Besluit van 12 december 2017 tot wijziging van het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart in verband met wijzigingen van het Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (STCW-Verdrag) vanwege de implementatie van Voorschrift V/2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en enkele verbeteringen

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 2 oktober 2017, nr. IenM/BSK-2017/228337, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144) en de artikelen 18, derde lid, en 19, eerste lid, van de Wet zeevarenden;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 november 2017, nr. W.14.17.0330 IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat van 7 december 2017, nr. IenM/BSK-2017/288210, Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «aantoont» ingevoegd: ten minste.

2. In het tweede lid vervalt: geldig.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop dat niet op grond van het tweede lid kan worden vernieuwd wordt op verzoek vernieuwd indien de houder voorafgaand aan de aanvraag:

    • a. gedurende ten minste 3 maanden in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing in een naar het oordeel van Onze Minister relevante functie boven de sterkte heeft dienstgedaan voor zover de geldigheid van het te vernieuwen vaarbewijs niet langer dan 5 jaar is verstreken;

    • b. gedurende ten minste 3 maanden in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing in een naar het oordeel van Onze Minister relevante maar lagere functie heeft dienstgedaan dan waarvoor zijn ongeldig geworden vaarbevoegdheidsbewijs gold voor zover de geldigheid van het te vernieuwen vaarbewijs niet langer dan 5 jaar is verstreken, of

    • c. een opleiding heeft gevolgd als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet en deze met succes heeft afgesloten.

4. In het vierde lid wordt «6 maanden» vervangen door «12 maanden» en wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdelen a en b.

5. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met zevende lid.

B

Artikel 36 komt te luiden:

Artikel 36. Passagiersschepen en ro-ro passagiersschepen

  • 1. Van elke zeevarende aan boord van passagiersschepen of ro-ro passagiersschepen is aan boord schriftelijk bewijs aanwezig dat hij geoefend is in familiarisatie voor noodsituaties aan boord van passagiersschepen die is afgestemd op zijn taken aan boord in overeenstemming met voorschrift V/2, vijfde lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2, onderdeel 1, van de STCW-Code,

  • 2. Van elke zeevarende aan boord van passagiersschepen of ro-ro passagiersschepen die direct betrokken is bij de dienstverlening aan passagiers in passagiersruimten is aan boord schriftelijk bewijs aanwezig dat hij geoefend is in dienstverlening aan passagiers in overeenstemming met voorschrift V/2, zesde lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2, onderdeel 2, van de STCW-Code.

  • 3. Van elke zeevarende die in de alarmrol is belast met de hulpverlening aan passagiers aan boord van passagiersschepen of ro-ro passagiersschepen is aan boord schriftelijk bewijs aanwezig dat hij geoefend is in groepsbegeleiding in overeenstemming met voorschrift V/2, zevende lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2, onderdeel 3, van de STCW-Code.

  • 4. Elke zeevarende die in de alarmrol is belast met de hulpverlening aan passagiers in noodsituaties aan boord van passagiersschepen of ro-ro passagiersschepen, is in het bezit van het certificaat crisisbeheersing en menselijk gedrag in overeenstemming met voorschrift V/2, achtste lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2, onderdeel 4, van de STCW-Code.

  • 5. Elke zeevarende die belast is met de directe verantwoordelijkheid voor het aan en van boord gaan van passagiers, het laden, lossen of vastzetten van de lading of het sluiten van waterdichte deuren van passagiersschepen of ro-ro passagiersschepen is in het bezit van het certificaat passagiersveiligheid, ladingveiligheid en waterdichtheid van de scheepsromp in overeenstemming met voorschrift V/2, negende lid, van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2, onderdeel 5, van de STCW-Code.

  • 6. Een zeevarende als bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid toont door middel van schriftelijk bewijs of een certificaat, met tussenpozen van niet meer dan 5 jaar, aan:

    • a. een passende training of herhalingstraining te hebben gevolgd;

    • b. in de voorgaande periode van 5 jaar ten minste 12 maanden dienst te hebben gedaan op een passagiersschip, of

    • c. in de voorgaande periode van 6 maanden ten minste 3 maanden dienst te hebben gedaan op een passagiersschip.

  • 7. In plaats van een certificaat als bedoeld in het vierde of vijfde lid kan worden volstaan met een aantekening van de door de zeevarende gevolgde training in het krachtens artikel 3, derde lid, van de wet bij te houden overzicht.

