor de sloop of ombouw is verleend of op een andere plaats.
4. De subsidieontvanger, bedoeld in hoofdstuk 2 van dit besluit, doet de gebouwen slopen in overeenstemming met de benodigde vergunning.
5. De subsidieontvanger, bedoeld in hoofdstuk 3 van dit besluit, voert een afzonderlijke en gescheiden boekhouding tussen de voormalige nertsenhouderij enerzijds en het nieuw op te bouwen bedrijf anderzijds en bewaart deze boekhouding ten minste drie jaar.
De artikelen 6, 7, 8, 10, 11, 17, tweede lid, 19, 22 en 23, 25, 26, 27, 36, 36a, 37, 38, 39, 40, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50 en 52 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 12a, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, komt te luiden:
a. de Wet verbod pelsdierhouderij;.
1. De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en vervalt vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding.
2. In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat artikel 16 terugwerkt tot en met 15 januari 2013.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 25 oktober 2017
Willem-Alexander
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten
Uitgegeven de zevende februari 2018
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Op 15 januari 2013 is de Wet verbod pelsdierhouderij (hierna: wet) in werking getreden. De Wet verbod pelsdierhouderij verbiedt het houden, doden of doen doden van een dier dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gehouden ter verkrijging van diens pels. De wet bevat tevens een overgangstermijn. Deze houdt in dat nertsenhouders die op 15 januari 2013 een nertsenhouderij hadden, onder voorwaarden hun bedrijf nog tot 1 januari 2024 uit kunnen oefenen.
Naast het verbod bevat de wet ook grondslagen om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur flankerende maatregelen te kunnen vaststellen. Deze flankerende maatregelen behelzen een tegemoetkoming in de kosten van sloop en ombouw van gebouwen die, als gevolg van de wet, hun functie verliezen (artikel 7 van de wet), fiscale voorzieningen (artikel 10 van de wet) en een bevoegdheid voor de minister om een tegemoetkoming te verlenen bij onbillijkheden van overwegende aard die zich, als gevolg van de wet, voor kunnen doen ten aanzien van de pensioenvoorziening (artikel 11 van de wet). Het onderhavige besluit, het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij (hierna: besluit), geeft uitvoering aan de tegemoetkoming in de kosten van sloop en ombouw. Tevens wordt in dit besluit het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 gewijzigd, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de fiscale voorzieningen.
Op grond van artikel 7, tweede lid, van de wet geldt een zogenoemde voorhangprocedure voor deze algemene maatregel van bestuur. Naar aanleiding daarvan heeft de Tweede Kamer schriftelijke vragen gesteld die bij brief van 8 april 2015 zijn beantwoord (Kamerstukken II, 2014/15, 30 826, nr. 40). Na deze voorhangprocedure zijn geen wijzigingen aangebracht. Omdat na de goedkeuringsprocedure bij de Europese Commissie wel wijzigingen zijn aangebracht, is de algemene maatregel van bestuur hierna een tweede maal voorgehangen. Deze tweede voorhangprocedure heeft niet geleid tot nieuwe opmerkingen of vragen.
De grondslag voor dit besluit is door middel van een novelle op verzoek van de Eerste Kamer (Kamerstukken II 2011/12, 33 076, nr. 2) onderdeel geworden van de wet. In de memorie van toelichting is aangegeven welke vier doelen het subsidiëren van de sloop- en ombouwkosten dient (Kamerstukken II 2011/12, 33 076, nr. 3).
Ten eerste beoogt het onderhavige besluit vanuit landschappelijk oogpunt dat ongebruikte of verouderde opstallen verdwijnen in het geval er geen zicht of mogelijkheid is op hergebruik van die opstallen. Daarnaast is het vanuit maatschappelijk oogpunt wenselijk dat percelen waarop de nertsenhouderijen gevestigd waren, een nuttige bestemming krijgen. Ten derde wordt door dit besluit, vanuit economisch perspectief, bijgedragen aan de wens dat de voormalige nertsenhouder een snelle doorstart kan maken in de uitoefening van nieuwe bedrijfsactiviteiten. Tot slot stimuleert dit besluit het verwijderen van asbest uit de te slopen en om te bouwen nertsenhouderijen.
Artikel 7 van de wet vormt de grondslag van dit besluit. Ten aanzien van de wet is een civiele procedure gestart. In een uitspraak van de rechtbank Den Haag (vonnis van 21 mei 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:6161) en het daarbij behorende herstelvonnis (niet gepubliceerd) was de wet buiten werking gesteld. De Staat is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraken. Met de uitspraak van het gerechtshof Den Haag (arrest van 10 november 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:3025) is de uitspraak van de rechtbank Den Haag vernietigd en is de Staat in het gelijk gesteld. Door de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders is op 9 februari 2016 cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen en de uitspraak van het gerechtshof Den Haag blijft dus in stand (16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2888). De wet blijft aldus in werking.
In paragraaf 2 van deze nota van toelichting wordt ingegaan op de systematiek en hoofdlijnen van dit besluit. Daarnaast wordt ook ingegaan op de verhouding tussen het onderhavige besluit en het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.
De subsidie die op grond van dit besluit wordt verleend is staatssteun. De Europese Commissie heeft bij besluit van 15 januari 2016 (SA.41842 (2015/N), C (2016)58) besloten geen bezwaar te maken tegen de aangemelde steunmaatregel. In paragraaf 3 van deze nota van toelichting wordt nader op de staatssteunaspecten ingegaan.
Een ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en aan de Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders. Tevens heeft een ontwerp van het besluit voorgelegen voor internetconsultatie.
In paragraaf 5 wordt op de uitvoering en handhaving ingegaan. In de paragrafen 6 en 7 wordt ingegaan op de financiële respectievelijk regeldrukaspecten van dit besluit. In paragraaf 8 wordt de wijziging van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 toegelicht. Tot slot worden enkele individuele artikelen nader toegelicht in deel II van deze nota van toelichting.
Dit besluit stimuleert twee typen activiteiten, te weten:
1. het slopen van de nertsenhouderij en specifieke bij de nertsenhouderij behorende gebouwen, bouwwerken en betonnen of geasfalteerde erfverhardingen, en
2. het ombouwen naar een nieuw bedrijf.
Het scheiden van de subsidiëring van beide activiteiten draagt bij aan een overzichtelijk en begrijpelijk subsidiesysteem. Verder is deze scheiding mede ingegeven door de toepasselijke staatssteunkaders. In paragraaf 3 wordt nader ingegaan op de Europese regels betreffende staatssteun. De scheiding tussen de activiteit sloop ten behoeve van het oude pelsdierbedrijf en de activiteit ombouw ten behoeve van het nieuwe bedrijf moet boekhoudkundig inzichtelijk gemaakt worden op grond van artikel 14, vijfde lid, van het besluit.
Van sloop is sprake als de gebouwen, bouwwerken en betonnen of geasfalteerde erfverharding die behoorden tot de nertsenhouderij verwijderd worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het geheel of gedeeltelijk verwijderen van muren, daken, en het verwijderen van asbest. Er wordt slechts subsidie verstrekt voor gebouwen, bouwwerken of erfverhardingen die direct ten dienste stonden van de primaire productie van het houden van nertsen als pelsdier. Met andere woorden, een bedrijfswoning, pelzerij of voerbedrijf vallen bijvoorbeeld niet onder de strekking van dit subsidiebesluit.
Het aanvragen van een subsidie voor sloopkosten kan alleen gedaan worden door de voormalige nertsenhouder. De rechtsvorm van degene van wie de nertsenhouderij was, is daarbij niet relevant. De subsidie kan dus bijvoorbeeld ten goede komen aan een BV, een vennootschap onder firma of aan een natuurlijk persoon.
Ombouw is volgens de definitie in artikel 1 van het besluit het investeren in de bouw of verbetering van onroerende goederen ten behoeve van een nieuw landbouwbedrijf, of een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf op dezelfde locatie waar een nertsenhouderij zich bevond. Subsidie kan worden toegekend aan de voormalige nertsenhouder.
Het is niet noodzakelijk dat de gehele nertsenhouderij in één keer wordt beëindigd, aangezien het mogelijk is om per locatie te stoppen en subsidie aan te vragen, indien de nertsenhouderij uit meerdere locaties bestaat. Het is op die manier mogelijk voor de nertsenhouder om gefaseerd gebruik te maken van het onderhavige besluit om bijvoorbeeld gedurende de gefaseerde beëindiging andere bedrijvigheid op te bouwen op één of meerdere locaties.