C

Artikel 98, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. een recente pasfoto;

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2018.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 12 december 2017

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Uitgegeven de twintigste december 2017

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Aanleiding en achtergrond

Met dit wijzigingsbesluit is het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart (hierna: besluit) gewijzigd in verband met de implementatie van een wijziging van de bijlage bij het Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144) (hierna: STCW-Verdrag). Het betreft de wijzigingen van voorschrift V/2 in hoofdstuk V van de bijlage bij het STCW-Verdrag. De wijzigingen hebben betrekking op eisen op het gebied van opleiding en training van zeevarenden aan boord van passagiersschepen die internationale reizen maken en zijn op 25 november 2016 bij resolutie MSC.416(97) van de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie aangenomen. In deze resolutie is bepaald dat de wijziging van voorschrift V/2 uiterlijk op 1 juli 2018 moet zijn geïmplementeerd.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele verbeteringen aan te brengen waarmee onderdelen van het besluit beter in lijn zijn gebracht met internationale verplichtingen die voortkomen uit het STCW-Verdrag en de bijbehorende STCW-Code.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Ten eerste zijn de eisen op het gebied van opleiding en training van zeevarenden geïmplementeerd die voortkomen uit de wijziging van voorschrift V/2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag. De wijzigingen hebben betrekking op minimumeisen inzake de training en kwalificaties van zeevarenden die werkzaam zijn aan boord van passagiersschepen en zijn strikt overgenomen uit voorschrift V/2. De specifieke beroepsvereisten die van toepassing zijn op de betreffende trainingen worden opgenomen in de Regeling zeevarenden.

Ten tweede is in het besluit verduidelijkt dat een vaarbevoegdheidsbewijs kan worden afgegeven indien de aanvrager overgekwalificeerd is. Het STCW-verdrag biedt deze mogelijkheid omdat het uitgaat van minimumopleidingseisen. Vanuit de praktijk bleek behoefte aan deze verduidelijking.

Ten derde is conform de bepalingen van het STCW-Verdrag bepaald dat een ongeldig geworden vaarbevoegdheidsbewijs kan worden vernieuwd indien de aanvrager aantoont dat hij voldoende vaartijd in een relevante functie heeft behaald. Voorheen was de vernieuwing gekoppeld aan behaalde vaartijd en de geldigheid van het vaarbewijs ten tijde van het moment van de vernieuwing. Het STCW-Verdrag gaat echter alleen uit van behaalde vaartijd, ongeacht of het vaarbevoegdheidsbewijs op het moment van vernieuwing ongeldig is. De huidige regeling is daardoor ongunstig voor zeevarenden met een ongeldig geworden vaarbevoegdheidsbewijs terwijl ze wel beschikken over voldoende vaartijd.

Ten vierde is de geldigheidstermijn van een ambtshalve afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs verlengd tot maximaal 12 maanden. Dit was nodig omdat de voormalige termijn van 6 maanden in sommige gevallen te kort is gebleken omdat door verlof of andere omstandigheden niet kon worden voldaan aan het vereiste om minimaal 3 maanden relevante ervaring aan te tonen.

Als laatste zijn de eisen vereenvoudigd die aan pasfoto’s worden gesteld die moeten worden overgelegd bij de aanvraag van een monsterboekje.

3. Uitvoering en handhaving

De uitvoering en handhaving van de onderhavige wetgeving is in handen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Toezicht en handhaving vindt plaats in de vorm van inspecties aan boord van schepen naar de juiste kwalificaties van de bemanningsleden. De ILT heeft het wijzigingsbesluit getoetst op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid (HUF-toets) en geconcludeerd dat het handhaafbaar en uitvoerbaar is.

4. Gevolgen

Er vloeien geen financiële gevolgen voort uit de verplichting tot het volgen van een training als bedoeld in artikel 36, eerste lid. De verplichting tot het volgen van een familiarisatietraining bestond al voor zeevarenden die aan boord van een passagiersschip werkzaam zijn. Met deze training, die aan boord plaatsvindt, worden zeevarenden bekendgemaakt met het schip, de aanwezige apparatuur en de voor de betreffende zeevarende relevante werk- en noodprocedures. Voorheen gold deze verplichting voor elke zeevarende belast met bijzondere taken aan boord van passagiersschepen, maar in de praktijk was het echter al gebruikelijk dat iedere zeevarende een dergelijke training deed. De wijziging heeft hoofdzakelijk als gevolg dat de familiarisatietraining beter wordt toegespitst op noodsituaties die zich kunnen voordoen bij het werk aan boord van passagiersschepen die internationale reizen maken.