Het is niet mogelijk voor dezelfde locatie meerdere malen subsidie aan te vragen. Dit volgt uit artikel 12, onderdeel j. Ook is het niet toegestaan om op dezelfde of een andere locatie een nertsenhouderij op te starten. Dit volgt uit artikel 14, derde lid.
De aanvrager kan tot 1 maart 2022 een aanvraag indienen voor een sloop- of ombouwsubsidie. Met deze termijn wordt voldaan aan de Richtsnoeren van 1 juli 2014 van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (PbEU 2014, C 204) (hierna: de richtsnoeren). Op deze termijn wordt nader ingegaan in paragraaf 3 van deze nota van toelichting.
Indien voor een locatie uitsluitend sloopsubsidie wordt aangevraagd of naar een volledig nieuw bedrijf wordt omgebouwd, zullen alle gebouwen of bouwwerken die ten dienste stonden aan de voormalig nertsenhouderij én geen nieuwe functie meer krijgen op die locatie gesloopt moeten worden om gebruik te kunnen maken van de sloop- en/of ombouwsubsidie. Dit volgt uit artikel 12, onderdeel g, van het besluit.
Er wordt ook voorzien in een tegemoetkoming voor het verwijderen van asbest, mits het asbest zich bevindt in de gebouwen die ten dienste hebben gestaan van de nertsenhouderij. Saneren van een met asbest of anderszins verontreinigde bodem valt niet onder de reikwijdte van dit subsidiebesluit.
Hiermee is gevolg gegeven aan de toezegging die de Minister van Economische Zaken in de Kamer heeft gedaan naar aanleiding van een vraag van het lid Faber-van de Klashorst (Handelingen I 2012–2013, nr. 11, item 2, blz. 3). De Minister van Economische Zaken heeft toegezegd om bij de uitwerking van dit besluit het algemene beleid op het punt van vergoedingen voor asbestverwijdering te betrekken en dit af te stemmen met de Minister van Infrastructuur en Milieu. Naast het feit dat de kosten voor het verwijderen van asbest als subsidiabele kosten worden aangemerkt, is met het bepalen van de hoogte van de vergoeding rekening gehouden met het beleid van de Minister van Infrastructuur en Milieu omtrent asbestverwijdering en de marktprijzen voor het verwijderen van de asbest, ten tijde van het opstellen van dit besluit.
De hoogte van de subsidie voor sloop en ombouw is aan een maximum gebonden.
Ten aanzien van de sloopkosten wordt ten eerste een percentage vergoed van 50% van de gemaakte subsidiabele sloopkosten. Het is algemeen subsidiebeleid dat niet alle kosten worden gesubsidieerd, maar dat er tevens een eigen bijdrage van de ondernemer wordt gevraagd. Ten tweede wordt een maximumbedrag per vierkante meter gehanteerd. Dit is gedaan omdat de geoffreerde sloopkosten sterk uiteen kunnen lopen. De hoogte daarvan wordt in een ministeriële regeling bepaald. Ten derde wordt een maximumbedrag per locatie verstrekt. Dit bedrag wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. Indien dit maximumbedrag zou moeten worden overschreden vanwege de kosten van asbestverwijdering, wordt ten behoeve van de subsidiëring van die asbestverwijderingskosten, niettemin subsidie verstrekt en wel tot een apart, bij ministeriële regeling te bepalen, maximum subsidiebedrag per locatie.
Ten aanzien van ombouw wordt een percentage vergoed van 40% van de gemaakte investeringskosten. Dit percentage is gekozen omdat de richtsnoeren ten aanzien van investeringskosten een maximum vergoeding van 40% toestaan. Tevens wordt ook bij ombouw een maximumbedrag gehanteerd per locatie. Subsidie voor asbestverwijdering valt altijd onder sloop van het oude bedrijf. Voor zogenoemde «grote ondernemingen» kan het subsidiebedrag eventueel lager worden vastgesteld op grond van artikel 7, vijfde lid, van het besluit. Hierop wordt in de artikelsgewijze toelichting nader ingegaan.
Het is mogelijk dat een nertsenhouder zowel zijn bedrijf sloopt als een nieuw bedrijf opstart. Dit is bijvoorbeeld het geval als een deel van de gebouwen na verbouw nog geschikt is voor een nieuwe functie. In dat geval kan hij een aanvraag doen voor beide subsidies. In de ministeriële regeling op grond van dit besluit zal een maximumbedrag worden opgenomen dat per locatie kan worden verleend, indien van beide subsidies gebruik wordt gemaakt.
Voor nertsenhouders die ombouwen naar een nieuwe niet-landbouwonderneming zal bovendien de algemene de minimisverordening (verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352) worden toegepast, zodat zij in totaal in ieder geval niet meer zijn dan € 200.000 per drie jaar aan staatssteun ontvangen. Op basis van het toegepaste staatssteunkader, de algemene de-minimisverordening, zal het voor hen niet mogelijk zijn om meer dan dat bedrag te ontvangen. In de paragraaf over staatssteun zal hier verder op in worden gegaan.
Dit besluit bevat de inhoudelijke voorwaarden ten aanzien van de kosten die voor subsidie in aanmerking komen en de hoogte van de subsidie. Voor algemene en procedurele aspecten die bij elke subsidieverstrekking van belang zijn, wordt in artikel 15 een aantal artikelen van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies van toepassing verklaard.
Dit betekent onder andere dat de regels inzake cumulatie van toepassing zijn (artikel 6 Kaderbesluit nationale EZ-subsidies). Dit betekent dat als er al een subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, er daarna slechts nog een bedrag wordt verstrekt dat niet meer bedraagt dan toegestaan is volgens de toepasselijke Europese steunkaders.
Ook is de bepaling van toepassing dat de aanvraag wordt ingediend door een middel dat door de minister beschikbaar is gesteld en dat bij ministeriële regeling nadere eisen kunnen worden gesteld aan de aanvraag om subsidie (artikel 19 Kaderbesluit nationale EZ-subsidies).
Tevens worden onder andere van toepassing verklaard de bepalingen inzake de termijn waarbinnen de minister moet reageren op de aanvraag, dat de aanvraag aangevuld mag worden indien deze niet compleet is en dat de aanvrager een duidelijke administratie voert.
Dit besluit bevat een aantal staatssteunmaatregelen. Staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU is verboden, maar er zijn voorwaarden waaronder deze verenigbaar kan zijn met de interne markt (geoorloofde steun). De Europese Commissie oordeelt of een maatregel verenigbaar is met de interne markt. In het geval van dit besluit heeft de Commissie beoordeeld of de subsidie voldoet aan de richtsnoeren.
Er kunnen zich ten aanzien van de locatie voor nertsenhouderijen vier situaties voordoen:
a) een nertsenhouder besluit voor altijd te stoppen met ondernemen en wil zijn opstallen volledig slopen;
b) een nertsenhouder besluit vooralsnog om te stoppen met ondernemen en wil zijn opstallen volledig slopen. Er zijn nog geen concrete ideeën over het opstarten van een nieuwe onderneming;
c) een nertsenhouder besluit om in hetzelfde omgebouwde gebouw of in een nieuw gebouw op dezelfde locatie een nieuw landbouwbedrijf op te starten;
d) een nertsenhouder besluit om in hetzelfde omgebouwde gebouw of in een nieuw gebouw op dezelfde locatie een nieuw niet-landbouwbedrijf op te starten.
In alle vier de situaties kan een nertsenhouder een beroep doen op een subsidie voor sloopkosten. In het geval beschreven in situatie c en d kan tevens een beroep worden gedaan op subsidie voor ombouw, naast de sloopsubsidie. De voorwaarden verschillen al naar gelang een landbouw- of een niet-landbouwonderneming wordt gestart.
Voor de subsidie voor sloopkosten moet voldaan zijn aan hoofdstuk 1.2.2.1 van de richtsnoeren. Voor nertsenhouders die een nieuw landbouwbedrijf willen starten, moet de ombouwsubsidie voldoen aan hoofdstuk 1.1.1.1 van de richtsnoeren. Investering mag alle ombouwkosten betreffen zoals opgenomen in artikel 8 van dit besluit. Voor nertsenhouders die een niet-landbouwbedrijf opstarten en daartoe ombouwsubsidie aanvragen, geldt alleen de de-minimis-verordening.
De Europese Commissie heeft bij besluit van 15 januari 2016 (SA.41842 (2015/N), C (2016)58) besloten geen bezwaar te maken tegen de aangemelde staatssteunmaatregel omdat deze verenigbaar is met de interne markt op grond van artikel 107, derde lid, onderdeel c, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
Specifiek wordt hier nog nader ingegaan op de looptijd van de staatssteunmaatregel. De looptijd van een steunmaatregel mag op grond van de richtsnoeren maximaal zeven jaar bedragen. In het besluit van de Europese Commissie is de steunmaatregel daarom goedgekeurd tot en met 31 december 2022. Dit betekent dat de subsidie uiterlijk per die datum moet zijn verleend. Voor een zorgvuldige behandeling van de aanvraag en verlening is tijd nodig. Daarom is in artikel 12, onderdeel c, bepaald dat een aanvraag uiterlijk 1 maart 2022 moet zijn ingediend.
Beoogd wordt dat gedurende de gehele overgangstermijn van de wet tot 1 januari 2024 de nertsenhouders subsidie kunnen ontvangen. Als dit beleid ongewijzigd wordt doorgezet, dan zal de regelgeving vóór 31 december 2022 opnieuw bij de Europese Commissie ter goedkeuring moeten worden aangemeld. De verlenging van de staatssteunmaatregel kan uiterlijk aangevraagd worden tot en met 31 december 2023. Op die datum zal uiterlijk de subsidie moeten zijn verstrekt. Op grond van de richtsnoeren zal namelijk alleen subsidie kunnen worden verstrekt aan aanvragers die zelf nertsen houden of hielden op het moment van aanvragen van de subsidie. Na afloop van de overgangstermijn uit de wet zal een nertsenhouder geen nertsen meer mogen houden en dus geen subsidie meer kunnen aanvragen. Dit is een wijziging van het besluit ten opzichte van de versie die voor consultatie is voorgelegd. Het idee was dat een aanvraag voor een subsidie uiterlijk tot 1 januari 2025 kon worden ingediend. Naar aanleiding van de goedkeuringsprocedure is gebleken dat dit op grond van de richtsnoeren niet mogelijk is. De daadwerkelijke sloop of ombouw moet plaatsvinden binnen 1 jaar na de verleningsbeschikking, dus de sloop of ombouw mag wel plaatsvinden na 1 januari 2024.
Ten opzichte van de versie zoals die voor consultatie is voorgelegd, en voor de eerste keer bij het parlement is voorgehangen, zijn naar aanleiding van de staatssteunprocedure artikelen aangepast. Aan artikel 2 is een nieuw tweede lid toegevoegd, waarmee bepaald wordt dat alleen aan een nertsenhouder subsidie kan worden toegekend, en bijvoorbeeld niet aan degene die later de grond en opstallen heeft gekocht, maar zelf geen nertsen heeft gehouden. Aan artikel 7 is een nieuw vijfde lid toegevoegd, zodat een voorziening getroffen kan worden voor subsidieverlening aan een grote onderneming. Artikel 12, onderdeel c, is gewijzigd, om de aanvraagperiode te bepalen, zoals in de voorgaande alinea is toegelicht. Artikel 14, derde lid, is gewijzigd, opdat slechts subsidie kan worden toegekend als niet op een andere locatie een nieuwe nertsenhouderij wordt opgestart.
De Nederlandse Federatie van Edelpelsdierenhouders heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de voorgelegde regelgeving. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de gerechtelijke procedure die is beschreven in paragraaf 1.3 van deze nota van toelichting.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna RVO.nl) zal de subsidies verstrekken in mandaat. Deze dienst is betrokken geweest bij de totstandkoming van de regelgeving. Ambtenaren van de RVO.nl worden in de Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij aangewezen als toezichthouder.
Ook ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit worden aangewezen als toezichthouder. Zij zullen indien noodzakelijk de locaties ter plekke bezoeken om toezicht uit te oefenen.
Dit besluit bevat geen subsidieplafond als bedoeld in artikel 4:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Met de Wet verbod pelsdierhouderij is sprake van regulering van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. De wet heeft gevolgen voor alle nertsenhouders, omdat zij hun activiteiten vóór 1 januari 2024 moeten staken. In dit kader moeten daarom ook alle nertsenhouders die voldoen aan de hiervoor gestelde voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor subsidie voor sloop of ombouw bij het voortijdig stoppen van hun bedrijf. Het voorzien in een subsidieplafond, op grond waarvan aanvragen kunnen worden afgewezen op het moment dat het plafondbedrag zou worden overgeschreden, past hier niet bij.