5. Advisering en consultatie

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan de meest representatieve organisaties van werkgevers en werknemers in de maritieme sector: Nautilus International, de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders, de Vereniging van Waterbouwers, de Nederlandse vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij. Deze hebben met instemming gereageerd. Dit wijzigingsbesluit betreft strikte implementatie en heeft geen ingrijpende verandering teweeggebracht in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en heeft ook geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Om deze reden is afgezien van internetconsultatie.

6. Inwerkingtreding

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2018. Dit is de datum waarop de bovengenoemde resolutie dient te zijn geïmplementeerd in de nationale regelgeving. Daarmee is tevens voldaan aan het stelsel van vaste verandermomenten en invoeringstermijnen (Kamerstukken II 2008/09, 29 515, nr. 270 en 2009/10, 29 515, nr. 309).

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Met de wijziging van artikel 8, eerste lid, van het besluit is verduidelijkt dat een aanvrager van een vaarbevoegdheidsbewijs ook recht heeft op dat specifieke vaarbevoegdheidsbewijs indien hij overgekwalificeerd is. In de praktijk is gebleken dat er behoefte kan zijn aan een bepaald vaarbevoegdheidsbewijs terwijl de aanvrager beschikt over een kennisbewijs dat ten minste gelijkwaardig is aan het specifieke kennisbewijs zoals vermeld is in de artikelen zoals opgenomen in hoofdstuk 3, paragraaf 2, van het besluit.

Met de wijziging van het tweede en derde lid en het vervallen van het vijfde lid is artikel 8 beter in lijn gebracht met internationale verplichtingen, zoals opgenomen in sectie A-1/11 van de STCW-Code. De verlenging van vaarbevoegdheidsbewijzen is in deze code direct gekoppeld aan de met een geldig vaarbevoegdheidsbewijs behaalde vaartijd en niet aan de geldigheid van het vaarbevoegdheidsbewijs op zich. Met deze wijziging kan een inmiddels ongeldig geworden vaarbevoegdheidsbewijs worden verlengd indien de aanvrager aantoont voldoende vaartijd in een relevante functie te hebben behaald conform de verplichtingen van het verdrag.

Een vaarbevoegdheidsbewijs dat door verloop van de geldigheidsduur ongeldig is geworden kan worden vernieuwd indien wordt voldaan aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden. Indien geen ervaring kan worden aangetoond in een relevante functie dan kan het vaarbevoegdheidsbewijs worden vernieuwd door gebruik te maken van de voorwaarden zoals opgenomen in het derde lid, onderdelen a of b. Een vaarbevoegdheidsbewijs dat niet op grond van het tweede lid of het derde lid, onderdelen a en b, kan worden vernieuwd, kan worden vernieuwd op grond van onderdeel c. Dit houdt in dat de aanvrager van het vaarbevoegdheidsbewijs een (aanvullende) opleiding moet volgen en daarvan een kennisbewijs moet overleggen.

In artikel 8, vierde lid, is de maximale geldigheidstermijn van 6 maanden voor een vaarbevoegdheidsbewijs dat wordt afgegeven voor de vervulling van een functie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, verlengd tot 12 maanden. In de praktijk bleek een termijn van 6 maanden te kort. In het geval de geldigheidsduur van een vaarbevoegdheidsbewijs niet langer dan 5 jaar was verstreken bestond de mogelijkheid voor de aanvrager om gedurende 3 maanden, in de periode van 6 maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing, deze ervaring op te doen in een relevante functie voor de vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs. Dit is in overeenstemming met de bepalingen zoals opgenomen in sectie A-1/11 van de STCW-Code over het vernieuwen van een vaarbevoegdheidsbewijs.