Op de begroting Economische Zaken wordt € 28 miljoen gereserveerd voor de flankerende maatregelen in het kader van de Wet verbod pelsdierhouderij, waaronder de subsidieverlening voor sloop en ombouw op grond van dit besluit. Het totaalbedrag van de te verlenen subsidies voor sloop en ombouw op grond van dit besluit zal naar verwachting blijven binnen de op de begroting gereserveerde gelden, en binnen de staatssteungoedkeuring van de Europese Commissie.
Op grond van de Wet verbod pelsdierhouderij hebben zich 167 nertsenhouders gemeld die gebruik wensten te maken van de overgangstermijn. In totaal hebben zij 213 locaties. Voor het berekenen van de administratieve lasten is voorts uitgegaan van een aantal aannames die effecten hebben op de totale lastenberekening.
Aangenomen wordt dat er in 50% van de gevallen sprake is van alleen een aanvraag voor sloopsubsidie en in 10% van de gevallen van alleen ombouwsubsidie. In 40% van de gevallen is sprake van sloop en ombouwsubsidieaanvraag. Tevens wordt er van uitgegaan dat voor de subsidies voor sloop en ombouw op dezelfde locatie, twee separate aanvragen worden ingediend. Daarom wordt aangenomen dat voor de 213 locaties totaal 298 aanvragen worden ingediend.
Er wordt tevens vanuit gegaan dat in 50% van de gevallen een asbestinventarisatierapport noodzakelijk is als onderdeel voor het aanvragen van subsidie voor sloop. Aangenomen wordt dat gemiddelde kosten van de asbestinventarisatie € 1.000,– bedragen. Deze kosten kunnen meegenomen worden in de subsidieaanvraag. De kosten van een Uittreksel Kadastrale kaart zijn ongeveer € 10,–.
Als van deze uitgangspunten wordt uitgegaan, gaat het in de fase van kennisname en aanvraag van de subsidie om gemiddeld € 785,– administratieve lasten per toegekende subsidieaanvraag. Voor de gehele sector komt dit neer op een bedrag van € 223.596,– aan administratieve lasten in de fase van kennisname en aanvraag van de subsidie.
Bij ombouw (50% van de gevallen) is de administratie van de uren en kosten die de pelsdierhouder zelf maakt nodig om het subsidiebedrag te kunnen berekenen. Het gaat gemiddeld om € 222,– administratieve lasten per toegekende subsidieaanvraag. Voor de gehele sector komt dit neer op een bedrag van € 66.156,– aan administratieve lasten in de fase van uitvoering van de subsidieactiviteiten.
Bij de eindverantwoording moet een prestatieverklaring worden afgegeven door de subsidieaanvrager. Daarnaast wordt uitgegaan van 5% controles ter plaatse. Dit geeft een administratieve lastendruk in de fase van eindverantwoording van € 43,– per toegekende subsidieaanvraag. Voor de gehele sector komt dit neer op een bedrag van € 12.680,– aan administratieve lasten in de fase van eindverantwoording van de subsidieaanvraag.
Tot slot wordt ervan uitgegaan dat 10% van de aanvragers bezwaar maakt en 2% in beroep gaat ten aanzien van de besluiten omtrent subsidieverlening. Gemiddeld gaat het om € 45,– per toegekende subsidieaanvraag. Voor de gehele sector komt dit neer op een bedrag van € 13.341,– aan administratieve lasten in de fase van bezwaar en beroep.
De totale administratieve lasten per subsidieaanvraag komen neer op € 1.068,– en voor de totale sector op € 315.773,–. Een ondernemer kan meerdere subsidieaanvragen doen. De administratieve lasten per ondernemer zullen dan hoger zijn dan het hiervoor genoemde bedrag per subsidieaanvraag.
De relatieve administratieve lastendruk betreft 1,4% ten opzichte van het maximale subsidiebedrag als gekeken wordt naar de sector in het geheel. Het subsidiebedrag zal voor iedere pelsdierhouder anders liggen. Dit is bijvoorbeeld afhankelijk van het type gebouw dat gesloopt of omgebouwd wordt. Het maximumbedrag per locatie is in ieder geval € 95.000,– of € 120.000,–.
Bij toepassing van de herinvesteringsreserve kan de vervreemdingswinst die is ontstaan bij vervreemding van een bedrijfsmiddel, onder voorwaarden worden afgeboekt op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een vervangend bedrijfsmiddel waarop niet of in meer dan tien jaar wordt afgeschreven voor zover dat vervangende bedrijfsmiddel eenzelfde economisch functie in de onderneming vervult als het vervreemde bedrijfsmiddel. Deze beperking geldt niet indien de herinvesteringsreserve die wordt afgeboekt, is ontstaan bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel door overheidsingrijpen. Onder overheidsingrijpen wordt onder andere verstaan de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen EU- of nationale regelgeving die leidt tot herstructurering of beëindiging van een bedrijfstak. In dit besluit wordt de Wet verbod pelsdierhouderij als zodanige regelgeving aangewezen. Dit betekent dat bij de vervreemding van bedrijfsmiddelen die werden aangewend in het kader van de pelsdierhouderij, gebruik kan worden gemaakt van verruimde toepassingsmogelijkheden van de herinvesteringsreserve. Bij het afboeken van de herinvesteringsreserve hoeven nertsenhouders geen onderscheid te maken tussen enerzijds bedrijfsmiddelen waarop in tien jaar of minder wordt afgeschreven en anderzijds bedrijfsmiddelen waarop in meer dan tien jaar wordt afgeschreven. Voorts kunnen zij de boekwinst behaald bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel waarop niet pleegt te worden afgeschreven aanwenden voor een andersoortig bedrijfsmiddel waarop niet pleegt te worden afgeschreven. In beide situaties kan de herinvesteringsreserve ook worden aangewend indien de herinvestering leidt tot een uitbreiding. De verruimde toepassingsmogelijkheden gelden zowel bij staking en herinvestering in een andere onderneming, als in de situatie waarbij binnen een gemengd bedrijf (meerdere takken van bedrijvigheid) in samenhang met de afbouw van de tak pelsdierhouderij een andere tak van bedrijvigheid wordt uitgebreid.
De Europese Commissie heeft bij besluit van 15 januari 2016 (SA.41842 (2015/N), C (2016)58) besloten het aanwijzen van de Wet verbod pelsdierhouderij als overheidsingrijpen voor de herinvesteringsreserve niet als staatssteun ten gunste van pelsdierhouders te beschouwen.
De subsidie wordt toegekend per locatie. Dit betekent dat een nertsenhouder die meer locaties heeft, stapsgewijs zijn bedrijf zou kunnen slopen of ombouwen. Hij kan op één locatie subsidie aanvragen, maar nog wel op de andere locaties doorgaan met nertsen houden tot uiterlijk het einde van de overgangstermijn. Het is echter niet toegestaan om op dezelfde of een andere locatie een nertsenhouderij op te starten. Dit volgt uit artikel 14, derde lid.
In dit artikel worden de kosten opgesomd die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Onder andere worden kosten voor de verwijdering van inventaris niet gesubsidieerd.
Onder de inventaris van een nertsenhouderij vallen onder andere de rennen met kooiverrijkingen en kooikoppeling, drinkwatervoorziening, nachthok, inleghor, windschermen, kadaverkoeling en volautomatische mestgoten. Werktuigen omvatten onder meer de voermachine, loutertrommel en andere hulpmiddelen bij het pelzen.
Op grond van de richtsnoeren mogen zogenoemde grote ondernemingen alleen investeringssteun ontvangen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Een grote onderneming is een onderneming zoals gedefinieerd in bijlage I bij verordening 702/20141. Deze heeft een bepaalde omzet of een bepaald aantal werknemers in dienst. Als een grote onderneming subsidie aanvraagt, dan zal deze onderneming niet meer subsidie mogen krijgen dan noodzakelijk is om het project voldoende winstgevend te maken. In artikel 7 is aan de Minister de bevoegdheid gegeven om het subsidiebedrag te beperken. In de ministeriële regeling wordt nader uitgewerkt welke stukken ingediend moeten worden bij de aanvraag als een onderneming een grote onderneming is.
De kosten die voor ombouwsubsidie in aanmerking komen, zijn gebaseerd op de kosten die volgens de richtsnoeren gesubsidieerd mogen worden. Er is daarbij voor gekozen om alleen subsidie te verlenen voor het investeren in zaken die te maken hebben met het ombouwen of nieuw bouwen van onroerend goed op dezelfde locatie als de voormalige pelsdierhouderij.
Op grond van het besluit is het mogelijk om voor een plaats zowel subsidie aan te vragen voor sloop als voor ombouw. In een dergelijk geval is het subsidiebedrag per plaats niet de optelsom van de subsidiebedragen per plaats voor sloop en voor ombouw, bedoeld in de artikelen 3, tweede lid, onderdeel b, respectievelijk 7, tweede lid, maar ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag.
Op grond van artikel 12, onderdeel b, wordt geen subsidie verleend als de gebouwen niet daadwerkelijk en onafgebroken gebruikt zijn ten behoeve van de nertsenhouderij. Deze eis vloeit rechtstreeks voort uit de richtsnoeren.
In artikel 12, onderdeel d, wordt aangegeven dat ten aanzien van de sloop- of ombouwsubsidie niet al mag zijn gestart met het slopen of ombouwen van gebouwen of bouwwerken. Deze eis is noodzakelijk om te voldoen aan de eis van staatssteun dat er een stimulerend effect uit moet gaan van het te verstrekken geldbedrag. Indien reeds voor het indienen van de aanvraag gesloopt of omgebouwd is, is er geen stimulerend effect meer vast te stellen.
Het zal niet toegestaan worden om op dezelfde of een andere locatie opnieuw een nertsenhouderij op te starten. Hoewel de wet de verplaatsing toestaat (artikel 4, onderdeel e) zal het niet toegestaan zijn om dat te doen als een nertsenhouder voor subsidie in aanmerking wil komen op grond van deze regelgeving. De richtsnoeren vereisen namelijk een onherroepelijke sluiting van de capaciteit. Met een verplaatsing van de ene naar de andere locatie zou niet aan die eis worden voldaan.
De verplichting om een gescheiden boekhouding aan te houden is in artikel 14, vijfde lid, van het besluit opgenomen vanwege de staatssteunaspecten. Zoals in paragraaf 3 van deze nota van toelichting is aangegeven zijn er twee hoofdstukken van de richtsnoeren relevant. Tevens is aangegeven dat een nertsenhouder voor zowel de sloop- als de ombouwsubsidie in aanmerking kan komen.
Omdat er vanuit staatssteunoogpunt twee keer steun wordt verleend, is het belangrijk dat na te gaan is bij welke onderneming de subsidie terecht komt. Daarom moet te herleiden zijn of de subsidie bij de oude nertsenhouderij is terecht gekomen of bij de nieuw op te richten onderneming.
Met de wijziging van artikel 12a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 wordt de Wet verbod pelsdierhouderij aangewezen als nationale regelgeving die leidt tot herstructurering of beëindiging van een bedrijfstak als bedoeld in artikel 3.54, twaalfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Daarmee valt deze wet onder overheidsingrijpen als bedoeld in de aanhef van dat artikellid. Hierdoor worden de toepassingsmogelijkheden van de artikelen 3.54 van de Wet IB 2001 (herinvesteringsreserve) en 3.64 van de Wet IB 2001 (doorschuifregeling bij staking van de onderneming en herinvestering in een andere onderneming) verruimd. Aan deze wijziging kan terugwerkende kracht worden verleend tot en met 15 januari 2013, zijnde de datum van inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij.
Voor de aanwijzing van de Wet verbod pelsdierhouderij wordt het huidige artikel 12a, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001, vervangen. Hierdoor komt de aanwijzing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken, die in 2007 is ingetrokken, te vervallen.
In de laatste zin van het eerste lid van artikel 17 is geregeld dat dit besluit vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding zal vervallen. Het opnemen van een dergelijke vervaldatum is voorgeschreven door artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 en door artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016, die thans nog niet in werking is getreden.
Aangezien de overgangstermijn van artikel 4 van de Wet verbod pelsdierhouderij pas afloopt op 1 januari 2024, zal vóór de vervaldatum van dit besluit worden overwogen of verlenging noodzakelijk is, waarbij de in paragraaf 3 toegelichte staatssteunaspecten zullen worden betrokken.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193)
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-19.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.