Onderdeel B

Artikel 36 is herzien vanwege enkele nieuwe eisen met betrekking tot de training van zeevarenden aan boord van passagiersschepen. Deze eisen zijn bij resolutie MSC.416(97) opgenomen in voorschrift V/2 van de bijlage bij het STCW-verdrag en sectie A-V/2 van de STCW-Code. Nieuw is het onderdeel familiarisatietraining voor noodsituaties aan boord van passagiersschepen, zoals opgenomen in sectie A-V/2, onderdeel 1, dat specifiek is gericht op zeevarenden werkzaam aan boord van passagiersschepen of ro-ro passagiersschepen die internationale reizen maken. In het voormalige artikel 36 was al een familiarisatietraining vereist zoals opgenomen in sectie A-I/14 van de STCW-Code. Deze training was echter niet specifiek gericht op noodsituaties aan boord van passagiersschepen. Tevens is in de bovengenoemde resolutie bepaald dat iedere zeevarende aan boord van een passagiersschip deze training moet volgen. Voorheen gold deze verplichting alleen voor zeevarenden die belast waren met bijzondere taken aan boord van passagiersschepen. In de praktijk was het echter al gebruikelijk dat iedere zeevarende deze training volgde.

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de opbouw van artikel 36 beter in lijn te brengen met de daarmee corresponderende voorschriften van het STCW-verdrag. Het eerste tot en met het vijfde lid corresponderen met voorschrift V/2, onderdelen 5 tot en met 9. De in voorschrift V/2 bedoelde familiarisatietraining met betrekking tot onderdeel 1 van sectie A-VI/2 van de STCW-Code is reeds geïmplementeerd in artikel 40 van het besluit en is gericht op iedere zeevarende, ongeacht het type schip.

Voor de trainingen zoals opgenomen in het eerste tot en met het derde lid geldt dat deze niet bestaan uit afzonderlijke trainingen die door een erkend trainingsinstituut worden verzorgd. Deze trainingen vinden over het algemeen aan boord plaats. Hiervan wordt geen certificaat uitgereikt maar moet aan boord wel schriftelijk bewijs worden afgegeven. Dit bewijs kan bijvoorbeeld bestaan uit een aantekening van de scheepsbeheerder in het op grond van artikel 3, derde lid, van de Wet zeevarenden per schip bij te houden overzicht van de door een zeevarende gevolgde opleiding, opgedane ervaring, vakbekwaamheid en medische geschiktheid. Ook een monsterboekje kan als schriftelijk bewijs dienen om aan te tonen dat de training is gevolgd.

Het met succes afronden van de training crisisbeheersing en menselijk gedrag en de training passagiersveiligheid, ladingveiligheid en waterdichtheid van de scheepsromp dient te worden aangetoond met een certificaat. Het zesde en zevende lid zijn ongewijzigd. Het zesde lid betreft de eisen voor het aantonen dat een passende training is gevolgd en de wijze waarop de opgedane kennis blijvend geborgd moet worden door het volgen herhalingstrainingen of het opdoen van praktijkervaring. In het zevende lid is bepaald dat in plaats van de aanwezigheid van de desbetreffende certificaten aan boord van een schip kan worden volstaan met de aantekening van het gevolgd hebben van de training in het hiervoor genoemde verplichte overzicht. Gezien de grote aantallen zeevarenden die op passagiersschepen en ro-ro passagiersschepen dienstdoen zou het bijhouden van individuele certificaten voor iedere in dienst zijnde zeevarende voor de scheepsbeheerder een onevenredig grote administratieve last met zich meebrengen. Het overzicht dient in dat geval wel aan boord van het betreffende schip beschikbaar te zijn. Het achtste lid dat het derde en vierde lid niet van toepassing verklaarde op (zee)zeilschepen van 500 GT of meer met minder dan 36 passagiers is vervallen. Dit is in lijn met het STCW-verdrag die deze uitzondering niet kent. Ook hier gold dat het in de praktijk al gebruikelijk was dat iedere zeevarende aan boord van deze schepen de training volgde.

Onderdeel C

In artikel 98 is vastgelegd welke bescheiden moeten worden overlegd bij een verzoek om de afgifte van een monsterboekje. Op grond van het eerste lid, onderdeel b, moeten twee identieke pasfoto’s worden overlegd die moeten voldoen aan specifieke eisen. In de praktijk is gebleken dat het stellen van deze eisen onnodig is. Bovendien kan volstaan worden met één recente pasfoto omdat deze wordt gescand. Artikel 98, eerste lid, onderdeel b, is in die zin aangepast.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven